ChristenUnie
Bijdrage Esmé Wiegman aan het plenaire debat Verpleeghuiszorg
Bijdrage Esmé Wiegman aan het plenaire debat Verpleeghuiszorg
donderdag 16 april 2009 20:30
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Voorzitter. Voor mij en mijn fractie levert een spoeddebat altijd een
wat onbevredigend gevoel op. Het verhaal dat afgelopen dinsdag in
dagblad Trouw te lezen was, hoor ik wel vaker -- te vaak -- en meestal
in vertrouwen, want het word je aangerekend als je de vuile was van je
organisatie buiten hangt. Om die reden hoort men van mij een bijdrage
waarin ik een aantal dingen noem waarvan ik verwacht dat zij in de
later dit jaar te houden discussies zullen terugkomen, ook om te
kijken wat er op de korte termijn al mogelijk is.
Zomaar een aandachtspunt! De aandacht voor palliatieve zorg is de
afgelopen jaren terecht flink toegenomen, maar de zorg voor
dementerenden is, wat intensiteit betreft, soms vergelijkbaar met
palliatieve zorg. Dementie is een ernstige invaliderende ziekte. Dat
moet niet onderschat worden. Mijn inschatting is dat het nu af en toe
wel onderschat wordt. Zijn de problemen, die ook deze week naar voren
zijn gekomen, te wijten aan het te krappe budget of is de gesloten
cultuur van het management de kern van het probleem? Zijn het toch een
beetje de verpleeghuizen die de schijn ophouden dat zij toekunnen met
het geld?
Ik vraag mij ook af wat de rol van de zorgzwaartepakketten hierin is.
Het doel van de zorgzwaartepakketten is een rechtvaardiger verdeling
van het geld uit de AWBZ-pot, maar zijn de tarieven wel toereikend
vanuit het oogpunt van zorg? En ook bij mij leeft de vraag of die
verpleeghuiszorg wel goed zit in die AWBZ.
Sinds een paar jaar kennen wij een norm voor verantwoorde zorg: het
kwaliteitskader verantwoorde zorg. Alle verpleeghuizen hebben zich
eraan gecommitteerd om deze norm te halen. Maar wat er nu gebeurt als
blijkt dat deze norm niet gehaald wordt, is mij niet duidelijk. Ook de
rol van de inspectie daarbij is mij niet duidelijk.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Ik heb goed geluisterd naar de eerste paar vragen die mevrouw Wiegman
tijdens haar inleiding stelde. Is het tarief wel hoog genoeg? Houden
de verpleeghuizen nu niet gewoon de schijn op en kunnen zij het
eigenlijk niet doen? Daar ligt toch eigenlijk het antwoord van de
ChristenUnie al onder, namelijk: wij denken dat het niet goed genoeg
is? Wat betekent dit voor de voorstellen die deze fractie straks bij
de begroting doet?
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Ik heb hierbij het SER-advies in gedachten om te kijken welke zorg die
nu nog in de AWBZ zit, eigenlijk onder de Zorgverzekeringswet zou
moeten worden gebracht. Ik denk dat er zeker onderdelen in de
verpleeghuiszorg zijn die daarvoor in aanmerking komen. Zo zullen wij
binnenkort kijken of de revalidatiezorg naar de zorgverzekeringswet
moet. En zo denk ik dat er nog wel wat elementen vanuit die
verpleeghuiszorg onder de loep moeten worden genomen. Er is terecht
aandacht voor het welzijn, maar is de zorg in het verpleeghuis dan
niet wat ondergesneeuwd geraakt, onder al die goede bedoelingen van
dat welzijn? Daar moet naar gekeken worden. Zeker weten!
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Ik herhaal mijn vraag die u niet heeft beantwoord. Als u stukken uit
de AWBZ haalt en die onderbrengt in de Zorgverzekeringswet terwijl u
de rest in de AWBZ laat, dan brengt gewoon wel meer geld naar de
verpleeghuissector, maar dan laat u het betalen door de premiebetaler
via het basispakket. Dan verwacht ik nog steeds dat u voorstellen zult
doen in de begroting.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Voorzitter. Mevrouw Van Miltenburg kent mijn verzoek om een
toekomstvisie op de AWBZ. Er moet heel goed gekeken worden waar wij
naartoe willen, ook met dat SER-advies in het achterhoofd. Ik hoor nu
geluiden dat in een verpleeghuis nog wel eens de volgende afweging
wordt gemaakt met betrekking tot de zorg voor een bepaalde patiënt. Op
het moment dat een verpleeghuis kiest voor zorgverlening door een
eigen verpleeghuisarts, wordt het voor dat verpleeghuis een enorm
rekenwerk. Het is dan soms eenvoudiger om mensen maar weer terug te
sturen naar het ziekenhuis. Dan komen daar inderdaad de kosten te
liggen. Dan heb ik dus wel behoefte aan een reëel beeld. Waar is die
zorg nu het beste op zijn plek met het oog op de patiënt, de cliënt
die het betreft?
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Gaat de ChristenUnie nu tijdens de onderhandelingen over de begroting
pleiten voor meer geld voor de AWBZ, ja of nee?
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Nee, want ik weet nog niet of er nu echt structureel sprake is van een
financieel probleem in de AWBZ. Zeg je: er liggen toch wel wat
problemen, er moet extra geld naar de AWBZ? Of is het meer een kwestie
van onderdelen in de AWBZ die eigenlijk beter onder de Wmo of de
Zorgverzekeringswet kunnen worden gebracht? Daar zou ik wel eens heel
goed naar willen kijken.
De heer Jan de Vries (CDA):
Voorzitter. Ik heb een punt van orde. Het wordt bijna een nuttig debat
over het stelsel, over wat wij met elkaar voorstaan als het gaat om de
ouderenzorg en de fundamenten voor de financiering van die
ouderenzorg. Maar dit spoeddebat had toch een wat beperktere agenda.
Ik vraag u toch om enigszins beperkend op te treden. Dat verzoek doe
ik ook aan de collega's.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Voorzitter. Volgens mij was er helemaal geen agenda voor vanavond. Er
was een aanleiding voor een spoeddebat. Daarom wil ik hier gewoon wat
punten noemen waarvan ik denk dat het goed is om daar op een later
moment verder op door te gaan.
Op deze manier gebruik ik dan maar mijn spreektijd.
De voorzitter:
Iedereen kan voorstellen doen om de slechte zorg in verpleeghuizen te
verbeteren. Dat is ook het onderwerp van dit spoeddebat. De
staatssecretaris kan zelf bepalen waarop zij nu en eventueel in een
later stadium wil ingaan.
De heer Jan de Vries (CDA):
Mevrouw Wiegman heeft een punt. Eigenlijk is er geen duidelijke agenda
voor vanavond, in ieder geval niet het onderwerp zoals u dat benoemde.
De voorzitter:
Het staat op de agenda.
De heer Jan de Vries (CDA):
Het is heel verleidelijk om overal over te spreken, maar dat lijkt mij
niet geëigend bij dit debat.
Mevrouw Agema (PVV):
Ik zou juist willen toejuichen wat hier vanavond gebeurt. Ik vind al
die voorstellen fantastisch. Zo komen we hopelijk ergens. Dit
spoeddebat is aangevraagd omdat voor de derde keer in korte tijd
zorgprofessionals niet meer instaan voor de kwaliteit van zorg in hun
verpleeghuis. Welk punt ook wordt aangedragen en door wie dan ook om
dat te verbeteren, ik kan het alleen maar toejuichen.
De voorzitter:
Ik stel voor dat wij nu niet meer debatteren over de agenda. Ik weet
niet of mevrouw Sap nog een vraag heeft, anders gaat mevrouw Wiegman
verder met haar betoog. Zij heeft nog enige tijd.
Mevrouw Sap (GroenLinks):
Ik ben blij dat mevrouw Wiegman met een open blik wil kijken naar de
vraag of de middelen wel toereikend zijn om adequate zorg te kunnen
verlenen. Dit verdient een compliment. Is zij ook bereid om mijn
verzoek aan de staatssecretaris te steunen om een onderzoek te doen
naar de verschillen tussen de instellingen?
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Ook ik heb behoefte aan een beter beeld van de gang van zaken. Ik weet
niet of daarvoor een apart onderzoek nodig is of dat het kan meeliften
met wat er al gebeurt. Maar ook ik wil graag weten wat er precies aan
de hand is. Het beeld is immers ontzettend divers. Kennelijk kunnen in
de geldende cultuur moeilijk problemen naar voren worden gebracht.
Duidelijk moet zijn wat de kernproblemen zijn. Mijn inbreng begon ik
met de vraag of er sprake is van een structureel financieel probleem
of van een cultuurprobleem. Misschien dat een cultuurverandering enorm
positieve effecten heeft.
De voorzitter:
Mevrouw Sap vroeg ook nog of u haar voorstel kunt ondersteunen.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Ik ben benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris. Is aanvullend
onderzoek nodig of kan het meeliften in wat er nu al gebeurt?
Mevrouw Sap (GroenLinks):
Het had even wat woorden nodig, maar ik ben blij met de steun van
mevrouw Wiegman, in welke vorm dan ook. Ik vind het een doorbraak dat
in ieder geval een van de coalitiepartners bereid is om alle feiten op
tafel te krijgen.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Voorzitter. Zolang er geen duidelijke normen zijn over contacttijd,
toezicht en niveau van deskundigheid zijn, probeert elke
zorgorganisatie binnen het beschikbare budget het maximale te
bereiken. Wanneer komt er meer duidelijkheid over die normen? Worden
ze wel altijd gehaald? Ondertussen moet er ook rekening worden
gehouden met het feit dat sommige verpleeghuizen - vooral in de
Randstad - moeilijk personeel en vrijwilligers kunnen werven. Daardoor
kunnen ze die normen niet halen, maar ondertussen wonen daar wel
patiënten. Ik zie graag op korte termijn bemoediging en scholing van
verzorgenden, een strenger toezicht op falend management en een
slagvaardige inspectie. Ook is de vraag gewettigd of de medische zorg
uit de AWBZ niet nog meer in de Zorgverzekeringswet terecht moet
komen. Als burger kun je gewoon bij elke dokter langs, maar het CIZ
bepaalt of en wanneer je de verpleeghuisarts mag zien.
De heer Van der Vlies (SGP):
Voorzitter. Het is het zoveelste incident op rij over de kwaliteit in
de verpleeghuiszorg. Dat is in ieder geval voor de beeldvorming heel
erg negatief. Je moet er niet aan denken welke invloed daarvan uitgaat
op vele schoolverlaters die een diploma halen, dubben over een baan in
de zorg en dit type beelden langs zien komen. Dat is contraproductief.
Het is ook naar voor degenen die zich tot het uiterste inzetten om er
onder krappe omstandigheden het allerbeste van te maken. Dit complex
wordt door de SGP-fractie diep betreurd. Ouderen verdienen zorg van
goede kwaliteit. Dat is een kwestie van moraliteit en van
solidariteit. Daar hebben wij voor te staan.
Het gaat helaas, dan hier dan daar, niet goed. De rode draad door al
die incidenten is te weinig personeel en, als je dan personeel hebt,
te laag geschoold personeel. Dat is natuurlijk niet gemakkelijk op te
lossen. Je kunt er een heleboel aan doen; een taskforce is al eens een
keer daarvoor ingezet. Het loopt zoals het loopt. Het is niet
gemakkelijk op te lossen. Het is een wrange opmerking, maar misschien
kunnen wij nu wat profiteren van de crisis. Misschien komt er daardoor
wat aanbod. Het is een wrange opmerking, want die crisis hebben wij
ook geen van allen gewild, maar laten wij dan ieder geval proberen om
ervan te profiteren. Het is ook een kwestie van het management,
reorganisaties, fusies, een visie op de zorg, de uitvoeringspraktijk,
budgettaire kaders en prioriteiten. Al die dingen spelen ongetwijfeld
een rol.
Ook een rode draad door al die incidenten is de vraag wat nu precies
de rol en de assertiviteit is van de inspectie. In krantenartikelen
hierover wordt klip en klaar verondersteld dat sprake zou kunnen zijn
van een te afwachtende houding. Dat is niet mijn visie, maar die
suggestie wordt gewekt. Een verbeterplan wordt afgesproken en dan mag
er weer een tijd over gedaan worden. Natuurlijk is er tijd nodig voor
die verbeterpunten, maar mijn fractie wil graag het vertrouwen hebben
dat de inspectie er wel heel erg bovenop zit. Wil de staatssecretaris
daar eens iets over zeggen? De staatssecretaris zelf is
systeemverantwoordelijk en natuurlijk afhankelijk van de bevindingen
van de inspectie.
Er wordt ook al jarenlang gesproken over een onderzoek naar de
verschillen tussen instellingen die met hetzelfde budget toch
verschillend presteren in kwaliteit. Dat zou dan tot een conclusie
moeten leiden. Mijn vraag is echter of wij al met al toch ook
beleidsmatig niet de conclusie moeten trekken dat wij aan de dubbele
vergrijzing -- wij hebben het vaak over de vergrijzing, maar hier
hebben wij een dubbele vergrijzing -- te weinig consequenties hebben
weten te verbinden in de achterliggende tien tot twintig jaar. De
privacyaspecten, de zorgconcepten, wat is er allemaal niet in
beweging? Ik denk dat wij het ook tot onze verantwoordelijkheid hebben
te rekenen om daarin structuur aan te brengen. Ik wil de
staatssecretaris uitdagen om daarmee bezig te zijn en te blijven, want
het moet inderdaad wel steeds beter. Wij moeten wel een keer van deze
narigheden af.
Velen in mijn omgeving schatten in dat ik over de helft ben van mijn
Kamerlidmaatschap. Nu hoop ik dat in die tweede helft het beeld van de
kwaliteit van de verpleeghuiszorg significant beter is dan in het
eerste deel ervan. Laten wij daar nu eens voor gaan.
Mevrouw Koser Kaya (D66):
Voorzitter. Het kan niet zo zijn dat de zorg aan de meest kwetsbaren
onder ons lijdt onder een tekort aan goed opgeleid personeel. Ik zal
daarom allereerst op dat punt ingaan en een aantal vragen stellen.
Daarna zal ik nog het een en ander over toezicht aan de orde stellen
en eindigen bij de kern van het probleem.
Het tekort aan verplegend personeel is al langer een grote zorg. Ook
voor gebrekkige opleidingen van verpleegkundigen waarschuwde de IGZ al
eerder, in 2004. Vorig jaar bleek bovendien dat verplegend personeel
niet altijd in staat is, met nieuwe apparatuur om te gaan. Schort het
aan goede basisopleidingen voor verpleegkundigen? Bieden
verpleeghuizen voldoende tijd aan verpleegkundigen om zich bij te
laten scholen? Ziet de staatssecretaris al groei in het aantal
verpleegkundigen dat wordt opgeleid? In het kader van onze inspanning
voor levenslang leren is het ook interessant om te bezien of een
opleidingsfonds in het leven kan worden geroepen voor het bijscholen
van verpleegkundigen, zoals die ook bestaat voor leraren. Eerder heb
ik dit ook al aan de orde gesteld. Het competentiegerichte onderwijs
in het mbo biedt verpleegkundigen de kans om zich bij te blijven
scholen en nieuwe competenties te verwerven. Is hiervoor voldoende
aandacht binnen verpleeghuizen? Ik wil graag van de staatssecretaris
weten of zij over informatie beschikt dat ook andere verpleeghuizen te
weinig goed opgeleid personeel hebben.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Bent u zich bewust van het feit dat de Amsterdamse zorginstellingen
met zijn allen de handen ineen hebben geslagen en een geweldig
programma hebben gemaakt om stageplekken te bieden aan mensen in
zorginstellingen, en dat vervolgens de opleidingsinstituten in
Amsterdam moesten melden dat zij bij lange na niet voldoende studenten
hadden om al die plekken die gevonden waren, te vullen? Er volgen in
Amsterdam gewoon onvoldoende mensen een opleiding voor verplegende en
verzorgende.
Mevrouw Koser Kaya (D66): Het is al langer een probleem dat wij ten
eerste te weinig mensen hebben die dat soort opleidingen willen volgen
en dat wij ten tweede überhaupt straks te weinig mensen in de zorg
hebben om de zorg op maat te kunnen geven die wij wensen. Wij moeten
hier veel meer doen om ervoor te zorgen dat de opleidingen goed
verzorgd worden en dat er veel meer mensen doorstromen. Daarnaast is
ook ICT een probleem, maar dan ga ik weer in op allerlei andere
onderwerpen en ik weet niet of wij dit debat zo uitgebreid kunnen
voeren.
De voorzitter:
Zeker niet.
Mevrouw Koser Kaya (D66): Een punt is wel zeker: als het gaat om
personeel hebben wij grote problemen en dat zal in de toekomst zo
blijven. Wij moeten nu alle zeilen bijzetten. In dit specifieke geval
is het van belang om te weten of hier voldoende aan is gedaan.
Voorzitter. Ik ga in op het toezicht. Heeft de inspectie voldoende
grip op de kwaliteit van zorginstellingen? Blijkbaar speelt deze
problematiek al langer. Wanneer grijpt de inspectie in? Welke
mogelijkheden heeft een instelling om wel aan voldoende personeel te
komen? Wat heeft het verpleeghuis Jan Bonga nu daadwerkelijk veranderd
om wel aan voldoende goed personeel te komen? Hoe zit het met het
interne toezicht? Waarom moeten artsen eerst ontslag nemen en naar een
krant stappen, voordat iets ondernomen wordt? Functioneren de
patiëntenraden wel voldoende? Hoe zit het met de raad van toezicht?
Waarom is er niet eerder zwaar toezicht ingezet? Zijn patiënten en
families op de hoogte gebracht van het feit dat de instelling een
tekort aan personeel had? Dat zijn allemaal vragen die beantwoord
moeten worden. Ik kan mij voorstellen dat die vragen niet nu
beantwoord kunnen worden, maar dat antwoord moet er wel komen. Het
probleem wordt immers steeds groter voor verpleeghuizen.
Dat brengt ons bij de kern van het probleem: wij kunnen zo niet langer
doorgaan. Kwetsbare mensen moeten de zorg krijgen die zij nodig hebben
en die zij verdienen. Dan moeten wij niet voortdurend met de
kaasschaaf over de AWBZ. Wij moeten keuzes durven te maken, zoals ook
de SER heeft geadviseerd. Welke zorg valt wel onder de AWBZ en welke
niet? Zolang wij hier in de Kamer niet het lef hebben om daar keuzes
in te maken, zodat wij ook echt de nodige zorg kunnen bieden aan de
kwetsbaren onder ons, zal het niet verder komen en zullen wij hier in
de Kamer over incident na incident blijven debatteren.
Voorzitter. Ik zal, omdat het een emotioneel debat is dat veel mensen
in het hart raakt, dit debat en ook andere debatten voeren.
De vergadering wordt enkele minuten geschorst.
Staatssecretaris Bussemaker:
: Voorzitter. De Kamer heeft een aantal indringende vragen gesteld
over de kwaliteit van de verpleeghuiszorg in Nederland aan de hand van
concrete casussen, in het bijzonder de casus rond het verpleeghuis Jan
Bonga in Amsterdam. Daar wou ik eigenlijk maar mee beginnen, omdat aan
de hand daarvan ook een aantal algemene problemen zichtbaar wordt. Ik
ga dus eerst in op de casus Jan Bonga, dan ga ik in op enkele algemene
opmerkingen over de kwaliteit, dan kom ik bij de rol van de IGZ en tot
slot ga ik in op de vragen die zijn gesteld over de financiën en de
arbeidsmarkt.
Ik heb deze week de interviews met de verpleeghuisartsen en wat daarop
volgde rond het verpleeghuis Jan Bonga intensief gevolgd. Ik heb daar
ook intensief overleg over gehad met de inspectie. Ik heb twee
verpleeghuisartsen gesproken en een lid van de raad van bestuur omdat
ik wilde weten wat daar aan de hand was en is. De problematiek rond
dit specifieke huis is niet nieuw. Mevrouw Sap wees erop dat er al
eerder aandacht voor het Jan Bongahuis is geweest, ook al een aantal
jaar geleden. Dat heeft in 2008 geleid, na de verschillende stappen
die mevrouw Sap heeft gememoreerd, tot een plan van aanpak. De
inspectie vond en vindt dat onvoldoende omdat er met name op één
afdeling, een kleinschalige woonvoorziening, nog een gevoel van
onveiligheid heerst en afspraken niet worden nagekomen. Dat had
weerslag op de directe zorg voor cliënten.
Ik ga straks in op de algemene rol van de inspectie, maar eerst op wat
de inspectie ondertussen heeft gedaan in dit geval. Zij heeft
geconstateerd dat een aantal maatregelen is genomen waardoor de rust
is weergekeerd en medewerkers vertrouwen krijgen in de onderlinge
samenwerking, maar dat het herstel nog broos is en er een verhoogd
risico is op het gebied van communicatie, voldoende bekwaam personeel,
woon- en leefomstandigheden en participatie. Ook voor het zorg- en
leefplan bestaat een licht risico. Ik heb dinsdag al gemeld dat de
inspectie vorige week al bij het Jan Bongahuis op bezoek is geweest in
het kader van regulier onderzoek, dat het Bongahuis voor 15 mei aan de
inspectie een verscherpt plan van aanpak moet leveren en dat de
inspectie de voortgang moet blijven controleren. De kwaliteit gaat
vooruit, is de conclusie, maar kent nog risico's.
Als ik met degenen spreek die betrokken zijn bij het Jan Bongahuis,
zie ik dat daar sprake is van een complex geheel van problemen. Het is
de optelsom geweest waardoor ook verpleeghuisartsen stelden dat de
kwaliteit van zorg gevaar loopt. Het gaat om heel verschillende
elementen. Het Jan Bongahuis is bijvoorbeeld nog een oude instelling,
een van de instellingen met een oude infrastructuur en
vierpersoonskamers. Zoals bekend, is een van de doelstellingen van dit
kabinet om daar in deze kabinetsperiode vanaf te komen. Dat betekent
dat er een ander soort verpleeghuizen komt.
Er is ook een gebrek vrijwilligers. Daarnaast is er nauwelijks contact
met de gemeente terwijl het Jan Bongahuis wel in een wijk ligt, in
Geuzenveld in Amsterdam, waar niet vanzelfsprekend een van mijn wensen
tot uitwerking komt om de grens tussen het binnen- en een buitenleven
van een verpleeghuis bijna vanzelfsprekend te doorbreken. Dat gebeurt
dus niet. Er zijn weinig vrijwilligers. Ik heb echter ook begrepen dat
het verpleeghuis zelf geen inspanning heeft geleverd om het contact
met de gemeente te leggen. Dat heeft mij eigenlijk ook wel verbaasd.
Het is misschien een van de lessen die wij moeten trekken.
Er is inderdaad sprake geweest van een hoog ziekteverzuim. Dit lag
rond de tien procent. Er zijn veel vacatures geweest, vooral voor
verzorgenden. Er zijn bovendien veel cliënten met een complexe
zorgvraag geweest die van buiten komen, dus zonder familie in
Amsterdam. Ook dat maakt het extra ingewikkeld om goede zorg te
leveren.
De signalen die verzorgenden moeten oppikken, zijn lange tijd
onvoldoende opgepikt. Dat acht ik cruciaal, vooral voor de
verpleeghuisartsen. Verpleeghuisartsen moeten hun werk doen en dragen
de eindverantwoordelijkheid, maar als verzorgenden een aantal taken
niet adequaat uitvoert of als onvoldoende kan worden gebouwd op hun
signaleringsfunctie, is dat een waarschuwing waard.
Ik constateer dat de verpleeghuisartsen intern binnen de locatie wel
aan de bel hebben getrokken, maar dat er geen gesprek heeft
plaatsgevonden met de Raad van Bestuur. De heer De Vries noemde het
vanzelfsprekend dat dit zou moeten. Gelukkig heb ik de
verpleeghuisartsen en de Raad van Bestuur vanochtend samen aan tafel
gehad. Ik ben blij dat ik hen samen heb ontvangen. Ik acht het van
belang dat er met elkaar van gedachte wordt gewisseld over wat er
daadwerkelijk aan de hand is. Ik constateer dat men het op een aantal
cruciale punten die ik daarnet heb genoemd, eigenlijk helemaal niet
met elkaar oneens is.
De kwaliteit van de medewerkers kan dus nog beter. De kwaliteit van
deze locatie kan beter. Uit het verscherpte plan van aanpak zal moeten
blijken of men daaraan hard genoeg werkt. Ik constateer dat daar nu
wel aan wordt gewerkt, maar dat het geen gemakkelijke situatie is. Er
wordt bijvoorbeeld aan gewerkt omdat men meedoet aan projecten zoals
Werkvloer centraal, waarbij wordt geïnvesteerd in de positie van
verzorgenden. Er moet in worden geïnvesteerd omdat men voor 15 mei bij
de inspectie een verscherpt plan van aanpak moet indienen.
Ik constateer echter ook dat binnen Amsta, waar het Jan Bongahuis
onder valt, grote verschillen bestaan tussen locaties. Het is de vraag
hoe wij deze kunnen verklaren. Ik blijf dat een vraag vinden waarvoor
geen grootschalig financieel onderzoek nodig is. Waarom kan het
kleinschalig in de Czaar Peterstraat wel onder dezelfde Raad van
Bestuur en dezelfde Raad van Toezicht, wat in het Jan Bongahuis niet
lukt? Voor een deel zijn daarvoor verklaringen. Ik neem die serieus,
ook om te bekijken hoe wij voor verpleeghuizen in moeilijke wijken
iets extra kunnen doen. Ik meen dat de Kamer dat ook wil. Ik herinner
mij de motie van mevrouw Hamer bij de algemene politieke beschouwingen
waarin werd gevraagd om een extra impuls voor wijkverpleegkundigen in
krachtwijken.
Dit is nu net een van die krachtwijken waar wellicht zulke
initiatieven een rol kunnen spelen, bijvoorbeeld door extra inzet voor
vrijwilligerswerk, et cetera.
Hoe medisch moet verpleeghuiszorg zijn? Mevrouw Van Miltenburg verwees
terecht naar die vraag. In het open gesprek vanochtend met de artsen
en het lid van de raad van bestuur hebben wij daar ook over gesproken.
Volgens mij zijn wij nog helemaal niet aan het eind van meer aandacht
voor welzijn, maar moeten wij juist nog zeer veel stappen zetten. Meer
welzijn in de verpleeghuiszorgsector gaat echter wel gepaard met hoge
eisen aan de inzet van medewerkers. Net als bij de overgang naar
kleinschalige voorzieningen vergt de overgang van medische aandacht
naar welzijnsaandacht een enorme cultuuromslag van het personeel. Ik
ben er nog steeds van overtuigd dat veel welzijnsaandacht veel
medische aandacht kan voorkomen.
Het antwoord op de vraag hoe dat moet, heb ik weer geleerd van deze
casussen. Ik ga graag het gesprek aan met de Nederlandse Vereniging
van Verpleeghuis Artsen over de vraag hoe dat mogelijk is. Wel merk ik
dat het wellicht een debat is tussen de artsen onderling en de sector.
Ik ben daar nog niet over uit; daarom doe ik daar nu geen beloftes
over. Zelf heb ik wel behoefte aan dat debat met de verpleeghuisartsen
en misschien met ActiZ en andere organisaties over de vraag waar wij
nu naar toe willen en waar de grens ligt tussen medische zorg en
welzijnszorg. Dat debat voeren wij overigens ook met de inspectie en
andere organisaties in een veel breder kader, namelijk rond de normen
voor verantwoorde zorg.
Daarmee kom ik op het punt van de kwaliteitsvraag. Daar gaat het
namelijk ook over die normen en over de vraag hoe niet alleen de
medische kwaliteit maar ook de beleving door cliënten een rol speelt.
Ik ben er nog steeds vast van overtuigd dat dit moet gebeuren.
Bij Verpleeghuis Jan Bonga en wellicht bij andere tehuizen, zoals De
Zorgboog, is een aantal zaken voor verbetering vatbaar en zijn er
fouten gemaakt. Afgelopen dinsdag heb ik aangegeven dat de
verpleeghuisartsen bij de inspectie hebben gemeld dat er problemen
waren, maar daarbij geen concrete signalen hebben afgegeven. Mede
gelet op hetgeen de verpleeghuisartsen hebben gemeld, vind ik,
achteraf gezien, dat de brief van de artsen voor de inspectie
aanleiding had moeten zijn om sneller op te treden. Ik weet dat de
inspectie naar aanleiding van die brief contact heeft gehad met de
verpleeghuisartsen en de instelling, maar de artsen hadden in ieder
geval meer van de inspectie verwacht dan deze toen heeft gedaan. Ik ga
het gesprek met de inspectie over dat aspect nog aan. Kortom, bij de
instelling waren zaken voor verbetering vatbaar.
Daarmee kom ik op mijn algemene conclusie dat ook in dit geval het
vertrouwen tussen het management en de mensen op de werkvloer niet
altijd goed geregeld was en beter had gekund. Wij kunnen daar wel een
les uit trekken. Bij instellingen waar het slecht gaat, kan er een
veelheid aan oorzaken zijn; instellingen waar het goed gaat, tonen één
constante, namelijk een directe lijn en de mogelijkheid voor een
direct gesprek tussen management en de werkvloer, of dat nu
verzorgenden of artsen zijn. Dat is een waarschuwing voor alle
Nederlandse verpleeg- en verzorgingshuizen, waar ik graag mijn
bijdrage aan wil leveren. Dat kan ik echter niet alleen; dat moet ik
samen met de sector doen.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Ik ben blij dat u het gesprek wilt aangaan met de Nederlandse
Vereniging van Verpleeghuis Artsen en alle andere betrokkenen. Mijn
concrete vraag was echter: wie bewaakt op dit moment -- niet straks
nadat wij er met elkaar lang over gepraat hebben -- het evenwicht
tussen medische zorg en welzijn? Wie is daar verantwoordelijk voor?
Die pregnante vraag bleef bij mij hangen na het lezen van Trouw van
eergister.
Staatssecretaris Bussemaker:
De verantwoordelijke is de inspectie, via de controle op de normen
voor verantwoorde zorg, waarin we nu net met instemming van alle
beroepsgroepen hebben geconstateerd dat het daar niet alleen over de
medische zorg moet gaan, hoe belangrijk ook, maar bijvoorbeeld ook
over de ervaring van cliënten en over de wijze waarop zij de zorg
beleven.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Volgens mij moet de inspectie kijken of het evenwicht in die huizen en
op de verschillende locaties is bewaakt. Als echter in zo'n huis een
arts zegt dat er iets moet gebeuren en de mensen op de werkvloer
zeggen dat zij dat niet doen of niet kunnen, wie heeft er dan
doorzettingsmacht? Die artsen zijn namelijk verantwoordelijk. Wie
heeft er dus de doorzettingsmacht?
Staatssecretaris Bussemaker:
In eerste instantie de instelling. Het is de normale procedure dat
artsen samen met de raad van bestuur het probleem bespreken. De raad
van bestuur heeft dan de doorzettingsmacht, want die functioneert op
het niveau van de instelling. De inspectie controleert of de normen
van verantwoorde zorg tot uitdrukking komen.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Dit is toch wel een heel opmerkelijk antwoord. In een ziekenhuis is
het de dokter in de spreekkamer die bepaalt of een bepaalde
behandeling wel of niet wordt gegeven, maar in de AWBZ wordt dat
volgens het antwoord van de staatssecretaris door de raad van bestuur
bepaald, dus door de managers.
Staatssecretaris Bussemaker:
Nee, nu stelt mevrouw Miltenburg een andere vraag. De verpleeghuisarts
heeft de eindverantwoordelijkheid over de zorg. Hij of zij bepaalt wat
er moet gebeuren en geeft verzorgenden opdrachten. Als de
verpleeghuisartsen echter, zoals ik in het geval van het verpleeghuis
Jan Bonga heb begrepen, merken dat hun opdrachten niet doorkomen, dat
zij opdrachten geven die niet worden uitgevoerd, omdat er te weinig
verzorgenden zijn of omdat deze niet goed zijn opgeleid of om wat voor
reden dan ook, dan moeten zij dat melden. Het is dan wenselijk dat zij
dat allereerst met het hoofd van de eenheid, met de locatiemanager
bespreken -- zo hebben de verpleeghuisartsen het ook gedaan -- maar
als dat niets oplevert, moet het wel met de raad van bestuur worden
besproken. Daar moeten verpleeghuisartsen namelijk ook neerleggen dat
er iets moet gebeuren omdat zij vinden dat zij hun werk, hun
verantwoordelijkheid op deze manier niet kunnen dragen.
Mevrouw Koser Kaya (D66): Ik kan mij voorstellen dat er soms in een
verpleeghuis mensen werken die niet hooggeschoold zijn, die
bijvoorbeeld helpen bij het aankleden van de mensen of die gezellig
met de mensen rond de tafel zitten en dat er dus een "welzijnswijze"
van handelen is, waarvoor geen enorme opleiding nodig is. De
staatssecretaris zegt dat er een evenwicht moet zijn tussen mensen die
deze ondersteunende taken verrichten en liefde, aandacht en
begeleiding geven en mensen die ook echte medische handelingen moeten
verrichten. Ik begrijp dan niet dat kennelijk in verpleeghuis Jan
Bonga de raad van toezicht daar geen zicht op had, evenmin als de raad
van bestuur. Het is dan terecht om te vragen hoe het kan dat dit
evenwicht door die twee niet in de gaten is gehouden.
Staatssecretaris Bussemaker:
Ik bedoelde eigenlijk iets anders. Ik bedoelde eigenlijk dat de vraag
waar het zwaartepunt moet liggen en hoe het evenwicht eruit ziet, niet
door iedereen op dezelfde manier wordt beantwoord. Dat is dus een
debat. Daar is volgens mij ook niets mis mee; het betreft het debat
dat naar mijn idee gevoerd zou moeten worden over de visie op de
ouderenzorg. De vraag is hoeverre welzijn en in hoeverre medische zorg
daarin centraal staat en hoe je die op een goede manier kunt
combineren. Zo moeten ook de vragen centraal staan hoe mensen zo veel
mogelijk de regie over het eigen leven kunnen behouden, hoe je dat
aanpakt en of die mensen zelfstandig kunnen blijven wonen. Al deze
vragen voeren nu veel te ver, maar ik vind er niets mis mee als men
dit debat ook binnen de instellingen met elkaar voert.
Mevrouw Koser Kaya (D66): Dat is niet mijn vraag. De staatssecretaris
heeft gelijk dat binnen instellingen dit soort vragen beantwoord
moeten worden, dat daar discussie over moet zijn en dat instellingen
op goede wijze maatwerk moeten leveren. Mijn punt is echter dat
kennelijk daar waar de raad van bestuur en de raad van ... Nu haal ik
alle toezichthoudende organen door elkaar. Het zijn er ook een hele
hoop ... Zij doen kennelijk niet hun werk. Hoe is het mogelijk dat zij
het evenwicht niet hebben bewaakt?
Staatssecretaris Bussemaker:
Dat is precies de vraag waarover we het in zijn algemeenheid
binnenkort gaan hebben, namelijk hoe de interne governance van een
organisatie werkt.
Dat moet een raad van bestuur namelijk doen en een raad van toezicht
moet daar toezicht op houden. Over het algemeen gaat het goed in
instellingen met een duidelijke visie en met leiderschap, die weten
waar zij naar toe willen en waar de lijnen tussen medewerkers en het
management kort zijn. De instellingen hoeven niet allemaal mijn visie
te hebben, want ze kunnen best een verschillende visie, verschillende
levensovertuigingen en ideeën over kleinschaligheid of
grootschaligheid hebben. Dat kan allemaal. Gelukkig kennen wij die
diversiteit. Er hoeft dus niet voor iedereen sprake te zijn van
eenzelfde maatpak. Wij kunnen echter op geen enkele manier voorkomen
dat daarover moet worden gesproken. De Tweede Kamer kan wel willen dat
wij een en ander gaan organiseren vanuit VWS, de inspectie of wat dan
ook, maar dat vind ik volstrekt onwenselijk. Bij verpleeghuis Jan
Bonga is er binnen de zorginstelling, Amsta, veel voor verbetering
vatbaar, gezien de feiten uit het verleden. Dat laatste zeg ik met
nadruk, want er is nu veel verbeterd.
Mevrouw Agema (PVV):
Ik wil de staatssecretaris een compliment maken. Ik vind het
lovenswaardig en prijzenswaardig dat zij naar dat verpleeghuis is
toegegaan en dat zij het voor elkaar heeft gekregen dat het bestuur en
de verpleeghuisartsen om de tafel zijn gaan zitten. Ik vind het ook
goed dat zij dat vaker wil doen. Ik begrijp echter niet dat de
staatssecretaris dat aan de vooravond van dit debat heeft gedaan,
terwijl mijn fractie de afgelopen periode veel vragen heeft gesteld
over Huis in de Duinen, te Zandvoort. Bij dit verpleeghuis deed zij
dat niet en ging zij wel mee in de zwijgcultuur. Daar worden de
zorgverleners tot nu toe onderdrukt. Gaat de staatssecretaris nu ook
naar Huis in de Duinen om de bestuurders en de medewerkers om de tafel
te krijgen of laat zij het er maar bij?
De kwaliteit van zorg loopt gevaar. Bij verpleeghuis Jan Bonga gaat
het nog steeds niet goed. Als de zorg niet goed is en er heel veel
risico's zijn in een verpleeghuis, waarom wordt het verpleeghuis of
een afdeling daarvan dan niet gesloten?
Staatssecretaris Bussemaker:
Laat ik eerst rechtzetten dat ik niet in verpleeghuis Jan Bonga ben
geweest. Ik heb de verpleeghuisartsen en het lid van de raad van
bestuur op mijn departement ontvangen. Ik heb overigens wel met hen
afgesproken dat ik op werkbezoek ga. Dan wil ik graag naar twee
locaties, die allebei onder Amsta vallen: die ene kleinschalige
locatie, waar het heel goed gaat, en verpleeghuis Jan Bonga, waar de
problemen zijn gesignaleerd. Dan kan ik namelijk zelf wellicht beter
zien waarom er binnen een organisatie die onder dezelfde raad van
bestuur valt, dit soort grote verschillen zijn.
Ik ben het niet met u eens dat ik over Huis in de Duinen gemakkelijke
antwoorden heb gegeven. U hebt daar vier keer schriftelijke vragen
over gesteld. Die antwoorden zijn buitengewoon zorgvuldig beantwoord.
Daar zijn artsen, huisartsen uit de omgeving en epidemiologen bij
betrokken geweest. Zij hebben alle onderzoeken binnenstebuiten
gekeerd. Ook in dat huis zijn er in het verleden communicatieproblemen
geweest. De medewerkers hebben ondertussen in de plaatselijke courant
kenbaar gemaakt behoefte te hebben aan rust, zodat zij hun werk weer
kunnen doen. Vorige week of twee weken geleden heeft de inspectie weer
een onverwacht bezoek afgelegd aan Huis in de Duinen. Ik zie geen
enkele reden om, na alle bezoeken die de inspectie heeft afgelegd,
meer te doen dan alles wat wij al hebben gedaan.
De voorzitter:
Wat is het antwoord van de staatssecretaris op de tweede vraag?
Staatssecretaris Bussemaker:
De tweede vraag is mij ontschoten.
Mevrouw Agema (PVV):
Mijn tweede vraag ging over verpleeghuis Jan Bonga. U zei dat de
kwaliteit van zorg in het geding is en dat er veel risico's zijn.
Waarom hebt u dan niet een afdeling of het verpleeghuis gesloten en de
bewoners overgebracht naar een andere locatie, waar de zorg kennelijk
beter is?
Ik heb ook een vervolgvraag over Huis in de Duinen. Er is namelijk
sprake van een groot verschil. U hebt op uw departement de mensen van
verpleeghuis Jan Bonga wel om de tafel gekregen -- nogmaals: chapeau
daarvoor -- maar bij Huis in de Duinen hebt u alleen uw oor te
luisteren gelegd bij het bestuur en bij de huidige medewerkers en niet
bij de mensen die vijf verklaringen hebben afgelegd over slechte,
onvakkundige zorg en over zware mishandeling. Er liggen vijf
verklaringen, daar deed u niets mee, u luisterde er niet naar en
daarbij hebt u niet de betrokkenen van beide partijen op uw
departement uitgenodigd.
Staatssecretaris Bussemaker:
Ik vind dat ik meer dan genoeg heb gedaan. Ik heb ook mijn oor te
luisteren gelegd bij de or en tal van betrokkenen. Op een gegeven
moment moet je constateren dat onderzoeken niet uitwijzen dat uw
vragen en uw beweringen over Huis in de Duinen hard kunnen worden
gemaakt. Het is van groot belang, ook al kan worden geconstateerd dat
dingen in het verleden minder goed zijn gegaan, om degenen die nu hun
uiterste best doen de zorg optimaal te organiseren, het vertrouwen te
geven. Wij houden de vinger aan de pols en de inspectie gaat
onverwacht langs en gaat nogmaals onverwacht langs. Als hieruit blijkt
dat het gewoon goed gaat, dan moeten wij zo'n instelling een kans
geven.
Verpleeghuis Jan Bonga sluiten wij niet, omdat er nu om een
verbeterplan wordt gevraagd. In het gelaagd toezicht doen wij dit
altijd zo. Een huis kan direct worden gesloten als wij constateren dat
de situatie in de zorg buitengewoon ernstig is. Een aantal elementen
van de zorg kan en moet worden verbeterd. Verpleeghuis Jan Bonga moet
de inspectie voor 15 mei een verscherpt plan van aanpak leveren en de
inspectie zal de voortgang blijven controleren. Dit past bij de
signalen die de inspectie op dit moment omtrent verpleeghuis Jan Bonga
heeft.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Ten eerste ben ik blij dat de staatssecretaris heeft geschetst hoe
idealiter de verhouding tussen de raad van bestuur en bijvoorbeeld
verpleeghuisartsen dient te zijn. Komt de rol van de raad van bestuur
concreet terug in de brief over governance? Wordt deze beter
omschreven, zodat je daaraan meer eisen kunt stellen? Ten tweede zit
ik met dezelfde vraag als de staatssecretaris: hoe kunnen de
verschillen worden verklaard? Ik ben blij dat de staatssecretaris met
NVA en ActiZ het gesprek zal voeren over de doelen die worden gesteld
en de stappen die nodig zijn, maar welk tijdpad heeft de
staatssecretaris daarbij in gedachten?
Staatssecretaris Bussemaker:
In het kader van governance zullen wij het in algemene termen hebben
over het toezicht hebben en de rol van de raad van bestuur en de raad
van toezicht. De raden van bestuur zullen echter altijd hun eigen
werkwijze kiezen, afhankelijk van het profiel. Ik weet niet of wij
daar dan heel uitgebreide antwoorden op kunnen geven, maar ik zal het
in elk geval meenemen. Op het tijdpad heb ik nog geen zicht, maar ik
ga graag dit voorjaar met de betrokken beroepsgroep het gesprek aan.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Ik wil dan graag voor het zomerreces hierop een terugkoppeling
krijgen, om ook na te gaan wat verder nodig is om een vinger te
krijgen achter de oorzaak van de verschillen zit.
Staatssecretaris Bussemaker:
Ik zeg toe dat ik dit terugkoppel, maar ik wil dit bij integrale
rapportages doen. Het hangt ervan af of dit voor de zomer lukt, want
ik ben hierbij ook afhankelijk van de agenda van anderen. Ik zeg
echter toe dat ik dit hoe dan ook rapporteer.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Ik heb zelfs een voorkeur voor integrale rapportages, omdat dan pas
een volledig beeld naar voren komt.
Mevrouw Leijten (SP):
De staatssecretaris zegt eigenlijk dat er sprake was van slechte
communicatie en dat de raad van bestuur dit niet goed heeft opgepikt.
Is zij met de SP van mening dat er, in dit concrete geval, sprake was
van een zwijgcultuur? Kwamen de signalen van het betreffende
verpleeghuis dus niet door naar de raad van bestuur? Als de
staatssecretaris dit met ons constateert, zou het dan niet heel
logisch zijn dat in het verbeterplan dat door het verpleeghuis moet
worden gemaakt, ook een verbeterplan zit om die zwijgcultuur te
doorbreken? Wellicht is dit een suggestie die zij kan meenemen.
Staatssecretaris Bussemaker:
Ik heb geen signalen van een zwijgcultuur. De verpleeghuisartsen
hebben naar hun beste eer en geweten het probleem wel op de afdelingen
aan de orde gesteld, maar zijn uiteindelijk niet naar de raad van
bestuur zijn gestapt. Daaruit kan ik niet afleiden dat er sprake is
van een zwijgcultuur; dat is een te snelle conclusie. Ik ben er blij
om dat zij ook samen optrekken, want daaruit kan worden afgeleid dat
dit ondertussen is verbeterd. Maar ik ben het wel met mevrouw Leijten
eens dat in dit geval de communicatie -- ik vind "zwijgcultuur" een te
zwaar woord -- voor verbetering vatbaar is. Ik heb al eerder gezegd
dat het bij veel instellingen met problemen hangt op communicatie. De
communicatie wordt dus inderdaad betrokken in het verbeterplan dat de
instelling bij de IGZ moet aanleveren.
Mevrouw Leijten (SP):
Voorzitter. Ik had graag dat de staatssecretaris nog even antwoord gaf
op mijn vraag of dit aspect in het verbeterplan aan de orde komt.
Verder vindt de SP dat een verpleeghuisarts die zijn zorgen bij een
locatiemanager of een locatiehoofd uit, ervan uit moet kunnen gaan dat
zijn opmerkingen de top van de instelling bereiken. Dus de
verpleeghuisarts kan niet alleen de verantwoordelijkheid dragen. Dat
kan hij zeker niet als de raad van bestuur weet dat een huis al heel
lang door de inspectie onder het vergrootglas wordt gelegd en dat was
bij dit huis het geval.
Voorzitter. Nog één vraag wil ik graag stellen. Staatssecretaris, wilt
u ingaan op het verzoek van de SP en ervoor zorgen dat medewerkers
tijdens het onderzoek gevrijwaard worden van maatregelen en dus niet
op non-actief worden gesteld? Het doet er niet toe of die medewerkers
verpleeghuisartsen, verpleegkundigen of verzorgenden zijn, maar als
zij in een instelling vanwege de slechte communicatie of de
zwijgcultuur -- het maakt mij niet uit hoe wij het noemen -- er niet
doorheen komen, moeten zij iets bij de inspectie kunnen melden zonder
op non-actief te worden gesteld of ontslag te krijgen.
Staatssecretaris Bussemaker:
Ik vind dat u nu alles te zwaar aanzet. U spreekt over een
zwijgcultuur. Ik heb gezegd dat sprake is van een slechte
communicatie. Inderdaad, de verbetering van de communicatie komt met
het verbeterplan aan de orde.
De voorzitter:
Mevrouw Leijten heeft nog een andere vraag gesteld. Zij vroeg
eigenlijk om een soort klokkenluidersregeling.
Mevrouw Leijten (SP):
Ja, om een soort noodregeling voor het geval er klokkenluiders zijn.
Ik vraag niet om een fonds. Er zijn namelijk geen mensen ontslagen. Ik
wil meer de garantie dat als mensen iets melden, zij er niet
uitvliegen.
Staatssecretaris Bussemaker:
Daar heb ik u al schriftelijk op geantwoord. Ik heb gewezen op alles
wat er al is. De inspectie houdt een zogenaamd gelaagd toezicht.
Verder hebben medewerkers van de instelling een eigen
verantwoordelijkheid. Meer maatregelen zouden hieraan niets toevoegen.
Als zodanig mag iets melden natuurlijk nooit een grond voor ontslag
zijn.
Mevrouw Sap (GroenLinks):
Uw antwoord op de vraag waarom niet is overwogen om dit verpleeghuis
te sluiten, vond ik onbevredigend. U zei dat er een plan van aanpak
komt. Uit de geschiedenis blijkt dat vanaf 1999 wordt gevraagd wordt
om plannen van aanpak, maar dat die voortdurend niet geleverd worden
of niet een zodanige vorm hebben dat zij kwaliteitsverbetering tot
gevolg hebben. Hoe lang mag een instelling doorgaan zonder voldoende
kwaliteit te leveren voordat wordt overgegaan tot forse maatregelen?
Tien jaar vind ik wel heel erg lang.
Staatssecretaris Bussemaker:
Ik heb net geconstateerd dat verbeteringen zijn aangebracht. Het is
dus niet zo dat er in die tien jaar niets is gebeurd. Er is intensief
toezicht gehouden. Er is van alles verbeterd. Ik heb aangegeven dat in
2008 een plan van aanpak voor verbeteringen is opgesteld en dat dat
ook verbeteringen tot gevolg heeft gehad, maar dat die nog onvoldoende
zijn. Kortom, wij moeten voorzichtig zijn en verpleeghuizen niet
zomaar sluiten. Als er aanleiding is om dat direct te doen, zal ik
niet aarzelen om daarvoor mijn toestemming te geven, maar als je
constateert dat er sprake is van verbeteringen, moet je de instelling
de kans geven om zich te ontwikkelen.
Mevrouw Sap (GroenLinks):
Ik erken dat er sinds een jaar verbetering is opgetreden en dat er een
plan van aanpak is, maar daaraan zijn negen jaar voorafgegaan. In die
negen jaar waren er geen verbeteringen. Ik pleit er niet voor om een
instelling te sluiten vanwege fouten die in het verleden zijn gemaakt,
maar vindt u niet dat eerder, dus in die negen jaar, fors had moeten
worden ingegrepen? Zult u als datgene wat nu aan de orde is zich weer
voordoet, sneller optreden?
Staatssecretaris Bussemaker:
Nee, want hetgeen in de afgelopen tijd is gebeurd, is voor mij geen
aanleiding om te zeggen dat de kwaliteit nog steeds slecht is. In 2005
is er extra toezicht geweest. De instelling is toen twee keer bezocht
en daarna is de kwaliteit aantoonbaar verbeterd. Alleen, de
verbetering is nog niet voldoende. In 2007 is men wederom op bezoek
geweest en ook toen werd geconstateerd dat er sprake was van een
duidelijk verbeterde situatie. Alleen, in 2009 constateert de
inspectie dat de kwaliteit weliswaar is verbeterd, maar niet voldoende
geborgd. Dat is zorgelijk. Daarom zal de inspectie intensief toezicht
blijven houden.
Voorzitter. Door onder anderen mevrouw Wiegman is gevraagd of deze
instelling, het verpleeghuis Jan Bonga, over voldoende financiële
middelen beschikt, bijvoorbeeld in verband met het werken met zzp's.
Uit het jaarverslag van Amsta over 2007 blijkt dat sprake is van een
positief resultaat.
Op basis daarvan lijkt het niet nodig om aan de hand van dit concrete
geval te streven naar meer financiële middelen. Evenmin is er een
directe relatie zichtbaar met het verschuiven van zzp'ers. Ik wijs er
overigens op dat er voor stagebegeleiding van leerlingen naar niveau 3
per leerling zo'n EUR3200 uit het stagefonds beschikbaar is en de
opleiding zelf een zaak van de roc's is. Daar ligt weer de relatie om
contact met de gemeente te onderhouden.
Er zijn verschillende vragen gesteld over de relatie met de kwaliteit.
Ik heb daar al een aantal dingen over gezegd, maar misschien is het
goed om nog een aantal woorden te wijden aan kwaliteit meer in het
algemeen. Vele sprekers hebben daarnaar verwezen en de Kamer heeft dit
debat de titel "De slechte kwaliteit van verpleeghuizen" meegegeven.
Ik moet zeggen dat ik mij niet herken in dat negatieve beeld van
verpleeghuizen. Ik ontken niet dat de genoemde situaties ernstig zijn,
maar ik blijf erop hameren dat het beeld van de sector veel
genuanceerder is en dat ik het geen recht vind doen om van dit soort
veralgemeniseringen uit te gaan. Er wordt heel veel fantastische
kwaliteit geleverd.
De voorzitter:
Ik wil u corrigeren, want de titel van het debat is "De slechte zorg
in een verpleeghuis". Er is dus geen sprake van een veralgemenisering.
Staatssecretaris Bussemaker:
Dat is goed om te horen. Daar waar er incidenten zijn of waar de zorg
niet op orde is, moet dat ook genoemd worden. Ik loop daar absoluut
niet voor weg. Ik zie echter dat er veel goede kwaliteit wordt
geleverd en dat er hard aan gewerkt is in de afgelopen tijd. Ik wijs
in dit verband op de uitkomsten van de indicatoren verantwoorde zorg
die ik de Kamer in december heb gestuurd. De resultaten van de eerste
meting zijn gepresenteerd in het rapport "De toon gezet, een taal voor
kwaliteit" en uit de metingen van de cliëntervaringen blijkt dat 80%
heeft aangegeven dat de instelling waarbinnen men zorg ontvangt
voldoende scoort. Ik besef dat een opvatting van cliënten niet alles
zegt, maar het is wel belangrijk. Wij hebben namelijk met zijn allen,
dat wil zeggen Kamer en kabinet, aangegeven dat we die mening juist
buitengewoon belangrijk vinden.
Uit de meldactie van verpleeg- en verzorgingshuizen van de ROC en het
PCF kwam ook een buitengewoon positief beeld naar voren. Er was veel
waardering, een relatief gunstig oordeel en er was een goede
afstemming van persoonlijke zorg, et cetera. Kortom, ik vind dat daar
dan ook aandacht voor moet zijn. Ik ben trots op de ontwikkeling in de
normen voor verantwoorde zorg bij de verpleging en de verzorging. Ik
vind dat een enorme stap die in de langdurige zorg is gezet. Het is
mijn verantwoordelijkheid om daar verder vorm aan te geven en de
randvoorwaarden te creëren. Het is echter wel de zorgaanbieder die ten
enen male verantwoordelijk is voor het leveren van verantwoorde zorg.
Vervolgens is het onze verantwoordelijkheid, dat wil zeggen van de
inspectie, de aanbieders, de cliëntenorganisaties en de professionals,
om daar samen vorm aan te geven.
Kortom, de kwaliteit van de zorg is de afgelopen jaren vooruitgegaan.
Er is ook extra in geïnvesteerd en misschien is het goed om dat nog
eens aan te geven. Niet alleen is in de afgelopen tien jaar het budget
bijna verdubbeld, ook is er in deze kabinetsperiode 250 mln. extra
voor de verpleeghuiszorg uitgetrokken. Het vorige kabinet heeft op
grond van onderzoek geconstateerd dat er meer geld nodig was voor de
verpleeghuiszorg en toen is er in vier jaar tijd 250 mln. incidenteel
aan toegevoegd. Dat is nu structureel geworden en ik wil de normen
voor verantwoorde zorg zeer nauwlettend volgen. Naar mijn mening
kunnen wij daarin nog belangrijke stappen zetten.
Mevrouw Koser Kaya (D66): Wanneer een school niet presteert en na
herhaalde waarschuwingen nog steeds niet blijkt te presteren, krijgt
men nog een jaar de tijd alvorens de school wordt gesloten. Kan een
dergelijk systeem ook voor zorginstellingen worden ingesteld? Hoe
denkt de staatssecretaris daarover?
Staatssecretaris Bussemaker:
Volgens mij zijn de middelen die wij hebben bij het onderwijs en de
zorg redelijk vergelijkbaar. Als de zorg niet op orde is, komt de
inspectie terug en dan moet er een verbeterplan komen. Als dat niet
tot verbeteringen leidt, kan een aanwijzing worden gegeven. Dat doen
wij ook af en toe bij zorginstellingen. Als de zorg op een dusdanig
niveau is dat het niet meer door de beugel kan, kan de zorginstelling
gesloten worden.
Mevrouw Koser Kaya (D66): Dat is juist, maar het is niet helemaal
vergelijkbaar met het onderwijs. Daar wordt echt een termijn gegeven
waarbinnen de kwaliteit enorm moet worden opgekrikt, zo niet dan wordt
de school gesloten. Het lijkt mij verhelderend als wij daar duidelijke
regels voor maken.
Staatssecretaris Bussemaker:
Volgens mij is dat vergelijkbaar. De IGZ geeft ook termijnen en zegt
dat een instelling binnen zoveel tijd met een verbeterplan moet komen
en dit of dat gedaan moet hebben. Dat geldt ook in het onderwijs, dus
volgens mij zijn die systemen redelijk vergelijkbaar.
Mevrouw Agema (PVV):
Stel dat de staatssecretaris op vakantie gaat naar Limburg, een volle
tank benzine tankt en daarmee haar bestemming bereikt. Het jaar daarop
besluit zij twee keer zo ver te gaan. In plaats van twee keer zoveel
te tanken gooit zij er drie litertjes extra benzine in. Als de
staatssecretaris haar bestemming dan niet bereikt en naast een auto
met een lege tank staat en zegt: hoe kan dat nu, ik heb er drie liter
extra in gegooid en die twee keer zo verre bestemming bereik ik niet.
Dan zouden wij allemaal zeggen dat het een gek verhaal was en dat de
staatssecretaris gewoon twee keer zoveel benzine had moeten tanken. De
staatssecretaris kan wel zeggen dat er meer geld naar de zorg gaat,
maar er zijn ook steeds meer mensen die er gebruik van maken. We
worden ouder en we blijven langer gezond. Kan zij dan bij haar verhaal
blijven dat zij er extra geld in heeft gestoken, dus dat het wel goed
zit?
Staatssecretaris Bussemaker:
Er is meer geld naartoe gegaan dan er mensen bij zijn gekomen, dus er
is per saldo heel veel extra geld naartoe gegaan. Dat heeft er ook mee
te maken dat wij hogere eisen aan de zorg hebben gesteld en dat de
salarissen omhoog zijn gegaan, maar uiteindelijk is er heel veel extra
geld bijgekomen. Ik stel graag de vraag of dat geld beter besteed kan
worden. Wij zijn er elke dag mee bezig om te bekijken hoe je
bureaucratie kunt bestrijden en hoe je het systeem cliëntvolgend kan
maken, zodat cliënten meer te zeggen hebben. Dat debat voeren wij
buitengewoon vaak en dat lijkt mij nu enigszins buiten de orde.
Mevrouw Agema (PVV):
Het is misschien buiten de orde, maar de staatssecretaris bracht
dinsdag en nu weer uitgebreid naar voren dat zij extra geld
beschikbaar heeft gesteld. Dat is niet genoeg. De bestemming is twee
keer zo ver en zij staat met een lege tank. Zij staat erbij en zij
kijkt ernaar en zij zegt: hoe kan dat nu dat ik met een lege tank sta,
ik heb toch meer getankt? Dat is het verhaal dat hier voorligt. Er
moet goed onderzoek worden gedaan of het totale budget van 22 mld. wel
genoeg is. Ik zie wel dat het niet goed zit omdat er aan de top veel
te veel geld wordt verdiend en er te veel overhead is. Waarom komt dat
geld niet bij de mensen terecht? Waarom hebben wij iedere keer te
maken met een personeelstekort in de zorg?
Staatssecretaris Bussemaker:
De extra middelen staan echt niet in verhouding tot de demografische
groei die er natuurlijk is. Er zijn heel veel meer extra middelen
bijgekomen. Ik ben vaak benieuwd waaraan die middelen worden besteed
en dat onderzoeken wij ook. Ik zeg u dat er al genoeg onderzoek is
gedaan. Ik ga liever iets doen aan de praktijk dan onderzoek op
onderzoek te stapelen. Mevrouw Sap vroeg daar ook naar. In de vorige
periode is al uitgebreid onderzoek gedaan door het CTG, wat nu de NZa
is. De conclusie daaruit is dat er geen relatie is tussen de kwaliteit
en de middelen. Dat is in veel eerdere debatten over verpleeghuizen
ook aan de orde geweest. De ene instelling doet het gewoon beter dan
de andere, met hetzelfde geld.
Het vorige kabinet heeft met die 250 mln. incidenteel die ik noemde,
geïnvesteerd wat toen nodig bleek te zijn. Daar is nog eens 250 mln.
structureel bijgekomen, bijvoorbeeld voor de afbouw van
meerbedskamers. Een instelling als Jan Bonga kan daar direct van
profiteren. Wij hebben extra geïnvesteerd door meer mensen aan te
trekken. Er zijn 6500 mensen bijgekomen. Ik hoop dat zij in de grote
steden komen. Er zijn extra middelen voor wijkverpleegkundigen in
krachtwijken. Kortom, er zijn extra middelen en ik heb geen signalen
dat deze niet toereikend zijn.
Mevrouw Leijten (SP):
Ik vraag de staatssecretaris of zij de volgende uitspraak kent. Het
kabinet trekt gedurende de kabinetperiode in totaal 2,5 mld. uit voor
de volumegroei in de AWBZ-zorg, inclusief de pgb's. Deze ruimte in het
budgettair kader zorg voor de groei van de AWBZ-uitgaven is gebaseerd
op de ramingen van het Centraal Planbureau.
Staatssecretaris Bussemaker:
Ja, maar volumegroei is geen demografie.
Mevrouw Leijten (SP):
Het lijkt mij goed om te constateren dat de groei in de AWBZ wordt
gefinancierd, maar niet de betere zorg. Er worden achterstanden
ingelopen waar het gaat om die kamers. Het is prima dat de
staatssecretaris die zaak ter hand neemt; daar hebben wij haar al
eerder voor geprezen. Dat was echter wel gepland. De staatssecretaris
blijft zwaaien met de extra middelen, maar hoe kan het dat dit op de
vloer niet gevoeld wordt? Als dat wel gevoeld wordt, zou ik graag
willen zien waar die 6500 mensen zijn terechtgekomen en welke
opleiding zij hebben. Dat zou mooi zijn. De staatssecretaris heeft
toch inzicht in die cijfers?
De voorzitter:
Ik wil toch verzoeken het debat iets minder breed te maken, want ik
vrees dat het debat anders helemaal wegloopt.
Staatssecretaris Bussemaker:
Volgens mij ben ik heel duidelijk geweest. Er is heel veel extra geld
uitgetrokken. Ik ben altijd bereid om over geld te praten, maar ik
word soms een beetje moe van de mantra uit de zorg dat er niets
mogelijk is omdat er zogenaamd bezuinigd wordt. Inderdaad moeten er
soms maatregelen genomen worden en moeten er politieke keuzen gemaakt
worden. Wij hebben er bijvoorbeeld voor gekozen om ondersteunende
begeleiding voor mensen met lichte beperkingen niet meer te
financieren, om meer geld te kunnen reserveren voor meervoudig complex
gehandicapten en dementerende ouderen. Dat zijn politieke keuzen, maar
laten wij met elkaar en met de sector het debat voeren of het geld
beter besteed kan worden. Ik word een beetje moe van de mantra dat er
alleen maar bezuinigd wordt, waardoor ook het initiatief bij de sector
zelf blijkbaar niet meer genomen hoeft te worden. Dat kan ik niet
staven met onderzoeken. Ik heb verwezen naar eerdere onderzoeken. Ik
heb geconstateerd dat er voldoende middelen zijn.
Graag ben ik bereid -- dat is meteen een antwoord op de vraag van
mevrouw Sap -- te bekijken of wij de AWZB helderder kunnen
presenteren, zoals ik al eerder in een AO heb toegezegd. Het moet
echter wel werkbaar zijn en niet tot meer bureaucratie leiden. Die
6500 extra mensen zijn er. Die zijn in de langdurige zorg
terechtgekomen.
Mevrouw Sap (GroenLinks):
Ik vind de reactie van de staatssecretaris teleurstellend en ook wat
bevreemdend. Zij zegt dat er in de vorige kabinetsperiode onderzoek is
gedaan, dat daar conclusies aan zijn verbonden en dat er in deze
kabinetsperiode dus niets meer onderzocht hoeft te worden. Dat riekt
toch naar een politiek taboe. Ik vind dat teleurstellend. Naar mijn
mening moet een kabinet te allen tijde bereid zijn om feiten op tafel
te leggen als de Kamer daar om vraagt. Daarom stel ik nogmaals de
vraag: wat is er op tegen om een onderzoek te laten doen? Zo duur
hoeft dat niet te zijn en zo veel tijd hoeft dat niet te vergen. Ik
snap niet wat daar op tegen is.
Staatssecretaris Bussemaker:
Ik denk dat het gewoon niet nodig is. Ik heb verwezen naar het
CTG-onderzoek uit 2005. Uit dat onderzoek is de conclusie getrokken
dat er geen relatie is tussen kwaliteit en middelen. De Universiteit
Maastricht heeft op grond daarvan nog eens gekeken naar de uitkomsten,
de kwaliteitsindicatoren en de verschillen in kwaliteit tussen
instellingen in 2007. De uitkomst van dat onderzoek komt over één à
anderhalf jaar. Ik heb al toegezegd dat ik bereid ben om te kijken
naar de verschillen in overhead en op dat punt een aantal instellingen
met elkaar te vergelijken. Daar ben ik zelf ook zeer benieuwd naar.
Ligt het aan de overhead, aan de grootte van de instelling of aan de
betaling van de raad van bestuur? Er komt in de tweede helft van dit
jaar ook nog een diepteonderzoek naar enkele instellingen. De overige
middelen waarover ik beschik, wil ik liever zo veel mogelijk direct
besteden aan een kwaliteitsverbetering op de werkvloer in plaats van
aan over elkaar heen buitelende onderzoeken, waarvan wij er al heel
veel hebben.
Mevrouw Sap (GroenLinks):
Het was even een soort constatering...
De voorzitter:
Nee mevrouw Sap, ik wil echt graag dat de staatssecretaris nu eerst
haar beantwoording afrondt.
Mevrouw Sap (GroenLinks):
Is het nieuw beleid dat wij niet even de vraag mogen afmaken? Ik heb
maar één keer iets gevraagd. Ik wil toch de slotconstatering maken
dat...
De voorzitter:
U hebt nog een tweede termijn. Uw constatering kunt u op dat moment
maken. Ik neem aan dat u in uw tweede termijn ook een motie over dit
punt zult indienen.
Mevrouw Sap (GroenLinks):
Nee, voorzitter, ik ga hier geen motie over indienen. Ik ben gewend
alleen moties in te dienen die enigszins kansrijk zijn.
Ik wil toch even de slotconstatering maken dat ik het jammer vind dat
de staatssecretaris dit punt afdoet met de woorden "over elkaar
buitelende onderzoeken". Het gaat hier om een zaak waar in elk geval
vanuit de oppositie al jarenlang serieus om gevraagd wordt. De
staatsecretaris is gewoon niet bereid om die wens serieus te nemen.
Staatssecretaris Bussemaker:
Of het nu oppositie is of coalitie, dat maakt mij verder geen barst
uit. U hebt daar als Kamer herhaaldelijk naar gevraagd. Daar is
onderzoek na onderzoek over verschenen. En zullen wij dan nu
constateren dat wij ons voordeel gaan doen met die onderzoeken, dat
wij gaan kijken hoe wij dat helder kunnen presenteren en hoe wij
vervolgens zo veel mogelijk in de praktijk tot verbeteringen kunnen
komen?
Er is nog een aantal vragen gesteld over de IGZ. De heer De Vries en
mevrouw Wolbert hebben gevraagd wanneer de informatie over de IGZ en
de kwaliteit komt. Er is terecht geconstateerd dat er al sprake is van
een opgaande lijn. Ook die gegevens hebben wij overigens. De IGZ heeft
immers in het rapport dat de Kamer in december heeft ontvangen, al
aangegeven dat er sprake is van een opgaande lijn, maar het is nog
niet voldoende. Via het Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording
rapporteren alle verpleeghuizen over hun kwaliteit van zorg. Zij
hebben die gegevens aangeleverd en op basis daarvan zal weer een
integraal beeld van de sector worden gegeven. De Kamer zal dat rapport
in september ontvangen.
De IGZ heeft al in 2005 en 2006 alle verpleeghuizen bezocht. Ook die
informatie hebben wij dus al. De vraag is derhalve of het wenselijk en
nodig is om dat weer te doen. Nee, want er wordt nu vooral gewerkt met
die indicatoren verantwoorde zorg en met gefaseerd toezicht. Dat
betekent dat de meest risicovolle instellingen worden bezocht. Welke
het meest risicovol zijn, is bepaald op grond van de uitkomsten van de
indicatoren voor verantwoorde zorg.
Mevrouw Leijten heeft een vraag gesteld over het meldpunt voor het
personeel bij de IGZ. Dat meldpunt bestaat nog steeds. Wij vallen erg
in herhaling, want ook deze discussie hebben wij al tien, vijftien
keer met elkaar gevoerd. Een melder ontvangt altijd een reactie van de
IGZ aan de hand van de leidraad melding van de IGZ. Ik heb al
aangegeven dat, terugkijkend naar het geval van het Jan Bongahuis,
daar een en ander beter had gekund.
Ik ben eigenlijk al impliciet ingegaan op de arbeidsmarkt. Dat is
inderdaad een zorg. Dat is een zorg van mij en dat is een zorg van de
minister. Wij hebben daar ook een- en andermaal met de Kamer debatten
over gevoerd. Wij hebben daar ook maatregelen genomen. Ik heb al
verwezen naar de extra verplegenden en verzorgenden. Ik verwijs ook
nog maar een keer naar het feit dat het verpleegkundig, verzorgend en
agogisch personeel op de niveaus 3, 4 en 5 in twee jaar is uitgebreid
met 13.000 medewerkers, dat de helft daarvan voortkomt uit de
jaarlijkse groei van de zorgvraag en dat dit dus met name is toe te
schrijven aan de extra impulsen. Ik wijs ook nog maar een keer op het
stagefonds waar het afgelopen jaar 63 mln. voor is uitgetrokken. Het
gaat daarbij om 75.000 stagiaires die in totaal 30.000 volledige
stageplekken hebben bezet.
Kortom, er gebeurt heel veel op het terrein van de arbeidsmarkt. Maar
het is ook een verantwoordelijkheid van aanbieders zelf om dat te
regelen. Waar dat grotestedenproblematiek betreft, is het ook van
belang dat men dat met de gemeente doet, zoals in dit geval met de
gemeente Amsterdam. Waar zinvol, zullen wij dat ondersteunen. Eerder
onderzoek naar personeel in de Randstad heeft echter geen aanleiding
gegeven om daar speciale maatregelen voor te nemen. Ik heb de vraag
van mevrouw Koser Kaya albeantwoord. Voor een deel verwijs ik die door
naar de arbeidsmarktbrief, want het gaat over het opleidingsfonds. Dat
valt onder de verantwoordelijkheid van de minister.
Mevrouw Leijten en mevrouw Agema hebben verwezen naar de extra
aandacht die de inspectie volgend jaar zal besteden aan de kwaliteit
van het personeel en het toezicht. Ik vind dat geen lege huls, want ik
vind het bijzonder dat de inspectie daar nu extra aandacht voor gaat
vragen. Het is niet zo dat men dat nu niet doet, maar wij willen dat
het opgenomen wordt in het jaarplan van volgend jaar en dat er dus ook
extra aandacht voor zal komen. Het kan ook aanknopingspunten opleveren
als het gaat om de vraag of sprake is van te veel laaggeschoold
personeel en welke factoren ervoor zorgen dat er binnen de ene
instelling goede en binnen de andere instelling minder goede zorg
wordt geleverd. Dat is inderdaad op macroniveau, dus dat laat onverlet
dat aanbieders dat ook zelf zullen moeten doen.
Mevrouw Van Miltenburg heeft nog een vraag gesteld over de ouderenzorg
en de Zorgverzekeringswet. De Kamer krijgt dit voorjaar, mede naar
aanleiding van de motie van mevrouw Wiegman, een brief. Ik wijs er
overigens wel op dat het niet alleen relevant is om naar de
Zorgverzekeringswet te kijken. Er moet ook worden gekeken naar de Wmo.
Daar liggen ook een aantal essentiële vragen met betrekking tot de
wijze waarop naar de toekomst wordt gekeken.
De heer De Vries heeft gezegd dat in de brief over governance niet
alleen moet worden gefocust op financiën en management maar ook op de
adviezen en op een mogelijke adviesraad voor verzorgenden en
verpleegkundigen. Ik vind het interessant om te kijken of wij dat mee
kunnen nemen.
Ik zeg er wel bij dat die brief over governance ondertussen zoveel
onderdelen bevat dat hij wel erg lang dreigt uit te vallen. Het is de
bedoeling dat de brief nog voor de zomer bij de Kamer is en dus moeten
wij bezien of dat alles wel met elkaar te combineren is.
De heer Jan de Vries (CDA):
Mijn opmerkingen waren anders bedoeld. Als wij over governance
spreken, is het gevaar groot - ook gezien de incidenten in enkele
instellingen - dat het vooral gaat over management en financieel
beheer. Governance moet zich echter vooral richten op de kwaliteit van
de zorg. Daarop moeten de raden van bestuur en de raden van toezicht
worden aangesproken.
Staatssecretaris Bussemaker:
Dat ben ik volmondig met u eens. Ze zouden in sommige gevallen hun
kerntaken serieuzer moeten nemen. Ze zijn aangesteld om toe te zien op
de kwaliteit van zorg. Er mogen niet allerhande subdoelstellingen
zijn. Het lijkt erop dat enkele raden van bestuur nogal zijn afgeweken
van de oorspronkelijke doelstelling: de kwaliteit van zorg.
Mevrouw Wiegman vroeg naar de palliatieve zorg en de dementie. Wij
investeren extra in palliatieve zorg en zorg voor dementerenden. Wij
zijn bezig met dementieketens en met extra programma's daarvoor. Ook
zij verwees naar de relatie met de Zorgverzekeringswet. Ik heb al
gezegd dat het mijn bedoeling is om de revalidatiezorg naar deze wet
over te brengen, maar ik vind het een stap te ver om de hele
ouderenzorg over te hevelen naar de Zorgverzekeringswet. Dat zou de
problemen alleen maar groter maken. Het zou in ieder geval met de
grootst mogelijke zorgvuldigheid moeten worden besproken.
Mevrouw Agema (PVV):
Voorzitter. Ik zei al aan de interruptiemicrofoon dat de bijdrage van
de Kamer leidde tot een constructief debat. Het antwoord van de
staatssecretaris was echter veel van hetzelfde. Wij krijgen altijd
weer hetzelfde te horen. Het is teleurstellend dat de staatssecretaris
pas in 2010 van de inspectie verlangt dat er meer aandacht komt voor
personeel en kwaliteit. Dat zou veel meer prioriteit moeten hebben,
anders hebben wij elke week een debat in deze Kamer. Dit is immers al
het derde geval in korte tijd waarbij de zorgprofessionals zelf
aangeven niet meer in te kunnen staan voor de kwaliteit van de zorg.
De staatssecretaris maakte een verschil tussen Huis in de Duinen in
Zandvoort en Jan Bonga. Jan Bonga ligt in een achterstandswijk en Huis
in de Duinen niet. Dat begrijp ik niet. De staatssecretaris moet
begaan zijn met het lot van alle ouderen. Ik dien daarom de volgende
motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering, de personeelstekorten in de langdurige zorg te
erkennen, te inventariseren en met een concreet en afrekenbaar plan te
komen om deze problemen op te lossen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Agema. Naar mij blijkt, wordt
de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 135 (31700-XVI).
Mevrouw Leijten (SP):
Voorzitter. Er zijn ernstige incidenten in de zorg en de meeste
partijen willen dat blijven zien als incidenten en niet als een
structureel probleem. Daarmee hebben wij een debat dat te
karakteriseren als: een glas en een plas en alles bleef zoals het was.
Winst is wel dat andere partijen dit keer wel meededen. Ik zie nu uit
naar het voorstel van de CDA-fractie om een integraal debat te voeren
over de verpleeghuiszorg in Nederland.
Voorzitter. Ik heb twee vragen en twee moties. Zitten in de
verantwoorde normen voor de zorg ook een personeels- en
opleidingsnorm? Zo nee, zou dat niet een goed idee zijn? Mijn tweede
vraag is of ook de staatssecretaris vindt dat de inspectie anders moet
gaan werken.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening dat het wenselijk is dat personeel en familieleden
eventuele misstanden in de zorg kunnen melden bij de Inspectie voor de
Gezondheidszorg;
constaterende dat het huidige meldpunt bij de IGZ geen verplichte
terugkoppeling met de instelling heeft zoals dat wel het geval was bij
het oude meldpunt verpleeghuiszorg;
constaterende dat de IGZ bij de eindrapportage van dat meldpunt heeft
geadviseerd het meldpunt voort te zetten;
verzoekt de regering, de verplichte terugkoppeling bij het meldpunt
verpleeghuiszorg en gehandicaptenzorg weer in te voeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Leijten. Naar mij blijkt, wordt
de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 136 (31700-XVI).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat veel personeelsleden zich niet beschermd of zelfs
bedreigd voelen wanneer zij eventuele misstanden zouden willen melden;
verzoekt de regering, te regelen dat personeel tijdens het onderzoek
naar een melding bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg over slechte
kwaliteit van zorg, niet op non-actief kan worden gesteld of kan
worden ontslagen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Leijten. Naar mij blijkt, wordt
de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 137 (31700-XVI).
Mevrouw Leijten (SP):
Ten slotte heb ik een vraag, of liever gezegd een oproep, aan de
staatssecretaris. Afgelopen dinsdag zei zij live op de televisie dat
de inspectie geen concrete gevallen gemeld had gekregen van de
verpleeghuisartsen die in Trouw stonden. Zonet heeft zij gezegd dat
dit niet klopte. Het zou heel terecht zijn om dat nog een keer
duidelijker te zeggen, want de suggestie die toen is blijven hangen
dat wij wellicht te maken hebben gehad met rancuneuze artsen, moet
niet blijven bestaan.
Mevrouw Sap (GroenLinks):
Voorzitter. In mijn laatste interruptie heb ik mijn teleurstelling
uitgesproken over het feit dat de middelendiscussie een taboe blijft
in deze kabinetsperiode. Dat vind ik ook jammer. Laat ik in mijn
tweede termijn ook complimenten uitspreken aan het adres van de
staatssecretaris. Ook ik vind het heel goed dat zij deze week
gesprekken heeft gevoerd en zich er persoonlijk van heeft vergewist
wat er aan de hand is. Dat is echt een compliment waard.
Wat het toezicht betreft, is er voor mij nog een aantal open vragen.
De staatssecretaris heeft gezegd dat de inspectie sneller had moeten
reageren naar aanleiding van de brief van de verpleeghuisartsen. Zij
heeft ook gezegd dat er een lange voorgeschiedenis is. Ik heb echter
geen echt oordeel van haar gehoord over het optreden van de inspectie
tijdens die lange voorgeschiedenis. Voor mij blijft het dan toch een
beetje de vraag wat dit nu precies betekent. Betekent het dat als een
instelling van heel ver komt, het heel slecht doet en heel langzaam
kleine stapjes vooruit zet, zij gewoon jarenlang de tijd krijgt om
zich te blijven verbeteren? Vinden wij dat wenselijk? Laat ik er
helder over zijn: de GroenLinks-fractie vindt dat niet wenselijk.
Een laatste vraag heb ik over het onderzoek dat de staatssecretaris
doet naar de prestaties van de instellingen. Mij is toch niet helemaal
helder hoe dat onderzoek er nu gaat uitzien. Een deel zal plaatsvinden
binnen Amsterdam en een deel daarbuiten. Gaat de staatssecretaris ons
ervan verzekeren dat wij daarmee een enigszins representatief beeld
krijgen waarop wij beleidsconclusies kunnen baseren?
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar zorgvuldige
beantwoording en voor het openlijk bekennen dat zij afgelopen dinsdag
een foute opmerking heeft gemaakt. Ik vind het heel goed dat
bestuurders openlijk hun excuses durven aan te bieden.
Naar aanleiding van de opmerking van mevrouw Sap dat de
middelendiscussie een taboe is, heb ik nog wel een opmerking. Ik
vertegenwoordig nu weliswaar een oppositiepartij, maar niet een van de
oppositiepartijen die haar verzoek om een nader onderzoek steunt. Toen
ik in de vorige periode deel uitmaakte van een coalitiepartij, heb ik
samen met een andere coalitiepartij, namelijk D66, zelf gevraagd om
zo'n middelenonderzoek. Dat is er recent ook gekomen. Ik denk dat er
weinig is veranderd aan de situatie en dat het dus niet
gerechtvaardigd is om nieuw onderzoek te doen.
Ik heb nog een vraag aan de staatssecretaris over het meldpunt, die ik
een half jaar geleden ook aan haar heb gesteld. Toen zei zij dat het
nog steeds bestond. Ik zei toen al dat mensen in de zorg niet weten
dat het bestaat en dat wij het misschien weer even moesten opschudden
met elkaar, zodat mensen weer weten waar zij terechtkunnen als zij een
klacht hebben die zij bij de inspectie moeten melden.
Mevrouw Sap (GroenLinks):
Het vorige onderzoek stamt uit 2005. Ik weet niet sinds wanneer wij
"vier jaar geleden" recent noemen. Dat vind ik toch een rare
constatering.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Dat is uw oordeel. Mijn oordeel is anders.
Voorzitter. Ik heb nog een laatste opmerking. Ik vind het
verschrikkelijk jammer dat dit soort debatten uiteindelijk eindigt in
de vraag wie het meest sociaal is, wie het meeste hart heeft voor
mensen die zijn opgenomen in een verpleeghuis en wie het meeste geld
over heeft voor de verpleeghuiszorg. Dat blijft bij mij dan weer
hangen na zo'n debat. Ik vind het belangrijk om die opmerking hier een
keer te hebben gemaakt.
De heer Jan de Vries (CDA):
Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar antwoorden. Daarmee
bevestigt zij nogmaals het belang van een open en eerlijk gesprek
binnen de instellingen, tussen alle betrokkenen, over de kwaliteit van
zorg. Daarmee bevestigt zij ook nog een keer het belang van tijdig
ingrijpen van de inspectie wanneer daar reden toe is, wanneer alle
signalen op oranje staan, om het zo maar te zeggen. Het is ook goed om
te constateren dat wij in september een integrale rapportage krijgen
op basis van onder meer de normen voor verantwoorde zorg. Op basis
daarvan kunnen wij, mevrouw Leijten en de andere collega's, hopelijk
een deugdelijk debat voeren over de kwaliteit van verpleeghuiszorg.
De heer Van der Vlies (SGP):
Voorzitter. Ik wil de staatssecretaris graag danken voor haar
beantwoording. De conclusie van mijn fractie is opnieuw dat wij niet
alles vanuit Den Haag kunnen regelen. Dat moeten wij ook niet willen.
Wij budgetteren, wij stellen kwaliteitseisen, wij maken een
klachtenregeling en zo nog wat meer. Dit is geen limitatieve
opsomming. Dat kunnen wij allemaal, dat doen wij allemaal en dat
moeten wij ook allemaal doen, maar de instellingen hebben ook een
eigen verantwoordelijkheid en ik ben geneigd de staatssecretaris bij
te vallen in haar waarneming -- ook ik kom natuurlijk wel eens hier en
daar -- dat de interne communicatie van uitermate grote betekenis is.
Die moet lopen en die moet goed zijn. Het kan niet zo zijn dat een
verpleegarts geen gehoor vindt bij zijn raad van bestuur en dus ook
teleurgesteld raakt in de inspectie. Dat brengt mij bij mijn laatste
opmerking. De staatssecretaris heeft van die miscommunicatie gezegd:
dat had beter kunnen gaan. Dat is jammer. Een stukje van het beeld dat
in de media rondgaat, is namelijk ook dat de inspectie uitstraalt: ze
moeten maar roeien met de riemen die zij hebben en als je in de
Randstad gevestigd bent, dan heb je pech gehad, want in vergelijking
met het Oosten des lands, het Noorden of het Zuiden sta je dan op
achterstand, maar je hebt het er maar mee te doen. Dat kan natuurlijk
nooit de lijn zijn en ik hoop dat het gesprek ook in die richting
wordt vervolgd.
Mevrouw Koser Kaya (D66):
Voorzitter. Eigenlijk haalde mevrouw Van Miltenburg mij de woorden uit
de mond. Ook ik hoop dat geen van ons alleen claimt het meest sociale
hart te hebben. Dat wil ik toch ook gezegd hebben. Tegen mevrouw
Leijten wil ik zeggen dat er op dit moment nog heel veel onduidelijk
is en dat er nog onderzoek gaande is. Dan kunnen wij niet veel meer
doen dan aangeven welke richting wij op willen of wat wij aan
problemen zien. Wij zien dat veel verpleeghuizen op dit moment
problemen hebben en dat zich een structurele lijn begint af te
tekenen. Tegelijkertijd zeg ik tegen de staatssecretaris dat wij dat
brede debat wel een dezer dagen moeten voeren om echt duidelijke
antwoorden te krijgen op die structurele vraag. Ik heb in mijn inbreng
één punt aan de orde gesteld, namelijk dat de kern van het probleem is
dat wij geen keuzes maken, dat wij niet helder hebben wat wij via de
AWBZ willen regelen en wat niet en dat de kwetsbaren onder ons er de
dupe van worden dat wij die keuzes niet maken.
Staatssecretaris Bussemaker:
: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng in tweede termijn. Ik
wilde maar direct ingaan op de moties.
In de motie van mevrouw Agema wordt de regering verzocht de
personeelstekorten te erkennen, te inventariseren en een concreet
afrekenbaar plan te maken om deze problemen op te lossen. Deze motie
lijkt mij volstrekt overbodig, want hij hebben hier al een en ander
maal met elkaar over gediscussieerd. Ik herinner mij een motie van
mevrouw Schippers waarin werd gevraagd om afrekenbare doelen met
betrekking tot de arbeidsmarkt. Daar hebben de minister en ik de Kamer
een brief over gestuurd. Ik heb al gezegd wat ik specifiek voor deze
sector aan concrete maatregelen heb genomen.
In de motie van mevrouw Leijten op nr. 136 wordt de regering verzocht
om de verplichte terugkoppeling bij het meldpunt verpleeghuiszorg en
gehandicaptenzorg weer in te voeren. Het meldpunt is er. Ook de
constatering dat het huidige meldpunt geen verplichte terugkoppeling
geeft, klopt niet. Er is wel een verplichte terugkoppeling. Deze hoeft
dus niet weer te worden ingevoerd. In de Leidraad meldingen IGZ staat
in artikel 5 en artikel 14 dat de terugkoppeling moet plaatsvinden.
Mevrouw Leijten (SP):
Wellicht heb ik de motie ongelukkig geformuleerd. Het gaat mij om het
oude meldpunt. U zegt de hele tijd dat dit er nog is. Als ik de
inspectie bel, zegt men dat het huidige meldpunt echt een ander
karakter heeft en dat men het niet meer hoeft te melden. Ik weet niet
waar het verschil ligt. Dat wil ik nog wel uitzoeken. Ik zal de motie
daarom ook aanhouden en bekijken of ik haar moet wijzigen en
vervolgens in stemming moet brengen. Daar zit bij mij de pijn. Als ik
aan de inspectie vraag hoe het zit met het meldpunt, geeft men aan dat
het wezenlijk anders is dan het meldpunt dat er was en dat die
terugkoppeling niet meer verplicht is.
De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Leijten stel ik voor, haar motie (31700-XVI,
nr. 136) van de agenda af te voeren.
Daartoe wordt besloten.
De voorzitter:
Wellicht is het handig als de staatssecretaris dit punt ook wat verder
uitzoekt en daar in een brief op terugkomt.
Staatssecretaris Bussemaker:
Daar heb ik geen behoefte aan. Deze discussie hebben wij al zo vaak
met elkaar gevoerd. Er was vroeger een meldpunt verpleeghuizen en nu
is er het IGZ Loket, want er is geen aanleiding meer om de
verpleeghuizen anders te behandelen dan bijvoorbeeld instellingen voor
gehandicaptenzorg. Ik vind het wenselijk dat de IGZ ook de meldingen
over instellingen voor gehandicaptenzorg krijgt als dat nodig is. Dat
IGZ Loket is er. Ik wil wel toezeggen aan mevrouw Van Miltenburg dat
ik nog eens kijk hoe wij daar meer bekendheid aan kunnen geven. Dat
heeft zij al eerder gevraagd. Dat moet de lijn zijn die wij moeten
volgen. Wij moeten onszelf niet blijven herhalen door discussies over
te doen die wij hier niet een, twee of drie keer hebben gevoerd, maar
een veelvoud daarvan.
Mevrouw Agema (PVV):
Vindt u het correct dat anonieme meldingen niet in behandeling worden
genomen door het meldpunt?
Staatssecretaris Bussemaker:
Ja, op een gegeven moment moet de IGZ weten waar de meldingen vandaan
komen om ze goed te kunnen controleren. Men heeft gegevens nodig, dus
ook de gegevens van de familieleden of de professionals, om te
achterhalen wat er precies aan de hand is. Wij hebben uitgebreid
besproken hoe de inspectie werkt. Zij heeft een inspectiefunctie op
grond van signalen. Die signalen moeten dan wel herleidbaar zijn. Het
lijkt mij niet wenselijk dat iedereen die ergens ontevreden over is
anoniem meldingen kan doen bij de inspectie. Als wij dat zouden doen,
maken wij elkaar echt gek.
Mevrouw Agema (PVV):
Als ernstige feiten worden geconstateerd en iemand daar melding van
doet, kan het toch niet zo zijn dat de staatssecretaris hier en nu
zegt dat zij wil weten van die melding komt? Wij kennen die
zwijgcultuur. Ik vraag haar om nog eens nader uiteen te zetten of het
wel zo terecht is dat anonieme meldingen niet in behandeling worden
genomen. Die meldingen zijn soms wel degelijk bijzonder ernstig.
Staatssecretaris Bussemaker:
Meldingen moeten herleidbaar kunnen zijn tot bijvoorbeeld een
zorginstelling. Er moet herleid kunnen worden wat er met iemand is
gebeurd. Het moet om concrete signalen gaan en niet om algemene
verdachtmakingen of algemene gedachten over zaken die iemand niet
bevallen bij wat voor instelling dan ook.
Ik kom nu op de motie van mevrouw Leijten op nr. 137 waarin wordt
gevraagd te regelen dat personeel tijdens het onderzoek naar slechte
kwaliteit van zorg niet op non-actief kan worden gesteld of kan worden
ontslagen. Daar heb ik net al op gereageerd: zij kunnen niet worden
ontslagen, dat mag niet. Als er signalen zijn over gevallen waarin dat
wel gebeurt, hoor ik die graag want dat zou niet conform de
uitgangspunten zijn.
Mevrouw Agema zegt dat het te laat is om pas in 2010 naar het
personeel te kijken. Ik heb gezegd dat wij in 2010 extra naar scholing
van personeel gaan kijken. De inspectie kijkt nu echter ook.
Als men constateert dat bij instellingen de scholing tekort schiet,
zal men dat signaleren en zal men maatregelen nemen. De inspectie
verricht altijd thematisch onderzoek. Onder andere scholing is een
thema voor volgend jaar.
Mevrouw Leijten heeft gevraagd naar de personeelsnorm in de normen
voor verantwoorde zorg. De indicatoren voor verantwoorde zorg zijn de
resultaatsnormen, de uitkomsten. Deze zijn opgesteld door cliënten,
instellingen, professionals, de IGZ en de zorgverzekeraars.
Professionals zijn er dus bij betrokken. De personeelsnormen op zich
zeggen dus weinig meer over het resultaat dan de bestaande normen.
Maar zij zijn samen met de professionals opgesteld. In die zin zijn
zij meegenomen.
Mevrouw Leijten vroeg bovendien naar de IGZ. Zoals enigszins werd
bevestigd door wat mevrouw Van Miltenburg heeft gezegd, meen ik dat ik
eerlijk ben geweest door u te vertellen dat wij achteraf moeten zeggen
dat de brief die de verpleeghuisarts aan de inspectie heeft gestuurd
aanleiding had moeten zijn tot meer en directe actie. Ik neem dat
serieus en -- zeg ik vooral tegen de heer Van der Vlies -- ik zal het
gesprek met de inspectie hierover natuurlijk aangaan. Ik zal met de
inspectie bespreken hoe wij met dit soort signalen zullen omgaan. Het
moet daarbij dan wel gaan om concrete signalen van professionals die
er werken. Die moeten echt serieus worden genomen.
Aan het adres van mevrouw Leijten zeg ik er overigens wel bij dat ik
niet over rancuneuze artsen heb gesproken. Ik heb bovendien op geen
enkele manier de indruk dat het over rancuneuze artsen gaat. Dat zijn
dus haar woorden.
Mevrouw Leijten (SP):
In het vragenuur zei de staatssecretaris dat er geen specifieke
meldingen waren ontvangen bij de inspectie. Nu zegt zij dat dit niet
klopte. Het is een goede zaak dat zij dit zegt. Excuses, zoals mevrouw
Van Miltenburg deze heeft geformuleerd, heb ik echter niet van haar
gehoord.
Staatssecretaris Bussemaker:
Voorzitter. Ik meen dat ik ver genoeg ben gegaan. Ik heb gezegd dat ik
meen dat de inspectie, achteraf gezien, het beter had kunnen doen en
dat ik meen dat meldingen van artsen serieus moeten worden genomen.
Het zou inderdaad mooi zijn geweest als er niet alleen actie was
ondernomen, maar ook als deze actie heel snel zou zijn ondernomen. Ik
meen dat ik daarover nu voldoende heb gezegd.
Aan het adres van de heer Van der Vlies zeg ik overigens dat er naar
aanleiding van eerdere debatten over de inspectie door de minister --
onder andere naar aanleiding van de uitzending van Zembla -- een brief
over de inspectie aan de Kamer is toegezegd. Daarin zullen wij ingaan
op tal van algemene vragen over de inspectie.
Mevrouw Sap heeft gevraagd naar het onderzoek naar Amsta. Wij
verrichten dat onderzoek niet zelf. Naar aanleiding van een gesprek
dat de inspectie met de Raad van Bestuur heeft gevoerd, zullen
onafhankelijke artsen aan de hand van concrete gegevens bekijken wat
er bij het Jan Bongahuis precies is gebeurd.
Ik heb afgelopen dinsdag al gezegd dat de resultaten ervan binnen twee
maanden worden verwacht.
Ik ben het geheel eens met de heer Van der Vlies, die zei dat wij niet
alles vanuit Den Haag kunnen regelen, dat een open gesprek en interne
communicatie zeer belangrijk zijn en dat deze moeten worden bevorderd
binnen de zorg in het algemeen. Laten wij hopen dat wat er is gebeurd
bij de deze instellingen op lange termijn kan bijdragen aan een
dusdanig verbeterde communicatie dat problemen niet in de Kamer maar
in de instelling zelf kunnen worden besproken, hoe pijnlijk het ook is
dat deze instellingen op een vervelende manier in de publiciteit zijn
gekomen.
Mevrouw Sap (GroenLinks):
Ik wil even een misverstand wegnemen. Ik sprak niet over het onderzoek
bij Amsta, maar over uw eigen onderzoek waarbij instellingen worden
vergeleken op hun prestaties. Hoe gaat dat eruit zien? Hoeveel
instellingen gaat u erbij betrekken? Wanneer krijgt de Kamer de
resultaten?
Staatssecretaris Bussemaker:
Ik ben daar nog niet uit. Ik zal er geen honderden instellingen bij
betrekken. Ik heb toen al gezegd dat ik enkele instellingen wil
vergelijken, om er een gevoel over te krijgen. Een onderzoek kost
immers heel veel tijd en geld. Je moet wel steeds die afweging maken.
Ik wil die vergelijking maken aan de hand van vragen als: is het al
dan niet een Randstadprobleem; worden de problemen gesignaleerd in een
grootschalige of kleinschalige instelling; heeft het te maken met het
feit dat de ene instelling veel meer geld uitgeeft aan overhead dan
een andere en kunnen wij daar iets aan doen. Ik kan nu nog niet zeggen
wanneer dat klaar is. Ik moet nog verder bespreken wat wij concreet
gaan doen.
Mevrouw Sap (GroenLinks):
Ik begrijp dat u er nog over moet nadenken, maar zo wordt het wel heel
vrijblijvend. Kunnen wij dan in ieder geval afspreken wanneer wij van
u horen hoe u het gaat aanpakken en hoe het gaat lopen?
Staatssecretaris Bussemaker:
Laten wij afspreken dat ik de Kamer meld wanneer zij iets kan horen.
Ik heb nog niet zo lang geleden die toezegging gedaan. Gunt u mij
enige tijd om het verder te ontwikkelen en uw punt, net als de vraag
van mevrouw Wiegman, mee te nemen bij andere berichten over de
langdurige zorg. De Kamer krijgt absoluut antwoord.
Mevrouw Sap (GroenLinks):
Voorzitter, het is mij nu niet helder wanneer ik het ga krijgen. Ik
zou het heel erg betreuren als de staatssecretaris bedoelt dat de
Kamer pas ergens voor de zomer hoort hoe zij het überhaupt gaat
aanpakken. Dan vind ik het namelijk wel heel erg lang duren.
Staatssecretaris Bussemaker:
U hoort binnenkort van mij wat wij precies gaan doen en wanneer u
concreet antwoord krijgt over de uitkomsten van het onderzoek.
De voorzitter:
Mevrouw Sap, ik wil u er ook op wijzen dat wanneer het naar uw
gevoelen te lang duurt, u altijd via de procedurevergadering kunt
aandringen op een reactie van de staatssecretaris.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Mag ik dan wel vragen of de staatssecretaris niet alleen de tarieven
die betaald worden en de overhead en alle obligate dingen waarnaar de
afgelopen jaren al heel veel ondersoek is gedaan, in het onderzoek wil
betrekken, maar ook de verschillende uitgangsposities die de huizen in
het verleden hebben gehad? Ik doel dan bijvoorbeeld op een
gemeentelijk verpleeghuis dat nooit een eigen pand heeft gehad naast
een huis dat ergens veel dure grond bezat en veel eigen geld. Dat is
namelijk een totaal andere uitgangspositie. Iedereen schijnt altijd te
vergeten dat ieder huis een andere uitgangspositie had en dat men dat
verleden met zich meesleept. Voor de zuiverheid van het onderzoek vind
ik het van belang dat ook specifiek dit onderdeel daarin wordt
meegenomen.
Staatssecretaris Bussemaker:
Ik wil waarschuwen dat we niet dit en dat en zus en zo bij elkaar
moeten optellen, waardoor het uiteindelijk een buitengewoon omvangrijk
onderzoek wordt. Ik heb al gezegd dat ik wil beginnen met bij wijze
van spreken gewoon een paar instellingen te vergelijken om te zien of
wij daar vat op kunnen krijgen. Dan zien we wel of dat aanleiding
geeft tot vervolgvragen.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
De stemmingen over de ingediende moties zullen aanstaande dinsdag
plaatsvinden.
Sluiting: 22.28 uur.