Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
Begrotingsbehandeling WWI
Spreektekst Begrotingsbehandeling WWI, 4 december 2008.
Geachte voorzitter,
Dank aan de fracties voor hun inbreng, die ik als heel inhoudelijk heb
ervaren. Sommigen waren kritisch en prikkelend, anderen warden
instemmend. Vragen die u bezighouden, maar mij ook. Voordat ik aan de
beantwoording per onderwerp begin, wil ik - in aansluiting op de
schriftelijke beantwoording gisteren - graag wat zeggen over mijn
portefeuille in brede zin.
Dit Kabinet heeft zich tot doel gesteld de sociale samenhang te
versterken. Iedereen hier wees op de snelle maatschappelijke
veranderingen en toenemende diversiteit waarmee onze samenleving wordt
geconfronteerd. Mevrouw Karabulut overdrijft niet als ze spreekt over
het gevaar van segregatie.
Ik heb de eer Minister te zijn van een portefeuille die bij veel
mensen zorgen oproept. Integratie staat zo dicht bij de mensen, dat
het ze echt, oprecht, raakt.
Integratie is van alle tijden, en Nederland is altijd een migratieland
geweest, zoals de heer Dijsselbloem ook constateerde in de eerste
termijn. Het proces van integratie verloopt niet in een rechte lijn,
het gaat in schokken en in fasen. Het begint met een fase van verlies
en onbehagen. Bij de ontvangende samenleving om de veranderingen die
men niet in de hand heeft en die zich in hoog tempo aandienen. En
heimwee en een gevoel van 'anders zijn', 'er niet bijhoren' bij de
nieuwkomers. Een gevoel dat de heer Dibi treffend verwoordde toen hij
vroeg wanneer hij en andere nieuwe Nederlanders nou eindelijk eens hun
koffers mogen neerzetten.
Daarna komt de fase van het conflict. Het integratiedebat bevindt zich
op dit moment in die fase, een heftige fase.
Veel mensen in Nederland zijn, over bepaalde dingen, boos. Omdat ze
overlast ondervinden op straat, omdat ze zich een vreemde voelen in
hun eigen buurt, omdat ze zich storen aan veranderende omgangsvormen.
Omdat ook hun kinderen geen stageplek kunnen vinden, maar ze menen dat
voor hén te weinig wordt gedaan in verhouding tot de nieuwe
Nederlandse kinderen. Omdat hun dochters gediscrimineerd worden, omdat
de homosexuele leraar op school gediscrimineerd en gepest wordt. Omdat
ze vinden dat hun vrijheid van meningsuiting wordt ingeperkt.
Er zijn nieuwe Nederlanders die het been niet kunnen bijtrekken, die
er niet in slagen de kansen die er wel liggen, te grijpen. Die mensen
dreigen de aansluiting met de maatschappij te verliezen en moeten
geholpen worden. En er zijn bepaalde groepen die niet wíllen, die
moedwillig rottigheid trappen, en die het samenleven voor hun omgeving
zwaar op de proef stellen.
Ik wil een Minister zijn voor iedereen. Ik ben bereid om met iedereen
in discussie te gaan en zal iedereen serieus nemen. Dus juist met de
mensen die bezorgd zijn over de integratie. Sterker nog, ik deel hun
zorgen, want ik maak gewoon deel uit van de samenleving. Maar ik ben
ook optimistisch. Want er is ook goed nieuws.
Er zijn immers ook veel nieuwe Nederlanders die wél meedoen in de
samenleving. Die de kansen wél pakken die Nederland hun biedt. Die er
wat van maken. Dat blijkt ook uit de cijfers. De werkloosheid onder
nieuwe Nederlanders neemt steeds verder af. Hun schoolresultaten
verbeteren, langzaam maar zeker. De huwelijksmigratie is de laatste
jaren gedaald. En er is onlangs een nieuwe Nederlander benoemd als
burgemeester van één van de grootste steden van ons land. Als dat geen
integratie is, dan weet ik het ook niet meer.
Voorzitter,
Als ik in deze gevoelige kwestie een motto mag hebben, dan is dat
verzoening. Niet door problemen weg te schuiven, maar door ze met u,
Tweede Kamer, in een open en faire samenwerking, te lijf te gaan.
Mijn betoog is een aantal blokken ingedeeld;
1. Eerst ga ik in op Integratie en Inburgering
2. Dan op Stedenbeleid en wijkenaanpak. Hier zal ik ook stilstaan bij
de corporaties.
3. Dan op het thema woningmarkt en kredietcrisis
4. En ten slotte nieuwbouw en verstedelijking.
Integratie en inburgering
Voorzitter,
Ik hanteer vier simpele uitgangspunten.
1. iedere Nederlander heeft gelijke rechten en gelijke plichten;
2. we trekken niemand voor, maar wie extra hulp nodig heeft, die
krijgt deze;
3. wie extra hulp krijgt, moet die ook pakken;
4. niet elk probleem waarbij een nieuwe Nederlander betrokken is, is
een integratieprobleem.
De eerste - een open deur, maar toch - : iedere Nederlander heeft
gelijke rechten, gelijke plichten. Dan heb ik het over
rechtsgelijkheid en rechtshandhaving. We sluiten geen compromissen
over de basiswaarden van onze samenleving (vrijheid van meningsuiting,
gelijke behandeling, respect voor de wet en de rechtsstaat).
Ten tweede: we trekken niemand voor, maar wie extra hulp nodig heeft,
die krijgt deze.
Iedereen moet de kans krijgen om zich te emanciperen en te ontplooien.
Zodat hij/zij kan meedoen in de maatschappij. Dat geldt net zo goed
voor oude als voor nieuwe Nederlanders. Het wegwerken van
achterstanden bij nieuwkomers wil vooral zeggen: taal en opvoeding.
Daar ligt de sleutel bij integratie.
Met de heer van der Staaij wil ik zeggen dat integratie uiteraard veel
meer is dan inburgering alleen. Het gaat juist ook om onderwijs en om
werk dat nieuwe Nederlanders kansen biedt.
Mevrouw van der Burg benadrukte terecht dat inburgeren en integreren
samen moeten gaan met werken. Ik onderschrijf dit volledig maar ik wil
het nog iets breder trekken. Door het combineren van inburgering met
actieve deelname aan de samenleving is naar mijn idee het meest te
bereiken. Dat kan inderdaad door werk, maar ook op andere manieren,
bijvoorbeeld door het volgen van een opleiding of door
vrijwilligerswerk. De ambitie van het Deltaplan om voor 80% van deze
gecombineerde trajecten neem ik graag over. In januari zal ik hier in
een brief op terugkomen.
Velen menen dat als gevolg van ons migratiebeleid in de afgelopen
decennia te veel kansarme migranten zich in ons land hebben gevestigd.
Ik denk dat niemand zo'n verband kan ontkennen. De heer Fritsma (PVV)
spreekt echter in de tegenwoordige tijd, over dweilen met een
openstaande kraan, met name bij huwelijksmigratie. De afgelopen jaren
zijn de nodige maatregelen genomen. De inkomenseis en de leeftijd zijn
verhoogd en de Wet inburgering buitenland is van kracht geworden. Deze
maatregelen hebben hun uitwerking. Diverse kamerleden vinden dat we
hierin verder moeten gaan. Misschien goed om eerst de feiten op een
rijtje te zetten. De zogenaamde Machtigingen tot voorlopig verblijf
zijn gedaald van 29.000 in 2004 tot 12.000 in 2007. Voor 2008 heb ik
signalen vanuit de IND dat dit weer licht toeneemt. Dat laat zien dat
we hier alert op moeten blijven. Maar de kraan van de heer Fritsma is
voor dik de helft dichtgedraaid.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA) vindt dat we meer en hogere eisen moeten
stellen aan migranten. Zij heeft hiervoor een aantal voorstellen
gedaan. De meeste daarvan, zoals de eenmaligheid van huwelijksmigratie
in het geval van misbruik, spreken mij zeer aan. Ik zal dit aankaarten
bij de staatssecretaris van Justitie. Binnenkort krijgen we de
evaluatie van de Wet inburgering buitenland en de andere maatregelen.
Dan kom ik hier graag op terug.
Mevrouw Karabulut (SP) heeft met met haar tien-punten plan een
constructief verhaal neergezet tegen segregatie. Zo onderschrijf ik
ten volle haar inzet op gedifferentieerd bouwen. Ook sociale
woningbouw in duurdere wijken. Over de voorstellen om tot gemengde
scholen te komen wil ik graag verder debatteren.
De heer Dibi (GL) heeft voorgesteld het actieve kiesrecht voor de
Tweede Kamer ook open te stellen voor migranten die langer dan vijf
jaar in Nederland wonen. Laat ik vooropstellen dat hier de Minister
van BZK over gaat. Persoonlijk vind ik het doel sympathiek, maar ik
ben er toch niet voor. Ik ben met de heer Dijsselbloem van mening dat
het verkrijgen van het kiesrecht voor de Tweede Kamer juist een
meerwaarde moet zijn en blijven is van het verkrijgen van
Nederlanderschap. Het kan daarmee een prikkel zijn om het proces van
inburgering en naturalisatie versneld te doorlopen. Er is voor zover
ik weet ook geen land in de wereld waar dit wel zo gaat.
Mijn derde uitgangspunt: wie extra hulp krijgt, moet die ook pakken!
Als we extra hulp bieden, dan moet daar wel gebruik van worden
gemaakt. Lege klaslokalen bij inburgering of taalles zijn bizar en
onacceptabel! Dat kunnen de betrokken nieuwe Nederlanders niet maken
tegenover de rest van de bevolking.
Tegen mensen die niet op taalles gaan zeg ik: je doet jezelf te kort
als je geen Nederlands spreekt. Maar je doet je ook je buren tekort,
en je baas, en je collega's. Bovenal doe je je kinderen tekort als je
geen Nederlands spreekt. Een kind dat pas op zijn vierde, als hij voor
het eerst naar school gaat, Nederlands hoort, heeft een achterstand
van vier jaar. Dat kan hij nauwelijks of niet inhalen. Maar ook om met
ouders van klasgenootjes te kunnen praten, met de leerkrachten op
school over de gang van zaken, of met hulpverleners in geval van
opvoedingsproblemen, is het noodzakelijk om Nederlands te spreken!
Voor ouders is het zeer noodzakelijk om Nederlands te spreken.
Inburgeren is geen vrijblijvende zaak. Mevrouw Verdonk heeft als
Minister de stap genomen om inburgering wettelijk te regelen. De wet
is destijds met 149 stemmen aangenomen. Ik zou er zelf ook voor hebben
gestemd. Natuurlijk waren bepaalde onderdelen in de praktijk nogal
complex, wat de uitvoering bemoeilijkte. Maar is het gek dat er
aanloopproblemen waren? Het zou gek zijn geweest als die er niet
waren! Uw Kamer heeft inmiddels een aantal wijzigingsvoorstellen
aanvaard die de wet beter uitvoerbaar zullen maken. Een tweede set
wijzigingsvoorstellen is u onlangs aangeboden. Met hulp van de heer
Winsemius gaan we verder om te leren van de ervaringen en er een
steeds betere wet van te maken.
Ook de steden nemen hun verantwoordelijkheid, daar heb ik, anders dan
sommigen hier, geen enkele twijfel over. Afgelopen maandag heb ik met
zo'n 25 wethouders van grote steden en de VNG gesproken. Iedereen was
het erover eens dat we vooruit moeten kijken en de schouders eronder
moeten zetten. We moeten inburgeraars een kwalitatief goed aanbod doen
en ze te verleiden en belemmeringen om daarvan gebruik te maken
wegnemen. Bijvoorbeeld door te zorgen voor kinderopvang. Maar er is
ook behoefte aan drang- of misschien zelfs dwangmiddelen, als mensen
structureel weigeren om mee te werken. De Wet Inburgering biedt die
middelen. Voor mensen die niet meedoen aan de inburgering heeft dat
verblijfsrechtelijke consequenties. Uitkeringsgerechtigden zullen we
zonodig via de Wet Werk en Bijstand verplichten om aan taalcursussen
deel te nemen.
Wat betreft de kwantitatieve doelstelling is het duidelijk dat we de
doelstelling van 60.000 dit jaar niet halen, en dat dit ook voor
volgend jaar lastig zal worden. Ik ben het met mevrouw Van Toorenburg
(CDA) eens dat we die ambitie niet te snel moeten bijstellen, om de
doodeenvoudige reden dat de mensen wél moeten gaan meedoen. Daar
zullen we alles voor uit de kast halen. Het is dus ook mijn ambitie om
nog deze kabinetsperiode uit te komen op 60.000 inburgeraars per jaar.
Dat is geen ferme taal, maar een kabinetsdoelstelling.
Over de exploitatieverliezen van de taalaanbieders zal het Rijk in
ieder geval een derde voor zijn rekening nemen. De meeste gemeenten
doen hetzelfde. Ik laat het aan de steden over hoe ze dit verder
uitwerken in hun onderling overleg met de taalaanbieders. Ik heb ze
daarvoor tot 1 januari de tijd gegeven.
Voorzitter,
Dan kom ik bij mijn vierde uitgangspunt: niet elk probleem waarbij een
nieuwe Nederlander is betrokken, is een integratieprobleem. Maar als
er een integratieprobleem is, dan mag u rekenen op mijn inzet.
Tijdens het kennismakingsoverleg vorige week hebben we het gehad over
problemen met Marokkaanse jongeren. Ik vroeg de heer Fritsma toen om
niet te snel een patroon te zien. Op zijn beurt vroeg hij mij niet te
snel van incidenten te spreken. Een goed punt. Ik hoop dat wij samen
hechten aan zorgvuldigheid in het debat. Daarom vind ik dat we bij
ieder probleem de volgende vragen moeten stellen.
1. wat is er precies aan de hand; is er een feitelijk probleem?
2. is er een relatie, een causaal verband, met afkomst?
3. is het een incident of is er sprake van een patroon?
Als we dat doen kunnen we vruchtbaar discussieren over het probleem.
En als het antwoord op de eerste twee vragen 'ja' is, én er inderdaad
sprake is van een patroon, dan heb ik vanuit mijn rol als Minister
voor Integratie een verantwoordelijkheid. Die verantwoordelijkheid
omvat een aantal zaken. Allereerst om in het debat met u te komen tot
goede standpunten en bij voorkeur tot overeenstemming, maar op zijn
minst tot helderheid. Verder ben ik op een aantal terreinen
eerstverantwoordelijk voor te treffen maatregelen: inburgering,
wijken, betaalbare woningen. Daarnaast is het mijn rol mijn collega's
aan te spreken om de voorzieningen zo in te richten dat de problemen
effectief worden aangepakt worden weggewerkt.
Dit geldt ook voor de problematiek van het salafisme, waarvoor
verschillende afgevaardigden aandacht hebben gevraagd. Dit is in de
eerste plaats de verantwoordelijkheid van de ministers van BZK en
Justitie, maar ik heb er natuurlijk ook mee te maken. Het optreden van
salafisten vormt immers niet zelden een belemmering voor de integratie
van moslims. Ik zal dit zeker bespreken met mijn collega's.
Een aantal leden, onder wie mevrouw Van Toorenburg en de heer Fritsma,
heeft mij als Minister voor Integratie aangespoord uit te rukken als
er excessen zijn, en me actief te bemoeien met het debat, ook als het
primair om een verantwoordelijkheid gaat van andere bewindslieden,
bijvoorbeeld openbare orde en veiligheid. Uit het voorgaande vloeit
voort dat ik dit graag wil toezeggen.
Ook hebben mevrouw Verdonk en de heren Dijsselbloem en van der der
Staaij voorgesteld te komen tot meer concrete doelstellingen bij de
indicatoren voor integratie. Zoals eerder toegezegd ga ik werken aan
concretere doelstellingen voor de afname van de criminaliteit, de
verbetering van de sociaal-economische positie en de participatie op
de arbeidsmarkt. Het woord 'afname' klinkt ook mij wat zuinig in de
mond.
Voorzitter,
Tijdens het AO begrotingsonderzoek vorige week heb ik toegezegd dat ik
in januari met de brief kom over Marokkaanse probleemjongeren. Vanuit
verschillende politieke partijen zijn de afgelopen weken voorstellen
gedaan voor een meer doortastende aanpak van deze jongens. Ik ben druk
bezig om in samenspraak met collega's de uitgangspunten voor zo'n
aanpak om te zetten in concrete maatregelen en acties. De voorstellen
die door de diverse partijen zijn gedaan neem ik daar natuurlijk bij
mee.
Bij bestudering van een conceptversie van de brief werd ik geïmponeerd
door de grote hoeveelheid bestáánde maatregelen en de eveneens forse
hoeveelheid maatregelen waartoe al besloten is. Dat riep bij mij de
vraag op of burgemeesters, wethouders, politiemensen en hulpverleners
wel goed (kunnen) weten welke instrumenten beschikbaar zijn of komen,
laat staan hoe deze ten volle benut kunnen worden. Met een goede
uitvoering van bestaande maatregelen en actieve voorlichting daarover
kunnen we dus al veel bereiken. Er zijn ook relatief nieuwe
instrumenten, zoals gezins- en straatcoaches (van der Burg, Kamp),
waarmee goede ervaringen zijn opgedaan. In Slotervaart bijvoorbeeld is
de veiligheid sterk, met tientallen procenten, verbeterd dankzij de
inzet van straatcoaches.
Verder kan ik u alvast zeggen dat ik ook uit de kwestie van de
Marokkaanse probleemjongeren de inspiratie haal om in mijn beleid de
belangrijkste focus te leggen op taal en opvoeding. De
oververtegenwoordiging van de jongens bij schooluitval, werkloosheid
en later criminaliteit is voor een groot deel terug te voeren op hun
taal- of opleidingsachterstand en gebrekkige opvoeding en gezagscrisis
thuis. Het is ongelooflijk belangrijk dat ouders hun kinderen heel
duidelijk maken wat wel en wat niet mag. Voor ouders betekent dat dat
zij moeten weten of moeten leren wat in onze samenleving wordt
verwacht in de opvoeding van kinderen tot verantwoordelijke burgers.
De heer Dijsselbloem heeft in meer algemene zin aangedrongen op vormen
van doelgroepenbeleid bij specifieke problemen. Doelgroepenbeleid is
een begrip met een enigszins belast verleden. Het roept makkelijk het
beeld op van zaakwaarnemers, lobbygroepen en cliëntelisme. En botst op
het principe: we trekken niemand voor. Van dit type doelgroepenbeleid
zijn we afgestapt, en dat willen we ook niet terug. Iets anders is dat
er bij nieuwe Nederlanders soms specifieke problemen spelen die met
algemeen beleid niet echt goed zijn aan te pakken. Voorbeeld daarvan
is het vraagstuk van eergerelateerd geweld. U kunt ervan op aan dat ik
bij specifieke problemen zal bezien of een specifieke aanpak nodig is.
De heer Dibi heeft gevraagd wat ik vind van het vernederen van
criminele jongeren. Ik vind dat geen goede term en ook de heer Spekman
niet. Ik begrijp echter heel goed de bedoeling van de heer Spekman,
namelijk dat je moet voorkomen dat staffen bij bepaalde groepen
averechts want statusverhogend werken. Over het weren van hardleerse
deliquente jongeren uit een buurt kan ik zeggen dat dit altijd alleen
via de rechter kan, en dus met afweging van alle individuele
omstandigheden van het geval en met waarborgen omkleed.
Over het aanpakken van probleemjongeren heeft de heer Fritsma gezegd
dat hij het belachelijk vindt dat straatcoaches de jongeren naar huis
moeten brengen in plaats van hun ouders. Ik ben dat met hem eens.
Natuurlijk zijn de ouders primair verantwoordelijk. Niet alle
Marokkaanse jochies zijn straatteroristen. Maar in de oplossingen die
hij schetst in zijn drie stappen-plan kan ik pertinent niet meegaan.
Ik loop ze af.
De eerste stap is zwaarder straffen. Daarover zou ik - als ex-advocaat
- toch vooral mijn vertrouwen willen uitspreken in de rechter. Die
bepaalt de strafmaat. En die is voor nieuwe Nederlanders precies even
zwaar als voor oude Nederlanders. Gelijke rechten, gelijke plichten.
Zijn tweede stap is dat bij recidive van het kind ook de oúders moeten
worden gestraft. Daar ben ik het principieel en volledig mee oneens.
In ons strafrecht moet de straf altijd te herleiden zijn op een
concrete gedraging van een individu. Je kunt niet ouders opsluiten
voor wat hun kinderen hebben misdaan. Daarbij wilde hij dit alleen
laten gelden voor nieuwe Nederlanders. Ik heb niets toe te voegen aan
de Kamerbrede interrupties hierover, waarbij mevrouw Verdonk voorop
stond: dat zou discriminatie zijn, en dus in strijd met de
rechtsgelijkheid, één van onze hoogste rechtsbeginselen.
Zijn derde stap is dat wetsovertreders met een dubbele nationaliteit
hun Nederlandse nationaliteit moet kunnen worden ontnomen en het land
uitgezet moeten kunnen worden. Hij wijst erop dat dit beleid ook voor
terroristen wordt gehanteerd. Ik zie daar een enorm verschil. Dat zijn
namelijk nieuwe Nederlanders die zich juist uitdrukkelijk richten
tegen de Nederlandse staat en de Nederlandse burgers. Dat zij daarmee
hun verblijfsrechten kunnen verspelen vind ik logisch. Zij geven
immers zelf de helderst denkbare boodschap dat zij niet bij ons willen
horen.
De heer Fritsma heeft het gehad over de site Marokko.nl en de
uitspraken die op het forum-gedeelte worden gedaan. Daar ben ik van
geschrokken. De subsidie wordt gegeven voor één onderdeel van de site,
namelijk de islamwijzer, die voorlichting als doel heeft. Ik wil dan
ook precies weten hoe dit zit. Laat ik er duidelijk over zijn: ik wil
van overheidswege geen bijdrage geven aan een site waarop opruiende
teksten staan. Dat zou voor mij een reden om de steun te stoppen. Ik
kom hier na het onderzoek snel op terug.
Voorzitter,
Ik realiseer mij dat de stand van het integratiedebat uiteindelijk
bepaald wordt door hoe de samenleving er tegenaan kijkt en over
spreekt. Er bestaan heel verschillende meningen over wat precies het
probleem is en waar het naar toe moet. Hoe een samenleving als geheel
over de problematiek praat, maakt mede of mensen het gevoel hebben er
bij te horen of juist niet. En of men het gevoel heeft dat problemen
serieus worden genomen of juist niet. Dit besef is van belang om
überhaupt een volgende stap te kunnen maken. Ik wil graag de uitdaging
van de heer Dibi aanvaarden om mij ervoor in te zetten dat alle
kinderen van nieuwe Nederlanders hun koffer zo snel mogelijk, wat mij
betreft vandaag nog, kunnen neerzetten. Maar zo'n toestand is er pas,
als de oude Nederlanders zeggen: zet daar maar neer. En welkom.
Dat betekent dat ik als Minister voor Integratie hierover actief met u
en met de samenleving in gesprek moet gaan en blijven. Daar zie ik
naar uit.
Stedenbeleid
Voorzitter,
Dan kom ik nu toe aan stedenbeleid en wijkaanpak.
Over het nieuwe stedenbeleid is onlangs een brief aan uw Kamer
gestuurd. We gaan daarmee een nieuwe fase in van een beleid waarop
Nederland al een uitgebreide historie heeft. We hadden de
stadsvernieuwing in de jaren 70, sociale vernieuwing eind jaren 80 /
begin jaren 90 en de laatste jaren het grotestedenbeleid. Sommigen
roepen dan ook "Wat is nieuw? Oude wijn in nieuwe zakken". Want ook in
die andere tijden (en vér daarvoor), werd verheffing van de burger
centraal gesteld.
De samenleving verandert echter voortdurend. Steden zijn dynamisch en
sommige wijken krabbelen op; andere glijden af. Mensen komen en gaan.
En ook wat van de overheid wordt gevraagd, verschilt in de tijd en is
dynamisch. Zo is bij het Rijk het besef gegroeid dat de stedelijke
aanpak niet voldoende is, om de echt hardnekkige problemen aan te
pakken. De cumulatie van problemen in sommige wijken is zo groot dat
een meer specifieke aanpak nodig is. De wens van meer focus heeft
geleid tot de wijkenaanpak.
Maar ook qua visie op wat er inhoudelijk moet gebeuren, veranderen de
beelden in de loop der tijd. Stond in de tijd van de stads- en sociale
vernieuwing het 'bouwen voor de buurt' centraal, nu willen we ook meer
menging en dus gedifferentieerd bouwen. Tussen deze beide hoge
belangen bestaat een spanning en zullen we een goede balans moeten
zien te vinden.
Dit brengt mij bij de inbreng van de heer Jansen (SP). Ik zie veel
positiefs in zijn plan 'Langs de sloop-lat'. Dat geldt ook voor het
voorstel van PvdA en ChristenUnie om tot een Lokaal handvest te komen.
Bewoners moeten meer invloed krijgen op (de herstructurering van) hun
omgeving en dus ook op sloopplannen. Uiteraard zijn er nu al garanties
voor bewoners via gemeentelijke inspraak, de wet overleg
huurders-verhuurders en het BW. Maar het is belangrijk dat huurders en
verhuurders bij voorgenomen herstructurering en sloop bij voorbaat
afspraken maken over o.a. de juiste balans, het proces, de
herhuisvesting en de deskundige ondersteuning van bewoners. Een
'sloop-lat' en een 'lokaal handvest' kunnen daarbij helpen. Ik
verwacht ook dat corporaties hierover in de Aedes-code een regeling
opnemen. Draagvlak is uiteindelijk in ieders belang; voor een betere
uitkomst en een hoger tempo. Ik zal u hierover in het voorjaar per
brief informeren.
In de brief over het nieuwe stedenbeleid is aangegeven dat de huidige
meerjarige convenanten plaats maken voor een beleid waarbij steden
meer ruimte krijgen om met lokale partners maatwerkafspraken te maken.
Het accent komt op een gebiedsgerichte aanpak, zoals we nu doen met de
wijken. En daarnaast blijft er de mogelijkheid voor een specifieke
themagerichte aanpak, bedoeld voor complexe vraagstukken waar rijk en
gemeenten sámen moeten optrekken. Denk aan multiprobleemgezinnen,
maatschappelijke uitval van jongeren, bevolkingskrimp.
Voorzitter,
Door vrijwel alle partijen (Van Bochove, Depla, Van Gent, Jansen, Van
der Burg) is gevraagd om meer duidelijkheid over de middelen. Er is
afgesproken dat voor het ISV een derde tranche geld beschikbaar komt.
Daarbij gaat het om de periode 2010-2014. Over de precieze omvang van
de financiële inzet van het Rijk zal in het voorjaar in het kabinet
besluitvorming plaatsvinden. Ter voorbereiding daarvan zal ik graag
met uw Kamer alle inhoudelijke argumenten inventariseren, want ik snap
dat hier geen gat mag vallen.
Wijkaanpak
De wijkaanpak is - zo kun je zeggen - de 'kop' op het stedenbeleid.
Dat was nodig om meer focus te krijgen en de energie te bundelen. Er
is de afgelopen anderhalf jaar onder leiding van mw. Vogelaar veel van
de grond gekomen: er zijn veertig wijkactieplannen met afspraken, er
zijn middelen geregeld en de uitvoeringsorganisaties staan op poten.
Voor de komende periode wil ik in de wijkaanpak de volgende accenten
leggen:
Ten eerste: bij de wijkaanpak gaat het om alle bewoners
Ik heb aangegeven dat ik bij wijkbezoeken wil praten met iedereen.
Ten tweede: de uitvoering centraal + ruimte voor gemeenten
De wijkaanpak is in een nieuwe fase beland. Nu komt het aan op de
uitvoering. Daarmee verandert ook de rol van het Rijk. Deze moet veel
meer ondersteunend zijn aan het gemeentelijk proces. De bewoners,
gemeenten corporaties en andere maatschappelijke instellingen hebben
rust en ruimte nodig om alle plannen uit te voeren. De problemen in de
wijken zijn hardnekkig, de wijkaanpak is een proces van lange adem, en
wat we dus niet moeten doen is de gemeenten voortdurend opzadelen met
nieuw beleid. Dat werd mij gelijk ook bij mijn eerste wijkbezoek hier
in Den Haag verteld: kom alsjeblieft niet aan met een nieuwe caroussel
van projecten en ideeën, geef ons het vertrouwen om nu eerst door te
pakken met de plannen die er liggen.
Ten derde: experimenten + innovaties breder uitdragen
Dat betekent niet dat ik van plan ben om de komende tijd stil te gaan
zitten. Een belangrijk aspect van de wijkaanpak is de uitwisseling van
kennis en ervaringen, het van elkaar leren. Daarbij kan het Rijk een
rol spelen. Ik wil er bovendien voor zorgen dat de lessen die in de
veertig Vogelaar-wijken worden geleerd, ook worden toegepast in al die
andere wijken, ca. 1200.
De heer Jansen (SP) en de heer Van der Staaij (SGP) hebben gevraagd
wat ik doe om te voorkomen dat die andere wijken afglijden. Ik vind
dit inderdaad van heel groot belang. Het feit dat we een 40
wijkenaanpak hebben, mag nooit zeggen dat in andere wijken niet
geïnvesteerd moet worden. De problemen zijn daar bijna net zo groot.
Dat doen gemeenten en corporaties ook. Daarvoor is het ISV en het
nieuwe stedenbeleid ook bedoeld. Daarnaast is het preventiebudget
beschikbaar dat gemeenten stimuleert om buiten de 40 wijken plannen te
maken. En in het najaar heeft mijn ministerie de zgn. "Leefbaarometer"
geïntroduceerd, dat bedoeld is als instrument voor gemeenten om
vroegtijdig te kunnen signaleren of wijken afglijden.
Een meerwaarde van de wijkaanpak zit in de expliciete aandacht voor
innovatie. Er starten binnenkort zeven experimenten waarin rijk,
gemeenten en professionals samen zoeken naar oplossingen voor een
aantal complexe problemen waarmee de wijken worstelen.
Ik geef twee voorbeelden:
Voorbeeld: experiment 'achter de voordeur'
Eén van belangrijkste uitdagingen in de wijken is hoe we de "achter de
voordeur"-aanpak voor 'multiprobleem'-gezinnen beter vormgeven.
Mevrouw Van der Burg (VVD) heeft gepleit voor 1 begeleider per gezin.
Samen met minister Rouvoet voor Jeugd en Gezin en de gemeenten
Amsterdam, Enschede, Groningen, Den Haag, Eindhoven en Gouda ga ik een
effectievere werkwijze bedenken. Uitgangpunt daarbij is: voor 1 gezin,
1 plan en 1 coach. De bijdrage van het Rijk ligt vooral in het
simpeler maken van de financiering en het regelen dat een coach
namens alle instanties kan handelen.
Voorbeeld: experiment gezonde wijk
Het RIVM heeft aangetoond dat bewoners van de aandachtswijken minder
gezond zijn dan bewoners in andere wijken. Negen van de 18 gemeenten
starten samen met minister Klink en mij dit experiment om de
gezondheid van de bewoners structureel te verbeteren. Het gaat om een
integrale aanpak; regelen dat de zorg dicht in de buurt is
(bijvoorbeeld wijkverpleegkundigen), het herinrichten van een wijk die
is ingericht op bewegen en het mogelijk maakt dat kinderen buiten
kunnen spelen. Dit sluit aan bij mevrouw Van Gent die een groenere
wijkaanpak wil. Een gezonde wijk heeft een ruim aanbod aan sport,
cultuur en groen, dat voor iedereen voor het grijpen ligt. Vanuit het
Rijk zorgen we bij dit experiment voor kennisuitwisseling. We
faciliteren het opstellen van de plannen en de uitvoering en daarnaast
zorgen we voor monitoring en evaluatie.
Ten vierde: bewonersparticipatie
Dan het thema bewonersparticipatie. Veel kamerleden hebben aandacht
besteed aan dit belangrijke onderwerp. Met Van Bochove, Depla, Jansen
Ortega-Martijn wil ik de bewonersparticipatie nog verder vergroten.
Vanuit mijn departement is EUR 25 miljoen beschikbaar om
bewonersinitiatieven te stimuleren.
Mevrouw Ortega-Martijn stelde dat bewoners amper worden betrokken bij
de wijkplannen. In de meeste gemeenten zijn bewoners wél betrokken
geweest bij de totstandkoming van de wijkactieplannen. Het verschil
met de beoordeling door het Landelijk Samenwerkingsverband
Achterstandswijken is dat de onderzoekers van de Universiteit Tilburg
een beperktere focus van de meting hebben gehanteerd dan mijn
voorganger. Zij heeft ook latere wijkactieplannen en activiteiten van
corporaties bij haar oordeel betrokken. Vóór het AO op 11 december
a.s. zal ik uw Kamer informeren over de afwegingen die zijn gemaakt
bij het ondertekenen van de charters voor wat betreft de betrokkenheid
van bewoners bij het opstellen van de wijkactieplannen.
De heer Depla en mevrouw Ortega-Martijn stelden dat zij van mij
verwachten dat ik wethouders en corporaties achter de broek blijf
zitten als blijkt dat zij bewoners onvoldoende betrekken. Tijdens mijn
werkbezoeken aan de wijken laat ik mij informeren door gemeenten,
corporaties en bewoners over de bewonersbetrokkenheid en de besteding
van de bewonersbudgetten. Uiteraard zullen eventuele signalen ook bij
het LSA terecht komen. Zonodig zal ik op basis van hun informatie
gemeenten of corporaties aanspreken, maar ik heb er duidelijk
vertrouwen in dat ook of juist zij het belang hiervan inzien. Er is
iets te weinig vetrouwen in de corporaties, maar ze doen het juist
goed.
De heer Depla gaat ervanuit dat het LSA het onderzoek weer zal
uitvoeren. Ook stelt hij dat ik het LSA weet te waarderen bij het
sterker maken van bewonersgroepen. In 2009 zal de tweede meting van
het LSA ondezoek plaatsvinden, ook dan uitgevoerd door de Universiteit
Tilburg. Daarnaast zal ik in 2009 wederom extra subsidie aan het LSA
beschikbaar stellen. Samen met het LSA zal ik ook een bijeenkomst met
wethouders, corporatiedirecteuren en bewoners organiseren om goede
voorbeelden uit te wisselen en deze partijen verder bij elkaar te
brengen.
Ik geef twee voorbeelden van bewonersparticipatie:
Voorbeeld: de Timorplein Community (Amsterdam)
Onder de naam Timorplein community is in Amsterdam een netwerk van
ondernemers, professionals, vrijwilligers en maatschappelijke
organisaties actief voor activiteiten van bewoners in de buurt.
Bewoners met concrete plannen worden gekoppeld aan leden van de
community, die hun netwerk en expertise inzetten. De
Timorpleincommunity heeft er voor gezorgd dat het budget
bewonersinitiatieven voor 2008 geheel is toegekend aan inspirerende
bewonersinitiatieven.
Voorbeeld: de Waardenzeef (Groningen)
In Groningen is het bewonersbudget toegekend via de waardenzeef. Deze
uit Engeland afkomstige methode is een goed hulpmiddel voor bewoners
en professionals om de juiste keuzes te maken over wat goed is voor de
wijk. Bewoners hebben zendtijd gekregen op de lokale televisie om hun
ideeën aan te prijzen. Op een wijkenavond waar 200 bewoners bij
aanwezig waren is vervolgens gestemd welke initiatieven geld kregen.
Het varieert van het aanleggen van drainage op een speelveld tot aan
studenten die aan huiswerkbegeleiding in de wijk doen.
Mevrouw van der Burg (VVD) vroeg of ik bereid was tot een
"herinrichting van de zgn. Vogelaarheffing" te komen. Ook de heer
Jansen (SP) heeft een vraag gesteld, namelijk of ik een einde wil
maken aan deze heffing. De heer Van Bochove ging er zelfs van uit dat
ik daar al een toespeling op gemaakt had. Maar het antwoord is nee.
Wat ik heb gezegd is dat ik oog heb voor een potentieel averechts
effect: dat niet (maatschappelijk) gewenste activiteiten worden
gestimuleerd, en dat het leidt tot stilzitten. Daar wil ik meer over
weten, want stilzitten is in niemands belang. In ieder geval zal ik
op basis van een advies van het CFV in het voorjaar bezien of de
grondslag van de heffing in 2009 moet worden aangepast. Overigens zal
het Besluit CFV, waarbij het gaat om bijzondere projectsteun, in 2010
worden geëvalueerd. Daarbij zal gekeken worden naar de effecten op de
vermogenspositie van de corporaties.
Op 11 december ben ik opnieuw met uw Kamer in gesprek over de
wijkaanpak, ik stel voor om hier dan verder over te praten.
Corporaties
Voorzitter,
Veel Kamerleden, onder wie de heer Jansen, de heer Van Bochove en de
heer Depla, zijn ingegaan op het thema corporaties. De corporaties
zijn essentiële partners in het wonen in het algemeen en in de wijken
in het bijzonder. Al meer dan 100 jaar. Ik vind het echt jammer dat
onze relatie met de corporaties de afgelopen periode onder veel te
grote druk is komen te staan. Wij moeten alles op alles zetten om het
vertrouwen in elkaar te herstellen.
Veel discussiepunten zijn voortgevloeid uit ons hybride stelsel:
corporaties zijn enerzijds private ondernemingen met anderzijds een
publieke taak en een maatschappelijk gebonden vermogen. Beter gezegd:
de problemen vloeiden vaak voort uit verschillende verwachtingen en
percepties over dit hybride stelsel. Uit het rapport van de
commissie-Noordanus, kunnen wij lezen hoe groot die verschillen in
percepties en verwachtingen soms waren, en dan kunnen wij ook
begrijpen waarom de corporaties zo teleurgesteld waren over de
reacties op hun 'Antwoord aan de Samenleving' begin 2007. Het is dan
ook goed dat we kijken naar hoe wij het stelsel en speciaal de
governance inrichten. De Commissie Meijerink heeft interessante
voorstellen gedaan waarover wij snel zullen discussiëren.
De heer Jansen (SP) heeft gevraagd waarom de Cie Meijerink niet kijkt
naar de betaling van bestuurders en toezichthouders. Het kabinet heeft
uw Kamer voorstellen gedaan over de normering van inkomens van
bestuurders bij onder andere woningcorporaties, waarbij wordt ingezet
op een harde inkomensplafonds in een coderegeling. Dat is de reden dat
dit niet is meegenomen in de Cie Meijerink.
Behalve de governance-discussie noem ik als voorbeelden van (soms
sfeerbedervende) discussies de Vpb, de wijkenheffing (en het
referentiemoment), het staatssteun-dossier, de discussie over de
salarissen, de fusietoets (Depla), de wet op de maatschappelijke
onderneming, het energie en huurbeleid. Daarmee hebben we een aantal
fundamentele punten te pakken die leiden tot vragen als: over hoe wij
het stelsel zouden moeten inrichten, waarvoor zijn de corporaties
precies op aarde, en hoe verhoudt de sector zich tot de overheid? Ik
ben ervan overtuigd dat we - door deze onderwerpen in samenhang met
elkaar te bekijken - nieuwe loopbruggen weten te vinden om verder te
komen met elkaar. Ik vind het de moeite waard om met uw Kamer en met
de corporaties te zien of wij niet nog veel meer voor elkaar kunnen
betekenen door bétere oplossingen te vinden. Naar aanleiding van
Meijerink zal ik in het voorjaar van 2009 met een kabinetsreactie en
verdere voorstellen komen.
Woningmarkt en kredietcrisis
Voorzitter,
Binnenkort zal er in uw Kamer een debat plaatsvinden over de
kredietcrisis. Zonder daarop vooruit te willen lopen zou ik graag nu
iets zeggen over de kredietcrisis in relatie tot de woningmarkt. De
woningmarkt wordt direct en indirect geraakt door de kredietcrisis.
Direct door de financieringsproblemen van producenten en consumenten;
indirect door de conjuncturele neergang die door de kredietcrisis
wordt versterkt. Dit kan leiden tot een afnemend vertrouwen in de
woningmarkt, een teruglopende woningvraag en stagnerende investeringen
in de nieuwbouw.
Laat ik vooropstellen dat de Nederlandse woningmarkt een stootje kan
hebben:
* er is een aanzienlijke schaarste op de woningmarkt
* de huizenprijzen zijn niet structureel overgewaardeerd (zoals in
andere landen);
* de financieringssituatie van verreweg de meeste huiseigenaren is
robuust;
* de rente is nog steeds laag.
Tegelijkertijd duiden recente signalen wel op een doorwerking van de
kredietcrisis op de woningmarkt:
* het consumenten- en producentenvertrouwen zijn gedaald;
* het aantal transacties loopt terug;
* woningbouwprojecten worden uitgesteld of gewijzigd en er worden
minder nieuwe projecten gestart.
Een belangrijke vraag is wat dit betekent voor huiseigenaren. Studies
laten zien dat een ruime meerderheid van de huishoudens gevolgen van
eventuele waardedaling, inkomensdaling of rentestijging kunnen
opvangen. Eigenaren die hun huis om wat voor reden dan ook moeten
verkopen (denk aan werkloosheid, scheiding), kunnen wel in een
lastiger situatie terecht komen, mochten de prijzen substantieel gaan
dalen. Eigenaren die niet moeten verhuizen, zullen gewoon blijven
zitten. Dit kan wel gevolgen hebben voor starters. Door de stagnerende
doorstroming, binnen de koopsector zowel als van huur naar koop, neemt
het aanbod voor hen af, waardoor zij het - ondanks eventuele
prijsdalingen - nog steeds moeilijk hebben om toe te treden.
Het is dus van belang dat consumenten voldoende vertrouwen blijven
houden om te blijven verhuizen. Maar ik wijs erop dat de middelen die
de overheid ter beschikking staan beperkt zijn. Je kunt een paard wel
naar een beek brengen, maar hem niet dwingen te drinken.
Door vraaguitval reageren aanbieders met uitstel of afstel van
projecten. Het risico van stilvallende planvorming nú is dat stráks de
spanning op de woningmarkt weer sterk zal toenemen. Want de
structurele vraag naar nieuwe woningen op de langere termijn blijft
onverminderd groot. Alleen vanwege de groei van het aantal
huishoudens! Een project kan met één briefje worden beëindigd, maar
het op de rails krijgen ervan duurt jaren. Een zekere mate van
continuïteit in de productie is dus noodzakelijk. Daarom wil ik in
gesprek met commerciële verhuurders en woningcorporaties om samen te
werken met ontwikkelaars om bij afzetproblemen de nieuwbouw
koopwoningen af te nemen en (tijdelijk) om te zetten in huurwoningen.
Daarmee kunnen zij ervoor zorgen projecten toch door kunnen gaan.
Zeker corporaties kunnen blijven bouwen, ook in economisch mindere
tijden.
Verder wijs ik op een aantal bestaande instrumenten die van belang
zijn om ten volle te benutten. Zoals de Nationale Hypotheekgarantie,
de Bevordering Eigen Woningbezit en de startersleningen via SVn, maar
ook op de diverse Koopgarant-achtige constructies die corporaties vaak
gebruiken om hun woningen te koop aan te bieden. Daarbij wordt de
eventuele winst bij doorverkoop, maar ook het risico, gedeeld tussen
de corporatie en de koper. Mevrouw van der Burg (VVD) verzoekt of de
periode dat eigenaar-bewoners die tijdelijk twee woningen hebben, hun
hypotheekrente voor beide woningen kunnen aftrekken, kan worden
opgerekt van twee naar drie jaar. Ik kan melden dat dit al tot de
mogelijkheden behoort. Verder heeft het Kabinet onlangs een aantal
maatregelen genomen in verband met de kredietcrisis, die ook van
waarde zijn voor de bouwsector.
Ik ben mij ervan bewust dat sommigen reeds nu een uitgebreider pakket
woningmarktmaatregelen hadden verwacht. De heer Van Bochove en mevrouw
Van der Burg hebben gevraagd naar zo'n pakket. Er is de afgelopen
weken flink over gediscussieerd. We hebben hierover overleg gehad met
partijen uit de bouwsector, partijen van huurders en verhuurders en
partijen uit de financiële wereld. Ook de meeste voorstellen die door
heer van Bochove, mevrouw van der Burg en de heer Depla zijn genoemd,
zijn daarbij aan de orde geweest {o.a. NHG, WSW,
Overdrachtsbelasting}.
Zonder de ernst van de situatie te onderschatten, is het Kabinet
vooralsnog tot de conclusie gekomen dat de woningmarktsituatie nu nog
geen aanleiding geeft om verdere specifieke maatregelen te nemen.
Juist ook omdat sprake is van een vertrouwensmarkt, is het belangrijk
niet overhaast te reageren. De huidige situatie vereist wel dat de
ontwikkelingen op de voet moeten worden gevolgd. Dat is wat in het
Kabinet is afgesproken. En de huidige situatie vereist dat we zijn
voorbereid als aanvullende maatregelen onder ogen moeten worden
gezien.
In het kabinet is afgesproken niet per sector apart maatregelen te
nemen, maar dat in de breedte wordt bezien wat noodzakelijk is. Het
overleg met de sector en met u voedt dus mijn inbreng in het Kabinet.
Het beleid van het Kabinet wordt integraal met uw Kamer besproken. Het
is niet verstandig daarop vooruit te lopen. Wat mij te doen staat in
het Kabinet, staat u te doen in uw fracties.
Nieuwbouw
Voorzitter,
Een punt dat de gemoederen dus bezighoudt is: wat zijn de gevolgen van
de kredietcrisis voor de nieuwbouw? Wat betekent het voor de
productieaantallen? En komt de kabinetsambitie in gevaar om in 2012 op
een woningtekort van 1,5% uit te komen? Onder andere mevrouw van der
Burg en de heer van der Ham hebben hier in hun inbreng naar gevraagd.
Duidelijk is dat de woningbouw na een aantal vette jaren nu een aantal
magere jaren te wachten staat.
Voor 2008 wordt net als voor 2007 nog steeds een goed resultaat
verwacht. Naar verwachting komen we uit op 87.000 woningen. Hierbij
gaat het om ca. 80.000 nieuw gebouwde woningen en ca. 7.000
toevoegingen door woningsplitsing of het omzetten van kantoren. En ook
in 2009 blijft de productie nog op peil (80.000 - 82.000 woningen).
Die woningen zijn voor het merendeel al gefinancierd en in aanbouw
genomen, dus die worden wel afgebouwd. Het probleem zit hem in een
stagnatie van de planvorming. We zien nu al, en dat zal naar
verwachting komend jaar doorzetten, dat de verkoop van nog te bouwen
woningen terugloopt. In de productie gaan we dat merken in 2010 en
2011. In het somberste scenario geeft de bouwprognose een productie
aan van ca. 70.000 nieuwe woningen. Dat is flinke een terugval van
meer dan 17.000 woningen t.o.v. 2008.
Wat betekent dit scenario voor de kabinetsambitie om in 2012 op een
woningtekort van 1,5% uit te komen? Daarvoor - zo was berekend - was
gemiddeld per jaar een productie nodig van 83.000 woningen. Omdat er
een aantal jaren boven dit gemiddelde is geproduceerd is de
verwachting dat in het geschetste scenario de productie toch nog
uitkomt op gemiddeld 80.000 woningen per jaar voor deze
kabinetsperiode. Dit scenario betekent dat het woningtekort van 1,5%
niet in 2012 maar in 2015 zal worden bereikt. Maar in zekere zin zijn
ook dit slechts dagkoersen. Het maken van toekomstscenario's in deze
tijd is een hachelijke zaak, dat zult u met me eens zijn. Naarmate de
kredietcrisis en de slechte economische conjunctuur langer aanhouden
dan we nu in de modellen aannemen, kan met de vraag ook de productie
nog verder tegenvallen.
Ten slotte heb ik goed geluisterd naar de opmerkingen van mevrouw van
Gent, om juist in deze tijd goed te kijken naar de mogelijkheden om
kantoren om te zetten in woningen. Dat vind ik verstandig. Hier kom ik
op terug.
Verstedelijkingsafspraken
Voorzitter,
Naast inspanningen voor de korte termijn, zijn wij bezig met de
woningbouw voor de langere termijn: tot 2020. De vraag naar nieuwe
woningen blijft de komende tien jaar onverkort hoog en het belang van
kwaliteit neemt toe. Zeker in gebieden waar de woningmarkt ontspant of
krimpt, wordt kwaliteit belangrijker. Deze langere termijn opgave is
een onderdeel van de Verstedelijkingsafspraken, die in 2009 zullen
worden gemaakt voor de periode 2010-2020.
Sommigen vragen zich af of de verstedelijkingsafspraken nu in gevaar
komen gelet op de kredietcrisis. Mijn antwoord is nee, integendeel.
Juist nu is het nodig dat het Kabinet afspraken maakt met stedelijke
regio's over ruimtelijke investeringen die over een langjarige periode
moeten worden gemaakt. Investeringen die niet alleen woningbouw
betreffen, maar ook infrastructuur, groen, water, bedrijfsterreinen.
De afspraken hierover bieden meer zekerheid voor de bouwsector en zijn
dus extra belangrijk.
Ik deel de opvatting van de Kamer dat krimp een belangrijk onderwerp
is en ik ondersteun ook het punt van de heer Van Bochove dat gedegen
inzicht in de problematiek absoluut noodzakelijk is: waar doet krimp
zich voor, in welke omvang, en wanneer, gaat om bevolkingsdaling of
daling van het aantal huishoudens. Het Nederlands Interdisciplinair
Demografisch Instituut (NIDI) heeft een studie in uitvoering naar
krimp. Deze studie verschijnt in 2009.
Ook de heer van der Staaij vraagt om een kabinetsvisie en plan van
aanpak voor bevolkingskrimp.
De minister van BZK zal begin 2009 u de kabinetsreactie op het advies
van de ROB/RFV over bevolkingsdaling doen toekomen. Op het thema krimp
heb ik al het nodige in werking gezet:
* Er is een topteam in Heerlen en Parkstad ingesteld, bestaande uit
de heren Dijkstal en Mans, die adviseren over de specifieke
problematiek die daar speelt.
* Naar aanleiding van de motie Van Heugten vindt overleg plaats over
Oost-Groningen, Zuid-Limburg, en Zeeuws-Vlaanderen. Ik heb u hier
zeer recent per brief over geïnformeerd.
* Op initiatief van de provincie Limburg bereidt Nicis Institute de
oprichting van een Kennisknooppunt Krimp voor.
* In het voorjaar van 2009 komt er een bestuurdersconferentie met de
lokale en regionale bestuurders over slimme antwoorden op krimp.
Verder wijs ik erop dat de motie Heijnen, die het kabinet verzoekt een
onderzoek naar krimp te doen, door uw Kamer is aangenomen (ingediend
bij wetgevingsoverleg BZK 10 november jl.).
Er is door uw Kamer ook een aantal vragen gesteld over de inzet van
financiele instrumenten op dit thema. Ik kan hier nu nog geen
definitieve antwoorden geven. In antwoord op de vraag van mevrouw Van
der Burg geef ik aan dat ik besluitvorming over de rijksinzet komend
voorjaar plaatsvindt. Hierbij betrek ik ook de mogelijkheid van andere
financiële arrangementen voor gespannen, ontspannen, en krimpregio's.
In antwoord op de vraag van de heer Van Bochove verwijs ik naar mijn
brief van 28 november 2008 waarin ik heb aangegeven dat ik mij nog
beraad op de eventuele inzet van de vrijvallende BLS-middelen. Wel
wijs ik er vast op dat er ook andere regelingen zijn zoals het ISV die
voor krimpregio's kunnen worden ingezet.
Slot
Voorzitter,
Ik hoop als nieuwkomer ook mijn koffer hier snel neer te mogen zetten.
Vooralsnog voel ik mij gastvrij ontvangen, waarvoor het past de Kamer
als gastheren en -vrouwen te bedanken.