Aanvullende vragen over inrichting van het internationaal financieel stelsel
Kamervragen | 15-04-2009 | Kredietcrisis
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Ons kenmerk: FM/2009/767 U
Betreft: aanvullende vragen over inrichting van het internationaal
financieel stelsel
Geachte Voorzitter,
Naar aanleiding van het Algemeen Overleg met de Vaste Kamercommissie
van Financiën van dinsdag 31 maart, hebben enkele fracties via een
schriftelijke inbreng enkele aanvullende vragen voorgelegd. Hierbij
doe ik u een reactie op deze vragen toekomen.
Deze brief gaat niet in op vragen over het beloningsbeleid. Deze
zullen worden meegenomen in de brief met een reactie op het rapport
van de Commissie Maas aan de NVB.
1. Leden van de fracties van de PvdA en GroenLinks hebben vragen gesteld
over een scheiding tussen spaar- en investeringsbanken.
Een scheiding tussen spaar- en investeringsbanken is een interessant
idee, dat nader onderzoek verdient. In praktijk blijkt een dergelijke
scheiding moeilijk hand te haven. Dit is een van de redenen geweest om
de Glass-Steagall regelgeving in de VS op te heffen. Er bestaan op dit
moment geen voorbeelden van westerse landen die een strikt onderscheid
tussen spaar- en investeringsbanken kennen.
Een scheiding tussen spaarbanken en investeringsbanken lijkt alleen
mogelijk indien deze op Europees niveau wordt ingevoerd. Banken
afkomstig uit de EU of de E.E.R. zouden anders immers met garantie
hogere rentes aan kunnen bieden dan de Nederlandse spaarbanken, die
zich tot veilige beleggingen moeten beperken. De mogelijkheden tot een
scheiding en de wenselijkheid van een dergelijk onderscheid zullen dus
allereerst op Europees niveau nader onderzocht moeten worden.
De overweging om investeringsbanken niet aan het Nederlandse
depositogarantiestelsel te laten deelnemen moet eveneens in een
Europese context worden bezien. Op dit moment schrijven de Europese
regels voor dat het aantrekken van gelden van het publiek is
voorbehouden aan banken en dat alle banken aan een
depositogarantiestelsel moeten deelnemen. Daarmee is het niet mogelijk
om via differentiatie in het depositogarantiestelsel een dergelijk
onderscheid te maken.
2. Leden van de fracties van de PvdA, SP en GroenLinks hebben vragen gesteld
over de omvang en regulering van de financiële sector, securitisatie en/of
de lobby van banken.
De lessen van deze crisis zullen gebruikt worden om - waar nodig en
effectief - de regelgeving te versterken. Er zijn enkele belangrijke
maatregelen geïdentificeerd, waarover ook in G20 en de EU
overeenstemming over bestaat.
Er moet een dekkend stelsel van toezicht komen waarbij alle relevante
instellingen in het financieel systeem, waaronder ook hedge funds,
onder het bereik van toezicht staan. De exacte invulling van het
toezicht op hedge funds zal nader worden besproken naar aanleiding van
een voorstel dat op korte termijn door de Commissie zal worden
gepresenteerd. De verwachting is dat regelgeving minimaal betrekking
zal hebben op het opstellen van een register en het aanleveren van
informatie over exposure. Tevens wordt zowel door het Bazels Comité
als in Europees verband gewerkt aan nieuwe voorstellen tot
aanscherping van het kapitaaleisenraamwerk. De aanpassingen van de
Europese kapitaaleisenrichtlijn bevinden zich in een vergevorderd
stadium en zullen binnenkort worden afgerond. Het betreft hier
aanscherpingen op meerdere onderdelen, waaronder liquiditeitseisen,
grote posities en hybride kapitaalsinstrumenten. Tevens onderdeel van
deze aanscherping vormt de verplichting voor originators om een belang
van 5% in securitisaties aan te houden. Het kabinet steunt deze
voorstellen tot aanscherping van de kapitaaleisenrichtlijn. In mijn
brief aan de Eerste Kamer van 12 februari 2009 (Kamerstukken I
2008/09, 22 112, CE) ga ik meer specifiek in op het wijzigingsvoorstel
ten aanzien van securitisatie.
Verder wordt momenteel ook gewerkt aan regelgeving ten aanzien van een
centrale clearingsinstelling voor credit default swaps binnen Europa.
Hiermee zal minder onzekerheid in de markt zijn ten aanzien van het
risico van de tegenpartij. Tot slot zullen initiatieven worden
ontplooid om procyclische bewegingen in de markt te dempen en het
macro-prudentieel toezicht te versterken.
Net als in het verleden zal geluisterd worden naar reacties vanuit de
financiële sector. Het is daarbij de taak van de wetgever om een
onderscheid te maken tussen inhoudelijk onderbouwde adviezen en
belangenbehartiging. Hiervoor is het inderdaad noodzakelijk dat de
overheid zelf ook over voldoende expertise beschikt of dit
organiseert.
Naast de vele onderwerpen waar al enige duidelijkheid over bestaat,
zijn er ook enkele discussies die nog niet volledig zijn
uitgekristalliseerd. Dit betreft bijvoorbeeld de omvang van banken.
Dit wordt een probleem als de instelling of investeerders hierdoor een
impliciete overheidsgarantie ervaren. Ook kan, zoals in IJsland, de
balansomvang van banken zo groot worden, dat overheden hen niet meer
kunnen redden ("too big to save"). In eerste instantie kan daarom
gedacht worden aan oplossingen die dit probleem van moral hazard
kunnen verminderen, zoals regels die ervoor zorgen dat risicovolle
activiteiten niet eenzelfde bescherming bieden als activiteiten waar
een publiek belang bij betrokken is. Ook de prikkels tot het steeds
verder groeien zouden verminderd kunnen worden (zoals extra toezicht,
extra kapitaaleisen of een grens aan de maximale leverage). Een
onderwerp dat ook nog nadere discussie verdient betreft financiële
innovaties. Een ex-ante toetsing van alle nieuwe financiële producten
kan zijn doel mogelijk voorbij schieten, omdat het de ontwikkeling van
de markt direct en in een vroeg stadium dempt, terwijl kwetsbaarheden
vooral ontstaan op het moment dat er een te snelle groei wordt
gerealiseerd of te grote blootstelling aan risico's ontstaat. In
plaats van een ex-ante toetsing zou daarom gedacht kunnen worden aan
een zorgvuldige monitoring en rapportage van relevante
marktontwikkelingen door de macro-prudentiële toezichthouder.
3. Leden van de fracties van de PvdA, GroenLinks en D66 hebben vragen
gesteld over Europees toezicht ("grensoverschrijdend").
De voorstellen uit het rapport De Larosière beogen zowel
micro-prudentieel en gedragstoezicht als macro-prudentieel toezicht op
Europees niveau te regelen.
Nederland steunt de aanbevelingen uit het rapport De Larosière voor
oprichting van een European System of Financial Supervision (ESFS)
voor micro-prudentieel en gedragstoezicht. Nederland vindt dit ESFS de
meest effectieve vorm van Europees toezicht. Het ESFS voorziet in de
overdracht van bindende bevoegdheden naar centrale Europese
autoriteiten. Deze autoriteiten, die dienen voort te komen uit de
Level 3 Comités CEBS, CESR en CEIOPS, komen boven de nationale
toezichthouders te staan en krijgen het mandaat om bindende
richtlijnen te bepalen voor de uitvoering van het toezicht, alsmede om
bindend op te treden bij conflicten tussen nationale toezichthouders
over grensoverschrijdende financiële instellingen. Dit zijn vergaande
maatregelen. De uitvoering van het toezicht blijft binnen het ESFS de
verantwoordelijkheid van de verschillende nationale toezichthouders,
die voor grensoverschrijdende financiële instellingen moeten
samenwerken in zogenaamde colleges of supervisors. Zo wordt
gegarandeerd dat de dagelijkse uitvoering van het toezicht zo dicht
mogelijk bij de lokale markt blijft, en wordt dus zoveel mogelijk
gebruik gemaakt van lokale kennis over deze markt. Nederland vindt dit
een belangrijke voorwaarde voor effectief Europees toezicht, en is om
die reden ook geen voorstander van één Europese toezichthouder, die
rechtstreeks toezicht uitoefent op financiële instellingen. Dit is
temeer omdat de markt nog overwegend nationaal is. Begin 2008 waren er
6000 banken actief binnen het eurogebied, waarvan 50
grensoverschrijdend opereerden. Deze grensoverschrijdende banken
beheren het merendeel van de bezittingen (circa 70%), maar van deze
bezittingen is nog steeds meer dan de helft nationaal. Het is dus
zeker belangrijk dat beter en meer wordt samengewerkt tussen
toezichthouders in Europa, maar één Europese toezichthouder plaatst de
uitvoering van toezicht te ver van de markt.
Een duaal systeem, met een Europese toezichthouder die rechtstreeks
toezicht uitoefent op grensoverschrijdende instellingen, en nationale
toezichthouders die verantwoordelijk blijven voor nationale
instellingen, is ook geen goede oplossing. Dit leidt tot arbitraire
scheidslijnen (wanneer valt een instelling wel of niet onder de
Europese toezichthouder; gaat het alleen om de grensoverschrijdende
activiteiten, of ook om de nationale activiteiten van
grensoverschrijdende instellingen) en tot het risico dat toezicht niet
éénduidig is, omdat er een verschil kan ontstaan tussen toezicht op
nationale instellingen en toezicht op grensoverschrijdende
instellingen.
Het rapport De Larosière stelt overigens wel voor om direct Europees
toezicht uit te oefenen op Credit Rating Agencies. Dit steunt
Nederland. Het is ook niet uit te sluiten dat direct Europees toezicht
op andere, zeer Europees georiënteerde producten/instellingen
opportuun is. Maar uitgangspunt moet blijven dat de uitvoering van het
toezicht zo dicht mogelijk bij de `eigen' markt plaatsvindt.
Binnen het ESFS is Nederland voorstander van een Twin Peaks model, met
een aparte Europese autoriteit voor micro-prudentieel toezicht en een
aparte autoriteit voor gedragstoezicht. Het rapport De Larosière noemt
dit als lange termijn optie, maar pleit op de korte en middellange
termijn voor een sectoraal model met drie centrale autoriteiten. De
discussie over het aantal autoriteiten is echter niet een eerste
prioriteit. Veel belangrijker is het om Europees een akkoord te
bereiken over het overhevelen van bindende bevoegdheden naar centrale
Europese organen. Dit wordt gezien het Europese krachtenveld reeds
moeilijk. Hoewel meerdere lidstaten zich zeer positief hebben
uitgelaten over het De Larosière rapport, laat de opstelling van het
Verenigd Koninkrijk (VK), zoals bijvoorbeeld verwoord in de Turner
Review , hier tot nu toe geen ruimte voor. Het VK is wel voorstander
van meer centrale besluitvorming op het terrein van regulering, maar
verzet zich tegen overheveling van bevoegdheden op het terrein van
toezicht. Dit vormt een risico voor de implementatie van de
voorstellen op toezichtterrein uit het De Larosière rapport.
Naast het ESFS steunt Nederland ook de oprichting van een European
Systemic Risk Council (ESRC) voor macro-prudentieel toezicht. Dit ESRC
zou volgens het rapport De Larosière moeten bestaan uit de ECB, alle
nationale banken en de voorzitters van de Level 3 Comités. Nederland
vindt het belangrijk dat naast een goede vertegenwoordiging van de ECB
en de nationale banken (waarbij het de vraag is of alle nationale
banken aan tafel moeten zitten uit oogpunt van effectiviteit), ook de
toezichthouders goed vertegenwoordigd moet zijn binnen de ESRC. Dit
standpunt wordt door veel lidstaten en door de Level 3 Comités
gedeeld. Een gelijkwaardige vertegenwoordiging van banken en
toezichthouders garandeert namelijk dat een voortdurende en adequate
link bestaat tussen micro-prudentieel en macro-prudentieel toezicht,
en bevordert ook een goede follow-up van aanbevelingen van de ESRC.
Immers, de ESRC zal zich in deze aanbevelingen kunnen richten tot de
nationale toezichthouders, en zal voor haar analyses ook deels
afhankelijk zijn van (geaggregeerde) informatie over micro-prudentieel
toezicht.
Gezien haar expertise dient de ECB een belangrijke rol binnen de ESRC
te vervullen, maar om de onafhankelijkheid van de ECB te waarborgen is
het verstandig de ESRC niet (institutioneel) onder de ECB te plaatsen.
Waarborging van de onafhankelijkheid betekent ook dat de ECB geen rol
kan vervullen in het micro-prudentiële toezicht. Bovendien heeft de
ECB hier, in tegenstelling tot de Level 3 Comités, geen expertise in,
en zou verantwoordelijkheid van de ECB voor micro-prudentieel toezicht
tot een te grote machtsconcentratie binnen één orgaan kunnen leiden.
In geval van financiële problemen bij een pan-Europese bank of
verzekeraar zullen de autoriteiten van de verschillende Lidstaten
samenwerken om tot een oplossing te komen. Met het oog op dit soort
situaties hebben de Lidstaten dan ook in juni 2008 een hernieuwd
memorandum of understanding on cross-border stability groups gesloten.
Hierbij is afgesproken dat voor elke grensoverschrijdende bank of
verzekeraar een stability group bestaande uit zowel toezichthouders
als ministeries van Financiën wordt opgericht. Binnen deze groep
worden nadere afspraken gemaakt over onder andere de kostenverdeling.
Dit is een goede stap om op een gecoördineerde wijze zowel lopend
toezicht op grensoverschrijdende banken en verzekeraars uit te voeren
als problemen aan te pakken. Nederland blijft zich ervoor inzetten dat
ook op Europees niveau principes over de kostenverdeling worden
vastgesteld. Momenteel wordt hierover in Europa op ambtelijk niveau
gediscussieerd.
In het kader van Bazel 2 dienen banken bij het vaststellen van de
minimum kapitaaleisen rekening te houden met de kredietwaardigheid van
hun tegenpartijen. De hoogte van de kapitaaleisen hangt samen met de
hoogte van het risico van de transacties die worden aangegaan
(kredietwaardigheid van ondernemingen (waaronder financiële
instellingen) / landen). Derhalve gelden voor banken al hogere
kapitaaleisen voor transacties die worden aangegaan met "onveilige
landen" of "onveilige banken". Tijdens de bijeenkomst in Washington op
15 november 2008 hebben de regeringsleiders van de G20-plus zich
gecommitteerd aan het ondergaan van een Financial Sector Assessment en
het steun verlenen aan transparante evaluaties van hun nationale
regelgevingssystemen. Nederland gaat ervan uit dat de G20-leden zich
zullen houden aan deze afspraak en zal - indien nodig - hun
aanmoedigen om dit uit te voeren. Op dit moment is het mijns inziens
niet opportuun om zware maatregelen zoals sancties te overwegen.
Indien zwaardere maatregelen om druk uit te oefenen nodig zijn, is het
de vraag of multilaterale of bilaterale sancties haalbaar zijn, en of
die effectief en efficiënt zouden kunnen zijn.
4. Leden van de GroenLinks-fractie hebben vragen gesteld over de
"no-bail-out clause".
Een probleem bij een monetaire unie is dat de druk op landen toeneemt
om bij te springen in het geval van betalingsproblemen in een
lidstaat. Het is daarom belangrijk dat lidstaten de juiste prikkels
hebben om de overheidsfinanciën op orde te houden. Om hiervoor te
zorgen bevat het EG-Verdrag de zogeheten "no bail-out clausule"
(artikel 103). Deze clausule stelt dat lidstaten en de ECB niet
aansprakelijk zijn voor de schulden van andere lidstaten binnen de
EMU. Landen die onverstandig budgettair beleid voeren en hierdoor in
de problemen raken, moeten er dus niet op rekenen dat zij te hulp
geschoten worden door andere lidstaten of door de ECB. Dit voorkomt
dat lidstaten de kosten van onverstandig budgettair beleid kunnen
afwentelen op andere lidstaten in de EMU, en is dus essentieel om
moral hazard te voorkomen. De regering is van mening dat de
"no-bail-out clause" een belangrijk onderdeel vormt van het economisch
en monetair beleid in de EMU en stelt hierbij dan ook geen
vraagtekens.
5. Leden van de SP-fractie hebben vragen gesteld over de wereldvalutamarkt
en de rol van de dollar.
Er is een aantal factoren die maken of een munt uitgroeit tot een
reserve valuta. De munt moet o.a. vertrouwen hebben opgebouwd als
stabiele munt en de munt volledig convertibel zijn. Een hele
belangrijke factor hierbij is diepte en omvang van de onderliggende
financieel markten. We moeten constateren dat ondanks de huidige
problemen in de VS, de positie van de dollar nog steeds relatief
onaangetast is.
Om de risico's van valuta-instabiliteit te verminderen, is het vooral
van belang dat de mondiale macro-economische onevenwichtigheden worden
gecorrigeerd. Dit gebeurt onder invloed van de crisis deels
automatisch. Zo is bijvoorbeeld het tekort op de lopenderekening van
de VS in de afgelopen maanden sterk afgenomen. De interventies van
centrale banken en overheden dienen er mede toe om ervoor te zorgen
dat deze correcties niet te ver doorschieten.
Kwantitatieve verruiming, zoals inmiddels toegepast in de VS, Japan en
het Verenigd Koninkrijk kan onder de huidige omstandigheden een
geëigende manier zijn om deflatie te voorkomen. De noodzaak deze
maatregelen ook snel weer terug te draaien als de economische
omstandigheden daar aanleiding toe geven is algemeen bekend.
Met het oog op de toekomst stelt Nederland zich op het standpunt dat
de discussie over het vermijden van grote macro-economische
onevenwichtigheden met kracht moet worden voortgezet in het IMF. Ook
op dit punt pleit Nederland voor een verscherpte en meer effectieve
surveillance door het IMF en een grotere ontvankelijkheid bij landen
voor de aanbevelingen van het IMF.
Daarnaast is besloten de informatie en analyse die in de Financial
Stability Board (voorheen Financial Stability Forum) en in het IMF
beschikbaar is te combineren in een early warning exercitie. Deze
exercitie beoogt onevenwichtigheden in een eerder stadium te
onderkennen.
6. Leden van de GroenLinks-fractie hebben vragen gesteld over de uitgifte
van obligaties door het IMF.
Voorlopig is de regering geen voorstander van uitgifte van obligaties
op de markt, met name omdat het IMF zelf heeft aangegeven dat daar
procedurele en marktgerelateerde problemen aan kleven. Het IMF is wel
door de G20 verzocht om haar denkwerk op dit terrein voort te zetten.
Dat denken is absoluut noodzakelijk om in de toekomst een weloverwogen
beslissing te kunnen nemen. Gegeven de zeer forse middelen
uitbreiding, lijkt een uitgifte van obligaties op de markt niet nodig
ter dekking van de financieringsbehoefte.
7. Leden van de fracties van de SP, GroenLinks en D66 hebben vragen gesteld
met betrekking tot de G20.
Conform de Nederlandse inzet voor de London Summit (zie kamerbrief
d.d. 27 maart 2009) heeft Nederland aandacht gevraagd voor de effecten
van de crisis op ontwikkelingslanden en gepleit voor een versterking
van de rol van de Wereldbank, IMF en overige multilaterale
ontwikkelingsbanken. De minister-president en de minister van
Financiën stuurden op 8 april 2009 een verslag van de London Summit
naar de Tweede Kamer.
Ten eerste is duidelijk dat de ontwikkelingslanden baat hebben bij het
verzekeren van financiële stabiliteit, het versterken van de werking
van de financiële markten en de effecten die uitgaan van de
bestedingsimpulsen. Ook hebben deze landen baat bij de stimulering van
de wereldhandel en het tegengaan van protectionisme. Nederland steunt
de afspraken die hierover in het communiqué zijn gemaakt.
Nederland heeft er in het bijzonder voor gepleit om in het communiqué
steun van de London Summit Leaders uit te spreken voor het uitvoeren
van hun official development assistance (ODA) commitments, inclusief
op Nederlandse initiatief hun schuldverlichtingsbeloften, voor het
versnellen van de voice & representation hervormingen bij de
Wereldbank en voor het vermijden van financieel protectionisme en het
gebruik maken van de bestaande flexibiliteit binnen het debt
sustainability framework, met als uitgangspunt dat de schuldenlast van
de ontwikkelingslanden houdbaar blijft. Deze punten zijn opgenomen in
het communiqué. Verder steunt Nederland de extra leningen van de
multilaterale ontwikkelingsbanken aan ontwikkelingslanden en staat
open voor eventuele kapitaalverhogingen bij deze instellingen, mits
goed onderbouwd en voorzien van een overtuigende lange termijn
strategie gericht op het bepalen van goede resultaten. Nederland heeft
tijdens de London Summit ook de middelenuitbreiding van het IMF tot
USD 750 miljard van het IMF en de creatie van speciale
trekkingsrechten van USD 250 miljard gesteund. Van deze
trekkingsrechten komt ongeveer maximaal USD 100 miljard ten goede aan
ontwikkelingslanden. Ook heeft Nederland het voornemen om USD 6
miljard extra IMF leningen aan de armste landen ter beschikking te
stellen, te financieren uit additioneel inkomen aangevuld met de
opbrengst van de al goedgekeurde goudverkopen door het IMF,
verwelkomd. Verder heeft Nederland bekend gemaakt het Rapid Social
Response Fund van de Wereldbank met USD 20 miljoen te willen steunen.
Ook heeft Nederland bij monde van Minister Koenders aangegeven USD 50
miljoen beschikbaar te stellen voor het Global Trade Liquidity Program
van het IFC ten behoeve van handelsfinanciering in arme landen.
De fractie van D66 vraagt zich af wat Nederland heeft moeten opgeven
voor haar plek bij de G20 aan tafel. Nederland heeft hiervoor niets
hoeven opgeven. Het is eerder een erkenning van de G20-landen dat hun
forum baat heeft bij de betrokkenheid van Nederland. Nederland heeft
namelijk qua omvang de 16e economie in de wereld, een relatief grote
financiële sector (9e van de wereld) en heeft een buitengewoon open
karakter. Ten slotte speelt Nederland een vooraanstaande rol binnen de
multilaterale instellingen en draagt het bovengemiddeld bij aan
ontwikkelingssamenwerking. Het feit dat Nederland aan tafel zat, heeft
op geen enkele manier een negatief invloed op de mogelijkheden om ook
achter de schermen invloed uit te oefenen.
In reactie op de overige vragen van D66 kan ik antwoorden dat de
financiële architectuur voor klimaatbeleid een apart vraagstuk is, dat
niet valt onder het reguliere begrip internationale financiële
architectuur. Desondanks kan ik hier kort ingaan op dit punt.
Nederland pleit voortdurend voor een ambitieuze EU inzet rond het
mondiale klimaatakkoord, zowel in Ecofin en Voorjaarsraad, als ook in
Milieuraad en RAZEB. De conclusies van verschillende Raden zijn
complementair. Tijdens de Voorjaarsraad is duidelijk afgesproken dat
de Europese Raad zich in juni opnieuw zal buigen over de EU inzet voor
Kopenhagen, met name op het gebied van de financiële mechanismen voor
financiële steun aan ontwikkelingslanden. Het onderzoeken van
financiële mechanismen staat hiermee hoog op de Europese agenda.
8. Leden van de fracties van de SP en GroenLinks hebben vragen gesteld met
betrekking tot belastingparadijzen.
De leden van de fracties van de SP en van Groen Links hebben vragen
gesteld over belastingparadijzen en de recente doorbraak op het
terrein van informatie uitwisseling door landen met een bankgeheim.
Daarnaast vragen eerstgenoemde leden in dit verband naar de
internationale concurrentie op belastingtarieven.
De OESO beschouwt een land dat geen belasting heft of (zeer) lage
tarieven hanteert niet alleen op grond daarvan als een tax-haven. Pas
als dit gebeurt in combinatie met een gebrek aan transparantie en het
niet uitwisselen van inlichtingen met de fiscus van andere landen,
wordt een land als een "tax haven" aangemerkt. Deze benadering maakt
naar mijn mening duidelijk dat de concurrentie op tarieven, zoals we
bijvoorbeeld de laatste jaren binnen de EU op het terrein van de
vennootschapsbelasting zien, van een wezenlijk ander karakter is dan
de discussie over belastingparadijzen. Daarmee wordt niet op een
onaanvaardbare wijze de grondslag van andere landen uitgehold. Dat
gebeurt wel wanneer landen onvoldoende informatie uitwisselen.
Daarom is het bijzonder positief en belangrijk dat meer en meer landen
de transparantie van hun systemen willen vergroten en bereid zijn tot
het uitwisselen van gegevens die voor de belastingheffing van belang
zijn. Voor landen die een bankgeheim kenden is sprake van een ware
ommezwaai op het terrein van informatie uitwisseling.
Nederland maakt zich al jaren binnen de EU en de OESO sterk voor dit
onderwerp. Op dat gebied zijn ook al belangrijke vorderingen gemaakt.
Ik denk aan de Spaartegoedenrichtlijn, de daarop gebaseerde
overeenkomst die de EU met een aantal landen heeft gesloten en de
vordering van de OESO bij het ontwikkelen van een norm voor de
uitwisseling van inlichtingen en de druk die van daaruit wordt gelegd
op Staten die niet aan die norm voldoen.
Ook bilateraal heeft Nederland zich ingespannen om de uitwisseling van
gegevens te versterken. De belastingverdragen die Nederland heeft
gesloten bevatten vrijwel allemaal een artikel over de uitwisseling
van inlichtingen. Daarnaast heeft Nederland de afgelopen jaren
zogenoemde Tax Information Exchange Agreements (TIEA's) gesloten.
TIEA's met het Eiland Man en Jersey zijn al in werking getreden en een
TIEA met Guernsey is recent ondertekend. Een aantal Staten, waaronder
verdragspartners van Nederland, heeft zeer recent -onder zware druk
van de G20 top- aangegeven bereid te zijn het bankgeheim te
versoepelen en op verzoek meer inlichtingen uit te gaan wisselen.
Nederland zou echter graag ook in relatie met deze landen een stap
verder willen gaan, en afspraken maken over het automatisch
uitwisselen van informatie. Belastingontduiking kan daarmee (nog)
effectiever worden tegengegaan.
De situatie is dus sterk verbeterd, maar nog niet ideaal. Nederland
blijft zich daarom zowel multilateraal (OESO, EU) als bilateraal (bij
het tot stand komen van belastingverdragen en TIEA's) inzetten voor
het automatisch uitwisselen van informatie, dit ook in antwoord op de
vraag van de leden van de fractie van GroenLinks. Met deze invalshoek
in gedachten wordt een dezer dagen politiek contact gelegd met
Oostenrijk, Luxemburg, Zwitserland, België, Liechtenstein en Singapore
om de door deze landen getoonde bereidheid concreet te maken. Ik
verwacht dat de afspraken met deze landen op het punt van informatie
uitwisseling kunnen worden verbeterd. In ieder geval zal nu immers op
verzoek bankinformatie kunnen worden verkregen, die voorheen helemaal
niet werd gegeven. Op ambtelijk niveau worden contacten gelegd met
Monaco, Andorra, Bermuda, Panama, de Cayman Islands en de British
Virgin Islands. Bedoeling is om met deze landen TIEA's af te sluiten,
zodat ook in deze gevallen -in ieder geval op verzoek- informatie kan
worden uitgewisseld. De onderhandelingen met Hong Kong over een
belastingverdrag zijn in een vergevorderd stadium. Voor Nederland is
daarbij steeds een absolute eis geweest dat een OESO-conform artikel
over de uitwisseling van informatie wordt opgenomen. De kans dat Hong
Kong dit accepteert lijken met deze ontwikkelingen gestegen te zijn.
9. Leden van de fracties van de SP en GroenLinks hebben vragen gesteld met
betrekking tot Credit rating agencies.
Wat betreft het onderwerp credit rating agencies (CRA's) heb ik vorig
jaar in een brief aan de Tweede Kamer (d.d. 10-10-8) aangegeven dat
het consultatiedocument van de Europese Commissie verscheidene
artikelen bevat die de afhankelijkheid van investeerders van een
beperkt aantal CRA's niet zou verminderen, maar naar alle
waarschijnlijkheid zullen leiden tot het creëren van nog hogere
toetredingsbarrières voor kleine CRA's. Ik heb dan ook in een brief
aan Commissaris Kroes en Commissaris McCreevy voorgesteld om bij het
versterken van regelgeving voor kleine CRA's een regime te
introduceren, waarbij een beperkt aantal vereisten met een
twijfelachtige impact op de kwaliteit van ratings maar gepaard gaande
met hoge toetredingsbarrières, is afgestemd op de omvang en het bereik
van hun activiteiten. Zoals u weet is een dergelijk
proportionaliteitsregime onderdeel geworden van het Commissievoorstel.
In antwoord op een vraag van Groen Links kan ik beamen dat het
voorkomen van onnodige toetredingsbarrières nog steeds een belangrijk
aandachtspunt is, ook in de eindfase van de onderhandelingen waar we
ons bevinden. Hierbij moet worden aangetekend dat er een juiste balans
moet worden gevonden tussen de proportionaliteit van de eisen van de
verordening enerzijds en het bieden van voldoende waarborgen om de
doelstellingen van de verordening te realiseren anderzijds. In dit
licht ben ik geen voorstander van een amendement van het Europees
Parlement, waarin de reikwijdte van het proportionaliteitsregime wordt
beperkt van 50 werknemers naar 25 credit raters, aangezien verwacht
kan worden dat dit juist ten nadele van kleine CRA's werkt.
D66 informeert specifiek naar de hoge toetredingsdrempels die in het
Commissievoorstel worden opgeworpen voor bedrijven buiten de EU. Op
dit moment wordt onderhandeld over twee verschillende mogelijkheden om
credit ratings van CRA's van buiten de EU te kunnen gebruiken in de
EU. Enerzijds kan een CRA in de EU een credit rating van buiten de EU
overnemen en publiceren als de zijne mits aan bepaalde kwalitatieve
voorwaarden is voldaan. Anderzijds lijkt er steun te zijn voor de
invoering van een equivalentieregime. Indien de Europese Commissie de
regelgeving voor en het toezicht op CRA's in een derde land equivalent
acht aan de eisen die in de EU worden gesteld, zouden credit ratings
uit die derde landen onder voorwaarden in de EU kunnen worden
gebruikt. Over deze voorwaarden wordt thans nog intensief gesproken.
Belangrijke randvoorwaarden zijn bijvoorbeeld afspraken tussen
toezichthouders over de uitwisseling van informatie, het voorkomen van
ontduiking van regelgeving en een bepaalde registratie in de EU. Mocht
het mogelijk zijn om de juist voor kleine buitenlandse CRA's zware
vestigingseis in de EU onder strikte voorwaarden te verlichten dan sta
ik hier in principe niet afwijzend tegenover. Ik verwacht hiernaast
dat ook CRA's van buiten de EU die op termijn kiezen voor het opzetten
van een kleine vestiging in de EU baat zullen hebben bij het
proportionaliteitsregime. Ik zet me hiernaast in voor het opnemen van
een evaluatieclausule om de impact van de verordening op de
marktconcentratie na een aantal jaren in kaart te brengen.
10. Leden van de fracties van GroenLinks en de D66 hebben vragen gesteld met
betrekking tot het (financieel) vestigingsklimaat.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wanneer de Kamer een
voorstel omtrent de aanpak van bevoordeling van vreemd vermogen kan
verwachten. In de brief van 15 december 2008 inzake de verdeling
Vpb-druk en renteproblematiek is aangegeven dat op dit moment onder
andere wordt gekeken naar een maatregel die de aftrekbaarheid van
betaalde groepsrente beperkt en dat het kabinet voornemens is de Kamer
in de eerste helft van dit jaar een wetsvoorstel te doen toekomen
waarin de in de brief genoemde maatregelen zijn uitgewerkt.
De leden van de D66-fractie merken op dat Nederland vaak op de
shortlist staat als alternatief vestigingsland, maar dat uiteindelijk
niet voor Nederland wordt gekozen vanwege de dividendbelasting. Deze
leden vragen naar de stand van zaken omtrent de dividendbelasting.
Hoewel aan afschaffing van de dividendbelasting inderdaad aanzienlijke
voordelen zijn verbonden, moet over de toekomst van de
dividendbelasting genuanceerd worden gedacht. De dividendbelasting
speelt namelijk een belangrijke rol bij onderhandelingen over
belastingverdragen. Als Nederland geen enkele vorm van bronheffing
heeft, is er voor andere landen nog maar weinig reden om Nederland
onder verdrag de fiscale concessies te gunnen die door het grote,
internationaal opererende bedrijfsleven als een pijler van het
Nederlands vestigingsklimaat wordt gezien. Overigens hebben vrijwel
alle landen een bronheffing op dividend. Veelal heffen andere landen
ook nog een bronbelasting op rente en royalty's.
Een complicerende factor is bovendien dat afschaffing van de
dividendbelasting vrijwel geheel ten goede komt aan de buitenlandse
schatkisten, omdat buitenlandse aandeelhouders de ingehouden
Nederlandse dividendbelasting vaak kunnen verrekenen met de belasting
die zij in hun woonland betalen.
De stelling dat de regering in de voortgangsrapportage voor een
verdere `race to the bottom' kiest, laten we voor rekening van de
leden van de partij GroenLinks. De voorgestelde fiscale maatregelen
voorzien in een modernisering en een versimpeling van regelgeving ten
faveure van de economische slagvaardigheid van de Nederlandse
financiële sector. Internationale coördinatie op dit punt is dan ook
niet nodig.
De Nederlandse regering is voorstander van fiscale coördinatie. Een
internationale aanpak is essentieel om zo een mondiaal `level playing
field' te creëren. Daarom is Nederland in OESO en in EU verband zeer
betrokken bij dit onderwerp. Daarbij kan gewezen worden op de
succesvolle gezamenlijke internationale druk op belastingparadijzen om
zich te conformeren aan de internationaal aanvaarde fiscale
spelregels. Verder is Nederland bijvoorbeeld zeer actief bezig op EU
niveau om de werking van de spaartegoeden richtlijn uit te breiden om
zo zwart sparen tegen te gaan.
Hoogachtend,
de minister van Financiën
Wouter Bos
http://www.fsa.gov.uk/pages/Library/Corporate/turner/index.shtml
Kamerstukken II 2008/09, 31 369, nr. 5
Meer informatie
* Aanvullende vragen over inrichting van het internationaal
financieel stelsel
Kamervragen | 15-04-2009 | PDF bestand, 62 Kb
Zie het origineel
Verwante dossiers
* Kredietcrisis
Ministerie van Financiën