Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties











> Retouradres Postbus 20011 2500 EA  Den Haag 

Voorzitter Tweede Kamer der Staten-Generaal                                           
Postbus 20018                                                                        Schedeldoekshaven 200 
2500 EA Den Haag                                                                     2511 EZ  Den Haag 
                                                                                     Postbus 20011 
                                                                                     2500 EA  Den Haag 
                                                                                     www.minbzk.nl 




                                                                                     Kenmerk 
                                                                                     2009-0000197162 
Datum 6 april 2009                                                                    
Betreft Motie Koopmans-planbureaus                                                    




Onder verwijzing naar mijn brief van 20 februari jl. over de uitvoering van de        
motie-Koopmans over directe toegang van de Tweede Kamer tot de planbureaus 
bericht ik u als volgt.    

In de Nota Vernieuwing Rijksdienst is ten aanzien van Planbureaus het volgende        
opgenomen: "De functies van het Ruimtelijk Planbureau en het Milieu- en 
Natuurplanbureau zullen worden ondergebracht bij een nieuw op te richten 
Planbureau voor de Duurzame Leefomgeving. [..] Voor de resterende drie 
planbureaus wordt gestreefd naar een eenduidige juridische en financiële 
grondslag, met daarbij ook een duidelijke afbakening van het werk in betaalde 
opdrachten."  

Bij de uitvoering van dit laatste voornemen moet naar het oordeel van het kabinet 
rekening worden gehouden met de staatsrechtelijke verhoudingen enerzijds en 
met de historische ontwikkeling van de planbureaus anderzijds. Eveneens is voor 
een verantwoorde regeling van de grondslag voor het functioneren van de 
planbureaus de wetenschappelijke context waarbinnen zij functioneren van grote 
betekenis. Om deze aspecten op de juiste manier te kunnen wegen is door de 
Secretaris-Generaal voor de Vernieuwing van de Rijksdienst (SG VRD) aan 
Staatsraad in buitengewone dienst mr. G.N. Roes gevraagd een rapport op te 
stellen. Dit rapport is in november 2008 uitgebracht aan de SG VRD en bevat een 
aantal aanbevelingen.  

In deze brief zet het kabinet in het licht van deze aanbevelingen zijn standpunt 
uiteen ten aanzien van de vormgeving van de financiële en juridische grondslag 
van de planbureaus. Bij het behandelen van de juridische grondslag van de 
planbureaus zal daarbij, tegen de achtergrond van de motie Koopmans ook 
worden ingegaan op de wijze waarop de toegang van het parlement tot de 
planbureaus kan worden vormgegeven.  

Juridische grondslag 
Voor de drie planbureaus Centraal Planbureau, Sociaal en Cultureel Planbureau en 
het Planbureau voor de Leefomgeving geldt dat zij formeel onderdeel uit maken 
van een ministerie. Daarmee vallen zij, net als alle andere onderdelen, onder 
volledige ministeriële verantwoordelijkheid van de desbetreffende minister. Zij 
vervullen ten behoeve van het kabinet de functie van kennisinstituut dat de 
gevolgen van beleid voor de lange termijn verkent en de actuele gevolgen van 
beleid in kaart brengt. De planbureaus zijn derhalve geen overheidsonderdelen 
                                                                                     Pagina 1 van 4 








                                                                                         Datum 
                                                                                         6 april 2009 
met een wettelijk geregelde taak en daaruit voorvloeiende zelfstandigheid, zoals 
de Hoge Colleges van Staat en de ZBO's. Evenmin is ten aanzien van de                    Kenmerk 
                                                                                         2009-0000197162 
planbureaus bij wet sprake van enige verbijzondering of inperking van de 
ministeriële verantwoordelijkheid.                                                        

Naar het oordeel van het kabinet vloeit uit het bovenstaande in de eerste plaats 
voort dat een eenduidige juridische grondslag van planbureaus kan worden 
bereikt door de planbureaus op te nemen in de departementale                             
organisatieregelingen, zoals voor departementsonderdelen gebruikelijk is. Een 
wettelijke regeling is wenselijk noch noodzakelijk. Dit impliceert dat het Koninklijk 
Besluit Planbureau van de Leefomgeving en het Besluit houdende instelling van 
een Sociaal en Cultureel Planbureau zullen worden ingetrokken.  

Ten aanzien van het Centraal Planbureau is echter een kanttekening op zijn 
plaats. Het CPB wordt genoemd in de wet van 21 april 1947, Stb. H 127, 
houdende de voorbereiding van de vaststelling van een Centraal Economisch Plan. 
De strekking van de wetsbepaling is beperkt: er is een Centraal Planbureau dat 
ressorteert onder de Minister van Economische Zaken. De wet betreft verder 
vooral het Centraal-Economisch Plan en niet de oprichting en het functioneren van 
het Centraal Planbureau. Opnemen van het CPB in een departementale 
organisatieregeling als bovenbedoeld strijdt dan ook niet met de genoemde wet. 

In de tweede plaats acht het kabinet het wenselijk de functioneringsvoorwaarden 
(waaronder wetenschappelijke onafhankelijkheid, begeleiding, werkprogramma) 
van planbureaus vast te leggen door middel van een besluit van de ministerraad. 
Op deze wijze kan ook de naar het oordeel van het kabinet vanzelfsprekende 
onafhankelijkheid van de planbureaus voor wat betreft hun methoden van 
onderzoek en rapportages afdoende worden gewaarborgd. Daarbij spelen ook 
begeleiding en visitaties door externe experts een rol. 

Voor de volledigheid zij opgemerkt dat de onafhankelijkheid van de planbureaus 
ziet op onafhankelijkheid in wetenschappelijke zin, niet op zelfstandigheid in de 
zin van niet formeel ondergeschikt zijn aan een minister. Zo zal het beheer van 
het planbureau altijd een verantwoordelijkheid blijven van de betrokken minister.  

Toegang van het parlement 
In het licht van hetgeen hiervoor over de juridische grondslag van planbureaus is 
uiteengezet, reageert het kabinet als volgt op de in de motie Koopmans 
neergelegde wens van rechtstreekse toegang tot de planbureaus.  

Het kabinet kan zich de wens van de Tweede Kamer goed voorstellen om toegang 
te krijgen tot de rijke kennisbron die een planbureau is. Hij wil daar ook gaarne 
aan meewerken en daarvoor ruimte bieden. Uitgangspunt is dan ook dat het 
parlement in voorkomende gevallen een beroep zal kunnen doen op de 
planbureaus. Formeel moet het verzoek daartoe aan de betrokken minister 
worden voorgelegd, gelet op de hierboven uiteengezette, formele positie van de 
planbureaus. Het kabinet acht het daarbij goed werkbaar de afspraak vast te 
leggen dat een verzoek van de Kamer gelijktijdig en ongeclausuleerd met de 
formele toezending aan de minister wordt toegezonden aan het planbureau.  

Punt van aandacht is wel dat de verzoeken van de Kamer inpasbaar zijn in de 
werkzaamheden van het betreffende planbureau. Conform de huidige praktijk zal 
het planbureau dit in eerste instantie zelf beoordelen, waarbij aangetekend wordt 
dat de uiteindelijke verantwoordelijkheid ligt bij de relevante minister.  
                                                                                         Pagina 2 van 4 








                                                                                        Datum 
                                                                                        6 april 2009 

Een rapportage van een planbureau, gevraagd door de Tweede of Eerste Kamer,             Kenmerk 
                                                                                        2009-0000197162 
zal door de minister waaronder het planbureau ressorteert na voltooiing terstond 
en ongewijzigd naar het parlement worden gezonden. Daarbij zal geen ruimte zijn   
voor noch sprake zijn van eventuele amendementen van de zijde van het 
ministerie. Wel is aandacht nodig voor het feit dat de minister verantwoordelijk is 
en blijft voor wat een planbureau doet. Zowel de staatsrechtelijke als anderszins 
juridische aansprakelijkheid van de minister is onverkort aanwezig, ook al is de       
minister niet degene die om een rapportage heeft gevraagd. De praktijk zal 
moeten leren of dit tot problemen c.q. aanvulling van de afspraken moet leiden. 

Financiële grondslag planbureaus 
De financiële grondslag van de planbureaus is op dit moment als volgt. Als 
onderdelen van ministeries ontvangen de planbureaus uit de desbetreffende 
departementale begroting een vast budget waarvan de omvang over een langere 
periode vrijwel constant is gehouden. Het aantal externe, betaalde opdrachten is 
betrekkelijk gering en is afkomstig van een beperkt aantal organisaties, 
gewoonlijk de overige ministeries of buitenlandse organisaties.  

Een op deze wijze ingerichte, vaste financiële basis voor de planbureaus is om 
twee redenen van belang. Ten eerste biedt een vaste financieringsgrondslag de 
basis voor de wetenschappelijke onafhankelijkheid van de planbureaus. Ten 
tweede waarborgt een stabiele financieringsbron de continuïteit van de productie 
van de planbureaus. Het CPB en het Planbureau voor de Leefomgeving kennen op 
dit moment reeds een dergelijke financiële basis.  

De huidige wijze van financiering van het SCP daarentegen is voor de regering 
aanleiding geweest te overwegen over te gaan tot herstructurering van de 
financiering van dit planbureau. De financiële grondslag van het SCP wordt 
momenteel gekenmerkt door een te grote afhankelijkheid van externe 
financiering, i.e. financiering verkregen uit de verrichting van externe opdrachten. 
Op een totale begroting van ca. 10 miljoen euro voor het jaar 2009 komt 
ongeveer 50% van het budget van SCP voort uit externe, ad hoc opdrachten 
(opdrachtgever wel binnen het rijk maar geen vaste financieringsgrondslag), en is 
50% regulier afkomstig uit de begroting van het departement waar het SCP is 
ondergebracht, het ministerie van VWS.   

In de nota Vernieuwing Rijksdienst is de gewenste verhouding tussen begrotings-
gefinancierde en extern gefinancierde opdrachten gesteld op 80:20. Om deze 
verhouding voor het SCP te bewerkstelligen en zodoende de financiële basis van 
het planbureau te verstevigen zal via een groeimodel, op budgettair neutrale 
wijze, gekomen worden tot de gewenste verhouding. Een deel van de nu ad hoc 
opgedragen en gefinancierde werkzaamheden zal op deze wijze in het reguliere 
werkprogramma kunnen worden verwerkt. Daarvoor is wel nodig dat het SCP ook 
meer ruimte krijgt in zijn vaste personeelsbegroting. Hoewel dit op gespannen 
voet staat met de afslanking, is dit een betere situatie dan nu, waarin het SCP 
hetzij extern moet inhuren hetzij (betaalde) opdrachten van departementen moet 
weigeren. Een deel van de nu ad hoc opgedragen en gefinancierde 
werkzaamheden zal op deze wijze in het reguliere werkprogramma kunnen 
worden verwerkt.    

Met het bovenstaande is naar de mening van het kabinet de gewenste eenduidige 
juridische en financiële grondslag van de planbureaus gerealiseerd. Tevens is naar 
                                                                                        Pagina 3 van 4 








                                                                                 Datum 
                                                                                 6 april 2009 
de mening van het kabinet voorzien in een werkbare procedure voor de toegang 
van het parlement tot de planbureaus.                                            Kenmerk 
                                                                                 2009-0000197162 

DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES                         






Mevrouw dr. G. ter Horst 






                                                                                 Pagina 4 van 4 






---- --