UMC Utrecht


Epilepsie opsporing bij baby's

Dankzij een vereenvoudigde EEG-meting (`aEEG') kunnen artsen `stille' epilepsie bij pasgeborenen met hersenschade beter opsporen. Dat stelt kinderarts-in-opleiding Linda van Rooij van het UMC Utrecht in haar proefschrift. Kinderen met langere epileptische aanvallen hebben meer hersenschade, laat Van Rooij in aanvullend MRI-onderzoek zien. Kinderen met stille epilepsie hebben geen stuiptrekkingen, maar wel elektrische storingen in de hersenen.

Van Rooij analyseerde bij 33 pasgeborenen met hersenschade via het aEEG de stille epilepsie. In totaal traden gedurende bijna 20.000 minuten aanvallen op, zo'n tien procent van de meettijd. Deze stille aanvallen kunnen extra hersenschade veroorzaken. Dertien van de kinderen overleden kort na geboorte aan de gevolgen van de hersenschade.

Een MRI-scan bij 26 van de kinderen laat zien dat de duur van epileptische aanvallen, gewone én stille aanvallen, samenhangt met hersenschade. De schade is onder meer zichtbaar in hersengebieden die betrokken zijn bij motoriek. De kinderen zijn gemiddeld vijf dagen oud ten tijde van de MRI-scan.

Van Rooij concludeert: "Zonder continue aEEG-monitoring bij pasgeborenen met hersenschade missen artsen veel epileptische aanvallen omdat de baby's geen klinische verschijnselen hebben. De aanvallen kunnen uren tot dagen duren."

In haar onderzoek gebruikte Van Rooij een versimpelde versie van het normale EEG (het zogenaamde `amplitude geïntegreerde' EEG). De meting is daardoor makkelijk uit te voeren en geschikt voor langdurige registratie. De resultaten zijn bovendien na slechts een korte training door artsen, verpleegkundigen en arts-assistenten te begrijpen. Van Rooij beveelt daarom aan pasgeborenen met problemen rond de geboorte, met daardoor risico op hersenschade, standaard via dit simpele EEG in de gaten te houden. Vóór Van Rooijs onderzoek gebeurde dat niet in alle neonatale intensive care units in Nederland gedaan.

In het onderzoek hoopte Van Rooij ook aan te tonen dat behandelen van gewone én stille epilepsie tot minder epilepsie zou leiden dan wanneer alleen zichtbare epilepsie behandeld wordt. Ze verdeelde hiervoor de pasgeborenen in twee groepen. In de eerste groep kregen baby's medicijnen zowel bij zichtbare epileptische aanvallen als bij stille aanvallen die alleen via het aEEG zichtbaar zijn. In de tweede groep werden alleen zichtbare aanvallen behandeld. Het verschil tussen beide groepen was niet significant, waarschijnlijk omdat de aantallen pasgeborenen te klein waren. Ondanks deze beperkingen is het onderzoek van Van Rooij het grootste dat tot op heden is uitgevoerd naar de behandeling van stille epilepsie.

Onderzoekers van het UMC Utrecht zullen de kinderen de komende jaren in de gaten houden. Zo hopen ze er achter te komen wat voor gevolgen stille epilepsie heeft op latere leeftijd. Misschien ontwikkelen de kinderen zich slechter, of hebben ze meer kans om later epilepsie te krijgen.

Kinderen met ernstig zuurstofgebrek rond de geboorte hebben een grote kans op motorische en mentale ontwikkelingsproblemen op latere leeftijd. Zuurstofgebrek kwam in 2001 naar schatting voor bij ongeveer 9.200 pasgeborenen (Bron: RIVM).

Aan het onderzoek werkten elf centra in Nederland en België mee. Prof. dr. Linda de Vries van het UMC Utrecht begeleidde het onderzoek. Linda van Rooij promoveert op 15 april.