Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Eventuele gevolgen (op de arbeidsparticipatie van ouders) van de voorgestelde maatregelen in het
wetsvoorstel Kinderopvang
Sociaal en Cultureel Planbureau
14 april 2009
Het SCP is door de themadirectie Kinderopvang gevraagd gegevens te leveren met betrekking tot de
mogelijke gevolgen van de nieuwe voorstellen in het wetsvoorstel Kinderopvang. Allereerst wordt in
algemene zin ingegaan op de relatie tussen kinderopvang en de arbeidsparticipatie van vrouwen. De
notitie vervolgt met een beschrijving van mogelijke verklaringen voor de sterke groei van de formele
opvang de afgelopen jaren. De afsluitende paragraaf zoomt in op de verwachte gevolgen van het
wetsvoorstel.
Kinderopvang en de arbeidsparticipatie van vrouwen
Kinderopvang wordt gezien als een belangrijk instrument om de arbeidsparticipatie van vrouwen te
verhogen. Deze relatie is echter minder hecht dan vaak verondersteld. Ten eerste heeft tweederde
van de vrouwelijke potentiële beroepsbevolking (1564 jaar) geen jonge kinderen (012 jaar)
waarvoor kinderopvang zou kunnen worden ingeschakeld. De arbeidsdeelname van deze vrouwen,
die (nog) geen kinderen hebben, of al `uit' de kleine kinderen zijn, is zowel qua participatie als uren
nauwelijks hoger dan die van de moeders (Portegijs ea 2008), en wordt uiteraard niet (meer)
beïnvloed door kinderopvangregelingen.
Ten tweede blijkt dat ook lang niet alle vrouwen die wél kinderen in de kinderopvang leeftijd hebben,
gebruik willen maken van formele kinderopvang. Uit een onderzoek onder moeders van kinderen van
012 jaar in 2004 blijkt dat slecht 44% van hen formele kinderopvang een goede optie vindt. De
overigen willen hun kind uitsluitend toevertrouwen aan een familielid of bekende ( 85% van de
moeders vindt deze informele opvang een goede optie) en 9% vindt zelfs dat niet wenselijk (Portegijs
ea 2006).
In 2004 maakte dan ook maar 13% van de moeders met een kind van 012 jaar gebruik van formele
kinderopvang. Vaker bleken ouders informele opvang in te schakelen (26% van de moeders maakte
uitsluitend gebruik van informele opvang, en nog een 5% had naast formele opvang ook informele
opvang). Met name grootouders spelen een grote rol in de opvang van hun kleinkinderen. Voor deze
informele opvang bleken ouders doorgaans niets, of slechts een zeer lage uurprijs te betalen.
Tevens bleek uit voornoemd onderzoek dat veel ouders in staat blijken beiden te werken zonder
gebruik van formele opvang. Zo had in 2004 23% van de tweeverdieners met een nog niet naar
schoolgaand kind geen formele of informele opvang, en in gezinnen met een jongste kind op de
basisschool was dat zelfs 57%. Deze ouders combineren zorg en werk doordat één van hen,
doorgaans de vrouw, in deeltijd werkt, en zij haar werktijden afstemt op de schooltijden van de
kinderen, op de werktijden van haar partner, of thuis of in de avonduren werkt.
Formele kinderopvang is dus een belangrijk voorwaarde voor een deel van de ouders van jonge
kinderen om beiden te kunnen werken. Maar niet alle ouders kiezen voor deze oplossing, en voor de
arbeidsdeelname van vrouwen zonder jonge kinderen heeft het uiteraard geen enkel direct effect.
Verklaringen voor groei formele opvang
Sinds het uitkomen van bovengenoemd onderzoek in 2006 is er veel veranderd. Het gebruik van
formele opvang is enorm gestegen. Het aandeel kinderen met een kinderopvangtoeslag in de
dagopvang is tussen 2005 en 2008 toegenomen met 44%, in de bso met 97% en in de
gastouderopvang met maar liefst 417% (bron: OCW).
Volgens het CPB is deze sterke groei, bovenop de trendmatige groei, voor een deel te verklaren door
de sterk afgenomen ouderbijdrage, waardoor kinderopvang voor ouders financieel aantrekkelijker is
geworden. Daarnaast is sprake van twee vormen van boekhoudkundige groei, geen feitelijke
uitbreiding van opvang dus, maar opvang die voorheen buiten de criteria voor overheidstoeslag
vielen (CPB 2008). Zij zien geen aanleiding te veronderstellen dat er sprake is van een cultuuromslag
ten aanzien van formele kinderopvang. Tegelijkertijd blijkt uit de Emancipatiemonitor 2006 dat het
aandeel vrouwen en mannen dat formele kinderopvang goed vindt voor een kind sinds 2004 iets is
toegenomen (Cloïn 2006). Ook de door de motie Van Aartsen Bos afgedwongen nauwere
samenwerking tussen scholen en instellingen voor buitenschoolse opvang sluit aan bij de wensen van
ouders en kan het vertrouwen in deze opvangvorm hebben vergroot (Gilsing 2007).
Eén van de vormen van boekhoudkundige groei waarop het CPB duidt, is de stijging van de
gastouderopvang. Deze is volgens hen voor een belangrijk deel toe te schrijven aan substitutie van
informele naar formele opvang. Sinds invoering van de wet Kinderopvang in 2005 draagt de overheid
ook bij aan de opvangkosten in de gastouderopvang (voor die tijd werd alleen de bemiddelingskosten
die het gastouderbureau in rekening bracht vergoed). Aanbieders van informele opvang kunnen, als
zij de opvang via een gastouderbureau regelen, de overheidstoeslag innen, zelfs als de opvang
voorheen gratis plaatsvond. De schattingen hoe vaak dit is gebeurd lopen uiteen. Volgens het CPB is
ongeveer 85% van de groei van de gastouderopvang in 2006 en 2007 hierop terug te voeren (CPB
2008). Volgens Research voor beleid werden slechts zo'n 30% van de nieuwe kinderen in de
gastouderopvang voorheen door dezelfde persoon informeel opgevangen. Zij constateren verder dat
deze formalisering van voorheen informele opvang slechts tot een zeer minimale verhoging van de
arbeidsdeelname van de ouders heeft geleid (Research voor Beleid 2008).
Verwachte gevolgen van het wetsvoorstel
Het wetsvoorstel kinderopvang beoogt dit niet productieve gebruik van kinderopvanggelden in te
dammen, door een onderscheid te maken tussen minicrèches (vergelijkbaar met voorheen de
gastouderopvang) en thuisopvang. Voor deze laatste vorm van zeer kleinschalige opvang (maximaal 4
kinderen) stelt de overheid geen kwaliteitseisen en de maximale uurprijs waarover de
kinderopvangtoeslag wordt berekend is lager dan bij de minicrèche. Aan het SCP is gevraagd een
inschatting te maken van de gevolgen hiervan voor de arbeidsparticipatie van vrouwen.
Alvorens in te gaan op deze vraag is het belangrijk om vast te stellen dat het grootste deel van de
verstrekkers van informele opvang nog steeds, net als voor de wet Kinderopvang, informeel en
onbetaald kinderen van familieleden of vrienden opvangen. Zelfs als de hoge schatting van het CPB
klopt en 85% van de groei van de gastouderopvang is toe te schrijven aan formalisering van voorheen
informele opvang, dan gaat het nog maar om ongeveer 13% van alle informele opvang1. Gaan we uit
van de inschatting van Research voor Beleid, dan komen we op slechts 5% van de aanbieders van
informele opvang die nu als gastouder hetzelfde kind opvangen. Opvang uit liefde en betrokkenheid
1 Berekening: In 2004 zijn 2623.000 kinderen 012 jaar (Cloin en Souren 2009). 31% van alle gezinnen met
kinderen van 012 jaar maakt in dat jaar gebruik van informele opvang (Portegijs ea 2006); zo'n 810.000
kinderen. Het aantal kinderen dat opgevangen wordt door een gastouder is sinds 2005 met 125.000
toegenomen, waarvan naar schatting (door CPB) 85% voorheen informele werd opgevangen: 106.000
kinderen. Dat zou betekenen dat zo'n 13% van alle informeel opgevangen kinderen in 2004 na invoering van de
wet Kinderopvang door dezelfde persoon formeel werd opgevangen.
bij jonge kinderen en ouders, zonder dat daar een prijskaartje aan hangt, komt dus nog steeds zeer
veel voor. Het ligt niet voor de hand dat het wetsvoorstel consequenties heeft voor deze voor veel
ouders zo belangrijke opvangvorm.
Het wetsvoorstel zou allereerst gevolgen kunnen hebben voor de arbeidsparticipatie van vrouwen als
het zou betekenen dat aanbieders van gastouderopvang door de lagere overheidsbijdrage besluiten
niet langer kinderen te willen opvangen. Gezien het feit dat zowel gastouders als aanbieders van
informele opvang dit tot 2005 deden zonder enige overheidstoeslag, is dit niet erg waarschijnlijk. Ook
na de wetswijziging is de overheidsbijdrage bovendien nog steeds hoger dan voor invoering van de
wet Kinderopvang in 2005. De effecten van het wetsvoorstel op het aanbod aan opvang zijn dus naar
verwachting klein.
Het wetsvoorstel zou ook consequenties kunnen hebben voor de arbeidsparticipatie van vrouwen als
het tot gevolg zou hebben dat de opvang voor hun duurder wordt, en arbeidsparticipatie dus minder
lonend. Ook hier geldt dat de overheid tot 2005 helemaal niet bijdroeg in de opvangkosten van de
gastouderopvang. Vergeleken met die situatie is de voorgestelde overheidstoeslag in het
wetsvoorstel nog steeds hoger. De nu voorgestelde verlaging van de overheidsbijdrage betekent ook
niet per definitie dat daarmee de opvangkosten van de ouders omhoog gaan. De iets lagere
overheidstoeslag voor opvang in de aanstaande minicreche zal mogelijk tot gevolg hebben dat de
ouders een groter deel van de opvangkosten zullen moeten betalen. Maar ook is denkbaar dat
ouders hetzelfde bedrag blijven betalen en de gastouder per opvanguur minder verdient. In het
wetsvoorstel wordt immers gemotiveerd waarom de opvangkosten in de gastouderopvang lager zijn
dan in kinderdagverblijven. Of het wetsvoorstel financiële gevolgen zal hebben voor ouders die
gebruik maken van de inmiddels geformaliseerde diensten van familieleden of bekenden, is ook de
vraag. Door zich in te schrijven als gastouder hebben aanbieders van de informele opvang recht
gekregen op de overheidsbijdrage, maar dat betekent nog niet dat sindsdien ook de ouders een
rekening gepresenteerd kregen voor diensten die voorheen grotendeels gratis werden verricht. Ook
nu deze bijdrage van de overheid lager wordt, is niet te verwachten dat voor deze niet commerciële,
familiare hulp ineens wel kosten in rekening worden gebracht bij de ouders. Bovendien blijkt dat
ouders bij de keuze voor kinderopvang zich vooral laten leiden door het vertrouwen dat zij hebben in
opvang, en dat eventuele kosten bij de keuze om wel of niet gebruik te maken van een opvangvorm
van ondergeschikt belang zijn (Portegijs ea 2006). Ook uit veel ander onderzoek blijkt dat de kosten
van formele kinderopvang kleine effecten hebben op de arbeidsdeelname van vrouwen, zowel wat
betreft participatie als arbeidsduur. Bij de informele opvang, bij uitstek een `vertrouwensproduct' is
dat effect naar verwachting nog geringer.
Het SCP verwacht dus dat de gevolgen van het wetsvoorstel voor de arbeidsparticipatie van moeders
niet groot zal zijn.
Literatuur
Cloïn & Hermans "Onbetaalde arbeid en de combinatie van arbeid en zorg". In: Portegijs ea 2006
Emancipatiemonitor 2006. SCPpublicatie 2006/22.
CPB 2008 Een analyse van de groei van de formele kinderopvang in het recente verleden en in de
nabije toekomst. CPB Notitie 14 mei 2008
Gilsing (2007) Liefst zoals thuis. Ouders en kinderen over buitenschoolse opvang. SCP werkdocument
133
Portegijs ea 2006 Hoe het werkt met kinderen. Moeders over kinderopvang en werk. SCPpublicatie
2006/5
Portegijs ea 2008 Nederland deeltijdland. Vrouwen en deeltijdwerk. SCPpublicatie 2008/4.
Research voor Beleid 2008 Groei van kinderopvang. Een onderzoek naar oorzaken.