Openbaar Ministerie



OM-studie: seniorencriminaliteit is een bescheiden probleem

9 april 2009 - Openbaar Ministerie

Het aantal oudere verdachten is de laatste jaren fors gestegen. Toch is er geen reden om speciaal beleid te voeren of zelfs een apart seniorenstrafrecht in te voeren. Het aandeel van de 65-plussers in de totale criminaliteit blijft gering. Het bestaande wettelijke instrumentarium biedt volgens officieren van justitie voldoende mogelijkheden om recht te doen aan verdachten die fysiek of psychisch met de gevolgen van het ouder worden te kampen hebben. Recent neurowetenschappelijk onderzoek biedt geen ondersteuning voor de gedachte om (zeer) oude verdachten in het algemeen als verminderd strafrechtelijk aansprakelijk te behandelen. Dat zijn de belangrijkste uitkomsten van het rapport Seniorencriminaliteit: een verkennend onderzoek.

Het onderzoek is uitgevoerd door het Wetenschappelijk Bureau en het Parket-Generaal van het OM, in samenwerking met Bureau Beke. Het fenomeen seniorencriminaliteit wordt benaderd vanuit vier perspectieven: cijfermatig, vanuit de praktijk van het openbaar ministerie, rechtsvergelijkend, en neurowetenschappelijk.

Aard en omvang

In 2007 heeft de politie ruim 5.500 van een misdrijf verdachte 65-plussers geregistreerd. Dat betekent een stijging van 85% ten opzichte van 1996. Die stijging wordt in belangrijke mate verklaard door de algehele toename (46%) van het aantal verdachten in alle leeftijdscategorieën in dezelfde periode en door de vergrijzing (er waren in 2007 15,4% meer 65-plussers dan in 1996).

Uit het onderzoek blijkt dat ondanks de groei van het aantal verdachten , het aandeel van de ouderen in de criminaliteit bescheiden blijft. Was in 1996 1,8% van alle door de politie geregistreerde verdachten ouder dan 65, in 2007 lag dat percentage op 2,3%.

Binnen de groep oudere verdachten is de groep 60-65 oververtegenwoordigd, maar de kleine groep 80-plussers maakt relatief gezien de sterkste groei door. Hun aandeel is verviervoudigd tussen 1996 en 2007.

Uit het onderzoek blijkt dat de senioren van tegenwoordig maken zich in de eerste plaats schuldig aan verkeersdelicten, op afstand gevolgd door gewelds- en vermogensdelicten. Bij jongere verdachten ligt het accent op vermogensdelicten, gevolgd door geweldsdelicten. Voorts valt op dat oudere mannen vooral verkeers- en geweldsdelicten plegen en oudere vrouwen voornamelijk verkeers- en vermogensdelicten. De groei van het aantal door senioren gepleegde verkeersdelicten is in belangrijke mate terug te voeren op de toegenomen mobiliteit. Het rijbewijs- en autobezit van 75-plussers is bijvoorbeeld tussen 1996 en 2007 met 36% gestegen. Opvallende is dat bij verkeersdelicten door senioren van 80 jaar of ouder er in ongeveer 65 % van de gevallen sprake is van het feit `doorrijden na een ongeval'

De OM-praktijk en de oudere verdachte

Om een beeld te krijgen van de OM-praktijk is een landelijk onderzoek uitgezet. 148 officieren van justitie (ongeveer een kwart van het totaal) heeft de elektronische vragenlijst ingevuld. Het blijkt dat 45% van hen bij zijn laatste seniorenzaak rekening heeft gehouden met de lichamelijke of geestelijke gesteldheid van de verdachte. Dat vertaalt zich in het eisen van een lichtere straf of in de keuze een voorwaardelijke straf in plaats van een onvoorwaardelijke, te eisen.

In ongeveer een derde tot een kwart van de zaken tegen ouderen is onderzoek naar persoonlijkheidskenmerken en psychische of lichamelijke gesteldheid aangevraagd. De geënquêteerde officieren gaven vrijwel unaniem aan dat er op dit moment voldoende juridische mogelijkheden bestaan om adequaat te kunnen omgaan met oudere verdachten. Een aantal van hen wijst echter wel op het belang van een stringenter rijvaardigheidsbeleid voor ouderen.

Vergrijzende hersenen

Leidt de veroudering van het brein bij ouderen tot een zodanige achteruitgang in mentale functies dat dit zou moeten leiden tot een algemene vermindering van strafrechtelijke aansprakelijkheid? Volgens het deelonderzoek `de vergrijzende hersenen' is dat niet het geval.

Uit een analyse van recent neurowetenschappelijk onderzoek blijkt dat er niet zoiets is als een algemeen verouderingseffect dat op een specifieke leeftijd intreedt. Veroudering leidt tot een achteruitgang in een aantal basale cognitieve functies, maar er is geen sprake van een algehele teloorgang in mentale capaciteiten. Bovendien is de mate waarin de achteruitgang optreedt sterk afhankelijk van individuele factoren.

Opvallend is dat veroudering juist een positief effect blijkt te hebben in het emotionele domein. Het oudere brein is beter in staat tot zelfbeheersing dan het jongere. Dat zou als effect kunnen hebben dat senioren minder snel over de schreef gaan.

Onderzoek met hersenscans toont dat de veroudering van hersengebieden niet gekenmerkt wordt door star verval, maar juist plastisch en dynamisch is. Andere delen van het brein compenseren in veel gevallen de achteruitgang.

Wel valt op dat de variabiliteit in de effecten van veroudering groot is. In een individueel geval kan veroudering dus leiden tot een sterk verminderd mentaal vermogen of zelfs een psychische stoornis.

Seniorenstrafrecht in het buitenland

Het Nederlandse strafrecht kent geen wetsartikelen waarin expliciet rekening wordt gehouden met de hoge leeftijd van een verdachte. Evenmin is er een bepaling die verdachten vanaf een bepaalde leeftijd van vervolging uitsluit, zoals dat wel het geval is met betrekking tot kinderen die jonger zijn dan twaalf jaar. In het rechtsvergelijkend deel van het onderzoek is gekeken in hoeverre de strafwetboeken van andere landen wel bijzondere aandacht schenken aan de verdachte op leeftijd. Een aantal van de onderzochte strafwetboeken kent bepalingen die een mildere behandeling van oude verdachten mogelijk maken of voorschrijven. Zo heeft een 70-plusser in Japan recht op toewijzing van een advocaat en moet de Zweedse strafrechter bij het bepalen van de strafmaat rekening houden met de hoge leeftijd van een verdachte. Maar in geen van de onderzochte gebieden bestaat een apart seniorenrecht, zoals dat er overal wel voor minderjarige verdachten is. De onderzoekers concluderen dat de Nederlandse strafwetgeving internationaal gezien niet uit de pas loopt.