ChristenUnie
Bijdrage Cynthia Ortega-Martijn aan het plenaire debat
Investeren in jongeren
Bijdrage Cynthia Ortega-Martijn aan het plenaire debat Investeren in
jongeren
dinsdag 14 april 2009 16:00
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Voorzitter. Het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken, zal een rader
vormen in het pakket maatregelen dat het kabinet zal presenteren. Het
doel van het wetsvoorstel past bij het uitgangspunt om alle jongeren
een kans te geven. Jongeren krijgen recht op scholing of werk, de
beste investering in hun toekomst.
De fractie van de ChristenUnie deelt de achterliggende gedachte van
het wetsvoorstel dan ook voluit. Wel vraagt zij zich af of het
daadwerkelijk het beoogde effect zal hebben. Daar hebben wij, eerlijk
gezegd, zo onze zorgen over. In de eerste plaats hebben wij zorgen
omdat de uitvoerders, de gemeenten, behoorlijk kritisch zijn over nut
en noodzaak van het wetsvoorstel. De staatssecretaris benadrukt
telkens dat een separaat wetsvoorstel nodig is om een paradigmashift
te bewerkstelligen. Hoe kan een paradigmashift optreden als de
uitvoerders zelf het nut hiervan niet inzien? De staatssecretaris zegt
er het volste vertrouwen in te hebben dat het goed zal komen en blijft
in gesprek met gemeenten. Ik geloof echt in de goede intenties van de
staatssecretaris, maar volgens mij is een stevige basis nodig om een
wetsvoorstel tot uitvoering te brengen. Hoe staat het nu met de
bereidwilligheid van de gemeenten? Hebben de gesprekken al tot een
enthousiastere houding geleid?
In de tweede plaats hebben wij zorgen over de realisatie van voldoende
werkaanbod door gemeenten. De staatssecretaris gelooft dat gemeenten
genoeg banen of stageplaatsen kunnen vinden, maar de arbeidsmarkt
verslechtert in hoog tempo. Meerdere, je zou haast zeggen
concurrerende, groepen zoals Wajong'ers en WSW'ers moeten ook
geplaatst worden op reguliere arbeidsplaatsen. Kortom, het aanbod van
banen neemt af, terwijl de vraag sterkt toeneemt. Waar baseert de
staatssecretaris haar overtuiging op dat het wel goed komt met het
werkaanbod? Waar denkt zij de banen te kunnen vinden? Ik wil echt een
uitgebreid antwoord op deze vraag omdat zij de fundamenten van het
wetsvoorstel raakt.
Het kabinet streeft naar een aanbod dat gericht is op duurzame
participatie, zo lees ik telkens in het wetsvoorstel. Het begrip
"duurzaam" lijkt echter niet meer dan een mooie frase, want als
definitie wordt gehanteerd: arbeidsinschakeling waarbij jongeren
gedurende langere tijd aan het werk zijn en arbeid verrichten. Wat is
langere tijd? Twee maanden of een jaar? Het ligt compleet open. In
andere wetten zoals de WIA wordt een termijn van zes maanden
gehanteerd voordat sprake is van duurzame arbeid. Is de
staatssecretaris bereid om deze termijn ook hier te hanteren, zodat
jongeren in banen geplaatst worden waarbij het vooruitzicht is dat er
ten minste zes maanden gewerkt kan worden?
Dit om te voorkomen dat jongeren telkens baantjes van twee of drie
weken krijgen aangeboden, waardoor zij niet verder komen op de
arbeidsmarkt. Graag een reactie.
Naast het werkaanbod kan scholing aangeboden worden. Echter, veel van
de jongeren die zich bij de gemeenten melden, zullen vroegtijdige
schoolverlaters zijn. Het zal dus niet veel effect hebben om ze
simpelweg weer terug te sturen naar school. Grote kans dat zij daar
niet meer aan beginnen. In andere landen zijn er speciale scholen waar
jongeren terechtkunnen als voorbereiding op een terugkeer in het
regulier onderwijs. Wat vindt de staatssecretaris van dit idee? Is zij
bereid om met haar collega's van OCW en voor Jeugd en Gezin te
onderzoeken of dit model meerwaarde heeft voor de Nederlandse
situatie?
Dit wetsvoorstel biedt jongeren veel kansen, maar bergt ook een risico
in zich. De kans is aanwezig dat het aantal niet-melders toeneemt en
het zicht op deze groep volledig verdwijnt. Wij hebben het hier dan
ook over jongeren met vaak complexe problemen die zo ook uit beeld
raken bij bijvoorbeeld de hulpverlening. De ChristenUnie vindt het van
het grootste belang dat er parallel aan dit wetsvoorstel beleid wordt
opgesteld om deze jongeren in beeld te houden. Nu wordt dat aan
gemeenten overgelaten. Wij pleiten er echter voor dat de
staatssecretaris hier ook al maatregelen neemt, bijvoorbeeld door snel
een sluitend systeem met scholen op te zetten waarbij scholen aan
gemeenten melden wanneer jongeren afhaken en het dus bekend is welke
jongeren risico lopen.
De heer Dibi (GroenLinks):
Voorzitter. Ik begin mij een beetje zorgen te maken, want eigenlijk
alle partijen in de Kamer uiten grote twijfels over dit wetsvoorstel.
Als zelfs de heer Van der Vlies kritisch is, dan heb je het wel erg
bont gemaakt als kabinet. Ik vraag mij af welke consequentie de
ChristenUnie trekt als de antwoorden niet bevredigend zijn. Volgens
mij behandelen wij nu een wetsvoorstel waaraan zo veel risico's kleven
dat wij beter een aantal andere voorstellen kunnen doen en dit nog
even laten rusten, een rusttraject voor de Wet investeren in jongeren.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Ik ben hartstikke kritisch, maar ik wacht de antwoorden van de
bewindspersonen af.
Mevrouw Karabulut (SP):
Als de antwoorden onbevredigend zijn, zegt u dan: dit wetsvoorstel nu
even niet?
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Voor u geldt hetzelfde: ik wacht de antwoorden van de bewindspersonen
even af.
Mevrouw Karabulut (SP):
Uw verhaal spreekt mij zeer aan. Terecht sprak u zojuist over de
jongeren die afhaken, waaronder dakloze jongeren. Alle organisaties
die zich om deze jongeren bekommeren, stellen dat de toegang tot de
inkomensvoorziening geborgd moet worden, juist voor deze groep om daar
iets mee te kunnen doen. Steunt u mijn voorstel daartoe?
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Nee, dat steun ik niet. Ik heb zojuist tegen de staatssecretarissen
gezegd dat ik graag wil dat zij met maatregelen komen. Ik kom op
straat ook allerlei dakloze jongeren tegen. Een aantal van hen wil
dolgraag werken en dolgraag iets anders doen met hun leven. Dan gaat
het niet zozeer om het inkomen, maar om het vinden van een waardevolle
plek in de samenleving. Mijn voorkeur gaat daar in eerste instantie
naar uit.
Mevrouw Karabulut (SP):
Dat delen wij. Natuurlijk gaat daar de voorkeur naar uit, maar juist
vanwege de situatie waarin zij verkeren, hebben zij een inkomen nodig
om schulden af te betalen en voor een dak boven hun hoofd, zodat zij
zo snel mogelijk kunnen werken. Bent u dat met mij eens?
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Ik wil dat er maatregelen worden genomen. De staatssecretaris heb ik
een vraag gesteld. Ik wil namelijk dat wij deze jongeren goed in beeld
krijgen, zodat wij vervolgens kunnen nagaan op welke manier wij ze
kunnen helpen en ondersteunen.
Wellicht kan de Verwijsindex risicojongeren op dit gebied iets
betekenen. Wij willen voor de invoering van de wet een overzicht van
de maatregelen die de staatssecretaris neemt om het probleem van de
niet-melders en van de risico's die zij lopen te ondervangen. Graag
krijg ik op dit punt een toezegging.
Terecht stelt de staatssecretaris dat jongeren gemotiveerder zijn
wanneer zij inspraak hebben bij het samenstellen van hun eigen
traject. Het is dan ook opmerkelijk dat er in de wet niet het recht op
inspraak bij het doen van een leerwerkaanbod is opgenomen. Inspraak,
zo stelt de staatssecretaris, moet maar via de cliëntenparticipatie
vorm krijgen, maar dat is natuurlijk onzin. Als een jongere inspraak
wil bij bijvoorbeeld het kiezen van de opleiding voor hem of haar,
gaat hij of zij niet eerst naar de cliëntenraad. Dat zou het optuigen
van bureaucratie zijn. Wat is het probleem om in de wet vast te leggen
dat de jongeren de mogelijkheid hebben van inspraak bij het doen van
een aanbod? Let wel, ik vraag niet om instemmingsrecht. Het
uiteindelijke aanbod kan dus afwijken van wat de jongere wil, maar
laat hem daarover in ieder geval meepraten. Daarom heb ik een
amendement ingediend, waarmee jongeren het recht op inspraak krijgen
bij het doen van een leerwerkaanbod.
Voorzitter. Zoals gezegd steunt mijn fractie de gedachte die aan dit
wetsvoorstel ten grondslag ligt. Een uitkering mag nooit een einddoel
zijn, maar zij is soms nodig als tijdelijk vangnet. Daarom steunt mijn
fractie het amendement van de heer Spekman. Daarmee wordt beoogd om de
voorziening voor 21- en 22-jarigen niet te verlagen. Werken of leren
is het uitgangspunt, maar een afdoende voorziening voor mensen die
tussen wal en schip vallen, moet er gewoon blijven.