Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

ZELFSTANDIGE EXAMENINSTELLINGEN VOORTGEZET ONDERWIJS

LEERLINGENPOPULATIE EN EXAMENRESULTATEN









VOORWOORD

Dit rapport van de Inspectie van het Onderwijs geeft een algemeen beeld van de zelfstandige exameninstellingen voortgezet onderwijs. Deze instellingen worden niet door de overheid bekostigd. Zij bieden zowel jongeren als volwassenen de mogelijkheid een diploma voortgezet onderwijs te behalen.

Deze particuliere instellingen hebben deze bevoegdheid op basis van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) of de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). De betrokken scholen en instellingen leiden op tot een diploma vmbo-t, havo of vwo. Deze diploma's zijn gelijkwaardig aan de diploma's die worden behaald aan een reguliere, door de overheid bekostigde school voor voortgezet onderwijs. Met de diploma's krijgen de leerlingen toegang tot vervolgopleidingen in het middelbaar beroepsonderwijs op het middenkaderniveau, het hoger beroepsonderwijs of het wetenschappelijk onderwijs.

De inspectie heeft in deze eerste rapportage het wettelijke kader, de leerlingenpopulatie en de examenresultaten van deze particuliere instellingen onderzocht.

De hoofdinspecteur primair onderwijs en expertisecentra

Dr. L.S.J.M. Henkens
april 2009









INHOUDSOPGAVE

SAMENVATTING

1 INLEIDING 9

2 DE GESCHIEDENIS VAN WET- EN REGELGEVING 11
2.1 Historische terugblik 11

2.2 Het huidige wettelijk kader 13

2.3 Zelfstandige exameninstellingen voortgezet onderwijs anno 2008 13
3 DOELGROEP VAN DE ONDERWIJSAANBIEDERS 17
3.1 Leerlingenaantal 17

3.2 De cesuur van achttien jaar 18

3.3 Examen doen op een reguliere school en bij het vavo 19
4 EXAMENRESULTATEN 21

4.1 Cijfers voor het centraal examen 21

4.2 Cijfers voor het schoolexamen 22

4.3 Verschillen tussen schoolexamencijfers en cijfers voor het centraal examen 23

5 BESCHOUWING 25
LITERATUUR 27

BIJLAGE(N)

I Gemiddeld verschil tussen se- en ce-cijfer voor alle geëxamineerde vakken bij het volledig examen 29









SAMENVATTING

Per jaar bereiden gemiddeld duizend jongeren zich voor op een examen voortgezet onderwijs bij een particuliere school of instelling. Deze scholen of instellingen nemen zelf de examens ter afsluiting van het voortgezet onderwijs af en reiken diploma's uit waarmee de jongeren kunnen doorstromen naar het regulier middelbaar beroepsonderwijs, het hoger beroepsonderwijs of het wetenschappelijk onderwijs. Hierbij doen zich drie knelpunten voor.

Niet bij alle onderwijsaanbieders is voldoende duidelijkheid over de vigerende aanwijzingen en/of beschikkingen op basis waarvan zij diploma's uitreiken.

Een aanzienlijk aantal nog niet volwassen leerlingen volgt voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo). Via deze weg profiteren zij van vrijstellingen binnen het vakkenpakket en van privileges die niet voor hun leeftijdsgenoten in het regulier bekostigd voortgezet dagonderwijs binnen de gebruikelijke kaders zijn weggelegd.

Met betrekking tot de beide voorafgaande punten zijn alle onderwijsaanbieders zich bewust van de discrepantie tussen de ontstane praktijk en het vigerende wettelijke kader. Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voert met hen overleg over de wijze waarop de gegroeide praktijk en wet- en regelgeving met elkaar in overeenstemming kunnen worden gebracht.

Het derde knelpunt betreft de kwaliteit van de examenresultaten. Uit de analyse van de inspectie blijkt dat de gemiddelde cijfers voor het centraal examen buitengewoon laag zijn. Daar staat tegenover dat het gemiddelde schoolexamencijfer in de meeste gevallen 0,5 punt of meer boven het centraal examencijfer ligt. Dit is een aanmerkelijk verschil. De inspectie acht dit niet toelaatbaar in het licht van de vergelijkbaarheid van diploma's, het geloof in de waarde van diploma's en het vertrouwen in de integriteit van de examentoetsing.

Een uitzondering daarop is de uitbesteding van een leerling jonger dan achttien jaar op grond van art. 25a WVO jo Besluit samenwerking vo-bve, beter bekend onder de naam `Rutte-regeling', die onder bepaalde voorwaarden tussen bekostigde scholen/instellingen onderling kan plaatsvinden. Een dergelijke uitbesteding kan niet plaatsvinden tussen een bekostigde school en een niet bekostigde instelling en evenmin tussen een niet bekostigde school en een niet bekostigde instelling.










1 INLEIDING

De maatschappelijke belangstelling voor het functioneren van de zelfstandige exameninstellingen voortgezet onderwijs neemt toe. Enerzijds komt dit doordat de betrokken scholen en instellingen doelbewust de publiciteit zoeken via wervende commercials. De commercials richten zich op zowel leerlingen als ouders. De boodschap is `bij ons haal je een diploma' of `bij ons haalt uw kind een diploma'. Voor ouders die zich zorgen maken over de voortgang van hun kind binnen het regulier voortgezet onderwijs, zijn de commercials aansprekend. Kinderen van voldoende kapitaalkrachtige ouders die (dreigen te) mislukken in het regulier bekostigd onderwijs en/of bij wie het perspectief is dat zij hun onderwijsloopbaan ongekwalificeerd zullen beëindigen, kunnen door het bestaan van deze particuliere scholen en instellingen alsnog een diploma halen. Daarmee helpen deze scholen en instellingen de overheid de doelstellingen voor wat betreft het bestrijden van vroegtijdige schooluitval te realiseren.

Maar de betrokken scholen trekken niet alleen door hun commercials de aandacht. Vanuit verschillende podia wordt regelmatig de discussie aangezwengeld over onderwerpen als toegankelijkheid en de gelijkwaardigheid van het diploma dat bij deze scholen en instellingen behaald is in relatie tot eenzelfde diploma, behaald in het regulier bekostigd onderwijs.

Dit rapport schetst een beeld van deze groep scholen en instellingen. In hoofdstuk
2 beschrijft de inspectie het wettelijk kader waarbinnen de zelfstandige exameninstellingen functioneren en wat op grond van deze wettelijke verankering de bevoegdheden van de verschillende scholen en instellingen zijn. In het derde hoofdstuk staan de leerlingenpopulatie en de toelating centraal. Hoofdstuk 4 geeft de uitkomsten weer van een nadere analyse van de examenresultaten in 2006,
2007 en 2008. De rapportage eindigt met een korte beschouwing over de bevindingen van de inspectie.


---






10






2 DE GESCHIEDENIS VAN WET- EN REGELGEVING

In dit hoofdstuk staat de geschiedenis van de wet- en regelgeving rond de erkenning en aanwijzing van onderwijsinstellingen centraal. Eerst wordt het historisch kader kort geschetst. Vervolgens komt de huidige stand van zaken rond de wet- en regelgeving aan bod. Als laatste wordt beschreven op grond van welke bevoegdheid de afzonderlijke zelfstandige exameninstellingen anno 2009 in de markt opereren.


2.1 Historische terugblik

Erkend onderwijs
De geschiedenis van de directe bemoeienis van de overheid met het niet bekostigd onderwijs heeft haar wortels in met name het schriftelijk onderwijs. (Honingh,
2008). In 1942 kregen de onderwijsinstellingen voor schriftelijk onderwijs een meldingsplicht. Daarmee werd de basis voor de erkenning van het particulier onderwijs gelegd. Tot een wettelijke regeling kwam het in 1970 toen de regering een wetsvoorstel, de Wet erkenning instellingen schriftelijk onderwijs (WEISO) (TK,
1969/1970), indiende waarin de erkenning en het toezicht op het particulier onderwijs geregeld werd. Deze wet, die uitsluitend gericht was op het schriftelijk onderwijs en met name bedoeld was om de consumenten te beschermen, trad in
1973 in werking. In de loop van de tijd groeide echter de maatschappelijke behoefte de erkenningsregeling niet langer te beperken tot het schriftelijk onderwijs, maar ook het mondeling onderwijs hierbij te betrekken. Dit werd geregeld in de Wet op de erkende onderwijsinstellingen (WEO) die in 1985 in het Staatsblad werd gepubliceerd; de WEISO werd ingetrokken (Stb.1985, nr 407).

De WEO trad op 1 oktober 1986 in werking. Een instelling die onder de WEISO een erkenning had gekregen, behield deze erkenning onder werking van de WEO. Als een instelling daarentegen ook erkenning wilde voor zijn niet-schriftelijke activiteiten, dan moesten alle activiteiten van de instelling opnieuw erkend worden (WEO, artikel 28, lid 2). De regering zegde overigens tijdens de parlementaire behandeling van de WEO toe dat voor deze instellingen de erkenningstoets toegespitst zou worden op de niet-schriftelijke activiteiten. In het parlementaire debat over de WEO kwamen geen constitutionele aspecten aan de orde. In de Memorie van toelichting wees de regering erop dat geen sprake was van strijdigheid met de onderwijsvrijheid, omdat de instelling die erkend wilde worden, zich vrijwillig onder het regime van de wet ( en dus het toezicht) plaatst. Vanuit het parlement werden dan ook geen Grondwettelijke aspecten bij het debat betrokken (TK, 1983/1984; Backx, 1994). Via de WEO wilde de overheid de consument in het particuliere onderwijs beschermen en de kwaliteit van het onderwijs bevorderen.

Kort na de introductie van de WEO leidde de bezinning van de overheid op haar taken en positie tot nieuwe opvattingen over de rol van de overheid in het onderwijs. De wens tot bescherming van de consument bleek al snel niet meer passend, als gevolg van de ingrijpende wijziging in de besturingsfilosofie van de overheid (Honingh, 2008). Daarnaast werd, onder meer door de groei van de volwasseneneducatie, een ontwikkeling op gang gebracht waarbij de twee aanvankelijk duidelijk van elkaar gescheiden onderwijswerelden (het door de overheid bekostigde onderwijs en die van het erkend onderwijs), steeds meer in relatie tot elkaar werden gebracht.

---





Met de inwerkingtreding van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) in 1996 is dan ook sprake van een noviteit in de onderwijswetgeving: in de WEB is namelijk één wettelijk kader voor zowel de bekostigde als de niet bekostigde onderwijsinstellingen. Artikel 1.4.1 biedt het wettelijk kader voor de niet bekostigde onderwijsinstellingen die erkende opleidingen verzorgen. Erkende opleidingen voor beroepsonderwijs hebben de mogelijkheid opgenomen te worden in een openbaar register: het Centraal Register Educatie en Beroepsonderwijs (CREBO). Voor wat betreft de niet bekostigde educatie is met ingang van september 1999 een erkenningsmogelijkheid in de WEB opgenomen: artikel 1.4a.1 werd ingevoegd. Op grond van dat artikel kan aan opleidingen van niet-bekostigde instellingen het recht om diploma's af te geven verbonden worden. De opleidingen met diploma- erkenning worden opgenomen in het register Niet bekostigde educatie, dat jaarlijks aan het begin van het nieuwe schooljaar via Cfi bekend wordt gemaakt. De in deze registers opgenomen opleidingen mogen examens afnemen en, bij een positief resultaat, dezelfde diploma's uitreiken als worden uitgereikt door de bekostigde onderwijsinstellingen.

Ook de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) biedt de mogelijkheid om instellingen aan te wijzen. Met de inwerkingtreding van de WEB werd artikel 56 van de WVO per gelijke datum zo gewijzigd dat aanwijzing van scholen voor vavo niet meer mogelijk is. Om de aanwijzing van de al eerder aangewezen vavo- instellingen te kunnen handhaven, werd een nieuw artikel toegevoegd aan de WVO: artikel 56a. De aanwijzing ex artikel 56 WVO werd van rechtswege omgezet in een aanwijzing ex artikel 56a WVO. Deze omzetting had echter een tijdelijk karakter. Op 5 oktober 1999 werd een nieuw artikel aan de WEB toegevoegd: het artikel 1.4a.1. Als gevolg van de inwerkingtreding van dit nieuwe artikel in de WEB werd de artikel 56a aanwijzing automatisch omgezet in een diploma-erkenning in het kader van artikel 1.4a.1. WEB.

Aangewezen onderwijs
Het aanwijzen van instellingen vindt zijn oorsprong in het hoger onderwijs. De wettelijke mogelijkheid om een bijzondere (dat wil zeggen een niet van de overheid uitgaande) universiteit aan te wijzen, die bevoegd is om diploma's af te geven met civiel effect, vormde de eerste gelijkstelling tussen openbare en bijzondere universiteiten. In 1905 werd daartoe de Hoger Onderwijswet (Wet van 28 april
1976, Stb. 102) gewijzigd. In 1920 werd de aanwijzingsmogelijkheid ook in de Wet op het middelbaar onderwijs opgenomen. In de latere wetgeving van het voortgezet en hoger onderwijs is de aanwijzingsmogelijkheid gehandhaafd.

Verschil tussen erkend en aangewezen onderwijs
Er is een belangrijk verschil tussen een particuliere onderwijsinstelling die volgens de WEO erkend is en een die op grond van een onderwijswet is aangewezen. De onder de WEO erkende onderwijsinstellingen leiden op voor een staatsexamen of tot een ander examen dat onder toezicht staat van de rijksoverheid. Een aangewezen onderwijsinstelling daarentegen heeft de bevoegdheid om zelf diploma's uit te reiken die eenzelfde civiel effect hebben als de diploma's die de bekostigde onderwijsinstellingen uitreiken. Een aangewezen onderwijsinstelling is daarbij verplicht zich te houden aan een aantal wettelijke voorschriften dat ook voor het reguliere onderwijs geldt.


12






2.2 Het huidige wettelijk kader

De Nederlandse wetgeving onderscheidt twee soorten niet van overheidswege bekostigde scholen of instellingen, die bevoegd zijn zelfstandig examens ter afsluiting van het voortgezet onderwijs af te nemen en diploma's uit te reiken. Dat zijn:


1. de scholen als bedoeld in artikel 56 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

2. de instellingen als bedoeld in artikel 1.4a.1. van de Wet educatie en beroepsonderwijs die voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) verzorgen.

De examenbevoegdheid van de niet van overheidswege bekostigde scholen als bedoeld in artikel 56 WVO strekt zich uit tot het afnemen van volledige examens en bij gunstig gevolg het uitreiken van diploma's vwo, havo en vmbo. Scholen die op grond van artikel 56 WVO examenbevoegdheid hebben verkregen en die tevens een dagschool zijn, zijn ingevolge artikel 1, onder b 2°, van de Leerplichtwet 1969 automatisch ook een `school' in de zin van die wet, dat wil zeggen dat de leerlingen op die dagschool hun leerplicht of kwalificatieplicht kunnen vervullen. Een van de primaire voorwaarden waaronder een niet van overheidswege bekostigde school voor voortgezet onderwijs onder de WVO examenbevoegdheid kan verkrijgen, is dat die school voor wat betreft de cursusduur overeenkomt met een school voor vwo, havo of vmbo. Artikel 7 WVO stelt de cursusduur van het onderwijs ter voorbereiding op aansluitend wetenschappelijk onderwijs (vwo-scholen: gymnasia, athenea en lycea) op zes jaar. Voor het havo is de cursusduur van vijf jaar vastgelegd in artikel 8 WVO; de artikelen 9 en 10 bepalen dat voor het vmbo de cursusduur vier jaar is. Artikel 56 WVO-scholen kunnen niet tegelijkertijd een onderwijsinstelling zijn die is erkend op grond van de WEO en zij kunnen evenmin tevens examenbevoegdheid ontlenen aan het bepaalde in artikel 1.4a.1. van de WEB.

Artikel 1.4a.1. WEB biedt niet van overheidswege bekostigde instellingen educatie de mogelijkheid examenbevoegdheid te verkrijgen voor andere opleidingen educatie dan uitsluitend de opleiding vavo, mits voor die andere opleidingen educatie door de minister eindtermen zijn vastgesteld. De examenbevoegdheid van de artikel 1.4a.1. WEB-instellingen die een vavo-opleiding voortgezet onderwijs bieden, beperkt zich tot examens en deelexamens vwo, havo en vmbo. Er gelden geen voorschriften omtrent de cursusduur. WEB-instellingen kunnen niet tegelijkertijd een onderwijsinstelling zijn die is erkend op grond van de WEO of examenbevoegdheid ontlenen aan het bepaalde in artikel
56 van de WVO.


2.3 Zelfstandige exameninstellingen voortgezet onderwijs anno 2008

Aangewezen scholen
In augustus 2008 waren er zeven onderwijsvoorzieningen aangewezen op grond van artikel 56 WVO. Dit zijn het Erasmus College Nederland met als hoofdvestiging Eindhoven, het Luzac Lyceum dat valt onder de besloten vennootschap Luzac College VO B.V., het Luzac College VO waarvan het secretariaat gevestigd is in Den Haag, STEBO en de Instituten Blankestijn, De Boer en Vrijbergen.


13





De instellingen met diploma-erkenning
Het door Cfi op 6 oktober 2008 gepubliceerde jaarlijkse register Niet bekostigde educatie vermeldt tien onderwijsinstellingen. Deze door Cfi gemelde instellingen zijn: Instituut Notenboom te Eindhoven, Luzac College Breda, Instituut B.O.S. te Tilburg, Stichting De Nieuwe School te Amsterdam, Instituut De Boer te Arnhem, Dag/Avondschool drs. R.R. Blankesteyn te Utrecht, Algara Holland te Almere en STOVOplus te Velzen-Noord.
Aan al deze onderwijsinstituten is het recht verleend om vmbo-, havo-, vwo- atheneum- en vwo-gymnasiumdiploma's uit te reiken.

Uit deze opsomming blijkt dat het register Niet bekostigde educatie niet actueel is. Zo bestaat Instituut B.O.S. al jaren niet meer, richt Algara Holland zich uitsluitend op de Russische taal en is STOVOplus een stichting die huiswerkbegeleiding en steunlessen geeft aan leerlingen van het vmbo, havo en vwo. Ook de namen van de onderwijsinstellingen of beheersmaatschappijen zijn niet altijd correct of zorgvuldig weergegeven. De erkenning van de Stichting de Nieuwe School te Amsterdam wordt niet benut. Feitelijk zijn er anno 2008 dus zes onderwijsinstellingen niet bekostigde educatie die voortgezet onderwijs voor volwassenen aanbieden.

Feitelijke stand van zaken
Onderstaande tabel brengt de wettelijke basis waarop de huidige scholen en instellingen functioneren inzichtelijk in beeld.

Tabel 2.3a Stand van zaken juridische grondslag per augustus 2008 Aanwijzing art.56 Beschikking art. Erkenning WEO WVO 1.4a.1. WEB Erasmus College x x Luzac Lycea x
Luzac College VO x
Luzac College x STEBO x x Instituut Blankestijn x x Instituut De Boer x x Instituut Vrijbergen x x x

De tabel laat zien dat het Luzac College als WEO-instelling niet bevoegd is om zelf examens voortgezet onderwijs af te nemen en diploma's uit te reiken.

De Instituten Blankestijn, De Boer en Vrijbergen kunnen vanwege hun aanwijzing als artikel 56 WVO-school niet tevens WEO-instellingen zijn. Dit betekent dat deze instituten weliswaar zelf vo-examens kunnen afnemen en diploma's kunnen uitreiken, maar dat dat alleen kan onder de voorwaarden die voor artikel 56 WVO- scholen gelden. Het moet dan gaan om leerlingen die bij hen een cursus vwo, havo of vmbo-t afsluiten, die qua cursusduur overeenkomt met de cursusduur van het bekostigd vwo, havo en/of vmbo-t. Dit is bij deze drie instituten echter niet het geval, aangezien zij eindexamenkandidaten inschrijven in het kader van de `twee jaar in één-formule'. Deze formule, die alle particuliere scholen en instellingen aanbieden, houdt in dat eindexamenkandidaten op deze scholen het voortgezet onderwijs dat zij elders ontvingen, bij de betreffende onderwijsaanbieder in een jaar kunnen afsluiten.

Cfi, 10 maart 2009
Algara Holland te Almere mag uitsluitend mavo- en havodiploma's verstrekken. Slapend

14





Het Erasmus College, Instituut Vrijbergen en STEBO hebben zowel een artikel 56 WVO-aanwijzing als een WEB-aanwijzing. Voor hen geldt dat zij op grond van de WVO-aanwijzing uitsluitend examens ter afsluiting van de volledige cursus vwo, havo of vmbo-t mogen afnemen en daarvoor diploma's mogen uitreiken. Op grond van de WEB-aanwijzing mogen zij uitsluitend in het kader van vavo zelfstandig examens afnemen en diploma's uitreiken. In de praktijk lopen deze twee zaken echter door elkaar.

Samenvattend moet worden geconcludeerd dat in het niet van overheidswege bekostigde voortgezet onderwijs de regelingen die bedoeld zijn voor het onderwijs aan leerplichtige en kwalificatieplichtige leerlingen, langzaam zijn verstrengeld met regelingen die bedoeld zijn voor het tweedekansonderwijs aan volwassenen. Alle onderwijsaanbieders staan dan ook voor de opdracht (de organisatie van) het onderwijs in overeenstemming te brengen met de bevoegdheden die op grond van de betreffende aanwijzing of beschikking zijn verkregen, dan wel alsnog de juiste aanwijzing of beschikking bij de minister aan te vragen.


15






16






3 DOELGROEP VAN DE ONDERWIJSAANBIEDERS

In dit hoofdstuk staan de leerlingenpopulatie en de toelating centraal . Paragraaf
3.1 vermeldt het aantal leerlingen dat in 2006 en 2007 stond ingeschreven, met een onderverdeling in leerlingen jonger dan achttien jaar en volwassen leerlingen. Paragraaf 3.2 licht de aangebrachte cesuur van achttien jaar verder toe. Paragraaf
3.3 beschrijft wat de verschillen voor een leerling jonger dan achttien jaar zijn, als deze leerling examen doet op een school conform de VWO en bij het vavo.


3.1 Leerlingenaantal

De belangstelling voor de particuliere exameninstellingen voortgezet onderwijs groeit. In 2005 heeft de Luzac College BV het Luzac Lyceum in de markt gezet. Sinds drie jaar kan nu op een particuliere exameninstelling, naast een atheneumopleiding, ook een gymnasiumopleiding worden gevolgd die met een diploma kan worden afgesloten. In het schooljaar 2007/2008 is Instituut De Toekomst gestart en in het schooljaar 2008/2009 het particuliere Erasmus Lyceum.

Zowel het Luzac Lyceum als het Luzac College vallen onder de besloten vennootschap Luzac-opleidingen. Het Erasmus College valt onder het Erasmus College Eindhoven, dat onderdeel is van Erasmus College Nederland met de handelsnaam Quality Education Holland B.V. Instituut De Toekomst is opgericht door Instituut De Boer. Het aantal onderwijsaanbieders blijft hiermee gelijk (zes). Wel neemt het aantal vestigingen ieder jaar toe. Tabel 3.1a laat zien dat ook het aantal ingeschreven leerlingen groeit.

Tabel 3.1a Aantal ingeschreven leerlingen, teldatum 1 oktober Totaal Luzac Luzac Erasmus STEBO Instituut Instituut Instituut College Lyceum College Blankestijn Vrijbergen De Boer
2006 2.687 1.787 224 203 162 143 112 56
2007 3.037 1.935 414 171 236 117 112 52 Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2006 en 2007

In 2007 is er sprake van een groei van 13 procent ten opzichte van 2006 (350 leerlingen). Deze groei doet zich voor bij Luzac (zowel Luzac College als Luzac Lyceum) en STEBO.

In 2007 zijn de leerlingen qua leeftijd als volgt verdeeld:

Tabel 3.1b Aantal ingeschreven leerlingen naar leeftijd, teldatum oktober 2007 Luzac Luzac Erasmus STEBO Instituut Instituut Instituut Colleg Lyceum College Blankestijn Vrijbergen De Boer e
18 jaar 958 7 57 70 10 14 12 Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2006 en 2007

Tabel 3.1b laat zien dat zowel de leerplichtige als de kwalificatieplichtige leerlingen een belangrijke doelgroep voor de onderwijsaanbieders vormen. Alleen bij Luzac is de verdeling tussen volwassenen en jongeren onder de achttien jaar ongeveer gelijk.


17






3.2 De cesuur van achttien jaar

Totdat ze zestien jaar zijn, zijn jongeren volledig leerplichtig. Sinds de wijziging van de Leerplichtwet 1969 op grond van de wet van 24 mei 2007, Stb.203 volgt op de periode van volledige leerplicht aansluitend een periode waarin jongeren die nog geen vwo-, havo-, of mbo-diploma op niveau 2 hebben gehaald, kwalificatieplichtig zijn. De jongeren zijn kwalificatieplichtig totdat zij achttien jaar zijn. Kwalificatieplichtige jongeren moeten volledig dagonderwijs volgen dan wel `leren en werken' combineren op een school of instelling in de zin van de Leerplichtwet
1969. Scholen die op grond van artikel 56 WVO een examenbevoegdheid hebben gekregen, zijn automatisch `school in de zin van de leerplichtwet'. Dat betekent dat leerlingen op deze scholen hun leerplicht of kwalificatieplicht kunnen vervullen. Hoewel instellingen als bedoeld in de WEB in beginsel ook onderwijs kunnen geven aan jongeren waarop de Leerplichtwet 1969 van toepassing is, gaat dit niet op voor de artikel 1.4a.1. WEB-instellingen, omdat die instellingen er ingevolge artikel 1.4a.1., lid 1, uitdrukkelijk toe gehouden zijn op de vavo-opleiding uitsluitend volwassenen toe te laten, terwijl de leerplicht, c.q. kwalificatieplicht ophoudt bij het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, het tijdstip waarop de volwassenheid wordt bereikt. Dat laat onverlet dat op grond van artikel 25a WVO en het Besluit samenwerking VO-BVE onder bepaalde voorwaarden leerlingen van een school voor voortgezet onderwijs die nog geen achttien jaar zijn aan het vavo kunnen deelnemen. Dit artikel en dat besluit zijn echter uitsluitend van toepassing op door de overheid bekostigde scholen voor voortgezet onderwijs en de door de overheid bekostigde WEB-instellingen en dus niet op de categorie particuliere instellingen waarop dit onderzoek zich richt.

Concreet betekent dit dat uitsluitend het Luzac Lyceum en STEBO leerplichtige en kwalificatieplichtige leerlingen kunnen inschrijven. Het Luzac College, het Erasmus College en de Instituten Blankestijn, De Boer en Vrijbergen schrijven ook leerlingen jonger dan achttien jaar in en zijn dus op grond van de huidige wetgeving in overtreding.
De Instituten Blankestijn, De Boer en Vrijbergen zouden op grond van hun aanwijzing artikel 56 WVO leerplichtige en kwalificatieplichtige leerlingen wel kunnen inschrijven, maar zij voldoen niet aan de primaire voorwaarde die de wetgever nu eenmaal aan de cursusduur heeft gesteld. Ook STEBO staat voor de taak in de organisatie van het onderwijs het onderscheid tussen leerlingen jonger dan achttien jaar en volwassen deelnemers inzichtelijk in beeld te brengen.

De vraag rijst hoe het mogelijk is dat bij de toelating door de zelfstandige exameninstellingen van leerlingen tot het vavo een situatie is ontstaan die strijdig is met de bedoelingen van de wetgever. De verklaring ligt in het feit dat in 2005 de tijdelijke regeling toelating vavo verviel. Onder die tijdelijke regeling hadden Burgemeester en wethouders (dat wil zeggen: de leerplichtambtenaar) de bevoegdheid toe te staan dat een (partieel) leerplichtige leerling van zestien of zeventien jaar tot het vavo werd toegelaten. Het was de bedoeling dat de vervroegde toelating uitsluitend de door de gemeente gesubsidieerde vavo's zou betreffen. Omdat de regeling hierin niet duidelijk was, werd er door leerplichtambtenaren een ruimere uitleg aan gegeven, met als gevolg dat zij toestonden dat leerlingen ook vervroegd tot de niet bekostigde vavo's werden toegelaten. Ze deden dit in samenhang met artikel 15 van de Leerplichtwet 1969. Artikel 15 van de leerplichtwet is een kapstokartikel op grond waarvan ouders ontheffing kunnen krijgen van de inschrijvingsplicht voor (eerst partieel leerplichtige en thans) kwalificatieplichtige jongeren, indien zij aantonen dat de betrokken jongere `op andere wijze voldoende onderwijs geniet'. Door zelf ontheffing te geven
18





voor vervroegde toelating op het vavo, zorgden zij er dan ook zelf voor dat die jongere `voldoende ander onderwijs genoot'. Onder de regeling van artikel
25aWVO, respectievelijk het Besluit samenwerking VO-BVE is deze mogelijkheid er echter sinds 2005 niet meer.


3.3 Examen doen op een reguliere school en bij het vavo

De artikel 56 WVO-scholen moeten, evenals de door de overheid bekostigde scholen voor voortgezet onderwijs, het Eindexamenbesluit v.w.o-h.a.v.o.-m.a.v.o- v.b.o. in acht nemen. Dit houdt onder meer in dat leerlingen alle voor hun leerweg of profiel vastgestelde vakken moeten volgen. Het bevoegd gezag kan uitsluitend op grond van de artikelen 26e en 26n van het Inrichtingsbesluit W.V.O. aan individuele leerlingen ontheffingen verlenen voor het volgen van een bepaald vak. Bij het vavo daarentegen zijn alle deelnemers die opgaan voor een eindexamen vwo (atheneum) of havo, van rechtswege vrijgesteld van de vakken culturele en kunstzinnige vorming en lichamelijke opvoeding uit het gemeenschappelijke (niet profiel) deel van dit examen. Bij een eindexamen vwo (gymnasium) betreft de vrijstelling uitsluitend lichamelijke oefening. Bij een eindexamen vmbo-t op het vavo gaat het om van rechtswege vrijstelling voor lichamelijke opvoeding en voor de vakken behorende tot de beeldende vorming, muziek, dans of drama. Het totale programma voor een leerling die een opleiding volgt aan een vavo wijkt dus af van het programma dat aan een school voor regulier voortgezet onderwijs moet worden gevolgd.

Een ander in het oog springend verschil is dat leerplichtige en kwalificatieplichtige leerlingen in het voortgezet onderwijs het volledig examen moeten doen. Ook als zij eerder gezakt zijn, moeten zij opnieuw het volledige examen doen. Binnen het vavo is het mogelijk om via deelexamens een diploma bij elkaar te `sprokkelen'. Als een kandidaat eerder gezakt is voor bijvoorbeeld een volledig examen, dan kan een gedeelte van het examen (de examenvakken die op een voldoende niveau zijn afgesloten) worden behouden en kunnen voor het resterende vakken deelexamens worden afgelegd.

Een laatste relevant verschil tussen een reguliere school en het vavo is dat het vavo de mogelijkheid biedt tot gespreid examen. Bij een gespreid examen worden niet alle examenvakken in één jaar afgesloten, maar verspreid over een aantal jaren. Elk jaar kan een gedeelte van het examen worden afgelegd. Bij een positief resultaat ontvangt de kandidaat een deelcertificaat. De deelcertificaten kunnen, als de kandidaat voor alle vakken gezamenlijk geslaagd is voor een examen, ingewisseld worden voor een diploma.
Voor leerplichtige en kwalificatieplichtige leerlingen is deze mogelijkheid er niet. Wel kan het bevoegd gezag, na overleg met de inspectie, op grond van artikel 59 van het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o-v.b.o. aan een kandidaat die in het laatste leerjaar langdurig ziek is geweest of die lange tijd ten gevolge van een bijzondere, van de wil van de kandidaat onafhankelijke omstandigheid niet in staat is geweest het onderwijs in alle examenvakken gedurende het laatste leerjaar te volgen, toestaan het centraal examen en, in voorkomend geval, het schoolexamen voor een deel van de vakken in het ene schooljaar en voor het andere deel van de vakken in het daarop volgende schooljaar af te leggen.

Dit betekent dat aan het gros van de leerlingen, die op een van overheidswege bekostigde school voor voortgezet onderwijs examen doen, hogere eisen worden gesteld dan aan hun leeftijdgenoten op een particuliere vavo. Op het vavo kan het

Uitgezonderd de individuele leerling die valt onder artikel 25a WVO (de `Rutte-regeling').
19





diploma niet alleen bij elkaar worden `gesprokkeld' of via de weg van het gespreid examen worden verkregen, ook de algemene en persoonlijke vorming is minder breed, doordat een aantal verplichte vakken wegvallen.

De betrokken besturen stellen dat zij een belangrijke maatschappelijke rol vervullen ten aanzien van bijvoorbeeld de bestrijding van schooluitval en het kwalificeren van leerplichtige en kwalificatieplichtige leerlingen. In de brief van 17 juni 2008 aan het ministerie van OCW stellen de besturen `dat zij een specifieke groep leerlingen de gelegenheid bieden om (alsnog) een diploma te halen, iets dat niet meer gerealiseerd kan worden op een reguliere school.' Zij stellen: `met name de schooluitval tussen het zestiende en achttiende levensjaar is hoog. De groep loopt het risico de arbeidsmarkt te betreden zonder startkwalificatie met veelal een langdurige werkeloosheid als gevolg. Voor deze jongeren is het voortzetten van een onderwijscarrière binnen het reguliere onderwijs niet altijd de meest passende oplossing'. Daarnaast stellen zij dat `de Rutte-regeling aantoonbaar een verandering is van de rol en verdere uitbreiding van de mogelijkheden die het vavo-onderwijs biedt voor het kwalificeren van leerlingen'. De besturen gaan er dan ook van uit `dat de Rutte-regeling het blijven aanbieden van vavo-onderwijs door de instellingen aan leerlingen van zestien en zeventien jaar niet in de weg staat, zodat de bestaande praktijk van de laatste tien jaar kan worden voortgezet'. Het ministerie van OCW voert momenteel overleg met de particuliere onderwijsinstellingen over de wijze waarop de gegroeide praktijk en de wet- en regelgeving met elkaar in overeenstemming kunnen worden gebracht.


20






4 EXAMENRESULTATEN

In dit hoofdstuk volgt een analyse van de examenresultaten op 29 locaties van particuliere exameninstellingen voortgezet onderwijs. De analyse betreft alleen de resultaten bij de volledige examens op deze instellingen (voornamelijk vavo- examen). In paragraaf 4.1 staat de analyse van de cijfers voor de centrale examens, in paragraaf 4.2 gevolgd door de analyse van de cijfers voor de schoolexamens. Paragraaf 4.3 biedt inzicht in de verhouding tussen deze twee. De analyse betreft alleen de resultaten bij de volledige examens op deze instellingen (voornamelijk vavo-examens).


4.1 Cijfers voor het centraal examen

De resultaten van het centraal examen vormen, in combinatie met de resultaten van het schoolexamen, de basis voor het diploma. Het centraal examen is schoolonafhankelijk en stelt aan elke kandidaat onder vergelijkbare omstandigheden dezelfde eisen. In het schoolexamen kunnen scholen eigen accenten leggen. Vanwege zijn objectieve karakter vervult het centraal examen een rol als landelijke garantiecontrole op de kwaliteit van het kennisniveau dat leerlingen moeten bereiken. Dit is belangrijk voor het waarborgen van het civiel effect van het diploma. Aangezien het diploma toelating geeft tot het vervolgonderwijs, dient dit vervolgonderwijs er zeker van te zijn dat de gediplomeerden over het vereiste kennis- en beheersingsniveau beschikken. De cijfers die de leerlingen behalen voor het centraal examen kunnen een indicatie geven van de mate waarin leerlingen het kennis- en beheersingsniveau bezitten dat de overheid per onderwijssoort heeft vastgesteld. Ook wordt in de cijfers zichtbaar of de kwaliteit van het kennis- en beheersingsniveau in de tijd een stabiel gegeven is. Voor deze kwaliteitsgarantie zijn de cijfers van het schoolexamen minder geschikt, gezien de eigen keuzes die scholen binnen het schoolexamen maken. Het is daarom terecht dat de cijfers van het centraal examen worden geanalyseerd als elementen van een kwaliteitsgarantie op stelselniveau.

De inspectie heeft de resultaten van de centrale examens op de particuliere scholen en instellingen voor voortgezet onderwijs geanalyseerd. Over de jaren
2006-2008 is het gemiddeld cijfer voor het centraal examen op een groot aantal zelfstandige exameninstellingen lager dan 6. Op het havo en vwo gaat het dan zelfs om het merendeel van de instellingen. Dit resultaat is van een zeer laag niveau (tabel 4.1a, 4.1b en 4.1c).

Tabel 4.1a Aantal en percentage vestigingen nbo vmbo-tl naar gemiddeld ce-cijfer (2006-2008) Indeling ce-cijfer 2006 2007 2008 n % n % n % =6 - = 6,5 - - 2 7 2 7 Totaal 25 100 27 100 28 100

Tabel 4.1b Aantal en percentage vestigingen nbo havo naar gemiddeld ce-cijfer (2006-2008) Indeling ce-cijfer 2006 2007 2008 n % n % n % =6 - = 6,5 - - - - 1 3 Totaal 26 100 26 100 29 100
21





Tabel 4.1c Aantal en percentage vestigingen nbo vwo naar gemiddeld ce-cijfer (2006-2008) Indeling ce-cijfer 2006 2007 2008 n % n % n % =6 - = 6,5 - - 1 4 - Totaal 26 100 26 100 28 100

Een vergelijking met bekostigd voortgezet onderwijs toont aan dat de gemiddelde cijfers in 2008 op het niet bekostigd onderwijs ook in relatief opzicht zeer laag zijn. Zo is het percentage niet bekostigde instellingen dat een gemiddeld cijfer lager dan
6 scoort voor het vwo 86 procent, terwijl dit percentage voor de bekostigde scholen voor voortgezet onderwijs 15 procent bedraagt.
Daarentegen is het percentage instellingen dat goed presteert, dat wil zeggen een gemiddeld cijfer van 6,5 of hoger realiseert, in het niet bekostigd onderwijs verwaarloosbaar. In het bekostigd dagonderwijs ligt dit rond de 20 procent (tabel
4.1d, 4.1e en 4.1f).

Tabel 4.1d Vergelijking nbo en bekostigd vmbo-tl (2008) Niet bekostigd Bekostigd ce-cijfer n % n % =6 & = 6,5 2 7 152 20 Totaal 28 100 742 100

Tabel 4.1e Vergelijking nbo en bekostigd havo (2008) Niet bekostigd Bekostigd ce-cijfer N % n % =6 & = 6,5 1 3 80 16 Totaal 29 100 501 100

Tabel 4.1f Vergelijking nbo en bekostigd vwo (2008) Niet bekostigd Bekostigd ce-cijfer n % n % =6 & = 6,5 120 23 Totaal 28 100 519 100

Hoewel voor de niet bekostigde instellingen in 2008 sprake is van een positieve ontwikkeling (met name in het havo en vmbo-tl), zijn de resultaten echter nog steeds zodanig dat de niet bekostigde instellingen in onvoldoende mate waarborgen dat hun leerlingen over het vereiste kennis- en beheersingsniveau beschikken. Dat geldt in het bijzonder voor het vwo.


4.2 Cijfers voor het schoolexamen

Het beeld dat de analyse van de schoolexamenresultaten toont, is omgekeerd aan dat van de centrale examens. De resultaten daarvan liggen op een hoog niveau. Op geen enkele instelling is het gemiddeld schoolexamencijfer lager dan 6, op relatief veel scholen ligt het zelfs boven de 6,5. Het vwo overtreft in dit opzicht de andere onderwijssoorten; in de periode 2006-2008 varieert het percentage instellingen met een gemiddeld schoolexamencijfer hoger dan 6,5 voor het vwo tussen de 100 en 79 procent (tabel 4.2a, 4.2b en 4.2c).


---





In tegenstelling tot de resultaten voor het centraal examen wijken de resultaten van de schoolexamens op de niet bekostigde exameninstellingen niet echt af van die in het bekostigd onderwijs: ook hier is het percentage scholen dat lager dan 6 gemiddeld scoort voor het schoolexamen nihil en ook hier liggen de schoolexamencijfers in het vwo gemiddeld het hoogst.

Tabel 4.2a Aantal en percentage vestigingen nbo vmbo-tl naar gemiddeld se-cijfer (2006-2008)
2006 2007 2008 Indeling se-cijfer n % n % n % =6 - = 6,5 21 84 21 78 17 61 Totaal 25 100 27 100 28 100

Tabel 4.2b Aantal en percentage vestigingen nbo havo naar gemiddeld se-cijfer (2006-2008)
2006 2007 2008 Indeling se-cijfer n % n % n % =6 - = 6,5 19 73 12 46 12 41 Totaal 26 100 26 100 29 100

Tabel 4.2c Aantal en percentage vestigingen nbo vwo naar gemiddeld se-cijfer (2006-2008)
2006 2007 2008 Indeling se-cijfer n % n % n % >=6 - = 6,5 26 100 24 92 22 79 Totaal 26 100 26 100 28 100


4.3 Verschillen tussen schoolexamencijfers en cijfers voor het centraal examen

In de examenprogramma's die de minster voor elk vak heeft vastgesteld, staat de stof die geëxamineerd moet en/of kan worden. Voor de meeste vakken geldt dat een deel van de stof in het centraal examen wordt getoetst en een (ander) deel in het schoolexamen. De scholen kunnen het schoolexamen op een eigen wijze afnemen, ze zijn zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van de schoolexamens. Gezien de vrijheid die scholen hebben bij de toetsing, normering en correctie van de schoolexamens is het van wezenlijk belang dat scholen de schoolexamens integer afnemen. Ontoelaatbaar is dat scholen de examenuitslagen manipuleren door een bewust positieve beïnvloeding door (te) hoge cijfers voor de schoolexamens.
Wanneer de schoolexamencijfers over een reeks van jaren op een school veel hoger zijn (meer dan 0,5 punt gemiddeld) dan de cijfers voor de centrale examens, beschouwt de inspectie dit als een risico voor de betrouwbaarheid van het schoolexamen. Bij de particuliere exameninstellingen voor het voortgezet onderwijs ligt het gemiddeld gewogen verschil tussen het cijfer voor het schoolexamen en het cijfer voor het centraal examen in alle onderwijssoorten ruim boven 0,5. Er is in
2008 wel een verbetering opgetreden, maar het verschil is nog steeds relatief groot (tabel 4.3a).


23





Tabel 4.3a Het gemiddelde gewogen verschil over alle vakken (cijfer voor het schoolexamen minus cijfer centraal examen) naar onderwijssoort voor vier schooljaren (alleen particuliere scholen)
Onderwijssoort 2005 2006 2007 2008 se-ce se-ce se-ce se-ce Vmbo-gemengde/theoretische leerweg 0.68 0.60 0.65 0.52 Havo 0.62 0.72 0.61 0.52 Vwo 0.75 1.03 1.03 0.88 Totaal alle scholen 0.75 0.83 0.77 0.65

In de tabellen 4.3b, 4.3c en 4.3d wordt zichtbaar op hoeveel exameninstellingen het gemiddeld schoolexamencijfer meer dan 0,5 punt hoger ligt dan het gemiddeld cijfer voor het centrale examen. In de periode 2006-2008 varieert dit voor het vmbo-tl tussen 65 en 75 procent, voor het havo tussen 55 en 80 procent, terwijl het voor het vwo bijna steeds 100 procent is. Deze cijfers roepen vragen op over de betrouwbaarheid van de schoolexamens.

Tabel 4.3b Aantal en percentage vestigingen vmbo-tl naar gemiddeld verschil se- en ce-cijfer Indeling se minus ce 2006 2007 2008 n % n % n % 0,5 - 0,75 6 24 10 37 3 11 Totaal 25 100 27 100 28 100

Tabel 4.3c Aantal en percentage vestigingen havo naar gemiddeld verschil se- en ce-cijfer Indeling se minus ce 2006 2007 2008 n % n % n % 0,5 - 0,75 13 50 5 19 5 17 Totaal 26 100 26 100 29 100

Tabel 4.3d Aantal en percentage vestigingen vwo naar gemiddeld verschil se- en ce-cijfer Indeling se minus ce 2006 2007 2008 n % n % n % 0,5 - 0,75 24 92 23 88 20 71 Totaal 26 100 26 100 28 100

In bijlage I worden de gegevens over het gemiddeld verschil tussen het cijfer voor het schoolexamen en het centraal examen gesplitst naar de individuele instellingen.

24






5 BESCHOUWING

De focus bij alle particuliere onderwijsaanbieders ligt op het behalen van een diploma. Deze focus sluit naadloos aan bij een van de doelstellingen van het kabinet: het voorkomen dat leerlingen zonder kwalificatie de arbeidsmarkt betreden.

Dat niet alle onderwijsaanbieders de juiste aanwijzing en/of beschikking bezitten, beschouwt de inspectie als een administratieve kwestie. Deze kwestie vraagt wel om een zorgvuldige afwikkeling, maar vergt uitsluitend op het punt van de afgifte van een aanwijzing of beschikking om heroverweging van het beleid. Alle vestigingen van een school of instelling functioneren nu op een aanwijzing en/of beschikking die aan de onderwijsaanbieder is afgegeven. Dit betekent bijvoorbeeld dat als op een bepaalde vestiging van de onderwijsaanbieder de kwaliteit van het onderwijs ernstig tekortschiet of de integriteit van de examentoetsing in het geding is, uitsluitend besloten kan worden om de aanwijzing en/of beschikking in te trekken op het niveau van de onderwijsaanbieder. Dit effect is naar het oordeel van de inspectie niet proportioneel.
De inspectie geeft de staatssecretaris dan ook in overweging om ­ in lijn met het door de overheid bekostigde onderwijs ­ een aanwijzing en/of beschikking af te geven op het niveau van de vestiging. Een bijkomend positief effect is dat de inspectie bij de start van een nieuwe vestiging vooraf kan vaststellen of de betreffende vestiging voldoet aan de door de wetgever bepaalde criteria, zoals het verzorgen van onderwijs met daartoe bevoegde leraren.

Een tweede punt van heroverweging doet zich voor bij de deelname van grote groepen leerlingen jonger dan achttien jaar aan het vavo. Zij behalen dus via het vavo hun diploma. Het is de taak van de overheid de waarde en het civiel effect van diploma's te bewaken. Duidelijk is dat aan leerlingen jonger dan achttien jaar, die op een van overheidswege bekostigde school examen doen, hogere eisen worden gesteld dan aan het gros van hun leeftijdgenoten, die examen doen op een particuliere vavo, uitgezonderd de individuele leerling die valt onder artikel 25a WVO. De inspectie is van oordeel dat sprake moet zijn van `gelijke monniken, gelijke kappen'. Daartoe kunnen de mogelijkheden voor leerplichtige en kwalificatieplichtige leerlingen binnen het regulier bekostigd voortgezet onderwijs verruimd worden en in lijn worden gebracht met de rechten van hun leeftijdsgenoten op het vavo. Anderzijds kan besloten worden artikel 25a WVO ook van toepassing te verklaren op het niet van overheidswege bekostigd voortgezet onderwijs, zodat ook op particuliere vavo-instellingen onder voorwaarden individuele leerlingen toegelaten kunnen worden.

Tot slot: op particuliere scholen en instellingen waarvan de inspectie de examenresultaten voortgezet onderwijs heeft geanalyseerd, zijn de gemiddelde cijfers voor het centraal examen buitengewoon laag en ligt het gemiddelde schoolexamencijfer in de meeste gevallen 0,5 punt of meer boven het centraal examencijfer. Uit het door de overheid bekostigd voortgezet onderwijs is bekend dat sommige leerlingen die een relatief hoog cijfer voor hun schoolexamen hebben behaald, `op hun lauweren gaan rusten' en zich minder inspannen voor een goed centraal examenresultaat. Ook hebben de wat zwakkere leerlingen baat bij de meer gespreide toetsen van het schoolexamen waarvan de vraagstelling en formulering door de eigen leraren wellicht minder moeilijkheden oproept. Dit veroorzaakt in het bekostigd onderwijs echter niet zo'n sterke discrepantie tussen de cijfers voor schoolexamen en centraal examen als nu in het niet bekostigd
25





voortgezet onderwijs wordt vastgesteld. De inspectie acht dit aanmerkelijke verschil niet toelaatbaar in het licht van de vergelijkbaarheid van diploma's, het geloof in de waarde van diploma's en het vertrouwen in de integriteit van de examentoetsing. Daarom handhaaft de inspectie het intensieve toezicht op de praktijk van de schoolexamens in de niet bekostigde exameninstellingen voortgezet onderwijs. In het najaar van 2009 volgt opnieuw een ronde kwaliteitsonderzoeken.


26





LITERATUUR

Backx, H.A.M. (1994). Particulier onderwijs. een onderzoek naar de rol en de taak van de wetgever inzake het niet door de overheid bekostigde onderwijs, in het bijzonder het erkend onderwijs. Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink.

Honingh, M.E. (2008). Beroepsonderwijs tussen Publiek en Privaat. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam (dissertatie).

TK (1969/1970). Wet erkenning instellingen schriftelijk onderwijs. Voorstel van wet. Tweede Kamer, vergaderjaar 1969/1970, 10658, nrs 1-2.

TK (1993/1994). Kernpuntennotitie Wet educatie en beroepsonderwijs. Memorie van toelichting. Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23778, nr 3.


27






28





BIJLAGE I

GEMIDDELD VERSCHIL TUSSEN SE- EN CE-CIJFER VOOR
ALLE GEËXAMINEERDE VAKKEN BIJ HET VOLLEDIG
EXAMEN

De tabel vermeldt onderverdeeld naar schoolsoort per vestiging het gemiddelde verschil tussen se en ce dat bij de vakken die op de betreffende vestiging zijn afgenomen, in een bepaald jaar is opgetreden. Bij de berekening zijn uitsluitend de vakken betrokken waarbij leerlingen deelnemen aan zowel het schoolexamen en als het centraal schriftelijk examen. Per vak is vastgesteld wat het gemiddelde verschil is tussen se en ce. Dit gemiddelde verschil is vermenigvuldigd met het aantal examenkandidaten bij dat betreffende vak. De totale verschillen per vak zijn opgeteld tot een eindtotaal. Vervolgens is het eindtotaal gedeeld door het totaal aantal kandidaten dat in die vakken examen heeft gedaan.

Er is geen zicht op de verschillen tussen se en ce die zijn opgetreden bij de Luzac Lycea. De leerlingen van deze scholen hebben via het vavo van de onderwijsaanbieder examen gedaan. Soms ook bestaat de vestiging te kort en zijn er nog geen leerlingen die toe zijn aan het examen.

Volledig examen Volledig examen Volledig examen vmbo-t havo vwo


2006 2007 2008 2006 2007 2008 2006 2007 2008

Luzac College Alkmaar 0,3 0,7 0,4 0,4 0,5 0,5 0,7 1 0,9

Luzac College Amsterdam 0,7 0,6 0,6 0,8 0,6 0,5 0,9 1 0,6

Luzac College Arnhem 0,5 0,8 0,5 0,6 0,6 0,4 1 1,1 0,6

Luzac College Breda 0,5 0,7 0,6 1 0,7 0,8 1,1 1,1 1,2

Luzac College Den Haag 0,8 0,7 0,5 0,6 0,4 0,4 0,8 1 0,7

Luzac College Eindhoven 0,5 0,5 0,7 0,5 0,6 0,8 0,9 0,8 1,1

Luzac College Hilversum 0,3 0,6 0,2 0,7 0,7 0,6 1 1 0,9

Luzac College Bergen op Zoom 0,5 0,9 0,7 0,7 0,8 0,6 1 1,3 1,3

Luzac College Groningen 0,7 1,1 1,1 0,7 0,5 0,5 1 1,2 1

Luzac College Haarlem 0,8 0,6 0,6 0,8 0,6 0,7 0,8 1 1,1

Luzac College 's-Hertogenbosch 0,7 0,2 0,5 0,7 0,4 0,3 0,8 1 1

Luzac College Roermond 0,7 0,4 0,6 0,8 0,5 0,7 1,3 1,3 1,3

Luzac College Rotterdam 0,7 0,8 0,5 1 0,6 0,7 0,7 1 0,6

Luzac College Utrecht 0,6 0,5 0,4 0,8 0,6 0,3 0,8 0,9 0,8 Luzac College Zwolle 0,5 0,3 0,5 0,4 0,3 0,2 1 1,1 0,9

(Totaal aantal kandidaten per vak x verschil se-ce bij dat vak) Gemiddelde verschil se-ce = totaal aantal kandidaten per vak
29





Luzac College Dordrecht 0,4 0,6 0,5 0,9 0,7 0,4 1,4 1,2 1 Luzac College Enschede 0,6 0,5 0,5 0,6 1,2 0,7 1,2 1,3 1 Luzac College Maastricht 0,5 1,2 1,1 0,7 0,7 0,7 1,2 0,6 1,2 Luzac College Leiden n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. 0,4 n.v.t. n.v.t. 0,7 Luzac College Amersfoort n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. Erasmus College Eindhoven 0,4 0,6 -0,1 1 0,6 0,7 1 1,2 0,8 Erasmus College Haarlem 1 0,9 0,5 0,9 0,7 0,7 1,4 1,5 1,3 Erasmus College Maastricht 1,1 2,3 -0,2 0,9 1,1 1,1 1,7 1,3 1,2 STEBO Amsterdam n.v.t. 0 0,6 n.v.t. n.v.t. 0,1 n.v.t. n.v.t. 0,9 STEBO Den Haag 0,7 1 0,3 0,4 0,6 0 1,2 1,1 0,7 STEBO Utrecht 0,6 0,1 0,1 0,7 0,5 0,1 1 0,6 0,5 Instituut Blankestijn (vavo) 1,4 1,5 n.v.t. 1 1 0,5 1,5 1,5 1 Instituut Blankestijn (dag) n.v.t. n.v.t. 0,8 n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. Instituut De Boer 0,8 1,1 0,6 0,9 0,9 0,9 1,8 1,7 1,5 Instituut Vrijbergen n.v.t. 0,6 0,2 0,3 0,1 0 1 0,6 0,4


30