ChristenUnie
Bijdrage Joël Voordewind aan het pleanire debat over de
Commissie-Davids
Bijdrage Joël Voordewind aan het pleanire debat over de Commissie-Davids
woensdag 01 april 2009 10:15
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter. Ook de fractie van de ChristenUnie heeft de berichten in
De Telegraaf gelezen over de wijze waarop de AIVD en de MIVD zouden
zijn omgesprongen met de informatie van buitenlandse inlichtingen- en
veiligheidsdiensten, met name de informatie van de Britse
veiligheidsdienst over de aanwezigheid van massavernietigingswapens in
Irak. Dit zijn serieuze beschuldigingen, waarover ook wij graag
opheldering ontvangen. Het functioneren van de inlichtingen- en
veiligheidsdienst is een van de aspecten rond de besluitvorming over
de politieke steunverlening aan de militaire inval in Irak die door de
commissie-Davids zullen worden onderzocht. De fractie van de
ChristenUnie is dan ook van mening dat de in De Telegraaf geuite
beschuldigingen over de wijze waarop met informatie van buitenlandse
diensten is omgegaan bij dit onderzoek zou moeten worden betrokken. Ik
heb begrepen dat de commissie-Davids dit ook zal doen. Kan de
minister-president dit bevestigen?
Vervolgens een opmerking over het protocol. De ChristenUnie-fractie is
van mening dat de commissie-Davids in de gelegenheid moet worden
gesteld om alle relevante documenten en gegevens in te zien. In de
brief en in het debat over de instelling van de commissie-Davids heeft
de regering dat ook daadwerkelijk toegezegd. De commissie-Davids
krijgt toegang tot alle stukken, inclusief de ministerraadstukken. De
commissie mag met iedereen spreken. Hieruit blijkt dat de commissie
bereid is om volledige openheid van zaken te geven. De
ChristenUnie-fractie is zich er echter wel van bewust dat er gegronde
redenen kunnen zijn om de toegang tot bepaalde informatie te beperken.
Daarbij gaat het bijvoorbeeld om staatsgeheime informatie, waarover
wij net spraken, en om lid 7 van het protocol. Dit heeft te maken met
de aard van de informatie, staatsgeheimen, en niets met de werkwijze
van de commissie. De heer Haverkamp refereerde in dit verband al aan
de commissie-Van der Haak, die een soortgelijk protocol kende. Ik kan
mij herinneren dat in dit protocol juist deze staatsinformatie steeds
uitgezonderd werd van openbare onderzoeken die resulteren in een
eindrapport.
In de gisteren naar de Kamer gestuurde brief heb ik niets aangetroffen
over het informatieprotocol. Dat protocol hebben wij op de website
kunnen achterhalen. Er is verder niet naar verwezen en er wordt ook
geen uitleg over gegeven in de brief die wij gisteren hebben
ontvangen. Graag horen wij nader toegelicht welke beperkingen er
precies van kracht zijn als het gaat om de vertrouwelijkheid van de
stukken, waarover in lid 4 van het protocol wordt gesproken. Het lijkt
mij duidelijk dat staatsgeheimen vertrouwelijk blijven, maar welke
informatie krijgt verder het stempel "vertrouwelijk"? Is dit criterium
goed afgebakend? Hoe belemmerend kan de vertrouwelijkheid werken voor
het onderzoek en het uiteindelijke eindrapport?
Ten slotte een vraag waarvan ik niet weet of de minister-president die
al kan beantwoorden. Is er inmiddels toestemming gevraagd aan Engeland
om de commissie-Davids gebruik te laten maken van de MI6-informatie,
gelet op de berichten die nu in De Telegraaf staan? Die toestemming
lijkt mij zeer logisch, omdat Engeland zelf ook uitgebreid onderzoek
heeft gedaan.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Ik hoorde de heer Voordewind zeggen dat er goede redenen kunnen zijn
om de toegang tot de informatie te beperken voor de commissie-Davids,
waarmee de ChristenUnie-fractie het kabinet rechts inhaalt. Er wordt
immers een extra beperking voor de commissie ingesteld die zelfs het
kabinet nog niet heeft voorgesteld. Hoe kan het dat de
ChristenUnie-fractie sinds 4 februari volledig is gedraaid?
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Die opmerking had betrekking op staatsgeheimen en daarover gaat heeft
het zevende lid van het protocol.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
U zegt a priori dat de toegang tot staatsgeheime informatie kan worden
beperkt, terwijl het protocol bepaalt dat daarover overlegd dient te
worden. Als ik het goed begrijp, zou het in ieder geval nooit zonder
medeweten van de heer Davids kunnen worden beperkt. U lijkt dan ook
een stap verder te gaan dan het protocol.
Overigens hebt u hiervoor op 4 februari helemaal niet gepleit. Toen
pleitte u namelijk nog voor een commissie met tanden en niet voor een
commissie die wordt gecontroleerd door het kabinet. En dat lijkt u nu
wel voor te stellen. Hoe kan dat?
De heer Voordewind (ChristenUnie):
In het zevende lid van het protocol staat dat: indien de minister
meent dat het ter beschikking stellen van staatsgeheime informatie
achterwege dient te blijven, er overleg met de minister dient plaats
te vinden. Dat betekent dat het kabinet ook vooraf, op het moment dat
het kabinet denkt dat er over staatsgeheimen gaat worden gesproken,
kan ingrijpen. Een tweede aspect van het zevende lid is dat het
kabinet, nadat het rapport is afgerond, de mogelijkheid krijgt om een
check uit te voeren op staatsgeheimen.
In mijn bijdrage staat centraal dat het om staatsgeheimen moet gaan.
Ik heb verder expliciet gevraagd naar de vertrouwelijkheid van de
stukken. Bovendien vind ik het terecht dat buitenlandse diensten om
toestemming wordt gevraagd voor het openbaar maken van informatie van
die diensten. Dat zijn volgens mij de enige beperkingen. Ik zet het
kabinet aan om zo groot mogelijke openheid te betrachten tegenover de
commissie-Davids.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Daar kunnen wij de inzage door vier ministers in het conceptrapport
bij optellen. Zij moeten controleren of er al dan niet staatsgeheime
informatie in staat.
Ik ben benieuwd naar de reactie van de minister-president op uw
impliciete constatering dat het heel wel mogelijk is dat bepaalde
informatie nooit wordt voorgelegd aan de commissie en de heer Davids,
omdat die informatie staatsgeheim is. Laat ik eens een willekeurig
voorbeeld geven van de gevolgen die dat kan hebben. Er wordt gezegd
dat er een illegale inval in Irak is geweest en dat er
verkenningsvluchten boven Irak zijn uitgevoerd. Het zou zo maar
kunnen. De heer Davids zal natuurlijk toegang tot de informatie
daarover willen hebben, omdat dit "des Pudels Kern" is. Het kabinet
kan dan echter al besloten hebben dat de heer Davids die informatie
überhaupt niet krijgt. En dat steunt u!
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Nogmaals: in het zevende lid van het protocol staat dat daarover zal
worden overlegd. Dat betekent dus dat de heer Davids niet bij voorbaat
wordt uitgesloten van dergelijke staatsgeheime informatie. Daarover
wordt overlegd en mede op basis van dat overleg zullen de commissie en
het kabinet moeten bepalen of die informatie wel of niet
staatsgeheimen bevat. Als dat leidt tot een conflict, is het ultimum
remedium dat de commissie of commissievoorzitter Davids zijn ontslag
indient. Als de heer Davids vindt dat het kabinet cruciale informatie,
die niet staatsgeheim hoeft te zijn, achterhoudt, kan hij zijn ontslag
indienen.
De heer Pechtold (D66):
Het siert de heer Voordewind dat hij het kabinet vragen stelt. Bij het
CDA ging namelijk zojuist weer eens de applausmachine af. Dat u vragen
stelt, is nodig want er zit licht tussen de brief van 2 juni en het
protocol. In de brief staat immers dat informatie rechtstreeks naar de
openbaarheid en de beide Kamers gaat en in het protocol dat alle
informatie langs vier ministers gaat. Vindt u ook dat daar licht
tussen zit?
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Nee! Het is heel gebruikelijk dat het kabinet een commissie instelt en
zich tegelijkertijd het recht voorbehoudt om te controleren of die
commissie in haar rapport staatsgeheime informatie heeft opgenomen.
Het kabinet heeft zich beperkingen opgelegd. In het protocol staat
namelijk dat het rapport niet zal worden gecensureerd en niet zal
worden uitgeplozen op politieke onwenselijkheden. Het kabinet zal
alleen maar controleren of het rapport geen staatsgeheimen bevat. De
commissie-Davids kan ook aangeven dat alleen op dat aspect mag worden
gecontroleerd. Er is dus geen sprake van censuur vooraf, maar van een
extra check op staatsgeheime informatie. Het lijkt mij een redelijk
voorstel. Als de informatie door het kabinet is goedgekeurd, kan die
naar de Kamer worden gestuurd.
De heer Pechtold (D66):
Dat stelt mij reuze gerust: geen censuur vooraf, maar achteraf.
Het gaat mij om de vraag of het ook voor u nieuw is dat een onderzoek
naar de Nederlandse steun aan de oorlog in Irak staatsgeheime
informatie kan bevatten.
Voorzitter: Jan de Vries
De heer Pechtold (D66):
Als dat nieuw is, kan ik uw punt verklaren. Als dat voor u en mij niet
nieuw is, snap ik er helemaal niets meer van als u zegt dat Davids --
niet eens de commissie -- met de minister-president moet gaan
onderhandelen of iets staatsgeheim is of niet en dat hij de ultieme
consequentie kan trekken om op te stappen. Hoe kunnen wij dat in 's
hemelsnaam controleren? Hoe kunnen wij kijken wat daar gebeurd is, of
Davids ingepakt is met boter en suiker dan wel of hij toch maar
gezwicht is? Hoe gaan we dat doen? Hoe vindt u als parlementariër dat
u vervolgens dat rapport moet wegen?
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Deze discussie voeren we natuurlijk altijd als het om staatsgeheimen
gaat. Daarvoor hebben we in deze Kamer ook de commissie-Stiekem
ingesteld, zodat de Kamer erover kan meepraten als het kabinet
gecontroleerd moet worden op staatsondermijnende of staatsgeheime
activiteiten. Hier zal dat er ingeval een conflict met de heer Davids
naar mijn mening toe leiden, dat de heer Davids dan inderdaad zijn
consequenties moet trekken als er zo'n hoogoplopend conflict is. Maar
in dat geval ligt alles op straat.
De heer Pechtold (D66):
Nu maakt u het helemaal mooi! U betrekt nu opeens de commissie voor de
Inlichtingen- Veiligheidsdiensten tussen het overleg van Davids en de
minister-president. Dan zou deze commissie de knoop moeten doorhakken?
Hoe dan dat nu? Wij weten niet eens of dat overleg plaatsvindt. Kunt u
dat nader verklaren?
De heer Voordewind (ChristenUnie):
De definitie van "staatsgeheim" is dat het een staatsgeheim is en dat
wij er hier dus niet in de openbaarheid met elkaar over kunnen
spreken. Anders is het geen staatsgeheim. Als de Kamer dat wel wil,
doet zij dat in de commissie-Stiekem. Los van de discussie nu: als er
een conflict is tussen het kabinet en voorzitter Davids, zullen zij er
met elkaar uit moeten komen.
Mevrouw Kant (SP):
Ik kan de heer Voordewind niet volgen. Hij zegt dat hij niet voor
censuur vooraf is, maar wat het kabinet doet, is wel censuur vooraf.
Vervolgens zegt hij dat er een conflict kan ontstaan omdat de
commissie cruciale informatie niet krijgt. Maar is het kenmerk van
informatie niet dat je pas weet of zij cruciaal is als je de
informatie hebt?
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Nogmaals, in het protocol zie ik nergens iets over censuur vooraf en
ook niets over censuur achteraf. De enige uitzondering is de check op
staatsgevaarlijke informatie of staatsgeheimen. Daar zit hem de kneep
als het gaat om overleg tussen de minister en de voorzitter als het
gaat om het verstrekken van die informatie en ten slotte de controle
-- mogelijk met de vier ministers -- als het gaat om staatsgeheime
informatie als het rapport geschreven is.
Mevrouw Kant (SP):
Er is dus een mogelijkheid tot censuur als het in de ogen van het
kabinet gaat over staatsgevaarlijke informatie. Maar of die informatie
cruciaal is om conclusies te kunnen trekken, weet de commissie-Davids
pas als zij de informatie kent. In die vorm is het dus wel censuur
vooraf. Erkent de heer Voordewind, dat de commissie tevoren niet kan
zeggen of er een conflict moet worden aangegaan omdat die informatie
cruciaal is en dat zij dat pas weet als zij de informatie heeft?
Voorzitter: Verbeet
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik heb vooraf vertrouwen in de commissie-Davids. Ik ga er dan ook van
uit dat deze commissie alles in het werk zal stellen om de informatie
boven tafel te krijgen die nodig is om tot een goed eindoordeel te
komen. Mocht dat niet lukken en mocht er een geschil komen tussen de
commissie-Davids en het kabinet, dan lijkt mij dat een punt van
discussie. Als de heer Davids zijn consequenties trekt, zou de
commissie-Stiekem daar eventueel nog over kunnen spreken als dit fout
loopt.
Mevrouw Kant (SP):
De heer Voordewind gaat om mijn vraag heen. Ik stelde een cruciale
vraag. Hij zegt dat de censuur vooraf moet kunnen als het om
staatsgevaarlijke informatie gaat. De commissie kan toch pas een
conclusie trekken als zij alle informatie heeft? Je kunt niet zeggen
dat je bepaalde informatie niet hebt gehad die je nodig had om
conclusies te trekken. Dan weet je namelijk niet wat je mist.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Daarom heeft het kabinet ook gezegd alle informatie ook aan de
commissie-Davids te zullen verstrekken. Zodra de commissie informatie
wil die het kabinet als staatsgeheime informatie beschouwt, voorziet
lid 7 van het protocol in een gesprek met de voorzitter van de
commissie om de belangen nog eens af te wegen.
De heer Ten Broeke (VVD):
Een dergelijk gesprek vindt plaats tussen de minister en de voorzitter
van de commissie, die uiteindelijk door het kabinet is aangesteld. Dat
maakt het anders dan destijds de voorzitter van de commissie-Bakker,
die een gekozen volksvertegenwoordiger is en door ons is aangesteld.
Nu zegt u iets interessants. U zegt dat de commissie-Stiekem, de
commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten, er eigenlijk
aan te pas zou moeten komen. Is de ChristenUnie bereid om in het
protocol op te nemen, te laten opnemen of voor te stellen dat in geval
van een conflict of in geval van het inroepen van dat protocol, de
commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten er ook inzage
in krijgt?
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Als eerste is de commissie-Davids aan zet. Mocht er een conflict
blijken te zijn over al dan niet staatsgeheime informatie, dan komt er
een gesprek met het kabinet. Als men daar niet uitkomt, zijn er
volgens mij twee mogelijkheden: of de heer Davids trekt zijn conclusie
en legt de opdracht terug bij het kabinet, of de commissie-Stiekem
wordt gevraagd om een advies in hoeverre de desbetreffende informatie
moet worden betrokken bij de commissie-Davids. Dat laatste element
geef ik ter overweging mee aan de minister-president. Ik vraag daar
zijn reactie op.
De heer Ten Broeke (VVD):
Ik geef u een ander element ter overweging mee: in alle gevallen dat
het protocol moet worden ingeroepen en dat dus sprake is van het niet
kunnen inzien van informatie waarover de commissie wel zou willen
beschikken, wordt dat gedeeld met de parlementaire
inlichtingencommissie.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Het lijkt mij niet verstandig om de commissie-Stiekem nu al bij
voorbaat in te schakelen daar waar enige twijfels zouden zijn over de
informatie. Laat de commissie-Davids nu maar haar werk doen. Stuit zij
op een grote muur en is zij er zelf van overtuigd dat de informatie
geen staatsgeheimen bevat en dat dit mogelijk tot een breuk kan leiden
met het kabinet, dan geef ik de minister-president in overweging om
een optie in te bouwen om te kijken of de commissie-Stiekem er een
oordeel over kan vormen. Ik zou dat niet willen vastleggen in een
protocol.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Even over de procedure inzake het vertrouwelijk maken ofwel het
rubriceren van stukken. Stukken worden gemaakt en dan worden zij
gerubriceerd. Als de commissie stukken krijgt, weet zij dus al of die
stukken vertrouwelijk zijn, gerubriceerd zijn of staatsgeheim zijn.
Dat weet de commissie dus van tevoren. De minister weet dat ook van
tevoren. Wat is dan de betekenis van de zin "het conceptverslag van de
commissie en andere door de commissie vervaardigde stukken worden voor
openbaarmaking aan de minister ter inzage gegeven om te bezien of
staatsgeheime informatie is vastgelegd"? De minister hoeft dat niet
meer te bezien, want dat weet hij namelijk al op het moment dat hij
erover spreekt. Het is namelijk gerubriceerde informatie.
De voorzitter:
Wat is uw vraag precies?
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Mijn vraag aan de heer Voordewind is wat de bedoeling is van deze zin.
Als je ervan uitgaat dat informatie gewoon wordt gerubriceerd op het
moment dat zij de buitenlucht ziet, wat is dan de betekenis van de
zinsnede om de minister nog eens een keer te laten controleren of het
staatsgeheime informatie is? Dat weet de commissie.
De voorzitter:
Ik wil mij nergens mee bemoeien, maar mij dunkt dat de heer Voordewind
dit protocol niet heeft opgesteld.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Nee, maar hij staat dat protocol al een half uur te verdedigen.
Volgens mij weet hij niet precies hoe het gaat met de geheime of
gerubriceerde stukken.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Volgens mij is er een heel duidelijk verschil tussen vertrouwelijke
stukken, waarvoor het protocol allerlei richtlijnen geeft ...
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Ik heb het over gerubriceerde stukken.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
U vraagt mij naar het verschil tussen vertrouwelijke stukken en
staatsgeheime stukken. Het protocol stelt daarvoor een aantal regels
vast. Als het om staatsgeheime stukken gaat ...
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Voorzitter, even een punt van orde. Het hoeft niet zo lang, want dat
vroeg ik helemaal niet.
De voorzitter:
Nee, nu heeft de heer Voordewind het woord.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Ik vroeg niet naar het verschil tussen vertrouwelijke en gerubriceerde
stukken.
De voorzitter:
Mevrouw Verdonk, u hebt het woord niet.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Er staan allerlei regels in over hoe met vertrouwelijke stukken moet
worden omgegaan. Ik heb daarover vragen gesteld. Daarnaast is de
procedure heel helder dat er contact moet zijn met de
minister-president en de voorzitter als het gaat om staatsgeheime
stukken. Dat lijkt mij duidelijk.
De voorzitter:
Ik ga verder, want dit leidt nergens meer toe. Hebt u een nieuwe
vraag, mevrouw Verdonk?
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Voorzitter, de heer Voordewind komt er niet uit. Ik vind het aardig
dat u hem in bescherming neemt, maar hij krijgt toch nog een vraag van
mij over hetzelfde onderwerp. Als er informatie verschijnt, wordt die
gerubriceerd in confidentieel, geheim of zeer geheim. Dat weet de
commissie en dat weet de verantwoordelijke minister dus als zij met
elkaar praten. Dat is al bekend. Waarom moet er dan voor
openbaarmaking nog een toets van de minister zijn of de informatie wel
of niet staatsgeheim is?
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Het kan zo zijn dat er in de loop van het proces informatie in is
geslopen die het kabinet niet heeft gezien, maar de commissie-Davids
wel, en die uiteindelijk toch staatsgeheimen zou kunnen bevatten.
Ik vind het dan ook heel logisch dat het kabinet voordat het totale
rapport openbaar wordt, er nog een keer doorheen kijkt om te zien of
er geen staatsgeheime informatie in staat. Ik herhaal echter dat die
laatste check helemaal niets meer hoeft op te leveren, als het kabinet
en de minister hun werk vooraf goed hebben gedaan.
De heer Van Dam (PvdA):
Voorzitter. Mijn fractie heeft -- dat hebben wij in het debat met
elkaar bediscussieerd -- vertrouwen in een onafhankelijke commissie
die onderzoek kan doen naar de besluitvorming rond Irak. Mijn fractie
heeft ook vertrouwen in mr. Davids als voorzitter van die commissie.
Mijn fractie heeft voorts vertrouwen in de samenstelling van de
commissie. Het zijn totaal onafhankelijke en deskundige mensen die
door de heer Davids zelf zijn gekozen. Die samenstelling heeft ons
vertrouwen alleen maar versterkt. Mijn fractie ziet het werk van de
commissie-Davids als een instrument van ons, van de Kamer, om te komen
tot waarheidsvinding. De onderste steen moet boven. Alle informatie
moet worden bekeken. Het doet mij goed om te zien dat wij met zijn
allen opkomen voor de positie van de commissie Davids.
Ik heb wel een aantal vragen over het informatieprotocol, het
onderwerp van dit debat. Ik begin met punt 2 uit het
informatieprotocol. Daarin staat dat in principe alle medewerkers
moeten meewerken aan de commissie-Davids. Er wordt verwezen naar
artikel 86, tweede en derde lid, van de Wet op de inlichtingen- en
veiligheidsdiensten (Wiv). Dat betekent dat iedereen die beschikt over
geheime informatie, medewerking moet verlenen aan de commissie.
Vervolgens wordt er echter ook gezegd dat het personeel "alle
wettelijk mogelijke medewerking" moet geven. Aangezien er al verwezen
wordt naar artikel 86 Wiv, vraag ik mij af of er dan nog wettelijke
beperkingen zijn aan die medewerking. Waarom zou anders de formulering
zo gekozen zijn dat er staat "alle wettelijk mogelijke medewerking"?
Ik neem aan dat wij allemaal snappen dat de commissie-Davids
ambtenaren niet zal vragen om een document te stelen uit de archieven
van het ministerie. Wat wordt hier precies mee bedoeld?
Het derde punt betreft informatie die afkomstig is van buitenlandse
inlichtingen- en veiligheidsdiensten en die onderworpen is aan de
derdepartijtregel, het thirdpartyprinciple. Dat begrijp ik niet
helemaal. De commissie-Davids is benoemd door het kabinet en gaat
functioneren als functionaris met vertrouwensfunctie A, de zwaarste
vertrouwenscategorie. Dat zijn ambtenaren die kennis mogen nemen van
alle informatie. Je zou dus zeggen dat van het thirdpartyprinciple in
dit geval geen sprake is. Het gaat hier immers om door de overheid
benoemde functionarissen in de zwaarste vertrouwenscategorie. Ik vraag
de minister-president om uit te leggen waarom dit derde punt in het
informatieprotocol nodig is. Ik ga ervan uit dat de heer Davids en
zijn commissie alle informatie kunnen inzien, dus ook informatie van
buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Volgens punt 7 kan een minister een voorbehoud maken ten aanzien van
het verstrekken van informatie aan de commissie-Davids. Dat begrijp ik
niet. Waarom staat dit punt er? Waarom zou een minister informatie
überhaupt moeten kunnen achterhouden? Wij hebben immers met elkaar
afgesproken dat de commissie inzage krijgt in alle informatie die
beschikbaar is. Ook wordt er gezegd dat er een mogelijkheid bestaat
voor vertrouwelijke inzage door de voorzitter van de commissie. O nee,
er staat: is nadrukkelijk aan de orde. De heer Davids heeft zelf in
een interview gezegd dat hij altijd inzage zal krijgen in een document
en dat hij op basis daarvan eventueel de discussie zou kunnen aangaan
met de minister. Hoe zit het nu? Krijgt de heer Davids altijd inzage
of is het aan de orde en moet hij die inzage dus bevechten?
In punt 9 staat dat het conceptverslag de minister ter inzage wordt
gegeven om te bezien of staatsgeheime informatie is vastgelegd. Ik kan
mij daar iets bij voorstellen. De heer Davids wil natuurlijk niet in
de positie komen dat hij zelf staatsgeheime informatie openbaar maakt,
en daarmee dus ook juridische consequenties riskeert. Ik kan mij er
iets bij voorstellen dat dus de verantwoordelijkheid daarvoor bij een
minister wordt gelegd, opdat de minister kan checken of er niet per
ongeluk staatsgeheime informatie openbaar wordt gemaakt. Dat begrijp
ik, maar ik hoor wel graag van de minister-president of het zich ook
echt daartoe beperkt. Is er alleen sprake van inzage als er gebruik is
gemaakt van staatsgeheime informatie? Beperkt de inzage door de
minister zich daartoe? Mag de minister zich op geen enkele andere
manier uitspreken over het concept?
Er wordt steeds gesproken over een bijlage met geheime informatie. Dat
betekent dat alles wat de commissie-Davids inziet, maar wat niet
openbaar mag worden gemaakt, wel mag worden opgenomen in de geheime
bijlage. Geldt daarvoor geen enkele beperking?
De heer Davids heeft op de radio gezegd dat hij van plan is
verantwoording af te leggen over de werkwijze van de commissie en dat
hij het zal melden als hij belemmeringen in het onderzoek heeft
ervaren. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van een discussie met een
minister over het openbaar maken van informatie. Ik zou dat stelliger
willen neerzetten. Ik neem aan dat de heer Davids nu ook meeluistert.
Ik verwacht van de commissie-Davids dat ze in het rapport
verantwoording aflegt over haar werkwijze en ook weergeeft als ze
stukken niet heeft mogen inzien, niet openbaar heeft mogen maken of
bepaalde mensen niet heeft kunnen spreken. De Kamer kan dan beoordelen
of het onderzoek alle informatie boven tafel heeft gekregen.
Mevrouw Kant (SP):
Ik constateer dat de heer Van Dam afstand neemt van de eis die zijn
fractievoorzitter tijdens het vorige debat heeft gesteld. Ik citeer:
"Als de leden van het kabinet gehoord zijn, moeten zij de kans hebben
om te controleren of een en ander correct op schrift is gesteld. Dat
gebeurt volgens mij ook altijd bij een onderzoek. Het uitgangspunt is
helder. Ik vind dat de rapportage gelijktijdig naar de Kamer en het
kabinet moet."
De heer Van Dam (PvdA):
Ja, absoluut.
Mevrouw Kant (SP):
Dat steunt de heer Van Dam blijkbaar nog, maar hij zei zojuist dat hij
zich kan voorstellen dat een concept-rapportage eerst moet worden
bekeken.
De heer Van Dam (PvdA):
Daar waar het om staatsgeheimen gaat.
Mevrouw Kant (SP):
Die voorwaarden heeft zijn fractievoorzitter niet gesteld.
De heer Van Dam (PvdA):
Wij voeren dit debat, omdat daarover onduidelijkheid is gerezen. Het
openbaar maken van staatsgeheimen heeft juridische consequenties. Ik
kan mij voorstellen dat de commissie-Davids die verantwoordelijkheid
niet wil en niet kan dragen. Het is de verantwoordelijkheid van het
kabinet om te bepalen of staatsgeheimen openbaar kunnen worden
gemaakt. Als de commissie-Davids dat onbedoeld zou doen, komt zij
juridisch in de problemen. Ik kan mij voorstellen dat het ook voor de
commissie-Davids zelf prettig is als zij kan laten checken of
informatie in de geheime bijlage moet worden opgenomen.
Mevrouw Kant (SP):
Dat kan ik mij ook voorstellen, maar de commissie kan op elk
willekeurig moment om advies vragen. Ik neem aan dat ze die
verantwoordelijkheid wel kan dragen. Het wordt nu echter omgedraaid.
Het kabinet krijgt inzage in het concept en kan censuur toepassen door
te bepalen wat wel en wat niet openbaar in het rapport mag worden
opgenomen. Dat is wel degelijk iets anders. De bal ligt dan bij het
kabinet en dat tast de onafhankelijkheid van de commissie aan. Vindt
de heer Van Dam het wel acceptabel dat er na inzage van de
concept-rapportage slechts één conclusie is, namelijk dat bepaald mag
worden welk onderdeel in het openbare gedeelte kan worden opgenomen,
maar dat er niets mag worden geschrapt?
De heer Van Dam (PvdA):
Dat lijkt mij wel en daarom heb ik gevraagd of alles in de geheime
bijlage terechtkomt. Komt alles wat niet openbaar mag worden gemaakt
in de geheime bijlage terecht en zijn daaraan beperkingen gesteld? Het
antwoord van de minister-president wacht ik graag af.
Mevrouw Kant (SP):
Ik wil graag weten wat de heer Van Dam hiervan vindt. Dat het zo is,
lijkt mij wel het allerminste. Ik wil echter graag de mening van de
PvdA-fractie vernemen.
De heer Van Dam (PvdA):
Ik heb in het begin van mijn betoog duidelijk gezegd dat ik ervan
uitga dat alle informatie kan worden bekeken en worden gebruikt voor
het opstellen van het rapport. Eerder in het debat is al aangegeven
dat er sprake zou kunnen zijn van een geheime bijlage ingeval bepaalde
informatie echt niet in de openbaarheid mag komen. Ik neem aan dat dat
soort informatie in een geheime bijlage wordt opgenomen.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Is de heer Van Dam het met mij eens dat informatie wordt gerubriceerd
op het moment dat die naar buiten wordt gebracht? Er komt dan een
stempel op met een bepaalde rubricering. Een minister kan voor de
openbaarmaking informatie die hij niet naar buiten wil brengen, alsnog
rubriceren. Is de heer Van Dam het met mij eens dat de minister dit
als een achterdeurtje kan gebruiken?
De heer Van Dam (PvdA):
Er is wel een groot verschil tussen uw benadering en de mijne. U gaat
namelijk in uw benadering uit van wantrouwen, ik in de mijne niet,
omdat ik ervan uitga dat het kabinet wil dat met dit onderzoek de
onderste steen boven komt; dat alle informatie juist op tafel komt.
Omdat het kabinet ook weet dat er als dat niet zo is een meerderheid
zal zijn voor een parlementaire enquête.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Wat ik graag wil, is totale openheid. Wat ik hier bespeur, is een
mogelijkheid voor een minister om ineens op een deel van het rapport
dat hem of haar niet welgevallig is het stempel te zetten "geheim", of
"zeer geheim". Als je praat over zorgvuldige procedures, heb ik daar
grote vraagtekens bij.
De heer Van Dam (PvdA):
Laten wij deze exercitie even doorlopen. Stel dat de minister dat zou
doen en dat de heer Davids daarvan melding maakt in zijn rapport: er
was informatie die ik had willen gebruiken, maar een minister heeft
die geblokkeerd. Tot welke conclusie leidt dat in deze Kamer?
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Denkt u dat de heer Davids dat gaat doen?
De heer Van Dam (PvdA):
Ja, daar ga ik zeker van uit.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Mag ik vragen waar u die stelligheid vandaan haalt dat de heer Davids
dat gaat doen? Op het moment dat hij zegt: die minister heeft dat stuk
alsnog tot staatsgeheim verklaard, wat dan?
De heer Van Dam (PvdA):
Ik heb mij gewoon voorbereid op dit debat, dat is misschien een
verschil. Ik heb het uitgewerkte interview met de heer Davids op Radio
1 opgevraagd. Daarin zegt hij duidelijk dat hij van plan is om
verantwoording af te leggen over de werkwijze en om er melding van te
maken indien hij op belemmeringen is gestuit. Ik heb u zojuist
aangegeven dat ik niet alleen vind dat hij dat van plan moet zijn,
maar ook dat hij dat moet doen. Daarmee kan de Kamer namelijk
beoordelen of het onderzoek daadwerkelijk de onderste steen boven
heeft gekregen. U kent onze positie als dat niet zo is. Dus er is ook
alle belang aan de kant van het kabinet om te zorgen dat men de heer
Davids toegang geeft tot alle informatie die hij wenst in te zien en
te gebruiken. Daarom zei ik ook: zullen wij die exercitie even
doorlopen? Als een minister doet wat u zegt dat hij zou kunnen doen,
leidt dat dus tot een opmerking in het verslag: mijn commissie heeft
niet alle informatie kunnen bekijken. Dat zal dus tot conclusies bij
deze Kamer leiden, namelijk dat niet alle informatie boven tafel is
gekomen.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Dus dat betekent dat u de minister-president vraagt dat de
commissie-Davids precies vermeldt in haar rapport wanneer een minister
op een later tijdstip ergens het stempel "staatsgeheim" op zet, om
welk stuk dat gaat en door welke minister dat is gebeurd?
De heer Van Dam (PvdA):
Dat hoef ik niet te vragen aan de minister-president, want die gaat
daar niet over. De heer Davids gaat daarover. Hij heeft aangegeven dat
hij van plan is om dat te doen. Ik heb aangegeven dat ik ervan uitga
dat hij dat doet en dat ik vind dat hij dat moet doen, omdat dat ons
de kans geeft om te beoordelen of het onderzoek de onderste steen
boven heeft gekregen. Er is dus geen enkel belang, bij welke minister
dan ook, om te doen wat u suggereert.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Ik heb u goed verstaan. Het is een stevige politieke waarschuwing die
u afgeeft aan de premier en aan het kabinet. Mocht men al overwegen om
te veel informatie achter te houden, mocht het al zo zijn dat de
commissie-Davids daarvan melding maakt in haar rapport, dan zult u
direct vragen om een parlementaire enquête en daar zult u onze steun
bij hebben, dat weet u. Maar er is een ander probleem, namelijk dat de
commissie-Davids met dit protocol alle staatsgeheime informatie
helemaal niet ziet. Het kan natuurlijk heel goed dat informatie van
buitenlandse inlichtingendiensten helemaal niet binnen het bereik komt
van de commissie-Davids, die er in haar rapport dus ook geen melding
van zal maken dat er een belemmering is. Nu is mijn vraag aan u: vindt
u niet met mij dat het protocol herschreven moet worden, precies op
die punten die daartoe ruimte geven?
De heer Van Dam (PvdA):
Ik heb al mijn vraagtekens geplaatst bij artikel 3 uit het
informatieprotocol, omdat ik niet zie waarom de commissie-Davids een
"third party" zou zijn, iets wat wij overigens als parlement wel
zouden zijn. Wij hebben hier al vaker over gediscussieerd. Het is
natuurlijk niet zo dat wij bij een parlementaire enquête al die
belemmeringen niet zouden tegenkomen. Die zouden wij ook tegenkomen en
ook in dat geval zouden wij er discussie over hebben hoe daarmee om te
gaan. Ik heb dus niet voor niets mijn vraag gesteld, onder andere over
de artikelen 3 en 7 uit het informatieprotocol, omdat ik mij afvraag
of beide artikelen wel nodig zijn.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Dat lijkt mij helder. Overigens is het niet handig om een waarschuwing
af te geven over een parlementaire enquête en vervolgens in een bijzin
het instrument van de parlementaire enquête weer onderuit te halen.
Dus ik raad u aan om dat niet te doen, omdat u er ook even aan
voorbijgaat dat mensen onder ede kunnen worden gehoord. Nog los
daarvan begrijp ik u heel goed. U zegt eigenlijk -- en dat wil ik
bevestigd hebben -- tegen de premier: corrigeer het protocol op die
onderdelen, want anders heeft de PvdA-fractie er een groot probleem
mee.
De heer Van Dam (PvdA):
Uiteindelijk beoordelen wij het rapport van de commissie-Davids. Als
de commissie gewoon inzage krijgt in alle informatie van buitenlandse
inlichtingendiensten, maakt het mij niet uit wat er in het protocol
staat. Als de commissie maar inzage krijgt. Uiteindelijk gaat het dus
om de vraag of de commissie-Davids daadwerkelijk inzage krijgt in alle
informatie die beschikbaar is. Zo ja, dan kan zij haar werk goed doen
en zo nee, dan kan zij haar werk niet goed doen. Daarover gaat het
volgens mij, ook in dit debat.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
U eist toch dat de commissie-Davids rechtstreeks, en niet als third
party, toegang krijgt tot de informatie van buitenlandse
inlichtingendiensten? De logische vervolgvraag hierop is, wat er
volgens u moet gebeuren als het kabinet de commissie-Davids wél blijft
behandelen als een third party? U kunt daarmee dan toch niet akkoord
gaan? U kunt dan toch niet zeggen: wij wachten dan eerst het rapport
wel af om er daarna nog eens verontwaardigd over te gaan zijn? U moet
dan toch nu al zeggen: ofwel de commissie-Davids gaat niet onder deze
condities aan het werk, ofwel het protocol wordt nu zo herschreven dat
deze belemmering vervalt?
De heer Van Dam (PvdA):
De heer Davids heeft zelf gezegd dat hij van mening is dat hij kan
functioneren met dit protocol, ...
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
U stelde zojuist dat u van mening bent dat dit niet goed gaat, omdat
de commissie als third party wordt omschreven.
De voorzitter:
Zullen wij eerst even naar het antwoord van mijnheer Van Dam
luisteren, mevrouw Halsema?
De heer Van Dam (PvdA):
De heer Davids heeft zelf gesteld dat hij denkt dat hij zo kan
functioneren en dat hij dus alle informatie kan inzien. Ik heb
daarover verhelderende vragen gesteld. Mevrouw Halsema heeft die
gehoord. Ik vind dat de commissie ook alle informatie van buitenlandse
inlichtingen- en veiligheidsdiensten moet kunnen bekijken. Sterker
nog, mijns inziens is dat een van de belangrijkere elementen van het
onderzoek. Als de commissie dus tot de conclusie komt dat zij
informatie wil inzien, maar niet kán inzien vanwege het
thirdpartybeginsel, en dus eigenlijk haar werk niet kan doen, dan zal
naar ik aanneem de heer Davids tijdig bij de Kamer aan de bel trekken.
Ik heb al gevraagd waarom dit thirdpartybeginsel eigenlijk überhaupt
van toepassing is. Ik zie niet in dat dat nodig is. De heer Davids
heeft nu gezegd dat hij verwacht dat dit beginsel geen belemmeringen
oplevert. Ik ga daarvan uit. Ik heb niet voor niets hierover
verhelderende vragen aan de minister-president gesteld. Ik wil immers
niet dat wij er over een halfjaar, het rapport lezend, achterkomen dat
het principe wel degelijk belemmeringen heeft opgeleverd, ondanks het
feit dat de heer Davids zei dat het geen belemmeringen zou opleveren.
De heer Pechtold (D66):
Het volgende begint mij een beetje te verwarren. Het beeld wordt
gecreëerd als zou informatie ook tijdens het proces ineens het stempel
"staatsgeheime informatie" opgedrukt kunnen krijgen. Mijns inziens is
er enerzijds gewoon staatsgeheime informatie. Die informatie is nu al
staatsgeheim, was dat ook al in 2002 en 2003 en zal staatsgeheim
blijven. Informatie kan toch niet ineens staatsgeheim worden nu er een
onderzoek komt?
De heer Van Dam (PvdA):
Nee, dat lijkt mij niet mogelijk. De hypothese daarover was van
mevrouw Verdonk. Het debatje daarover had de heer Pechtold met haar
moeten voeren. Het lijkt mij dat dit soort stempels niet gaandeweg de
rit veranderen.
De heer Pechtold (D66):
De Kamer zou dat niet alleen moeten denken, maar zou zeker moeten
stellen dat er in dit verband twee soorten informatie zijn. Er is
staatsgeheime informatie. Die is vanaf het begin van het proces
staatsgeheim en zal staatsgeheim blijven. Daarnaast is er niet
staatsgeheime informatie. Die informatie zou niet ineens, gaandeweg
het proces, staatsgeheim moeten worden. Mijns inziens moeten wij samen
aan de premier vragen om opheldering te geven over zijn verwarring
hierover. Vervolgens gaat de volgende vraag spelen. Stel dat
staatsgeheime informatie door de commissie-Davids mag worden ingezien,
maar uiteraard niet kan worden gebruikt. In zo'n situatie kan in het
rapport alleen informatie worden opgenomen die niet staatsgeheim is.
Wat is dan het verschil tussen enerzijds de informatie die in het
rapport van de commissie-Davids kan worden opgenomen, en anderzijds
alle informatie die ook door een journalist via de Wet openbaarheid
van bestuur naar buiten kan worden gebracht?
De heer Van Dam (PvdA):
Volgens mij is het niet gezegd dat informatie die op dit moment
staatsgeheim is, niet uiteindelijk openbaar kan worden gemaakt in het
rapport. Er zijn hierover slechts afspraken gemaakt. Aangezien de
commissie-Davids kan putten uit alle informatie die beschikbaar is en
zij ook een openbaar rapport moet afleveren, ga ik ervan uit dat zij
er dus niet aan ontkomt om van staatsgeheime informatie gebruik te
maken. Ik ga ervan uit dat de commissie alleen de informatie zal
opnemen in de geheime bijlage die echt niet naar buiten kan worden
gebracht, omdat openbaarmaking ervan bijvoorbeeld mensen in gevaar
brengt of beschadigt. Dat kan ik best begrijpen.
De heer Pechtold (D66):
Nu spreken wij dus over twee klassen staatsgeheime informatie. Er is
staatsgeheime informatie die openbaar kan worden gemaakt en er is
staatsgeheime informatie die niet openbaar kan worden gemaakt. Hoe kan
ik vervolgens als parlementariër controleren onder welke categorie
informatie valt? De heer Van Dam noemt als voorbeeld dat de
openbaarmaking iemand kan beschadigen. Zou dat de premier kunnen zijn?
De heer Van Dam (PvdA):
Vanzelfsprekend niet.
De heer Pechtold (D66):
Ik vraag dit voor de helderheid. Hoe kan ik straks dit proces
controleren tussen vier ministers en de heer Davids zonder zijn
commissie, want hij zit daar in zijn eentje? Hoe kan ik dat proces
controleren als wij nu spreken over twee soorten staatsgeheime
informatie. Er is de informatie die kennelijk nog belastender dan
belastend is, en er is informatie die iets minder belastend is. Ik kom
terug op mijn vraag. Als uit die informatie niet kan worden geput,
kunnen wij evengoed een journalist laten WOB'ben. Journalisten hebben
de laatste tijd de informatie toch steeds al sneller dan de Kamer. Op
die manier is de commissie-Davids helemaal niet meer nodig.
Of, een hypothetische vraag, zullen wij maar gewoon doorgaan naar de
parlementaire enquête? Dan kunnen wij staatsgeheime informatie ook
onder ede vragen. Die combinatie maakt dat wij die helderheid wel
krijgen.
De heer Van Dam (PvdA):
De heer Pechtold moet die vragen aan de premier stellen en niet aan
mij. Ik ga ervan uit dat de commissie-Davids op basis van de
voorwaarden die wij hebben geformuleerd haar werk kan doen. Ik neem
aan dat de premier dit zal bevestigen. Ik ga er ook van uit dat de
commissie-Davids daadwerkelijk toegang krijgt tot alle relevante
informatie voor dit onderzoek.
De heer Ten Broeke (VVD):
Voorzitter. Ik heb wel een vraag aan de heer Van Dam. Het gaat niet
aan dat er nu nog gaat worden gestempeld en dat dingen die op dit
moment niet staatsgeheim zijn alsnog staatsgeheim zullen worden
gemaakt. Ik wil voorts dezelfde vraag stellen als die welke ik aan de
andere coalitiepartners heb gesteld. Is de heer Van Dam bereid om, op
het moment dat iets als staatsgeheim wordt gekwalificeerd en dus niet
kan worden gepubliceerd, eraan mee te werken dat de Commissie voor de
Inlichtingen- en veiligheidsdiensten van de Kamer daarover een oordeel
dan geeft?
De heer Van Dam (PvdA):
Dat lijkt mij een discussie voor de tweede termijn. Wij hebben nu
vragen gesteld aan de minister-president. Laten wij eerst beoordelen
of het probleem zich kan voordoen. Als dat het geval is, spreken wij
in tweede termijn over de oplossingssuggestie van de heer Ten Broeke.
De heer Ten Broeke (VVD):
Dat is goed.
De heer Ten Broeke (VVD):
Voorzitter. De kernvraag in dit debat is of de commissie-Davids
toegang krijgt tot alle bronnen en informatie die noodzakelijk zijn
voor haar rapport. Op 2 februari jl. zei de minister-president
daarover in het Kamerdebat: "Hij" (Davids), "krijgt bij zijn onderzoek
toegang tot alle informatie waartoe hij en zijn commissie toegang
willen hebben. Het staat de commissie ook vrij om mensen te horen."
Vervolgens beweerde de heer Colijn iets anders, namelijk dat de
commissie minder dan volledige toegang zal krijgen tot de informatie
die zij zich kan wensen. Daarmee beweert de heer Colijn dat de
commissie-Davids mogelijk wordt belemmerd bij haar onderzoek. Dat zou
ernstig zijn en dus vindt de VVD dat dit debat kraakhelder moet maken
wat wel en wat niet waar is. In het zogenaamde Instellingsbesluit met
betrekking tot de commissie-Davids van zes maart jl. staat: "De
commissie is bevoegd om kennis te nemen van alle informatie die zij
nodig acht en die zich binnen de relevante overheidsdiensten bevindt,
inclusief de besluitvorming en de beraadslaging tijdens vergaderingen
van de ministerraad en inclusief de informatie, berustend bij
inlichtingen- en veiligheidsdiensten." Dat lijkt te corresponderen met
de door mij aangehaalde uitspraak van de minister-president, maar ik
vraag hem nogmaals om expliciet en zonder omhaal te bevestigen. Ik
vraag hem ook in te gaan op de vragen die al eerder zijn gesteld over
punt zeven van het protocol.
Dan het protocol. Volgens de heer Colijn staan in het protocol over
het kennisnemen van informatie enkele beperkingen en open einden in
het geval van meningsverschillen over wat wel en niet aan informatie
beschikbaar is. Ik heb het protocol bestudeerd. Het lijkt erop dat de
heer Davids en zijn commissie niet het recht wordt onthouden om
informatie in te zien. Wel worden er in de punten vier en negen van
het protocol beperkingen opgelegd over het naar buiten brengen, het
publiceren van zaken die als staatsgeheim zijn aangemerkt. Indien de
commissie-Davids dit zou willen doen, moet zij daarover eerst
overleggen met de desbetreffende minister. Die moet voor
openbaarmaking toestemming verlenen. Dan komt punt zeven van het
protocol over het ter beschikking stellen, overleg en de mogelijkheid
tot vertrouwelijke inzage. De vraag is nu of dat al of niet een
beperking is. Graag een helder antwoord.
Het openbaren van staatsgeheime informatie, bijvoorbeeld door derden,
andere overheden verstrekt, kan de informatiepositie en het opereren
van veiligheidsdiensten duurzaam compromitteren. Daarmee kan de
veiligheid en het opereren van Nederlandse troepen die zeer
afhankelijk zijn van die informatie in gevaar worden gebracht. Daarom
moet met eventuele openbaarmaking van dergelijke gegevens extreem
voorzichtig worden omgesprongen. Dat hebben wij vastgelegd in de Wet
op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de Wet openbaarheid
bestuur. Het lijkt mij dat die verplichting ook voor ministers geldt.
De vraag is nu of het protocol die verplichtingen vastlegt, waarvoor
goede redenen zijn, die wij zelf hebben bedacht, of dat dit niet het
geval is. Daar wil ik duidelijkheid over. Vervolgens is de vraag of de
commissie-Davids vrijelijk haar conclusies kan baseren op alle
informatie die zij tot zich heeft genomen en wat er gebeurt als
inderdaad toestemming wordt geweigerd voor openbaarmaking van feiten
die aanleiding zijn voor eindconclusies.
Mijn derde vraag is wat er gebeurt als er overleg tussen de
commissie-Davids en de minister plaatsvindt over een document dat
vertrouwelijk of geheim moet blijven. Beslissen dan alleen de
voorzitter van de commissie, Davids dus, en de minister daarover, of
komt er dan een geheime bijlage, wordt de tekst zwart gemaakt, of is
het mogelijk om daar eventueel de Commissie voor de inlichtingen- en
veiligheidsdiensten bij in te schakelen, zoals ik zojuist voorstelde?
Dan heb ik nog een laatste vraag. Wat gebeurt er als in het
eindrapport staat dat een bepaald document niet of niet door de gehele
commissie-Davids mocht worden ingezien? Davids zei hierover in het
interview op Radio 1: "Dan zijn de rapen gaar". Dat lijkt mij ook.
De eindconclusie lijkt mijn fractie helder: wij zullen hier telkens
opnieuw staan als er onduidelijkheden bestaan, zoals het afgelopen
weekend met de onthullingen over de AIVD, of als er nieuwe vragen
rijzen rondom het mandaat van de commissie-Davids. Het gaat dan een
soort Heintje Davids worden. Ik vraag degenen die deze commissie
steunen: wilt u deze vertoning, deze nachtmerrie? Of zullen wij
vandaag besluiten het onderzoek zelf te doen? Verlos uzelf, verlos
deze premier. Laten wij besluiten tot een parlementaire enquête.
Mevrouw Thieme (PvdD):
Voorzitter. Waarheidsvinding met hindernissen, zo valt het onderzoek
naar de gang van zaken rondom de inval in Irak en onze rol daarin het
beste te omschrijven. De AIVD vertrouwde in 2002 en 2003 vooral op
informatie van de Britse collega-dienst MI6. Naderhand is in deze
zogeheten "Butler Inquiry" duidelijk geworden dat de kwaliteit van de
MI6-rapporten beneden alle peil was.
De Britse collega's, die volgens de AIVD gelden als "doorgaans
betrouwbare bron", steunden vooral op de rapporten van derden. Ook MI6
liet na, de bronnen zelf te toetsen. De Nederlandse minister De Hoop
Scheffer schreef, voordat hij werd bevorderd tot secretaris-generaal
van de NAVO, dat het inlichtingenwerk waarop de inval gebaseerd was,
overtuigend was. Ik citeer uit de NRC van 14 februari 2007: "Veel van
wat door Powell naar buiten wordt gebracht, is reeds langer in
inlichtingenkringen bekend en is in lijn met hetgeen uit Nederlandse
inlichtingenbronnen is gebleken."
Pure romantisering van de werkelijkheid, omdat Nederlandse
inlichtingenbronnen zich volledig verlieten op buitenlandse
inlichtingendiensten die elkaar papegaaiden en aandikten waar het ze
uitkwam. Het lijkt op dat spelletje dat wel op kinderfeestjes gespeeld
wordt en waarbij in een kring informatie doorgegeven moet worden.
Vervolgens kan aan het einde een hilarische tekstverandering worden
weergegeven. Zo zou het inlichtingenwerk in Irak ook kunnen worden
beschouwd, ware het niet dat de consequenties ervan niet hilarisch,
maar ronduit dramatisch zijn.
Het parlement mocht onder geen beding zelf onderzoek doen. Toen het
niet-doen van onderzoek onder druk van de publieke opinie onhoudbaar
werd, werd de commissie-Davids ingesteld. Een commissie die vrijheid
van handelen zou kennen, maar in de praktijk aan handen en voeten
gebonden blijkt. De openbaarheid van staatsgeheime stukken kan
namelijk beperkt worden, aldus de heer Willibrord Davids, en daarmee
raakt hij meteen des Pudels Kern. Immers, wat de Staat geheim vindt,
wat het daglicht niet kan verdragen, zal het daglicht ook niet zien.
De waarheid die onder het tapijt geveegd is, mag daar blijven wat het
kabinet betreft, móét daar blijven wat het kabinet betreft. Davids
lijkt daarmee akkoord te gaan. Is dat een juiste conclusie?
Davids heeft een informatieprotocol ondertekend waarmee de commissie
genoegen neemt met minder dan volledige informatie. Alles mag
onderzocht worden, zolang het kabinet wil dat het onderzocht wordt.
Davids mag het misschien wel zien, maar mag het niet hebben. Je zou
toch bijna de indruk krijgen dat het kabinet iets te verbergen heeft!
Het materiaal van buitenlandse inlichtingendiensten mag alleen
gebruikt worden met toestemming van die buitenlandse
inlichtingendiensten. Hoe naïef kun je zijn! Zullen buitenlandse
inlichtingendiensten materiaal beschikbaar stellen dat belastend is
voor hun eigen functioneren, in een dossier dat met zo veel nadruk
betrekking heeft op een oorlog die gebaseerd is op verzinsels en
bedrogredenen?
Waarom worden er grenzen gesteld aan de medewerking, zoals de heer
Colijn stelt in de NRC van 25 maart? Grenzen wat betreft de informatie
die verstrekt zal worden en wat betreft personen die gehoord mogen
worden. Als Davids geheime informatie mag inzien, is het niet eens
duidelijk of hij dat mag delen met de rest van zijn commissie. Waarom
claimt de regering voorinzage in de conclusies van de commissie en
daarmee feitelijk een vetorecht op het punt van belastende onderdelen
daarvan? Stukken worden niet openbaar gemaakt zonder toestemming van
de minister-president. Wiens stem geeft de doorslag bij vooroverleg
tussen de minister-president en de commissie? Welke democratische
controle vindt plaats op dit soort onderonsjes?
Er moet zo snel mogelijk een parlementaire enquête komen. Voorts zijn
wij van mening dat er een einde moet komen aan de bio-industrie.
De vergadering wordt van 11.50 uur tot 12.00 uur geschorst.
De voorzitter:
Het lijkt mij met het oog op de klok goed dat wij de
minister-president een beetje laten voortgaan, zodat wij enigszins een
beeld krijgen. Of hij moet zeggen welke volgorde hij hanteert in de
beantwoording. Dat scheelt ook tijd.
Minister Balkenende:
: Voorzitter. Ik geef eerst een meer algemene beschouwing over de
vragen die aan de orde zijn. Daarna zal ik een aantal meer specifieke
punten langslopen, aan de hand van de volgorde die is aangehouden in
het protocol.
Laat ik vooraf het volgende zeggen. Mevrouw Halsema, de heer Pechtold
en anderen suggereren dat vier ministers de bevoegdheid hebben om
censuur uit te oefenen op de commissie-Davids. Daarbij wordt verwezen
naar het protocol dat tussen de ministers en de heer Davids is
gesloten. Er zijn grote woorden gebruikt in dit debat. Ik tel de zaak
even op. Er wordt gesproken over "censureren". Mevrouw Kant heeft het
over een "niet-onafhankelijke commissie". De heer De Roon zegt dat de
onafhankelijkheid van de commissie is "verkwanseld" en dat die
"overboord wordt gezet". Mevrouw Verdonk zegt dat de
minister-president de commissie-Davids "aan de ketting heeft gelegd"
en dat het een "schertsvertoning" wordt met "nietszeggende
uitkomsten". En mevrouw Thieme heeft gezegd dat de commissie-Davids
"aan handen en voeten is gebonden". Dat zijn enkele kwalificaties.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Ik heb nog veel ergere dingen gezegd.
Minister Balkenende:
Ik wilde nog vriendelijk beginnen.
De kern van deze zaak is geschetst door de heer Van Dam: je gaat uit
van vertrouwen of van wantrouwen. Het parlement heeft in meerderheid
zijn akkoord gegeven aan het instellen van een onafhankelijke
commissie. De hele voorgeschiedenis hebben wij echter al besproken. Ik
hecht eraan te zeggen -- de heer Ten Broeke zei dat ook terecht -- dat
in artikel 5 van het instellingsbesluit staat dat de commissie
iedereen hoort van wie de commissie wil dat hij wordt gehoord, en dat
zij toegang heeft tot alle informatie die aanwezig is. Het gaat om
"alle informatie die zij nodig acht", zo luidt de exacte formulering
in artikel 5. Ik heb dat in het debat gezegd, ik heb dat neergelegd in
het instellingsbesluit en ik herhaal het hier. Er mag geen enkel
misverstand over bestaan dat de commissie toegang heeft tot alle
bronnen die de commissie nodig acht. Laat dat duidelijk zijn. Bij het
protocol, waar ik straks dieper op inga, gaat het om de vraag hoe je
omgaat met die informatie en met staatsgeheime zaken.
Dan kom ik toe aan mijn meer algemene inleiding. Het is volstrekt
gebruikelijk dat bij een onderzoekscommissie die toegang krijgt tot
staatsgeheime informatie, afspraken worden gemaakt over
informatievoorziening. Dat is gebeurd bij de commissie-Van den Haak,
bij het NIOD-onderzoek naar Srebrenica en de parlementaire
enquêtecommissie inzake Srebrenica. Een protocol is een overeenkomst
tussen een commissievoorzitter en de desbetreffende ministers, in dit
geval tussen de heer Davids aan de ene kant, en de minister-president,
de minister van Buitenlandse Zaken, de minister van Defensie en de
minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de andere
kant.
De heer Davids is nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van het
protocol en heeft daar ook zijn handtekening onder gezet. Hij heeft
reeds in de media aangeven dat hij de restricties die mevrouw Halsema,
de heer Pechtold en anderen suggereren, zelf niet ziet. Het is goed om
te onderlijnen dat de kritiek van mevrouw Halsema niet wordt gedeeld
door de commissievoorzitter zelf. Ik sluit mij dan ook aan bij de
woorden van de heer Davids. De commissie wordt niet aan banden gelegd.
Het principe is juist dat de commissie toegang heeft tot alle
informatie. Dat is het uitgangspunt. In het instellingsbesluit staat
ook dat deze commissie bevoegd is kennis te nemen van alle informatie
die zij nodig acht en die zich binnen de relevante overheidsdiensten
bevindt, inclusief de besluitvorming en de beraadslagingen in
vergaderingen van de ministerraad en inclusief informatie die berust
bij de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Dat betreft Buitenlandse
Zaken en Defensie. Dat staat in het bekende artikel 5.
Ik wijs er nogmaals op dat de toegang voor de commissie-Davids tot
bijvoorbeeld stukken van de ministerraad, ruimer is dan voor een
parlementaire enquêtecommissie. Op grond van de Wet op de
parlementaire enquête heeft een enquêtecommissie immers geen recht op
de verslagen van de ministerraad, terwijl de commissie-Davids dat wel
heeft. Ook kunnen wij niet via een ministerieel besluit wetgeving en
bepalingen uit internationale verdragen opzij zetten. De heer Davids
heeft daar ook terecht op gewezen. Wet- en regelgeving over
staatsveiligheid moet worden nagekomen. Voor het verstrekken van
informatie van bondgenoten of internationale organisaties, zoals de
NAVO, is toestemming nodig. Wij kunnen ook niet aan buitenlandse
inlichtingen- en veiligheidsdiensten voorschrijven wat ze moeten doen.
Dat neemt niet weg dat het kabinet zich maximaal zal inzetten om aan
de commissie-Davids de benodigde stukken te verstrekken of te laten
zien.
Wij zullen ons uiteraard zo veel mogelijk inspannen om de
noodzakelijke toestemming te verkrijgen voor de verstrekking van of
inzage in vertrouwelijke informatie van bondgenoten of internationale
organisaties. Indien de minister vindt dat de verstrekking van
staatsgeheime informatie achterwege zou moeten blijven, vindt overleg
plaats tussen de minister en de voorzitter van de commissie. Daarbij
is de mogelijkheid van vertrouwelijke inzage door de voorzitter
nadrukkelijk aan de orde. Deze bepaling uit artikel 7 zal alleen in
uitzonderlijke gevallen aan de orde komen. Ik denk hierbij
bijvoorbeeld aan de situatie waarin de bron van de informatie te allen
tijde moet worden beschermd ten behoeve van de veiligheid van die
persoon. Ik geef in dit debat aan dat het gaat om de maximale openheid
en de maximale toegang tot alle bronnen, maar dat wel moet worden
omgegaan met de vraag wanneer het overige echt nodig is. Die vraag
hangt bijvoorbeeld samen met de vraag of bepaalde bronnen moeten
worden beschermd. Dit is echter een totaal ander verhaal dan het
verhaal dat ik censureer en zaken vooraf probeer te beïnvloeden. Ik
vind het jammer dat dit beeld hier naar voren komt, want daarmee doet
de Kamer geen recht aan hetgeen ik eerder heb gezegd. Verder doet zij
geen recht aan het instellingsbesluit en doet zij geen recht aan het
protocol. Bovendien doet zij geen recht aan hetgeen de heer Davids
zelf hierover heeft gezegd.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
In de eerste plaats hoeft de Kamer niet zo veel boodschap te hebben
aan hetgeen de heer Davids hierover heeft gezegd, zeker niet dat deel
van de Kamer dat altijd voor een parlementaire enquête heeft gepleit.
In de tweede plaats hoeft de minister-president het allemaal niet
jammer te vinden, als hij ervoor zorgt dat hij in het debat hetzelfde
zegt als in het protocol terugkeert. Daar waar ruimte ontstaat tussen
zijn uitspraken in een debat en vervolgens de zinsnede in een
protocol, is het nogal logisch dat de Kamer zich daarmee bezighoudt.
Wij zouden ons werk niet goed doen als wij dit niet zouden doen. De
minister-president kan dit wegnemen door ervoor te zorgen dat
uitspraken in het debat exact overeenkomen met het protocol. Dit is
immers niet zo, dat zal hij met mij erkennen. In de derde plaats:
waarom is toestemming nodig voor het verstrekken van informatie van
bondgenoten als het gaat om een overheidsfunctionaris?
Minister Balkenende:
Voorzitter. Vindt u het goed als ik mijn betoog vervolg? Ik heb
aangegeven dat ik een algemene beschouwing geef over hetgeen waarover
wij spreken. Daarna loop ik een aantal afzonderlijke onderdelen van
het protocol langs. Anders halen wij alles door elkaar. Ik kom hier
absoluut op terug.
De voorzitter:
Dit zal in de volgorde van het protocol aan de orde komen.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Dat zal ik accepteren. Maar voordat de premier nu met grote woorden de
Kamer toespreekt -- hij verwijt de Kamer immers, grote woorden te
hebben gebruikt -- zou het misschien prettig zijn als hij van zijn
kant eens erkent dat er licht zit tussen hetgeen hij in het debat
heeft gezegd en het protocol. De premier heeft in het debat letterlijk
gezegd in reactie op mevrouw Hamer dat er geen sprake van kan zijn dat
ministers, of u als premier, de conceptrapportage in haar geheel
zullen lezen, anders dan het controleren van de eigen onderdelen op
feitelijke onjuistheden. In het protocol staat gewoon wat anders, wat
niet in het Kamerdebat is gemeld.
Minister Balkenende:
Dat betreft punt 9 en ik zal daarop afzonderlijk ingaan. Ik wil wel in
algemene zin iets zeggen over hetgeen mevrouw Halsema naar voren
brengt. Ik zal in dit debat aangeven dat er geen licht zit tussen
hetgeen in het debat is gewisseld over de instelling van de commissie,
het instellingsbesluit en het protocol. Voor zover er
verduidelijkingen moeten worden gegeven, zal ik dat in dit debat doen.
Ik dank de Kamer dan voor de gelegenheid om hierop in te gaan. Straks
ga ik er verder op in.
Voorzitter. De heer Davids heeft aangegeven dat de commissie
vanzelfsprekend verantwoording zal afleggen over haar werkwijze. De
commissie is bereid om deze ook in de Tweede Kamer af te leggen. Als
de commissie haar werkzaamheden heeft afgerond, krijgt de Kamer alle
gelegenheid om vragen aan de commissie te stellen over de mate van
openheid die zij tijdens haar werkzaamheden heeft ervaren. Ik roep de
leden van de Kamer op om de commissie haar werk te laten doen en te
wachten tot het resultaat daar is. Na afloop kan met de commissie en
met het kabinet worden gesproken over de werkwijze en uitkomsten. Dat
is ook het moment voor de Kamer om de beoordeling te maken.
Voorzitter. Een korte opmerking over de informatie in De Telegraaf van
afgelopen zaterdag.
De heer Pechtold (D66):
Ik heb een vraag naar aanleiding van de inleiding. Is de
minister-president verbaasd dat de Kamer na het debat met hem en na de
brief van 2 februari, toen zij het protocol zag, dacht: daar zit licht
tussen?
Minister Balkenende:
Hoe is het licht gekomen? Dat is niet gekomen, omdat de Kamer een
zelfstandig oordeel heeft gegeven over het protocol. Dit spoeddebat is
aangevraagd vanwege het artikel van de heer Colijn. Hij suggereerde
immers dat er licht zou zitten tussen de betreffende onderdelen en
toen heeft de Kamer gezegd dat er licht tussen zit. In deze volgorde
is het gegaan. Nadat het artikel van de heer Colijn naar voren kwam,
is de heer Davids erop ingegaan.
De heer Davids heeft gezegd dat hij de kritiek van de heer Colijn
voorbarig vond. Daarom staan wij nu hier; zo is de volgorde geweest.
De heer Pechtold (D66):
Wat maakt het uit of de heer Colijn het als eerste leest of ik? De
minister-president had ons het protocol moeten toesturen. Hij had
moeten zorgen dat het niet alleen op de website van AZ stond. De heer
Balkenende wijkt met zijn opmerkingen over de procedure af van mijn
vraag. Daarmee geeft hij wel degelijk toe dat er licht tussen zit en
dat onze verbazing heel oprecht en terecht is. Ik heb daarvoor de heer
Colijn helemaal niet nodig; ik kan gewoon lezen. De heer Balkenende
schreef op 2 februari aan de Kamer en zei in debat met mevrouw Halsema
dat het rapport zonder tussenkomst de openbaarheid ingaat en naar
beide Kamers wordt gestuurd. Ik lees echter in het protocol dat de
heer Balkenende er met vier ministers nog eens met het rode pennetje
doorheen gaat. Daarom herhaal ik mijn vraag; ik hoef daar helemaal
geen Colijn bij te halen. Is de heer Balkenende verbaasd dat wij daar
licht tussen zien?
Minister Balkenende:
Ik verbaas mij nergens over. Het wezen van democratie is dat wij een
debat hebben als er dingen zijn die besproken moeten worden. Ik heb
gezegd hoe het is gegaan. De heer Pechtold ziet licht en wil daarover
spreken met de minister-president. Dat is zijn volste recht. Ik ben
graag aanwezig om daarover met de Kamer te debatteren; er mogen geen
misverstanden bestaan. Ik constateer echter dat de heer Davids na het
artikel van de heer Colijn heeft gezegd dat hij de kritiek echt
voorbarig vindt. Hij heeft ook duidelijk gemaakt hoe hij er als
commissievoorzitter inzit. Vervolgens komen uit de Kamer commentaren
over censureren, een niet-onafhankelijke commissie, het verkwanselen
van onafhankelijkheid of een schertsvertoning. Dat zijn kwalificaties
die ik zeer betreur. Zij doen geen recht aan de intenties van in ieder
geval het kabinet. Nog erger is het dat zij ook geen recht doen aan
het werk van de commissie en de integriteit van de voorzitter. Dat
betreur ik zeer; ik wil dat graag hebben gezegd.
De heer Pechtold (D66):
Ik ben helemaal niet onder de indruk. De heer Balkenende zit in zijn
eigen werkelijkheid en doet vervolgens verontwaardigd omdat hij zich
in zijn eigen werkelijkheid beledigd voelt.
Minister Balkenende:
Ik voel mij niet beledigd.
De heer Pechtold (D66):
Waarom kijkt de heer Balkenende niet naar de brief waaronder zijn
handtekening staat? Ik bedoel de brief van 2 februari. Er zit niet een
beetje licht, maar een deur van licht tussen wat de heer Balkenende in
het debat zei en wat in het protocol staat. De heer Balkenende heeft
toegezegd dat het rapport onverwijld naar beide Kamers wordt gestuurd,
zonder tussenkomst en in openbaarheid. Staat dat nog steeds, ja of
nee?
Minister Balkenende:
Ja.
De heer Pechtold (D66):
Wat betekent dan dat vier ministers kunnen controleren of iets
staatsgeheim is of niet? Of zegt de minister-president dat achteraf
nog "staatsgeheim" kan worden gestempeld op informatie?
Minister Balkenende:
De heer Pechtold praat nu over punt negen. De heer Voordewind maakte
een goede opmerking toen hij zei dat je niet alleen moet praten over
het verslag. Feitelijk gaat het om het inzage verlenen in zaken die te
maken hebben met staatsgeheime informatie. Je moet op voorhand kunnen
controleren of het juist is wat over de staatsgeheime informatie wordt
gezegd. Dat is het enige wat aan de orde is. Voor zover dit leidt tot
een misverstand, alsof de ministers of het kabinet vooraf inzage
zouden krijgen, dan neem ik daarvan krachtig afstand. Het dient geen
enkel doel om de suggestie te wekken dat het kabinet invloed zou
willen hebben op de inhoud van het rapport. Alsof de ministers invloed
zouden willen uitoefenen op de bevindingen van de commissie, of dat
zij invloed zouden willen uitoefenen op de weging die de commissie zal
maken. De commissie is onafhankelijk. Wij hebben het protocol gemaakt
om een zorgvuldige omgang met staatsgeheime informatie te verzekeren,
want er kunnen personen in het geding zijn. Ik wil graag krachtig
afstand nemen van de suggestie dat het protocol ook maar iets te maken
zou hebben met het vooraf willen beïnvloeden van de tekst. Dat is wat
de heer Pechtold suggereert. Ik betreur dat ten zeerste.
De heer Pechtold (D66):
Het lijkt wel alsof de heer Balkenende de vertrouwensregel omdraait.
De heer Balkenende vertrouwt de Kamer al jaren niet. Hij heeft in
onderhandelingen met zes mannen in Beetsterzwaag voorkomen dat er een
normaal onderzoek gedaan kan worden naar hoe Nederland de oorlog in is
gekomen. Moet ik nu vertellen dat de heer Davids integer is? Ja, die
is integer. Ik kan het alleen niet controleren. Daarom is mijn vraag
wederom: waarom is het nodig dat vier ministers alsnog kunnen
vaststellen of iets staatsgeheim is? De minister-president zegt nu
zelf dat dit al duidelijk moet zijn op het moment dat de informatie
naar Davids gaat. Informatie die naar Davids gaat, is staatsgeheim of
niet. Wat is dan de reden dat er dan nog een rood pennetje doorheen
gaat op het moment dat de heer Davids die informatie heeft verwerkt in
zijn rapport?
Minister Balkenende:
Het gaat niet om enkele personen in Beetsterzwaag. Het gaat om de
vraag of het parlement behoefte heeft gehad aan het houden van een
enquête of een parlementair onderzoek.
De heer Pechtold (D66):
Het parlement lag aan de ketting.
Minister Balkenende:
Nee, deze vraag is in de afgelopen jaren heel wat keren aan de orde
gesteld. Er is altijd een meerderheid geweest die zich daartegen heeft
uitgesproken. Dat kan de heer Pechtold betreuren, maar zo liggen wel
de feiten.
Of iets staatsgeheim is of niet wordt besloten door een
bewindspersoon. Ik zal straks uitleggen langs welke lijnen dat
gebeurt.
Ik hecht eraan om te zeggen dat staatsgeheime informatie vooraf is
gekwalificeerd en gerubriceerd en dat dit niet tijdens de rit wordt
veranderd. Ik wil daar volstrekte helderheid over bieden. Wij gaan de
regels niet veranderen tijdens het spel. Dat kan natuurlijk niet.
Kortom, de commissie heeft toegang tot alle informatie en krijgt
toegang tot alle staatsgeheime stukken. Dat staat ook vast. Vervolgens
zal de commissie met dat materiaal aan de gang willen, er gebruik van
willen maken. Ik dacht dat de heer Davids in dat interview al
volstrekt duidelijk heeft aangegeven hoe hij daarmee zal omgaan. Hij
heeft gezegd dat de rapen gaar zouden zijn -- of woorden van die
strekking -- als van bepaalde stukken geen gebruik zou kunnen worden
gemaakt. Ik vind het dan zo jammer dat de intentie die in het
instellingsbesluit heeft gelegen en in wat ikzelf in het debat heb
gezegd en in wat de commissievoorzitter zelf aangeeft zo in twijfel
wordt getrokken. Staatsgeheime informatie is gerubriceerd. De
commissie heeft toegang tot alle documenten. Wanneer bepaalde
informatie niet naar buiten kan komen -- ik gaf net al aan
bijvoorbeeld omdat een bepaalde bron, een bepaald persoon moet worden
beschermd -- geldt de bepaling die in artikel 7 is neergelegd. Als het
gaat om het eindproduct is het niet meer dan gebruikelijk dat wordt
gekeken naar informatie die het kenmerk van staatsgeheim heeft
gekregen, dat een bewindspersoon erbij wordt betrokken om te bezien of
klopt wat erin staat. Dat lijkt mij heel gerechtvaardigd en ook niet
anders dan bij andere zaken is gebeurd. Als de suggestie of het
misverstand zou bestaan dat bewindslieden meer inzicht krijgen in het
totaal om daarmee ook nog invloed uit te kunnen oefenen op het
rapport, dan wil ik dat bij dezen wegnemen. Ik heb al gezegd dat ik er
niet zo in zit, dat ik het zelfs niet eens zou willen. Maar ik wil wel
dat er op een prudente manier wordt omgegaan met staatsgeheime
informatie. Dat is de intentie en daarom is het protocol er ook. Het
protocol dat er nu ligt, vertoont ook grote overeenkomsten met
eerdere. Dit is niet iets nieuws!
De voorzitter:
Nu echt tot slot, mijnheer Pechtold!
De heer Pechtold (D66):
Wat mij betreft concluderend op dit punt. Als wij het erover eens zijn
dat hier een misverstand kan rijzen, dan vind ik dat u het initiatief
moet nemen om het protocol op dit punt aan te passen en in ieder geval
de passage die u zojuist stukken helderder weergaf dan in het protocol
over het staatsgeheim. Dat is voor mij nog steeds volstrekt
onduidelijk.
Minister Balkenende:
Wij spreken nu over het protocol. Alles wat ik hier zeg, maakt
onderdeel uit van de wetsgeschiedenis en is daarmee ook relevant. Als
de Kamer er behoefte aan heeft dat ik dit nog eens neerleg of nog eens
bespreek met die commissievoorzitter dan zal ik dat uiteraard ook
doen, want ik heb niets te verbergen en geef exact aan hoe het zit.
Als het eraan kan bijdragen dat het beeld rondom censureren en
onafhankelijkheid van de commissie kan worden weggenomen, zal ik dat
ook graag doen.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Het helpt niet dat u de onafhankelijkheid van de commissie steeds
benadrukt en tegelijkertijd de heer Davids en zijn uitlatingen
gebruikt voor uw eigen gelijk. Dat ondermijnt de onafhankelijkheid die
u zo groot hoog wil houden, want u lijkt alleen maar een-tweetjes met
de heer Davids te hebben.
Ik heb een buitengewoon simpele vraag. Lezen vier ministers het
conceptrapport voordat het gepubliceerd wordt?
Minister Balkenende:
Ik moet zeggen dat ik uw eerste opmerking helemaal niet kan plaatsen.
U komt met opmerkingen, niet wij, over censureren over het
verkwanselen van onafhankelijkheid. U zegt dat en ik verwijs alleen
naar wat de commissievoorzitter heeft gezegd over wat de heer Colijn
naar voren heeft gebracht. Hij vindt de kritiek van de heer Colijn
voorbarig en hij geeft nog eens aan hoe hij zijn werk doet. Het enige
wat ik doe, is aangeven hoe de commissievoorzitter met zijn
verantwoordelijkheid omgaat. Ik vind het dan moeilijk te plaatsen dat
u zegt dat ik hem ga gebruiken voor mijn eigen gelijk. Nee, het gaat
mij om hier aan te geven hoe zal worden gewerkt, de integriteit die in
acht wordt genomen, de onafhankelijkheid van de commissie. Als ik het
interview met de heer Davids zie, dan die ik het beeld van een
voorzitter die weet wat hem te doen staat, die weten welke vragen
absoluut rondom dat rapport zullen rijzen. Hij kent de gevoeligheden
in deze Kamer, hij weet dat het rapport onder een vergrootglas zal
worden gelegd. Juist daarom heb ik willen wijzen op wat hij heeft
gezegd naar aanleiding van de opmerkingen van de heer Colijn. Dat
heeft niets te maken het de onafhankelijkheid van de commissie of
omdat ik de heer Davids op die manier zou willen gebruiken.
Dan het punt van de vier bewindslieden. Ik heb net aangegeven dat het
niet aangaat dat vier bewindslieden het hele rapport van te voren
zien. Dat wil ik helemaal niet en dat strookt ook niet met wat ik heb
gezegd.
Het gaat er mij om dat geverifieerd kan worden of staatsgeheime
informatie op de juiste wijze wordt verwoord. Dat is alles.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Als eerste over de heer Davids. Almaar de Kamer toewerpen dat zij
twijfelt aan zijn integriteit, is niet aan de orde. Aan de orde is dat
de minister-president de heer Davids heeft aangesteld met een opdracht
die hìj hem heeft gegeven met een protocol waarin hìj de beperkingen
heeft aangegeven. Dat protocol is door de heer Davids ondertekend. Het
is het goed recht van de Kamer om te twijfelen aan de
onafhankelijkheid. Die onafhankelijkheid wordt niet sterker als de
minister-president de heer Davids permanent aanhaalt voor zijn
politieke gelijk.
Dan het tweede punt.
Minister Balkenende:
Nee, wacht even. Ik wil hier graag op ingaan.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Doet u dat.
Minister Balkenende:
Mevrouw Thieme zegt: de commissie-Davids is aan handen en voeten
gebonden. Mevrouw Verdonk zegt: de commissie-Davids is door de
minister-president aan de ketting gelegd.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Daar ben ik het allemaal mee eens.
Minister Balkenende:
Dat is toch belachelijk?
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Dit is door veel mensen hier uitgesproken. Ik heb dat ook gedaan. De
minister-president kan dit belachelijk vinden, maar dan kent hij de
geschiedenis niet die dit parlementair onderzoek -- ahum, pardon --
dat niet plaatsvindt, heeft gehad. Die geschiedenis is geen
geschiedenis die spreekt van vertrouwen, zo eerlijk wil ik wel zijn.
Wij zijn jarenlang aan het lijntje gehouden met informatie over Irak,
er zijn onduidelijke argumenten gegeven en zaken zijn weggehouden van
de Kamer. De minister-president heeft in Beetsterzwaag wel degelijk
geëist dat de coalitiepartijen geen vrijheid namen in de Tweede Kamer
om een parlementaire enquête te steunen. Het is een buitengewoon
moeizame geschiedenis en daar hoort de minister-president weet van te
hebben. Haal je de koekoek, als wij hier een debat hebben waarin wordt
gezegd dat er geen belemmeringen zijn voor de commissie-Davids en
vervolgens lezen wij een protocol waarin wel belemmeringen zijn
opgenomen, dan zijn wij heel kritisch en achterdochtig over de
vrijheid die de commissie nog geniet.
Minister Balkenende:
Mevrouw Halsema slaat de plank mis en ik zal uitleggen waarom. Zij kan
kritiek hebben op het feit dat er steeds een meerderheid was die geen
onderzoek wilde. Zij kan kritiek hebben op de gang van zaken in
Beetsterzwaag en mag mij daarop aanspreken. Ik wil echter niet dat de
commissie-Davids, die onafhankelijk door de heer Davids is
samengesteld en alle vrijheid heeft in haar werk, nu in het brandpunt
van kritiek komt te staan met de kwalificaties die door de leden van
de Kamer zijn gegeven. Daarmee doet de Kamer de commissie-Davids en de
commissievoorzitter geen recht.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Dit is unfair. De Kamer verkiest niet om commissieleden te kritiseren,
maar dit is het effect van de kwetsbare constructie die de
minister-president tot stand heeft gebracht. Hij kiest voor een
zogenaamd onafhankelijke commissie onder zijn ministeriële
verantwoordelijkheid. Hij stelt dat de commissie onafhankelijk is,
maar vier bewindslieden kunnen het rapport lezen. Ja, zegt de
minister-president dan, alleen op staatsgeheime informatie, maar
daarvoor moeten zij dan wel het hele rapport doorakkeren. Die ruimte
biedt de minister-president. Hij heeft gekozen voor een constructie
die zich buitengewoon moeilijk verhoudt tot onafhankelijkheid. Daar
zijn wij kritisch over en die kritiek zal hij moeten aanvaarden zonder
te jij-bakken dat wij daarmee de integriteit van commissieleden ter
discussie stellen.
Minister Balkenende:
Ik ben het niet eens met mevrouw Halsema. Het staat vast dat de
commissie toegang krijgt tot alle bronnen en tot alle personen met wie
zij wenst te spreken. Dit staat in artikel 5 van het
instellingsbesluit. Het protocol is tot stand gekomen in overleg met
de heer Davids; hij heeft er zijn handtekening onder gezet. Dit
protocol ligt in het verlengde van de methode van werken die al vaker
is toegepast.
Ik verwijs naar wat de voorzitter van de commissie heeft gezegd over
de onafhankelijkheid van de commissie en over de wijze waarop zij zal
opereren. Wij moeten oppassen dat wij niet in de sfeer van
verdachtmakingen komen. De kwalificaties die nu worden verbonden aan
het werk van de commissie -- ik heb ze zo-even genoemd -- zijn in mijn
ogen eerder verdachtmakingen dan een faire beoordeling van het
protocol en de gang van zaken. Wij moeten de commissie de ruimte
bieden om haar werk in volstrekte onafhankelijkheid te doen. Daarna
zal het debat worden gevoerd. Zo zit ik hierin. Ik vind het zeer te
betreuren dat het werk van de commissie op voorhand verdacht wordt
gemaakt door de kwalificaties die in dit debat worden geuit. Ik vind
dat niet fair.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
De minister-president gaat door op hetzelfde spoor van gekwetstheid en
omgangsvormen die hij niet op prijs stelt. Laat ik het omkeren. Met de
constructie die hij heeft gekozen van een onafhankelijke commissie
onder zijn verantwoordelijkheid -- wat een contradictio in terminis is
-- heeft hij ervoor gekozen om de mensen die zitting nemen in de
commissie, in een atmosfeer en situatie te brengen waarin er permanent
aan hun onafhankelijkheid zal worden getwijfeld. Dit is niet het
gevolg van het gedrag van de Kamer, maar van de constructie die de
minister-president heeft gekozen en als mensen daar kwetsbaar door
worden, is dat het effect van zijn handelen.
Minister Balkenende:
Dat vind ik onzin, met alle respect. Als er overleg plaatsvindt met de
commissievoorzitter over een protocol inzake het omgaan met
staatsgeheime informatie en als dat protocol ook in het verlengde ligt
van een werkmethode die al veel vaker is toegepast, dan is het van de
gekke om ons dan het verwijt te maken dat de commissie in de
verdachtenhoek komt te staan. Het kabinet en de meerderheid van de
Kamer geven de volle ruimte aan de commissie-Davids om het werk te
doen dat gedaan moet worden. De kwalificaties die zijn gegeven, zijn
echter niet van mij, maar van u. Als in deze Kamer wordt doorgegaan
met het op deze manier afschieten van de commissie-Davids, via termen
als "schertsvertoning" en "nietszeggende uitkomsten", aan wie ligt het
dan dat het beeld over deze commissie verkeerd is?
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Aan u!
Minister Balkenende:
Nee, dat zijn uw kwalificaties.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Dat is precies het punt. U gaat door op dezelfde route. U legt bij de
Kamer de verantwoordelijkheid voor het feit dat de commissie mogelijk
in moeilijke omstandigheden komt te verkeren, maar die
verantwoordelijkheid ligt bij u. Dat is het effect van uw optreden,
dat is het effect van de beslissing die u hebt genomen om een
onafhankelijke commissie in te stellen onder uw verantwoordelijkheid.
Die twee dingen gaan niet samen.
Minister Balkenende:
Het zou beter zijn als wij respectvol zouden omgaan met deze
commissie...
De heer Pechtold (D66):
Theater!
Minister Balkenende:
... Als er onduidelijkheden zijn over het protocol, leg ik dat graag
uit. Het gaat om waarheidsvinding, het gaat om een onafhankelijke
commissie...
De heer Pechtold (D66):
Aan de leiband!
Minister Balkenende:
... die toegang krijgt tot alle bronnen. Dat u liever een
parlementaire enquête hebt, is uiteraard uw goed recht, maar ik vind
dat het hele debat ermee is gediend dat de commissie in
onafhankelijkheid haar werk kan doen. Dat is ook de intentie geweest.
De voorzitter:
Dank u wel. Het lijkt mij goed dat wij nu doorgaan met een volgend
punt.
Mevrouw Kant (SP):
Het wordt toch wel heel schokkend als de minister-president hier zelf
het woord "waarheidsvinding" in de mond neemt. Blijkbaar denkt hij dat
de aanval de beste verdediging is, maar gezien de geschiedenis van het
onderwerp waar wij het nu over hebben, vind ik dat heel onverstandig.
U bent toch degene die juist waarheidsvinding via de parlementaire
democratie hebt willen tegenhouden via de onderhandelingen in de
coalitie? Ik vind het dus een beetje ongepast dat juist u nu het woord
"waarheidsvinding" in de mond neemt. De argwaan komt natuurlijk daar
vandaan. De argwaan dat niet alle kansen aanwezig zijn om alle
informatie te krijgen. U hebt immers ook de Kamer tot nu toe niet
altijd alle informatie gegeven. Sterker nog: u hebt de Kamer
nul-komma-nul informatie gegeven. Die argwaan is volgens mij dus heel
erg begrijpelijk.
De voorzitter:
Uw vraag, mevrouw Kant.
Mevrouw Kant (SP):
Mijn vraag is de volgende. Waarom moet er overleg plaatsvinden en
waarom is er dus de mogelijkheid om de commissie bepaalde informatie
niet te geven, omdat die staatsgevaarlijk zou zijn? U zegt tegen de
Kamer dat wij geen vertrouwen hebben in de commissie-Davids, maar u
hebt zelf geen vertrouwen in die commissie. U wilt immers bepalen
welke staatsgevaarlijke informatie wel of niet ingezien mag worden en
u wilt ook het conceptrapport inzien, om te kunnen beoordelen of de
commissie-Davids een en ander wel goed gezien heeft.
Minister Balkenende:
Laat ik dan een opmerking maken over lid 7 van het protocol. Dat is
eigenlijk de kern van de discussie die nu wordt gevoerd over het
overleg tussen de minister en de commissievoorzitter over
staatsgeheime informatie. In lid 7 is de bepaling opgenomen dat er
overleg plaatsvindt indien de minister meent dat het ter beschikking
stellen van staatsgeheime informatie achterwege dient te blijven. De
mogelijkheid van vertrouwelijke inzage door de voorzitter van de
commissie is echter nadrukkelijk aan de orde. Het gaat hier om een
bepaling die wat ons betreft alleen zal worden ingezet in
uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld in het geval dat de bron van
informatie te allen tijde dient te worden beschermd ten behoeve van de
veiligheid van die persoon. Zoals beschreven is in dat geval
vertrouwelijke inzage door de voorzitter van de commissie nadrukkelijk
aan de orde. Ik geef dus aan dat de commissievoorzitter toegang heeft
tot alle informatie. Van een beperking zal alleen sprake zijn in
uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld wanneer het gaat om een bron in
de vorm van een persoon die beschermd zou moeten worden. Kortom: er is
een maximale mogelijkheid om kennis te nemen van informatie. Dit heeft
niets te maken met censuur of het achterhouden van zaken. Het kan in
dit geval te maken hebben met de veiligheid van een persoon.
Mevrouw Kant (SP):
Ik herhaal mijn constatering van zo-even dat u er blijkbaar weinig
vertrouwen in hebt dat de commissie-Davids hier op een prudente manier
mee zal omgaan. U wilt bepalen wat die bijzondere situaties zijn. Het
is wat u betreft niet aan de commissie-Davids om dat te bepalen. Ik
kan mij nog wel voorstellen dat u aangeeft dat er sprake is van een
bijzondere situatie, maar vervolgens is het toch aan de
commissie-Davids om te beoordelen of u op dat punt gelijk hebt? Uw
tweede zin is in dit verband cruciaal. Is die vertrouwelijke inzage er
dan per definitie en kan de commissie zelf beoordelen of het terecht
is dat de informatie vertrouwelijk is?
Minister Balkenende:
Mag ik misschien de heer Davids eens citeren. De vraag die aan hem...
Mevrouw Kant (SP):
Voorzitter. Ik maak hier bezwaar tegen. Ik ben niet geïnteresseerd in
wat de heer Davids heeft gezegd. Ik stel een vraag aan de
minister-president.
Minister Balkenende:
Voorzitter. Ik heb het antwoord nodig dat de heer Davids in het
interview gaf om te laten zien hoe met eventuele problemen zal worden
omgesprongen.
De vragensteller zegt: "Stel nu eens dat minister Verhagen zegt "dit
stuk liever niet" en er komt enorme discussie, gaat u dan in het
eindrapport melden dat er over dat stuk veel discussie is geweest?" De
heer Davids zegt dan: "Ja. Ik denk dat wij verantwoording afleggen
over onze werkwijze. Als daar een incident heeft plaatsgevonden dat
niet te doorbreken is geweest op dit vlak, dan wordt daar uiteraard
melding van gemaakt." Vraag: "Dat eist u wel?" Davids: "Ja." Even
later zegt de heer Davids: "Wat denkt u dat er gebeurt als ik het
eindrapport aanbied en ik vertel dat we helaas één stuk niet hebben
kunnen zien. Zijn dan de rapen gaar of niet?" De interviewer reageert
dan met: "Dat lijkt me wel." Davids: "Mij ook."
Ik noem dit om te laten zien dat de commissie zelf ook heel goed
beseft hoe gevoelig informatie kan zijn en dat er maximale openheid
betracht dient te worden. Als er een conflict rijst, zal daarover
verantwoording worden afgelegd. De heer Van Dam wees daar terecht op.
Zo liggen de zaken. Ik heb er behoefte aan om nogmaals te benadrukken
dat er geen misverstand over mag bestaan dat er maximale transparantie
en openheid moet zijn. Er kunnen zich omstandigheden voordoen, maar
dat zal worden gemeld, waardoor openheid niet langer mogelijk is. Ik
heb de veiligheid van personen al genoemd, maar een punt dat ik nog
niet heb genoemd is de manier waarop je om moet gaan met informatie
van buitenlandse inlichtingendiensten.
Mevrouw Kant (SP):
Dit was mijn vraag niet! Dit was mijn vraag niet, mijn vraag was of...
De voorzitter:
Stel hem dan wat korter. Dan is de kans dat u een goed antwoord krijgt
groter.
Mevrouw Kant (SP):
Helaas is dat geen voorwaarde om een goed antwoord te krijgen.
De voorzitter:
Nee. U denkt van niet. Ik denk van wel. Probeert u het maar.
Mevrouw Kant (SP):
Echt niet. Het ligt meestal aan het antwoord en niet aan de vraag.
Ik vroeg waarom u bepaalt welke informatie de commissie-Davids wel of
niet krijgt. Je kunt pas beoordelen of informatie cruciaal was of wel
of niet terecht is achtergehouden als je inzage hebt gehad in die
informatie. U bepaalt in dit geval welke informatie wel of niet naar
de commissie gaat.
De voorzitter:
Dank u wel. Laten wij nu even luisteren.
Mevrouw Kant (SP):
Nee. Nog een slotvraag.
Als u de heer Davids blijft aanroepen en een-tweetjes blijft uitvoeren
met de heer Davids, dan maakt u de verdenking dat de heer Davids uw
adjudant is wel heel sterk.
Minister Balkenende:
Mevrouw Kant wil een korte opmerking. Ik verwijs naar artikel 5 van
het instellingsbesluit. Het is niet aan de ministers of aan het
kabinet om te bepalen welke informatie naar buiten wordt gebracht. De
commissie vraagt alle informatie op die zij nodig heeft. De commissie
raadpleegt alle personen met wie zij wil spreken. Zo liggen de feiten.
En dat bepalen wij niet, maar de commissie.
De voorzitter:
Ik begrijp het antwoord.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Zegt u het dan maar.
De voorzitter:
Het kan toch niet de bedoeling zijn dat ik het hier ga vertellen.
Wat begrijpt u dan niet?
Mevrouw Kant (SP):
Ik begrijp niet waarom de minister-president in het protocol schrijft
dat bepaalde informatie getoetst gaat worden op staatsgevaarlijkheid.
Vandaag licht hij dan wel toe welke bijzondere situaties hij daarbij
op het oog heeft, maar dat laat onverlet dat hij bepaalt of deze
informatie wel of niet aan de commissie ter beschikking wordt gesteld.
Als dat niet zo is, is de tekst van het protocol onjuist.
De voorzitter:
Nee. Nu even luisteren. Dit is cruciaal.
Minister Balkenende:
Zo kunnen wij eindeloos met elkaar blijven debatteren.
Ik hoop dat u echt luistert naar wat ik zeg, want ik heb al gezegd dat
de commissie tot alle informatie toegang krijgt, zie artikel 5 van het
instellingsbesluit. Er kan geen misverstand over bestaan. Wij houden
geen informatie achter. Wij verstrekken alle informatie die de
commissie wil hebben. Het tweede punt is de vraag hoe je vervolgens
met die informatie omgaat. Als ergens het label "staatsgeheim" op
staat, moeten wij bepalen hoe wij daarmee om zullen gaan. In principe
zullen heel veel van die staatsgeheimen worden prijsgegeven, maar in
uitzonderlijke omstandigheden kan het zo zijn dat in het belang van
iemands veiligheid een bron niet mag worden genoemd.
Voorzitter. Ik kan toch zeker niet duidelijker zijn? Er is toch zeker
geen sprake van dat ik zaken probeer te censureren of dat ik zaken
probeer tegen te houden? Dat is toch allemaal niet aan de orde.
De voorzitter:
De commissie krijgt de informatie dan wel, maar met de tekst erbij
"dit is staatsgeheim en u moet daar straks mee in het stuk oppassen".
Minister Balkenende:
In de stukken staan aanduidingen als "confidentieel", "geheim" en
"zeer geheim". Wie heeft deze stukken zo gerubriceerd? Dat hebben de
betrokken ministers zelf gedaan. Natuurlijk zal de commissie kennis
nemen van dergelijke informatie. Veel van die informatie zal ook
worden benut en genoemd. In uitzonderlijke omstandigheden kunnen zich
echter situaties voordoen die het onmogelijk maken om iets te melden.
Ik heb bijvoorbeeld genoemd het niet willen prijsgeven van een bron in
verband met de veiligheid van deze persoon.
Mevrouw Kant (SP):
Ik zal het protocol gewoon maar even voorlezen, want de verwarring
wordt alleen maar groter. Artikel 7: "Indien de minister meent dat het
ter beschikking stellen van staatsgeheime informatie achterwege dient
te blijven -- dat staat er -- vindt overleg plaats tussen de minister
en de voorzitter." Daarna wordt gesteld: "Daarbij is de mogelijkheid
van vertrouwelijke inzage door de minister nadrukkelijk aan de orde."
Als er nu niet "mogelijkheid" had gestaan, maar "gegarandeerd", had ik
het kunnen volgen. Maar ik kan het nu niet meer volgen.
Minister Balkenende:
Naar mijn mening moeten we het artikel als volgt lezen. We kunnen het
protocol niet los zien van de essentiële inhoud van artikel 5 van het
Instellingsbesluit dat hier in de Kamer naar voren is gebracht. De
commissie krijgt toegang tot alle stukken die de commissie wenst te
hebben. Natuurlijk zal de commissie aanlopen tegen staatsgeheimen,
tegen documenten waaraan die kwalificatie is gegeven. De vraag is dan
wanneer bepaalde zaken al dan niet aan de openbaarheid kunnen worden
prijsgegeven. Artikel 7 van het protocol kan niet los worden gezien
van artikel 5 van het Instellingsbesluit.
Mevrouw Kant (SP):
Dan moet artikel 7 van het protocol veranderd worden in die zin, dat
wordt gesproken over de "garantie tot vertrouwelijke inzage" in plaats
van over "de mogelijkheid van vertrouwelijke inzage". Dan klopt het
met wat de minister-president zegt dat alle informatie toegankelijk
is.
Minister Balkenende:
Ik heb gezegd wat ik hierover heb gezegd. Zo nodig zal ik de Kamer een
andere brief over dit onderwerp doen toekomen. Ik zeg dat toe, want ik
wil niet dat dit blijft hangen. Ik geef exact aan langs welke lijnen
ik wil opereren. Ik heb ook exact aangegeven dat de commissie alle
informatie moet kunnen krijgen. Mocht dat leiden tot onduidelijkheid
-- dat merk ik hier -- dan wil ik die graag wegnemen.
De heer Ten Broeke (VVD):
Ik heb in mijn eerste termijn het Instellingsbesluit en het bewuste
artikel daarin niet zonder reden genoemd. Er zit namelijk wel degelijk
spanning tussen dat Instellingsbesluit en het protocol. De
minister-president zal dat ook hebben gemerkt. Het kan niet zo zijn
dat alle informatie tegelijkertijd ter beschikking wordt gesteld als
staatsgeheime informatie naar het oordeel van een minister achterwege
dient te blijven en dus niet ter beschikking wordt gesteld. Wij willen
graag duidelijkheid over deze situatie. Dan maakt de
minister-president zich met de gekozen constructie wel degelijk
kwetsbaar voor de oordelen die in deze Kamer worden uitgesproken. Dat
daar helderheid over moet komen, is van eminent belang. Ik heb de
minister-president ook een handreiking gedaan. Het beste zou zijn als
we een parlementaire enquête kregen, zodat we het zelf konden
beoordelen. Dat zit er niet in. Wat naar mijn mening nu zou moeten
gebeuren, is dat de minister-president hier toezegt dat ook de
commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten daar mede
inzage in krijgt en dus kennisneemt ingeval een conflict tussen de
voorzitter van de commissie en de desbetreffende minister op het
gebied van de artikelen 4, 7 en 9. Dat zijn de cruciale artikelen. Dan
kan de Kamer daarover een oordeel vellen.
Minister Balkenende:
Voorzitter. Ik heb de letterlijke tekst van artikel 7 van het protocol
voor mij liggen. Er werd gesproken over "het ter beschikking stellen".
Deze formulering moet echter worden gezien in het kader van de
publiciteit. Er staat: "Indien de minister meent dat het ter
beschikking stellen van staatsgeheime informatie achterwege dient te
blijven ..." Daarmee wordt bedoeld het prijsgeven aan de openbaarheid
van stukken.
De heer Ten Broeke (VVD):
Maar dat staat er niet. Dit is een contract dat wordt getekend met de
commissievoorzitter en niet met De Telegraaf of wie anders.
Minister Balkenende:
Er staat "... het ter beschikking stellen van staatsgeheime informatie
achterwege dient te blijven. " Dat betekent dat zaken niet naar buiten
mogen komen. Ik heb daar de redenen voor gegeven. Daaronder staat:
"Daarbij is de mogelijkheid van vertrouwelijke inzage door de
voorzitter van de commissie nadrukkelijk aan de orde." Hoe kun je nu
wel vertrouwelijke inzage hebben in een stuk, terwijl dat niet ter
beschikking zou worden gesteld? Dat is onlogisch.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Voorzitter ...
De voorzitter:
Mevrouw Halsema, geeft u uw collega's ook een beetje de kans!
Minister Balkenende:
De heer Ten Broeke heeft een vraag gesteld over de commissie voor de
Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Ik heb goed geluisterd naar wat
de Kamer heeft gezegd. De Kamer heeft zo min mogelijk behoefte aan
vertrouwelijkheid, aan overleg met de commissie voor de Inlichtingen-
en Veiligheidsdiensten. Ik herinner mij wat mevrouw Hamer daarover
heeft gezegd. Dat weten wij en dat weet de commissie. Het gaat juist
om die maximale transparantie. Er zouden zich omstandigheden kunnen
voordoen, waarop de heer Ten Broeke doelt. Dat zal dan een zaak moeten
zijn van nader overleg tussen de commissie-Davids en de Tweede Kamer
hoe hiermee moet worden omgesprongen.
Het wezen is nu juist dat wij zo veel mogelijk moeten voorkomen dat
wij dit soort vertrouwelijk overleg hebben. Dat is de kern van de
discussie die wij hier met elkaar hebben gevoerd.
De heer Ten Broeke (VVD):
De minister-president heeft ondertussen een lange geschiedenis achter
de rug dat hij hier stond en dat het ging om een parlementaire
enquête. Ik voorspel hem dat hij nog een lange geschiedenis voor de
boeg heeft, omdat er telkens opnieuw aanleidingen zullen zijn voor
deze Kamer om chagrijnig te reageren en om op publicaties in te gaan.
Nu gaat het om het contract dat met de commissie-Davids is gesloten.
Om die reden zou de premier er goed aan doen om wat toeschietelijker
te zijn ten opzichte van de Kamer, om haar de gelegenheid te geven om
zelf te beoordelen of op een juiste manier is omgegaan met informatie
die als staatsgevaarlijk wordt gezien. De VVD-fractie wil de
minister-president twee dingen toevoegen. Ik heb er begrip voor dat
informatie van derden daarbij achterwege moet blijven. Daarmee is een
groot belang gemoeid. Ik heb er ook begrip voor dat bronbescherming
wordt toegepast. Daarover vallen echter afspraken te maken. Laat dan
ook de Kamer meekijken.
Minister Balkenende:
Dit is een abstracte discussie, want wij weten niet waarover wij
praten. Dat zal afhankelijk zijn van het rapport van de commissie.
Daarnaast hoop ik dat dit debat ertoe kan bijdragen dat er meer
vertrouwen is. Als ik kijk naar het verband tussen wat in "7" wordt
gezegd en in artikel 5 van het instemmingsbesluit en dan zeg dat de
commissie toegang krijgt tot alles, kan daarover geen misverstand
bestaan. U interpreteert het echter alsof ik als minister informatie
tegenhoud. Wij kunnen dan eindeloos het debat met elkaar voeren, maar
dan komen wij geen stap verder en dat betreur ik zeer. Ik heb gezegd
dat ik de zaken zal verduidelijken in een brief, maar dat vind ik
helemaal niet nodig. Ik geef hier duidelijk aan dat "ter beschikking
stellen" betekent "zaken in de openbaarheid brengen". In de volgende
zin staat ook nog een keer dat de mogelijkheid van vertrouwelijke
inzage nadrukkelijk aan de orde is. Als wij deze formuleringen dan op
een verkeerde manier interpreteren, kunnen wij aan de gang blijven.
Dat moeten wij niet willen. Over de informatie die vertrouwelijk is,
kan ik het volgende zeggen. Het kan inderdaad dat de commissie zegt
dat zij gestuit is op bijvoorbeeld een bron. Dat kan in een voetnoot
worden vermeld; ik weet niet wat de commissie zal gaan doen. Het kan
dan zijn dat u behoefte hebt aan nader vertrouwelijk overleg. Dat kan.
De heer Ten Broeke (VVD):
De grote vraag is natuurlijk hoe wij dat kunnen weten. Van het
contract dat u met de commissievoorzitter heeft gesloten, kan de Kamer
nooit kennisnemen. Wij moeten wachten tot er een eindrapport ligt.
Minister Balkenende:
Waarom heb ik nu net de heer Davids geciteerd? De heer Davids is
ingegaan op een casuspositie dat er een conflict zou zijn met een van
de ministers. Hij heeft toen gezegd dat hij daarover verantwoording
aflegt en dat dit zal worden gemeld. Hij heeft zelfs de term "de rapen
zijn gaar" of woorden van die strekking gebruikt. Ik heb hem net
geciteerd. Er kan toch geen misverstand over bestaan dat wanneer een
commissie een probleem heeft met de minister over een bepaalde bron en
dat wordt niet opgelost, er een probleem ligt? Het is mijn indruk, ook
op basis van wat de heer Davids zegt, dat de commissie absoluut zal
aangeven waar er problemen ontstaan. Dat zal in de verantwoording
terugkomen. Ik ken de Kamer goed genoeg om te weten dat dit zal leiden
tot veel vragen.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Even voor de duidelijkheid: ik spreek u aan als minister-president en
eerste ondertekenaar van het protocol, en voor de rest niemand. Ik heb
een vraag over artikel 9. Ik heb begrepen dat u de mogelijkheid van de
minister om tijdens het proces te rubriceren, er uithaalt.
Minister Balkenende:
Pardon?
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
De mogelijkheid die nu in artikel 9 zit dat informatie tijdens het
proces, tijdens de looptijd van de commissie-Davids, niet meer wordt
gerubriceerd. Die haalt u eruit.
Minister Balkenende:
Dat klopt.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Als u dan toch bezig bent ...
Minister Balkenende:
Eruit? Nee. Ik heb gezegd dat de informatie op dit moment al een
kwalificatie heeft als staatsgeheim of confidentieel. Dat zijn de
bekende aanduidingen. Dit gaat om informatie die nu al een
kwalificatie heeft. Ik heb aangegeven dat gedurende het onderzoek
uiteraard de kwalificaties niet zullen worden veranderd.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Dus dat is duidelijk. Dat staat hier wel, want in artikel 9 staat dat
door de commissie vervaardigde stukken voor openbaarmaking aan de
minister ter inzage worden gegeven om te bezien of staatsgeheime
informatie is vastgelegd. Dat betekent dat een minister tijdens het
proces nog een stempel kan zetten, want anders is dit artikel
overbodig.
Minister Balkenende:
Nee. De commissie-Davids heeft contacten met personen en ziet bronnen.
Op die bronnen kan staan "gerubriceerd staatsgeheim". Normaalgesproken
mag dergelijke informatie nooit naar buiten komen. Op een gegeven
moment zal er dus gederubriceerd moeten worden, omdat de informatie
aan de openbaarheid wordt prijsgegeven. Zo werkt dat. Onze inzet is
dat dit maximaal zal zijn. Er kunnen zich omstandigheden voordoen
waarin dat niet het geval is.
Daarin zit ook de noodzaak om overleg te hebben met de minister,
bijvoorbeeld in verband met bronbescherming of omdat een buitenlandse
inlichtingen- of veiligheidsdienst in het geding is. Dat is wat er aan
de orde is en u moet er niet meer van maken.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Dus het gaat hier alleen om declassificering?
Minister Balkenende:
Als iets onder de rubriek staatsgeheim valt en er moet op enig moment
informatie naar buiten worden gebracht op grond van het onderzoek, dan
is de minister daarvoor verantwoordelijk.
De voorzitter:
Er ontstaan dus geen nieuwe staatsgeheimen.
Minister Balkenende:
Zo is dat.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Er ontstaan 100% zeker geen nieuwe staatsgeheimen tijdens het proces?
Minister Balkenende:
Nee. Dat zeg ik toch?
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Dan heb ik een volgende vraag. U zei net letterlijk dat het natuurlijk
niet de bedoeling is dat vier ministers het rapport krijgen. Nu is in
artikel 1 aangegeven dat onder "de minister" wordt verstaan vier
ministers. In artikel 9 staat dat het conceptverslag van de commissie
voor openbaarmaking wordt voorgelegd aan de minister. Dat zijn dus
vier ministers.
Minister Balkenende:
Het gaat om de passage aan het eind van die zin. Daar zou ik nog eens
een dikke streep onder willen zetten: "ter inzage gegeven om te bezien
of er staatsgeheime informatie is vastgelegd". Ik heb u aangegeven dat
het mij niet gaat om het in zijn totaliteit ter beschikking stellen
van het rapport. Dat is ook tegen de geest van wat hier is besproken.
Alleen de bewindspersoon die verantwoordelijk is voor zijn of haar
terrein moet wel kunnen bezien hoe het zit met de staatsgeheime
informatie.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Die leest dus het hele rapport, want anders weet hij of zij het niet.
Minister Balkenende:
Dat is niet mijn intentie en dat is volgens mij ook niet wat de
commissie voor ogen heeft, al zal de commissie dat zelf moeten
bepalen. Ik heb u hier aangegeven dat u op eenzelfde manier wordt
behandeld. Het kabinet krijgt het rapport, en de Kamer krijgt het
rapport op hetzelfde moment. Het enige wat er aan de orde is, is dat
de Kamer niet gaat over de staatsgeheime informatie en de
bewindslieden wel. Als de vraag rijst of het aangeven van
staatsgeheime informatie klopt -- en dat is een grote
verantwoordelijkheid -- dan is het goed dat een bewindspersoon wordt
gekend in de aanwezigheid van die staatsgeheime informatie. Die
waarborg is nodig, want het gaat niet om zomaar informatie. Dat is de
strekking van deze bepaling.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
De minister-president zegt hier dus: ieder van die vier ministers
krijgt dat deel van de informatie dat interessant is voor de
desbetreffende minister en de Kamer krijgt tegelijkertijd het hele
rapport.
Minister Balkenende:
Nee, ik zeg: voordat het rapport verschijnt, kan informatie die te
maken heeft met het beleidsterrein van de bewindspersoon waarop sprake
is van staatsgeheime informatie, worden geverifieerd om te bezien of
de staatsgeheime informatie juist is weergegeven. Dat is het enige wat
speelt. Dat heeft niets te maken met het totale rapport kennen of met
invloed willen uitoefenen op de bevindingen van de commissie of op de
compositie van het stuk. Het gaat alleen om de verantwoordelijkheid
die de bewindspersoon heeft voor staatsgeheime informatie. That's all.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Nog even over punt 7. Waarom staat er in plaats van zin drie --
daarbij is de mogelijkheid van vertrouwelijke inzage door de
voorzitter van de commissie nadrukkelijk aan de orde -- niet gewoon:
dan is de vertrouwelijke informatie gewoon openbaar of ten minste ter
inzage van de voorzitter van de commissie? Waarom staat er
"nadrukkelijk aan de orde"? Dan kan er altijd nog weer een uitgang
worden gevonden.
Minister Balkenende:
Dat moet dus in relatie worden gezien met de eerste zin. Ik heb het
uitgelegd. Het gaat om het naar buiten brengen van staatsgeheime
informatie. De betekenis van de derde en de vierde regel is dat er
nadrukkelijk acht mag worden geslagen op de informatie zelf indien
bepaalde informatie bijvoorbeeld in verband met de veiligheid van een
bron niet naar buiten kan komen. Dat is een waarborg dat de commissie
inderdaad toegang krijgt tot alle stukken, zoals neergelegd in artikel
5 van het instellingsbesluit.
De heer Van Dam (PvdA):
Voorzitter. Het lijkt mij goed als het stenogram van dit debat
uiteindelijk als bijlage bij het protocol meegaat naar de commissie.
Wij zijn nu bij de punten 7 en 9. Wij zouden het eigenlijk op volgorde
doen, maar daar zijn wij van afgeweken. Ik had begrepen dat punt 9
ging over de openbaarmaking en punt 7 over het ter beschikking stellen
dan wel inzien van documenten. Concluderend begrijp ik dat dit niet zo
is en dat ook punt 7 slechts ziet op openbaarmaking van eventuele
staatsgeheimen, dus publicatie, en dat dus de commissie-Davids inzage
krijgt in alle stukken.
Minister Balkenende:
Ja.
De heer Van Dam (PvdA):
Dan is dat in elk geval helder. Dan rijst wel de vraag of punt 7 wel
nuttig is, aangezien punt 9 al afspraken omvat over de openbaarmaking.
Minister Balkenende:
Punt 7 is een bepaling die ziet op de onderzoeksactiviteiten van de
commissie, terwijl punt 9 ziet op het uiteindelijke resultaat.
In artikel 9 gaat het om de vraag of de informatie op een correcte
wijze is weergegeven. Artikel 7 heeft te maken met de vraag welke
informatie naar buiten kan worden gebracht. Bij artikel 9 gaat het om
de manier waarop verantwoording is afgelegd over staatsgeheime
informatie.
De heer Van Dam (PvdA):
Bij artikel 7 gaat het er dus om dat de commissie de stukken die zij
ziet, ook als bijlagen bij het rapport mag voegen en publiceren.
Minister Balkenende:
Bij alle documenten waarover de commissie beschikt, zonder enige
limiet, kan het de vraag zijn of bepaalde informatie wel of niet naar
buiten mag worden gebracht. Als voorbeeld noemde ik al de bescherming
van een bron. Er zal dan overleg plaatsvinden, maar die informatie
moet wel door de commissie kunnen worden bekeken en beoordeeld. Dat is
de strekking van artikel 7. Het betreft de werkwijze gedurende het
proces van de totstandkoming van het rapport.
De heer Van Dam (PvdA):
Het gaat dus alleen om bronbescherming. Ik kan mij niet zo gauw een
andere omstandigheid voorstellen.
Minister Balkenende:
Ik heb al gezegd dat het om uitzonderlijke omstandigheden gaat.
De heer Van Dam (PvdA):
Dat betekent dat artikel 9 alleen van toepassing is in een situatie
waarbij artikel 7 is gebruikt, zoals ingeval van bronbescherming in
een uitzonderlijke omstandigheid. Alleen in die gevallen krijgt de
minister het concept-verslag onder ogen.
Minister Balkenende:
Nee. Staatsgeheime informatie kan via twee lijnen worden prijsgegeven.
De staatsgeheime informatie gaat de openbaarheid in en daaraan zal de
minister zijn medewerking moeten verlenen omdat het om derubricering
van de kwalificatie gaat. Als dat niet gebeurt, zal moeten worden
aangegeven waarom iets niet naar buiten kan, bijvoorbeeld bij
bronbescherming. Daarop ziet artikel 7 toe. Artikel 9 is feitelijk de
staatsgeheime informatie. Ook als die openbaar wordt, blijft de vraag
hoe zorgvuldig de weergave is. Klopt het wat daar wordt gezegd? Het is
meer dan alleen informatie die betrekking heeft op zaken die niet naar
buiten mogen worden gebracht. Het gaat om staatsgeheime informatie en
om de zorgvuldigheid waarmee die naar buiten wordt gebracht.
De heer Van Dam (PvdA):
Het ligt misschien aan mij, maar hier raak ik het even kwijt. Daar
waar staatsgeheime informatie naar buiten mag worden gebracht, is er
geen probleem. De commissie-Davids kan haar rapport maken en de
informatie daarbij voegen en publiceren. Daar waar het niet naar
buiten mag worden gebracht, mogen ministers meekijken hoe een en ander
is verwoord. Wordt de informatie daarmee dan toch niet openbaar
gemaakt? Ik ga ervan uit dat daar artikel 9 voor is. Het derubriceren
van staatsgeheimen mag openbaar worden gemaakt, maar aan de andere
kant zijn er enkele zeer bijzondere gevallen die niet naar buiten
mogen worden gebracht. In dat geval nemen wij met de
minister-president het rapport door, om te kijken of die tekst toch
niet per ongeluk in het rapport is opgenomen.
Minister Balkenende:
Ik zal het heel precies zeggen. Het is per wet verboden om
staatsgeheime informatie te publiceren. De commissie kan dus
aanleiding zien om die staatsgeheime informatie toch in het rapport op
te nemen. Daarover moet dan worden overlegd en indien wordt besloten
tot publicatie, dan zal de minister de betreffende informatie
uiteraard eerst moeten derubriceren. Dat heb ik zojuist al gezegd. Bij
de inzage van het concept-verslag gaat het er uiteraard slechts om dat
staatsgeheime feiten op een juiste weergave kunnen worden gecheckt.
Dat is het wezen van deze bepaling. Ik kan het niet preciezer zeggen.
De heer Pechtold (D66):
Zojuist zei de minister-president dat vooraf wordt bepaald of
informatie staatsgeheim is. Kan hij garanderen dat er tussen 2002 en
2003 geen informatie van status is veranderd? Ik ben uiteraard niet
alleen geïnteresseerd in wat er gederubriceerd is. Zijn er zaken die
lopende de jaren tot staatsgeheim zijn verklaard die in eerste aanleg
niet dat stempel hadden?
Minister Balkenende:
Dat weet ik niet. Ik kan dat ook niet garanderen. De vraag die hier
aan de orde is, is wat er gebeurt met informatie die een bepaalde
kwalificatie heeft gekregen, bijvoorbeeld "confidentieel", "geheim" of
"zeer geheim". Dat zijn de bekende aanduidingen, die in het verleden
zijn gegeven.
Ik kan niet overzien of dat aan de orde is geweest, maar daar gaat het
ook niet om. Het gaat er nu om dat de informatie die de
commissie-Davids heeft gerubriceerd is. Ik heb goed van u begrepen dat
u zegt: nu de commissie aan de slag gaat en kennis neemt van deze
stukken, mag er gedurende het proces uiteraard geen sprake zijn van
verandering van kwalificatie. Dat was volgens mij de vraag die u
stelde.
De heer Pechtold (D66):
Ja, maar het begrip "nu" wordt rekbaar sinds de commissie een
voornemen was, ingesteld is en een protocol heeft getekend. Ik ben
geïnteresseerd of er in de afgelopen jaren of maanden, bij wisseling
van de personele invulling van de ministerspost, een opwaardering van
informatie is geweest. Ik kan het billijken dat u dat overzicht nu
misschien niet heeft, maar vindt u dat de commissie-Davids op zijn
minst moet weten of stukken die worden overlegd gedurende de periode
van status veranderd zijn?
Minister Balkenende:
Het lijkt mij dat de vraagstelling die u nu naar voren brengt
uiteraard ook kan -- en misschien ook zal -- worden meegenomen door de
commissie.
De heer Pechtold (D66):
De commissie weet het niet. Ik vraag aan u of u vindt dat het helder
moet zijn of een stuk wanneer Davids het beoordeelt als informatie
vanaf 2002 of voordien een bepaalde status had maar inmiddels een
andere heeft, en dan met name wanneer die informatie staatsgeheim of
confidentieel is verklaard.
Minister Balkenende:
Ik kan niet meer zeggen dan wat ik zelf weet. Anders wordt het
speculeren. U wenst te weten of in de jaren sinds 2002 bepaalde zaken,
die aanvankelijk een lichte kwalificatie hadden gekregen, naderhand
zijn geüpgraded naar bijvoorbeeld "zeer geheim". Dat vind ik een vraag
die ook aan de commissie moet worden gesteld. Dan is dat een vraag die
behoort tot het werkterrein van de commissie wanneer het relevant
wordt geacht of er sprake is geweest van een andere rubricering van
documenten. Dat is feitelijk uw vraag. Dat kan ik zo niet in algemene
zin zeggen. Sterker nog, ik constateer dat u dit kennelijk een
belangrijk item vindt. Datgene wat hier wordt gewisseld en besproken,
is uiteraard relevant voor de activiteiten van de commissie-Davids.
Dan neem ik ook aan dat de commissie-Davids goed naar u heeft
geluisterd in deze vraagstelling.
De heer Pechtold (D66):
Hoe komt die commissie erachter wanneer zij een stempel ziet? Of moet
zij bij elk stuk vragen -- dan zou ik dat alvast maar meegeven, want
dat bekort het werk -- of van ieder stuk helder is of het in de
afgelopen jaren van status veranderd is? Als zij dat bij ieder stuk
moet vragen, lijkt mij dat nogal omslachtig.
Minister Balkenende:
Ik zeg de heer Pechtold gewoon toe dat ik de commissie-Davids op de
hoogte zal stellen van deze vraagstelling.
De voorzitter:
Ik stel voor om dit rondje nog af te maken. Daarna maakt de
minister-president zijn hele betoog af. Anders komt de minister van
Buitenlandse Zaken in problemen. Ik wil wel echt om 13.30 uur met het
VAO NAVO-Top doorgaan.
Mevrouw Kant (SP):
Dit is toch wel een bijzonder debat. Ik kan mij niet herinneren dat ik
zo intensief met tekstverklaring bezig ben geweest sinds mijn
eindexamen. Het is wel belangrijk. Dit moet wel zorgvuldig gebeuren om
duidelijk te maken wat de commissie-Davids nu daadwerkelijk wel of
niet kan gaan doen. Helaas is mij toch nog een hoop niet duidelijk.
Als het gaat om die inzage en het feit dat gekeken wordt naar wat
staatsgevaarlijk is, wat kan dan de consequentie zijn? Als er in het
openbare deel zaken staan die toch staatsgevaarlijk zijn en niet
openbaar mogen zijn in de ogen van het kabinet, neem ik aan dat zij
naar het vertrouwelijke deel gaan. Maar ik neem aan dat in de
conceptrapportage, die gelezen wordt door het kabinet, niet zal worden
geschrapt.
Minister Balkenende:
Nu krijgen wij een herhaling van zetten. Ik heb zo-even aangegeven dat
deze Kamer eerder naar voren heeft gebracht eigenlijk liever geen
vertrouwelijke delen te willen. Ik herinner mij de opmerking van
mevrouw Hamer nog. Ik heb ook gezegd toen de Commissie voor de
Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten aan de orde kwam dat ik duidelijk
heb geproefd dat men in deze Kamer de zaak transparant wil hebben, met
zo min mogelijk vertrouwelijke zaken, of zo mogelijk helemaal geen
vertrouwelijke zaken. Dat heb ik geconstateerd. Wat de commissie
uiteindelijk zal doen, of zij al dan niet zal kiezen voor een
vertrouwelijk deel, is aan haar. Ten aanzien van de
informatieverstrekking heb ik aangegeven dat men toegang heeft tot
alle stukken. Ook over de rubricering van staatsgeheime informatie en
hoe daarmee wordt omgegaan heb ik gesproken.
Mevrouw Kant (SP):
Het wordt er niet duidelijker op. Ik wil gewoon weten wat het doel is
van de inzage van die conceptrapportage. U heeft er wel van alles over
gezegd, maar daarmee is het mij nog niet duidelijk. Er wordt dus
gekeken naar staatsgevaarlijke zaken die in het rapport staan, maar
wat kan de consequentie zijn van dat kijken in die conceptrapportage?
Dat is mij niet helder.
Minister Balkenende:
Ik heb zojuist gezegd dat de inzage waar punt 9 op ziet, bedoeld is om
te checken of de staatsgeheime feiten juist zijn weergegeven. Dat is
aan de orde.
Mevrouw Kant (SP):
Dat kan er dus niet toe leiden dat er informatie wordt geschrapt?
De voorzitter:
Nee.
Minister Balkenende:
Nee, juist niet. Ik heb dat al voortdurend gezegd.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Het wordt er inderdaad niet duidelijker op. Het woordje "juist" komt
niet voor in artikel 9. Daarin staat alleen of er sprake is van
staatsgeheime informatie. Wat de minister-president nu zegt, klopt dus
al niet.
Ik ga echter even terug in het debat. De minister-president stelt dat
de commissie-Davids toegang krijgt tot alle informatie. Ik heb het dus
over artikel 7. Dat is de reden dat de leden van de commissie allemaal
een A-status hebben gekregen die behoort bij een vertrouwensfunctie.
Die status hebben zij niet voor niets gekregen. Zij hebben toegang tot
alles. Wat zou daarom een reden voor een minister kunnen zijn om
tijdens het proces te menen dat het ter beschikking stellen van
staatsgeheime informatie achterwege dient te blijven?
Minister Balkenende:
Wij vallen in herhaling. Ik heb gesteld dat het hierbij gaat om de
vraag of de stukken die te maken hebben met het werk van de commissie
en die bijvoorbeeld de kwalificatie "staatsgeheim" hebben, ter
beschikking kunnen worden gesteld in de zin van: kan die informatie
aan de openbaarheid worden prijsgegeven? Dat is wat aan de orde is
gedurende het onderzoek. Ik heb gesteld dat er redenen kunnen zijn
waardoor de informatie niet aan de openbaarheid kan worden
prijsgegeven. Ik hoef dat niet te herhalen. Ik heb echter ook al drie
of vier keer gezegd dat in de volgende regel staat dat de voorzitter
van de commissie bij dit soort zaken, die vertrouwelijk moeten
blijven, nadrukkelijk het recht op vertrouwelijke inzage heeft. Ik kan
het toch niet duidelijker zeggen?
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Er ontstaat hierdoor nog meer mist. Artikel 9 gaat over
openbaarmaking. Artikel 7 gaat over het proces van de commissie. De
minister-president stelt dat de commissie alles mag zien. De functies
van de leden en de voorzitter van de commissie worden gekwalificeerd
als vertrouwensfuncties A. Dat is de hoogste categorie. Toch kan de
minister tijdens het proces besluiten dat openbaarmaking van
staatsgeheime informatie achterwege dient te blijven. Wat kan daarvan
de reden zijn? Het gaat om vertrouwenspersonen en de
minister-president stelt dat de commissie alles mag inzien.
Minister Balkenende:
Mijns inziens moeten wij nu ophouden, voorzitter. In artikel 7 staat
dat in het licht van artikel 5 en het instellingsbesluit de commissie
kan beschikken over alle informatie. De commissie krijgt alle
informatie. Gedurende het proces kan de vraag gaan spelen welk gevaar
openbaarmaking oplevert. Ik heb zojuist geschetst dat dit gevaar kan
samenhangen met bronbescherming. Daarover gaat artikel 7 en het
"gedurende het proces". Daarbij staat echter als waarborg genoemd dat
de voorzitter van de commissie nadrukkelijk het recht op
vertrouwelijke inzage heeft. In punt 9 gaat het om iets anders. Daarin
speelt de vraag hoe de staatsgeheime informatie wordt verwoord. Punt 9
is een check op de zorgvuldigheid van de verwoording van deze
staatsgeheime informatie. Dat is aan de orde, niet meer dan dat.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Ik check nog maar eens of ik het volgende juist begrijp. Artikel 9
gaat over openbaarmaking. Artikel 7 gaat over het werkproces van de
commissie. Heb ik dat juist, ja of nee?
Minister Balkenende:
Dat heb ik al gezegd, voorzitter. Ik ga mij niet herhalen.
De voorzitter:
U moet echt iets nieuws verzinnen, mevrouw Verdonk...
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
De minister-president schept voortdurend mist, voorzitter. Laat ik het
nog eens op een andere manier vragen.
De voorzitter:
Mevrouw Verdonk, ik probeer iets tegen u te zeggen, maar u onderbreekt
mij. Dat vind ik niet correct.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Sorry, voorzitter, gaat uw gang.
De voorzitter:
U moet uw vraag niet herhalen. Ook dat leidt tot meer mist. U kunt wel
een nieuw punt aansnijden.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Volgens mij hoor ik antwoord van de minister-president te krijgen op
mijn vragen. Hij is echter een meester in het scheppen van mist. Hij
haalt dingen door elkaar. Het ene moment gaat artikel 7 volgens hem
over de interne werkwijze van de commissie en het andere moment gaat
dat artikel ineens over de openbaarmaking.
De voorzitter:
Stelt u een korte vraag.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Laat ik mijn vraag dan als volgt formuleren. Waarom heeft de
minister-president de functies van de voorzitter en de leden van de
commissie benoemd tot vertrouwensfuncties A?
Minister Balkenende:
Omdat de voorzitter en de leden gaan oplopen tegen mogelijk
staatsgeheime informatie...
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
...en zij alles mogen zien.
Minister Balkenende:
Ja. Dat is de reden van deze status.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Er is dus geen minister die staatsgeheime informatie kan achterhouden
voor de commissie?
Minister Balkenende:
Er wordt geen informatie achtergehouden. Dat heb ik een- en andermaal
gezegd.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
U was zo lekker kort aan het antwoorden. Is het antwoord op mijn
laatste vraag ja of nee?
Minister Balkenende:
Er wordt geen informatie achtergehouden, als u dat bedoelt.
De voorzitter:
Dank u wel. Als laatste in deze ronde krijgt de heer Voordewind de
gelegenheid een vraag te stellen.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Mijn vraag gaat over een nieuw onderwerp, voorzitter. De
staatsgeheimen hebben wij mijns inziens nu voldoende behandeld. Wij
spraken over punt 7 en punt 9, maar ik wil terugkeren naar punt 3. Dat
punt gaat over de buitenlandse inlichtingendiensten. Voor inzage van
de commissie in informatie die afkomstig is van die buitenlandse
diensten geldt, dat deze diensten daarvoor toestemming zouden moeten
verlenen.
Artikel 5 van het Instellingsbesluit geeft toegang tot alle
informatie. In artikel 3 van het protocol staat dat dit alleen kan
mits buitenlandse diensten daar toestemming voor geven. Op basis van
artikel 9 van het protocol zou je de commissie-Davids daar inzage in
kunnen geven, omdat het kabinet op basis van dat artikel een laatste
check kan uitvoeren om te zien of er in het rapport informatie komt te
staan die het kabinet niet wenst. De vraag is dus of artikel 3 van het
protocol nodig is. Dit beperkt de commissie-Davids enorm, terwijl het
kabinet op basis van artikel 9 toch nog een laatste check kan
uitvoeren.
Minister Balkenende:
Dat is een van de zaken die wij nog moeten bespreken. Artikel 3 heeft
te maken met de buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Dat
is dat bekende third-party-principle. De Nederlandse regering kan niet
zomaar informatie aan bondgenoten of internationale organisaties als
de NAVO openbaar maken, want daarvoor is toestemming nodig. Uiteraard
spant de regering zich maximaal in om die toegang te verkrijgen. Ook
dit is een standaardbepaling die voortvloeit uit vigerende verdragen.
Datgene wat in artikel 3 staat, hoort gewoon bij het algemene
internationale recht en bij hoe je omgaat met vertrouwelijke
informatie van bronnen, ook van andere landen en internationale
organisaties. Er worden overigens voorbereidingen getroffen om
toestemming te krijgen van de relevante buitenlandse diensten,
waaronder die van het Verenigd Koninkrijk. Een concreet verzoek kan
echter pas worden gedaan als duidelijk is welke geheime bronnen of
brondocumenten de commissie-Davids wil zien. Wij zullen anderen dus
attenderen op het feit dat er behoefte zal zijn aan
informatieverstrekking, maar de vraag om zaken openbaar te maken en de
concrete verzoeken in dat kader zijn iets van de commissie-Davids.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Moet je wel toestemming vragen aan die buitenlandse diensten op het
moment dat sprake is van een ingestelde commissie door het kabinet?
Minister Balkenende:
Dat raakt een complex vraagstuk. Wanneer wij op eigen houtje
informatie van buitenlandse diensten naar buiten zouden brengen, zou
dat ons buitengewoon kwetsbaar maken. De heer Ten Broeke heeft dat ook
aangegeven. Neem de situatie rond Afghanistan. Ook daarover wordt
vertrouwelijke informatie gedeeld. Die informatie moet ook "dicht"
blijven. Op het moment dat wij op eigen houtje informatie van
buitenlandse diensten in de openbaarheid zouden brengen, zou dat de
positie van onze inlichtingendiensten ondergraven. Dat moeten wij niet
willen. Dat is de reden waarom je dat soort informatie zult moeten
bespreken met andere diensten. Je moet ze ook wijzen op het feit dat
hier onderzoek plaatsvindt. Uiteraard moet je hen oproepen ook
medewerking te verlenen.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
De commissie heeft een A-status, hetgeen betekent dat de commissie
vertrouwelijk moet omgaan met documenten die worden ingekeken. Dat
betekent nog niet, en daarover heeft de minister-president het, dat
die stukken op straat liggen en dat ze openbaar kunnen worden gemaakt.
In artikel 9 van het protocol is de mogelijkheid van een check voor
het kabinet opgenomen om dat na te gaan. Dan kan de commissie de
informatie tot zich nemen en er conclusies uit trekken, zonder
specifiek te citeren uit allerlei buitenlandse rapporten, en een en
ander wel kunnen meewegen.
Minister Balkenende:
Wat in paragraaf 3 is neergelegd, is feitelijk de usance die altijd
bestaat op grond van internationaal recht over hoe je omgaat met
informatie. Datgene wat hierin is neergelegd, is ook de vorige keer op
deze manier aan de orde gekomen. Het lijkt mij goed die internationale
spelregels op deze manier te honoreren. Daarnaast constateer ik dat al
veel informatie naar buiten is gekomen, ook van buitenlandse
veiligheidsdiensten. Dat is inmiddels openbare informatie, maar het
gaat nu specifiek om zaken die daar niet mee te maken hebben, omdat
het vertrouwelijke zaken zijn. Dat moet op een ordentelijke manier
gebeuren.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter....
De voorzitter:
U moet ook met uw collega's rekening houden. Ik wil nog best een
rondje over punt 3 doen, maar niet meer over de punten 7 en 9 en al
die andere punten.
Mevrouw Thieme (PvdD):
Ik concludeer dat de commissie toch niet alle informatie krijgt. Dat
third-party-principle heeft verder te maken met openbaarmaking, maar
hier gaat het over inzage door de commissie van deze stukken van
buitenlandse diensten. Ik zie het nut van artikel 3 dan niet in, want
je hebt uiteindelijk artikel 9 nodig om te bezien of iets in de
openbaarheid kan worden gebracht.
De voorzitter:
Dit is een exacte herhaling van wat wij zojuist hebben besproken bij
de interruptie van de heer Voordewind; het eerste punt overigens niet,
maar het tweede wel.
Minister Balkenende:
Voorzitter. Ik herhaal wat ik heb gezegd tegen de heer Voordewind.
Datgene wat vastligt in paragraaf 3 is conform de internationale
spelregels over het omgaan met informatie. Ook daar hebben wij ons aan
te houden. Ik heb ook de consequenties aangegeven in het geval wij ons
daar niet aan houden.
Mevrouw Thieme (PvdD):
Mijn eerste punt was niet een herhaling van de vraag van de heer
Voordewind. Mijn tweede punt volgens mij ook niet. Nogmaals, graag een
verduidelijking van de vraag waarom het ter beschikking stellen van
informatie aan de commissie opeens openbaarmaking van buitenlandse
informatie zou zijn, terwijl wat de commissie doet, gewoon onder de
ministeriële verantwoordelijkheid valt.
Minister Balkenende:
Ik heb aangegeven dat het niet gaat om de verantwoordelijkheid van een
bewindspersoon. In paragraaf 3 zijn de gangbare regels gevolgd die in
het internationaal verkeer gelden ten aanzien van de vraag hoe je met
informatie omgaat. Mevrouw Thieme kan zeggen dat zij het daarmee niet
eens is, dat kan en mag. Wij hebben hiermee geprobeerd een en ander
vast te leggen, zoals usance is op grond van internationale
spelregels.
Mevrouw Thieme (PvdD):
De minister-president ziet het ter inzage geven van buitenlandse
informatie aan de commissie dus als het openbaar maken daarvan. Daarom
zou het thirdpartybeginsel van toepassing zijn.
Minister Balkenende:
Nee. Precies zoals het is aangegeven, heeft dit te maken met
spelregels die gelden ten aanzien van het omgaan met buitenlandse
informatie.
De heer Van Dam (PvdA):
Betekent dit dus dat artikel 5 van het instellingsbesluit wat de
minister-president betreft niet van toepassing is op informatie van
buitenlandse inlichtingendiensten?
Minister Balkenende:
Artikel 5 geldt voor alle documenten. Artikel 3 ziet primair op
openbaarmaking, dat is evident. Het punt is dat wij te maken hebben
met internationale spelregels over hoe je met informatie omgaat. Als
er op dit punt een probleem zou zijn met de commissie -- ik zie de
gevoeligheid rondom dit onderwerp -- dat is dit een reden te meer, ook
voor ons, om juist de buitenlandse veiligheidsdiensten alert te maken
op het feit dat in Nederland behoefte is aan een volledig onderzoek,
zonder beperkingen. Wij zullen deze diensten vragen om maximaal mee te
werken, teneinde de informatievoorziening rond te krijgen.
De heer Van Dam (PvdA):
Ik neem aan dat er geen buitenlandse spelregels zijn die het inzien
belemmeren van stukken van buitenlandse inlichtingendiensten door een
persoon met vertrouwensfunctie A, die dus valt onder de
geheimhoudingsplicht.
Minister Balkenende:
Dit is een heel specifieke vraag. Ik zal een en ander nog even nagaan.
Neem de MIVD. Deze dienst heeft te maken met internationale
informatie. Deze informatie berust bij de MIVD en kan worden ingezien
-- dit is ook gezegd -- door de commissie-Davids. Daar zullen ook
zaken van andere landen bij zijn. Dat is een onderdeel van het totale
proces. Daarom zeg ik ook dat sprake is van een subtiel onderscheid in
wat wij feitelijk hanteren. Als de commissie-Davids aanloopt tegen
documenten, ook al zijn ze van andere landen, dan kan worden
aangenomen dat deze ook zullen worden geraadpleegd; dat is evident. Zo
zal het systeem ook werken, omdat dit behoort tot de activiteiten van
deze diensten. De gevoeligheid gaat met name ontstaan op het gebied
van de openbaarmaking.
De heer Van Dam (PvdA):
Concluderend: de commissie kan alles inzien, maar niet op voorhand
overal over publiceren. Als men erover of eruit wil publiceren, is
toestemming vereist, maar niet voor het inzien van de informatie.
Minister Balkenende:
Als de informatie beschikbaar is, lijkt mij -- dit vergt precisie,
want het gaat ook om internationale spelregels -- dat het inzien van
de informatie hoort bij het werk van de commissie. Publiceren is iets
anders.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Ik heb toch nog een vraag. Voor het hebben van inzage in informatie
van buitenlandse diensten, is geen formele instemming vereist. Waar
het de minister-president om gaat, is dat hij de relaties met
bondgenoten niet wil belasten door ondoordachte handelingen in
Nederland.
Minister Balkenende:
Het heeft niet te maken met het belasten van relaties, maar met de
manier waarop inlichtingendiensten vertrouwenwekkend met elkaar
omgaan. Als wij ons niets zouden aantrekken van spelregels op het
gebied van openbaarmaking, kan dat onze informatiepositie schaden. Ik
heb niet voor niets gewezen op de informatie rondom Afghanistan. Stel
dat men het volgende beeld heeft: als je informatie aan Nederland
geeft, ben je er niet zeker van dat zij ook besloten blijft. Dan kan
dat onze informatiepositie belemmeren. Dat is de reden dat wij hiermee
prudent moeten omgaan. Dit heeft niets te maken met betrekkingen met
andere landen of bondgenoten.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Even voor de duidelijkheid. Anders dan het protocol in artikel 3
suggereert, is er geen formele instemming nodig voor inzage, maar gaat
het de minister-president erom dat hij de informatiepositie van de
AIVD en de MIVD en de omgang met andere inlichtingendiensten goed wil
houden.
Dat is een politieke afweging. Het kan namelijk gaan om
inlichtingendiensten die zelf bijvoorbeeld op illegale wijze
informatie hebben verzameld en die informatie hebben verzameld en
verspreid die pertinent onjuist is. U zegt: wij willen de
informatiepositie van onze diensten goed houden. Daarbij horen
samenwerking en informele spelregels met ander diensten. De commissie
wordt dus belast met die beperking. Dat is een politieke beperking die
u in het leven roept om verder een goede politieke samenwerking te
kunnen hebben met ander diensten.
Minister Balkenende:
De veiligheid van onze militairen in Afghanistan bijvoorbeeld, kan
gediend zijn met goede verhoudingen met andere inlichtingen- en
veiligheidsdiensten. Dat essentiële gegeven hebben wij onder ogen te
zien. Ik heb niet graag dat de voorziening van noodzakelijke
informatie die de veiligheid van mensen kan raken, op een of andere
manier zou kunnen haperen. Dat is precies de reden waarom er contact
is met andere instellingen en waarom er internationale spelregels
zijn.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Ik bestrijd niet dat er internationale spelregels zijn en dat die ook
nog zo hun nut hebben en noodzakelijk zijn, alleen wordt in het
protocol opgemerkt dat er een instemmingsvereiste is. Dat is er niet.
U legt de commissie eigenlijk op om, namens u, rekening te houden met
de internationale verhoudingen tussen de inlichtingendiensten. U
brengt dus nog een beperking aan. Het is geen formele beperking, maar
een politieke beperking, omdat u vindt dat de verhoudingen tussen de
inlichtingendiensten niet onder druk mogen komen te staan.
Minister Balkenende:
Op dit punt kan verschillend worden gedacht. De contacten tussen
veiligheidsdiensten zijn van grote betekenis. Daardoor zijn partijen
over en weer zeer zorgvuldig met het geven van inzage in, het
verstrekken van en het aan de openbaarheid prijsgeven van stukken.
Daarom wordt uitgegaan van het verlenen van toestemming, zo staat ook
in paragraaf 3. Dat is ook de reden waarom ik het scherp wil zeggen:
dit kunnen wij niet op eigen houtje bepalen. Als wij dat zouden doen,
dan krijgen wij problemen. Daarom staat in paragraaf 3 dat inzage in,
publicatie van of verstrekking van informatie plaatsvinden indien van
de desbetreffende buitenlandse dienst of partner toestemming is
verkregen. Dat is zo opgenomen om te voorkomen dat wij problemen
krijgen met andere diensten. Dat zouden andere landen ook op eenzelfde
manier brengen.
Mevrouw Kant (SP):
Ik kan er niets aan doen, maar het is mij nog niet helemaal duidelijk,
want het verlenen van inzage roept bij mij toch weer vragen op. Gaat
het dus om informatie waar de AIVD zelf wel over beschikt of inzage in
heeft, maar waarvan het de vraag is of de commissie daar ook inzage in
krijgt, of gaat het om nieuwe informatie? Dat is mij niet helemaal
duidelijk.
Minister Balkenende:
Ik denk dat wij gewoon het beste de tekst kunnen nemen zoals die er
ligt.
Mevrouw Kant (SP):
Als die mij duidelijk was, had ik geen vraag.
Minister Balkenende:
De verstrekking van, verlening van inzage in en publicatie van de
desbetreffende informatie aan de commissie vinden plaats indien van de
desbetreffende buitenlandse dienst of partner toestemming is
verkregen. Dat is de algemene regel, die ook in andere landen wordt
toegepast. Dat is één. Twee: om die reden hebben wij voorbereidingen
getroffen met de buitenlandse diensten, zodat medewerking wordt
verleend aan het onderzoek dat hier in Nederland plaatsvindt. Het
wezen daarvan is dat wij niet op eigen houtje kunnen opereren. Dat zit
hierachter. Daarbij maak ik onderscheid tussen zaken waarbij de MIVD
refereert aan iets wat zij van het buitenland heeft gehoord -- dat is
dan een stuk van de dienst zelf -- en de documenten van de
instellingen zelf. Dat is iets anders. Dat heb ik net aangegeven.
Mevrouw Kant (SP):
De reden waarom ik hier zo op doorga, is dat de vraag op basis van
welke informatie onze AIVD afwegingen heeft gemaakt waarschijnlijk
heel relevant is. Dat is heel erg relevant voor het onderzoek van de
commissie-Davids. Laat ik mijn vraag echter anders stellen dan in mijn
eerste termijn. Er is nu een evaluatie gedaan door de AIVD en de MIVD
zelf. Daar heeft De Telegraaf over bericht. In die evaluatie worden al
verregaande conclusies getrokken, namelijk dat de AIVD ten onrechte
heel erg is afgegaan op de Engelse informatie. Krijgt de
commissie-Davids die evaluatie ook?
Minister Balkenende:
Wat de commissie-Davids aan informatie vraagt, is aan haar zelf. U
heeft al gezien op welke wijze er is gereageerd door de
commissie-Davids op de publiciteit in De Telegraaf. De commissie heeft
gelijk gezegd dat zij dat zal betrekken in haar activiteiten. Ik ga
daar zelf niet op in. U hebt de brief van de minister van BZK op dit
punt gezien. Het is echter aan de commissie om met deze informatie
verder aan de slag te gaan. Dit behoort nu werkelijk tot het domein
van het onderzoek van de commissie-Davids.
Mevrouw Kant (SP):
Wederom, de brief van de minister van BZK leidt weer tot enige
noodzaak tot tekstverklaring. Er wordt immers niet geschreven over de
evaluatie, maar over rapportages van de algemene inlichtingen- en
veiligheidsdiensten. Ik mag toch hopen dat daarin inzage komt, want
anders kunnen wij helemaal geen conclusies trekken. Het gaat nu om de
evaluatie waarover De Telegraaf blijkbaar beschikt. Er is dus al een
evaluatie gedaan. Mijn heel simpele, concrete vraag is niet of de
commissie-Davids daarnaar gaat vragen, maar of zij deze van u kan
krijgen.
Minister Balkenende:
Ik weet niet eens of deze informatie er is en of er een document is.
Daar gaat het niet om. Het gaat om het volgende. De commissie-Davids
heeft gezegd: "Wij nemen de berichtgeving, die wij als zeer serieus
beschouwen, onmiddellijk mee in ons onderzoek. De commissie kan naar
aanleiding van de Telegraafreportage ook stukken opvragen bij de AIVD
en betrokken ministeries." Ik het zojuist al aangegeven dat wij het
werk aan de commissie moeten laten en dat wij haar met haar eigen
verhaal moeten laten komen, opdat wordt voorkomen dat wij iedere week
een debat zouden hebben. Je kunt kiezen voor de methode waarbij een
Kamerdebat volgt op een stuk in de krant, maar de zaken moeten juist
in samenhang worden bekeken. Daarom verwijs ik naar deze opmerking van
de commissie-Davids.
Mevrouw Kant (SP):
Nu wordt het toch weer erger. Hoezo weet u niet of die evaluatie
bestaat? Natuurlijk weet de minister-president van Nederland of die
evaluatie bestaat. Speel nu geen stommetje! U weet of de evaluatie
bestaat en zo ja, krijgt de commissie-Davids inzage daarin?
Minister Balkenende:
Ik doe hierover helemaal geen uitspraak. Ik doe dat niet, omdat ik
namens het kabinet heb gezegd dat, toen het kabinet het voorstel deed
om te komen met een enquêtecommissie, wij ons zullen onthouden van
zaken die te maken hebben met de hele discussie over de besluitvorming
rondom Irak. De vragen die de Kamer heeft gesteld, die zij nog zal
stellen en zaken rondom de publiciteit worden in handen van de
commissie gelegd. Wij onthouden ons daarvan. Dat is precies de reden
waarom de minister van BZK de brief op deze wijze heeft geschreven.
De voorzitter:
Wij laten de minister-president nu echt zijn betoog helemaal afronden.
U kunt dan nadenken over een mogelijke behoefte aan een tweede
termijn.
Minister Balkenende:
Voorzitter. Wij hebben het nu gehad over paragraaf 3, 7 en 9. Wat mij
betreft, resteert alleen het vraagstuk over artikel 2, de bepaling dat
de ministers het onder hen ressorterende personeel instrueren om alle
wettelijk mogelijke medewerking te geven aan de commissie-Davids. Bij
ex-medewerkers zal de minister ervoor zorg dragen dat, voor zover dat
in zijn vermogen ligt, die medewerking wordt gegeven. De medewerking
van de huidige medewerkers vindt uiteraard plaats binnen de wet; zo
zal in een voorkomend geval de geheimhoudingsplicht vervallen. De
minister gaat er dan mee aan de slag en zal zijn medewerkers die
opdracht geven. Vervolgens zal dit bij ex-medewerkers worden
gestimuleerd, omdat zij niet kunnen worden verplicht om mee te werken.
Je kunt echter wel het maximale doen om hen tot medewerking te
bewegen.
Wat mij betreft, is dit het laatste punt dat ik naar voren wilde
brengen, omdat de overige zaken mijns inziens genoegzaam aan de orde
zijn geweest.
De voorzitter:
Ik constateer dat er behoefte is aan een tweede termijn. De spreektijd
bedraagt één minuut, inclusief het indienen van een motie. Ik heb een
nieuwe klok die het heel goed doet!
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Voorzitter. De toon van de minister-president vond ik te aanmatigend
en niet op zijn plaats. Het is niet aan de minister-president om de
kwalificaties die de Kamer gebruikt, van een krul en een sticker te
voorzien. Als er al krullen en stickers worden gegeven, dan doet de
Kamer dat voor het functioneren van het kabinet, maar noch een
sticker, noch een krul zit er vandaag in.
Een protocol behoort verhelderend te zijn en niet verwarrend of
verhullend. Op drie punten blijft onduidelijkheid bestaan. In artikel
3 had "publicatie" moeten staan in plaats van "inzage". In artikel 7
had "ter publicatie" moeten staan in plaats van "ter beschikking".
Artikel 9 had moeten worden aangescherpt. Dit is geen goed protocol en
daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat in het protocol, dat het kabinet met de
commissie-Davids heeft opgesteld, niet wordt gegarandeerd dat de
commissie een ongelimiteerde toegang heeft tot alle denkbare stukken
en informatie, waaronder ministerraadstukken en informatie van
buitenlandse inlichtingendiensten;
draagt het kabinet op, het protocol te wijzigen, opdat recht wordt
gedaan aan de toezeggingen die de premier in het Kamerdebat van 4
februari jl. én van heden aan de Kamer heeft gedaan,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Halsema, Pechtold, Kant,
Verdonk, Thieme en Ten Broeke.
Zij krijgt nr. 8 (31847).
Mevrouw Kant (SP):
Voorzitter. Het was opmerkelijk dat de minister-president de Kamer
betichtte van wantrouwen. Het uitgangspunt moet toch zijn dat
vertrouwen mooi is, maar controle nog beter. Volgens mij zijn wij
gekozen om dit kabinet te controleren. Eigenlijk is de
minister-president degene die de argwaan heeft gevoed, door altijd de
parlementaire enquête te willen tegenhouden. In ieder geval heeft hij
erover afspraken gemaakt met de coalitiepartijen. Het is dus niet zo
gek dat er hier wantrouwen bestaat; de minister-president heeft dat
zelf gevoed. Bovendien blijkt het terecht dat wij dit debat voeren.
Het protocol is volstrekt onduidelijk. Sterker nog, er staan echt
andere dingen in dan de minister-president ons vandaag wil doen
geloven, over hoe het bedoeld is. Vandaar ook mijn steun aan de motie
waarin de minister-president wordt verzocht het protocol op de
genoemde punten aan te passen. Dan is het in ieder geval duidelijk.
Ik had nog een vraag gesteld over de werkwijze van de commissie. Dat
de minister-president geen vragen wil beantwoorden over de politieke
steun aan Irak is spijtig. Mijn fractie is het daarmee niet eens, maar
dat is in ieder geval duidelijk. De minister-president wil echter
evenmin vragen over de werkwijze beantwoorden. Ik heb begin maart
schriftelijke vragen gesteld over de uitlating van de heer Davids dat
hij politieke vragen niet beantwoord met zijn onderzoek. Ik kan mij
niet voorstellen dat er ook niet-politieke vragen zijn. Natuurlijk
zijn er feiten die onderzocht moeten worden, maar vervolgens is alles
wat aan dit onderwerp raakt toch politiek?
Tot slot vind ik het ook heel ernstig hoe de minister-president
reageert op de evaluatie van de AIVD. Deze minister-president is
verantwoordelijk voor het functioneren van de AIVD. Daarbij gaat het
niet alleen over Irak. Als er een evaluatie blijkt te bestaan waaruit
blijkt dat wij een AIVD hebben die klakkeloos informatie overneemt van
bijvoorbeeld Engeland, dan vind ik dat ernstig. Morgen, volgende week
of volgende maand kan zich iets voordoen. Wij zouden dan niet willen
dat dit de werkwijze is van de AIVD. De minister-president kan zich
niet verschuilen achter de commissie-Davids als het gaat om zijn
verantwoordelijkheid voor het functioneren van de AIVD. Dat zou ik
echt ongepast vinden.
De heer De Roon (PVV):
Voorzitter. Bij de informatieverstrekking aan de Kamer over Irak
brekebeent de minister-president maar voort. Er is veel ruis ontstaan
door het onhandig beantwoorden van Kamervragen. Hij hield vast aan de
afspraken van Beetsterzwaag en had een weigerachtige opstelling toen
die afspraken onhoudbaar waren geworden. Dan is er nog de vlucht
voorwaarts door de instelling van de commissie-Davids en nu weer een
krakkemikkig protocol. Het project van de minister-president, geheten
de commissie-Davids, is politiek gezien, aangeschoten wild. Vandaar de
volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
besluit, een parlementaire enquête te houden naar de besluitvorming
inzake de door de Nederlandse regering verleende politieke steun aan
de inval in Irak in het jaar 2003,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt
de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 9 (31847).
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Voorzitter. Ik moet toch wel zeggen dat ik wel een beetje meeleef met
de minister-president. Er ligt een protocol met allerlei
tussenzinnetjes en woorden die voor allerlei uitleg vatbaar zijn. Het
is heel lastig om dat hier te verdedigen. Mijn medegevoel gaat uit
naar de premier. Dit gezegd hebbende, kom ik met een motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat door de minister-president volledige openheid van
zaken werd beloofd inzake de werkzaamheden van de commissie Davids;
overwegende dat het bepaalde in artikel 9 van het protocol de
mogelijkheid biedt om informatie tijdens het onderzoekstraject hoger
te rubriceren waardoor deze informatie niet meer toegankelijk zal
zijn;
verzoekt de regering, het gestelde dienaangaande in artikel 9 te
schrappen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Verdonk. Naar mij blijkt, wordt
de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 10 (31847).
De heer Van Dam (PvdA):
Voorzitter. Mevrouw Halsema begon met een verwijt aan de
minister-president dat zij zijn toon aanmatigend vond. Laat ik zeggen
dat beiden er wel wat van konden vandaag en dat vind ik toch niet
helemaal terecht. In mijn eerste termijn zei ik al dat te veel van ons
uitgaan van wantrouwen in de richting van dit onderzoek. Gelet op de
geschiedenis begrijp ik dit wel, maar ik vind toch dat de commissie en
de voorzitter ervan, de heer Davids, vertrouwen verdienen. Er is een
onafhankelijke commissie samengesteld die ruime bevoegdheden heeft en
die dus in staat zou moeten zijn om de onderste steen boven te krijgen
en dat is toch wat wij allemaal steeds hebben gewild?
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Voorzitter.
De voorzitter:
Ik laat nu eerst de heer Van Dam uitspreken. Daarna kunt u eventueel
nog wat zeggen.
De heer Van Dam (PvdA):
Aan de andere kant vind ik dat ook de minister-president wel enig
begrip zou moeten opbrengen voor de Kamer, want de tekst van het
protocol is niet bepaald duidelijk. Het is dan ook logisch dat de
Kamer -- die altijd waarheidsvinding voorop heeft gesteld, in elk
geval een deel van de Kamer; voorheen helaas ook altijd een minderheid
van de Kamer -- nu wel zeker wil weten dat de commissie-Davids haar
werk goed kan doen. Dat was niet zeker bij het lezen van het protocol,
maar dat is wat mij betreft wel zeker als je de uitleg van de
minister-president hoort. Dat hij wel heel veel uitleg nodig had, zegt
volgens mij wel genoeg over de onduidelijkheid van het protocol.
Voorzitter. Ik heb een vraag voor de minister-president. De heer
Davids en zijn commissie kunnen zich beroepen op het protocol waarvan
wij al hebben geconstateerd dat dit aan duidelijkheid wat te wensen
overlaat. Kan de commissie zich ook beroepen op de uitleg die de
minister-president vandaag over dat protocol heeft gegeven, want ik
denk dat die de commissie-Davids uiteindelijk meer duidelijkheid zal
bieden dan dat protocol zelf?
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Voorzitter. Nog een opmerking over de inleidende opmerkingen van de
heer Van Dam. Volgens mij twijfelt niemand in de Kamer aan de
integriteit van de commissieleden, wel aan de constructie waarmee hij
heeft ingestemd en een deel van de Kamer waar hij vroeger deel van
uitmaakte niet.
De voorzitter:
De heer Van Dam maakt nog steeds deel uit van de Kamer!
De heer Van Dam (PvdA):
En ik maak ook nog steeds deel uit van dat deel van de Kamer dat in
het verleden bij herhaling heeft gepleit voor een onafhankelijk
onderzoek door een onafhankelijke commissie, net als mevrouw Halsema,
net als mevrouw Kant, net als de heer Pechtold! Wat wij nu krijgen, is
wel waar wij om gevraagd hebben.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Daar is inderdaad in 2002/2003 om gevraagd maar er is ook sprake van
voortschrijdend inzicht.
Als u zegt dat de toelichting in de Kamer helderder is dan het
protocol zelf, zult u toch ook moeten pleiten, zoals ik met velen bij
motie heb gedaan, voor herschrijving van dat protocol? De premier kan
hier met ons afspraken maken, maar dan is het ook van belang dat de
afspraken tussen de heer Davids en de vier ministers hernieuwd,
verduidelijkt en vereenvoudigd worden.
De heer Van Dam (PvdA):
Het gaat erom welke rol dat protocol speelt. Dat speelt een rol als de
commissie inzage wil in informatie en daarover een meningsverschil
krijgt met het kabinet. Op dat moment komt het protocol op tafel. Mijn
vraag aan de minister-president was ook of op dat moment ook het
stenogram op tafel kan komen en of dat dezelfde geldigheid heeft als
het protocol. Als zijn antwoord daarop ja is, dan maakt het mij niet
zo veel uit. Het gaat er dan om of Davids op zijn strepen kan staan
als het nodig is en dan kan bij dat. Daar gaat het om.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Maar, voorzitter.
De voorzitter:
Nee, mevrouw Halsema!
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Ik heb slechts één vraag en wel over mijn motie! Ik zou daar toch wel
graag antwoord op hebben. Ik weet wel dat u problemen hebt met de
agenda, maar ik heb dit debat aangevraagd en ik wil nog een vraag
kunnen stellen.
De voorzitter:
Mij dunkt, vanaf kwart over tien bent u daarmee bezig!
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Dank u wel, inmiddels is het half twee! En het gaat bovendien over een
onderwerp waarover wij ik weet niet hoe veel jaar al praten.
De voorzitter:
Maar suggereer niet dat er geen tijd voor gegeven is, meer dan zelfs!
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
De vraag is: staat onder het stenogram ook de handtekening van de heer
Davids. Hij is toch niet aan een stenografisch verslag van de Kamer
gebonden? Dan is het toch heel goed als dit protocol wordt vernieuwd?
De heer Van Dam (PvdA):
Ik zei al dat het mij uiteindelijk niet zo veel uitmaakt zo lang maar
duidelijk is waarop de heer Davids en zijn commissieleden zich kunnen
baseren als zij een conflict of een verschil van mening krijgen met
het kabinet. Zij kunnen zich baseren op het protocol, dat is
duidelijk, daar staan ook alle handtekeningen onder. Daarom vroeg ik
aan de minister-president of zij zich ook kunnen baseren op het
stenogram, want het gaat om de positie van de heer Davids. Het gaat er
ons niet om waar het kabinet zich op dat moment op kan baseren. Kan de
heer Davids zeggen: u heeft in de Kamer dat gezegd en dat is net zo
geldig als het protocol? Ik neem aan dat het antwoord op die vraag ja
is en als dat het geval is, vind ik het prima zo.
De heer Ten Broeke (VVD):
Ik heb in mijn inbreng in eerste termijn een vraag gesteld aan de heer
Van Dam die hij in zijn inbreng in tweede termijn zou beantwoorden. Ik
herhaal die vraag. Op het moment dat het protocol wordt ingeroepen en
dan met name de artikelen 3, 7 en 9, is de heer Van Dam er dan voor
dat de commissie-Davids onmiddellijk de commissie voor de
Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van de Kamer verwittigt?
De heer Van Dam (PvdA):
Dit lijkt mij met de uitleg van de minister-president niet meer nodig.
Dit zou van toepassing zijn op situaties die niet in het rapport
terechtkomen en waarvan wij dus ook geen weet zouden hebben. Daar leek
het op bij het lezen van het informatieprotocol. Met de uitleg van de
minister-president gaat het als volgt. Alle informatie wordt ingezien
door de commissie-Davids en er is slechts bepaalde informatie die niet
in het openbaar gepubliceerd mag worden. Die komt in een geheime
bijlage en daarvan heeft de Kamer gezegd dat die niet mag worden
voorbehouden aan de commissie voor de Inlichtingen- en
Veiligheidsdiensten. Wij willen zelf kunnen beslissen wat wij met die
geheime bijlage doen. Als wij het voorstel van de heer Ten Broeke
volgen, gaan wij weer terug naar de oorspronkelijke situatie en krijgt
alleen de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten
inzage in die bijlage. Dat willen wij nu juist niet.
De heer Ten Broeke (VVD):
Dat is pas aan het einde van het proces. Mijn vraag was gericht op een
situatie waarin de commissie van mening is dat zij bepaalde documenten
niet alleen moet kunnen inzien, maar ook voor haar conclusies moet
gebruiken en dat delen daarvan eventueel moeten worden gepubliceerd.
Daarover moet dan overleg plaatsvinden. Is de heer Van Dam er dan voor
dat op dat moment ook de commissie voor de Inlichtingen- en
Veiligheidsdiensten daarvan op de hoogte wordt gesteld, dus gaande het
proces?
De heer Van Dam (PvdA):
Daar ben ik niet voor, gelet op de uitleg die nu is gegeven van de
inhoud van het informatieprotocol. Daarmee komt de commissie voor de
Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten in een positie dat zij mede
bepaalt wat er geheim blijft. Dat wilden wij nu juist niet, want wij
willen dat de Kamer bepaalt wat er met de geheime bijlage gebeurt.
De heer Ten Broeke (VVD):
Mevrouw de voorzitter. Dit is een lang debat met heel veel
tekstexegese. Het uiteindelijke doel is natuurlijk dat de
commissie-Davids vertrouwen geniet. Wij stellen dit vertrouwen niet
ter discussie, maar wij zijn van mening dat de Kamer zelf een oordeel
had moeten kunnen vellen. Daarvoor was een parlementaire enquête of
een parlementair onderzoek evident een betere vorm geweest.
Ik heb in mijn inbreng in eerste termijn tegen de minister-president
gezegd dat het waarschijnlijk een nachtmerrie zal worden hoe vaak hij
hier nog zal staan. Ik vrees dat dit bewaarheid wordt. Ik vrees dat
hij hier vaak en gedurende lange vergaderingen zal moeten zijn.
Ik heb een handreiking gedaan aan de fractie van de Partij van de
Arbeid. Het is belangrijk dat het parlement enige gelegenheid heeft om
te zien wat er gebeurt op het moment dat zich een conflict voordoet en
het protocol moet worden ingeroepen. De Kamer, althans de commissie
voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten, moet daarvan dan op de
hoogte worden gesteld. Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het protocol dat is gesloten tussen de regering en
de voorzitter van de Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak in
artikelen 4, 7 en 9 aanleiding kan geven tot nader overleg over de
openbaarmaking van staatsgeheime informatie,
voorts van mening dat de Commissie door de regering op de hoogte zal
worden gesteld over eventuele statusverandering (derubricering) van
staatsgeheime informatie die heeft plaatsgevonden;
verzoekt de regering de Kamer hiervan direct in kennis te stellen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ten Broeke. Naar mij blijkt,
wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 11 (31847).
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
De heer Ten Broeke spreekt in zijn motie over artikel 4, maar volgens
mij moet dit artikel 3 zijn.
De heer Ten Broeke (VVD):
Klopt, ik zal dit veranderen in de tekst.
De voorzitter:
Dit wordt dus nu meteen gewijzigd. Dank u wel, mevrouw Halsema.
Minister Balkenende:
: Voorzitter. Ik dank de sprekers voor hun opmerkingen in tweede
termijn.
Mevrouw Halsema pleit in haar motie voor een verandering van het
protocol. Het is goed om nog eens aan te geven dat wij in lid 3 van
het protocol een onderscheid maken tussen zelfstandige stukken van
buitenlandse diensten, waarvoor het thirdpartybeginsel geldt, en de
informatie die aanwezig is bij onze inlichtingendiensten, die
uiteindelijk kan worden ingezien.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Ik vind het heel vervelend, maar nu geeft u weer een ander criterium
voor lid 3. In eerste termijn had u het niet over zelfstandige
stukken, maar over inzage versus openbaarmaking.
Minister Balkenende:
Ik heb later in het debat ook gezegd dat wij moeten kijken naar de
letterlijke tekst. Ik heb de zelfstandige stukken van buitenlandse
diensten onderscheiden, want die raken de afspraken die gelden op het
vlak van het thirdpartybeginsel. Ik heb gewezen op de internationale
afspraken en een onderscheid gemaakt tussen zelfstandige stukken en
stukken of informatie in stukken van onze inlichtingendienst. Daar ben
ik duidelijk over geweest.
Ook ben ik duidelijk geweest over lid 7 van het protocol, over de
terbeschikkingstelling van informatie en het feit dat een en ander te
maken heeft met publicatie. Ik heb die verduidelijking gegeven en
hetzelfde heb ik gedaan ten aanzien van lid 8.
De heer Van Dam heeft gevraagd of het stuk mag worden beschouwd
conform de interpretatie die hier gegeven is, en zo is het maar net.
Om die reden heb ik geen behoefte aan de motie van mevrouw Halsema.
Die motie ontraad ik dan ook.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
In uw eerste termijn hebt u die zelfstandige stukken helemaal niet zo
expliciet onderscheiden. Er is misschien overleg geweest met
ambtenaren, dat kan ik mij goed voorstellen, maar in uw eerste termijn
lag het criterium net anders. Dus u vergroot ook nu weer de verwarring
die er is over de reikwijdte en de betekenis van het protocol. Ten
aanzien van lid 3 hebt u benadrukt dat inzage mogelijk moet zijn, maar
dat, voor zover het gaat om openbaarmaking, natuurlijk ook de
verhouding tussen de inlichtingendiensten ter discussie kan komen. Dat
was veel meer het punt. U hebt hier niet alleen ten aanzien lid 3,
maar ten aanzien van alle artikelen steeds benadrukt dat inzage van
stukken niet ter discussie staat en dat inzage altijd mogelijk is.
Minister Balkenende:
Ten eerste heb ik steeds aangegeven dat er verschil is voor zover het
betreft de inzage in MIVD-stukken waarin wordt gerefereerd aan
buitenlandse bronnen. Ten tweede heb ik tegen de heer Voordewind
gezegd dat wij bezig zijn met het treffen van voorbereidingen om de
buitenlandse diensten te bewegen mee te werken aan het onderzoek dat
hier plaatsvindt. En ten derde heb ik gezegd dat wij ons wel te houden
hebben aan het thirdpartybeginsel. Dat is precies zoals in artikel 3
is aangegeven.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Voorzitter. Ik wil toch...
De voorzitter:
Ik wil de minister-president nu echt zijn betoog laten afmaken. U kunt
straks toch stemmen over de motie?
De heer Pechtold (D66):
Wij zijn weer terug bij af!
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Het grote probleem is nu dat wij twee of drie uur hebben gedebatteerd
met de minister-president. In het debat leken wij enige vorm van
overeenstemming te krijgen over wat er in de leden van het protocol
staat en behoort te staan. De minister-president doet nu echter,
waarschijnlijk na overleg met zijn ambtenaren, het debat dat heeft
plaatsgevonden weer helemaal teniet, door weer nieuwe criteria te
introduceren. Daardoor staat de Kamer zo langzamerhand met de handen
in het haar. Wij weten echt niet meer waar wij aan toe zijn.
Minister Balkenende:
Ik kan het nog een keer herhalen. Ik heb aangegeven -- dat heb ik
gedurende het gehele debat steeds gezegd -- dat wij ons houden aan de
internationale spelregels ten aanzien van informatie die afkomstig is
uit internationale bron. Wij kunnen niet zelfstandig de zaak anders
aanpakken. Ik heb aangegeven dat het ondergraven van de internationale
spelregels ten koste zou kunnen gaan van onze informatiepositie ten
aanzien van een heel ander onderwerp. Ik heb in dit verband
Afghanistan genoemd. Vervolgens heb ik aangegeven dat er een
onderscheid is tussen het zelfstandig raadplegen van buitenlandse
stukken, waarvoor wij afhankelijk zijn van buitenlandse diensten, en
het inzage hebben in stukken van bijvoorbeeld de MIVD of de AIVD
waarin wordt gerefereerd aan buitenlandse bronnen. Ik heb geprobeerd
dat hier duidelijk aan te geven.
Er bestaat misverstand over het feit dat wij zelfstandig bronnen van
buitenlandse diensten zouden moeten kunnen inzien of naar buiten
kunnen brengen. Als wij echter iets dergelijks zouden doen, zou dat
ten koste gaan van de internationale spelregels.
Ik weet hoe gevoelig het ligt en dat is de reden dat ik tegen de heer
Voordewind zei dat wij een appel doen op de buitenlandse diensten om
medewerking te verlenen aan het mogelijk maken van die openheid. Ik
heb alleen maar willen zeggen dat wij ons aan de afspraken moeten
houden die internationaal gelden. Wij kunnen die afspraken niet
zelfstandig ondergraven.
De voorzitter:
Ik meen mij te herinneren dat u ook hebt toegezegd dat u de Kamer
hierover nader zult informeren. Of ben ik abuis?
Minister Balkenende:
Ik zei dat toen wij discussieerden over paragraaf 7 en het ter
beschikking stellen. Ik heb toen aangegeven hoe die paragraaf moet
worden gelezen. Het leek mij daarna niet langer nodig om een brief te
sturen, aangezien het volstrekt helder is dat ter beschikking stellen
niets te maken heeft met het niet kunnen gebruiken van stukken, maar
met de publicatie ervan.
De voorzitter:
Is het niet wijs, gezien hoe het nu loopt, dat u toch opschrijft wat
nou wel en wat nou niet kan? Ik zie dit niet verder komen.
De heer Pechtold (D66):
Misschien kan het nog eenvoudiger. De commissie-Davids wordt
opgeschaald naar de status A. Dat betekent volgens mij dat zij net als
andere medewerkers met die status alle vertrouwelijke stukken van
buitenlandse diensten kunnen inzien.
Minister Balkenende:
Wij lopen hier op tegen de complexe toestand dat wij hierover
internationaal afspraken hebben gemaakt.
De heer Pechtold (D66):
Nee!
Minister Balkenende:
Jawel.
De voorzitter:
De minister-president wil het antwoord geven.
Minister Balkenende:
Kunnen wij zelfstandig alles doen met documenten van buitenlandse
inlichtingendiensten? Het antwoord op die vraag is nee, want er
bestaan hiervoor internationale spelregels. Zie ik het probleem? Ja,
ik zie het probleem dat dit het werk van de commissie-Davids kan
belasten. Daarom nemen wij contact op met buitenlandse instellingen om
hen te bewegen, medewerking te verlenen. Wij kunnen dus niet op eigen
houtje zaken doorbreken. Dat is de kern van artikel 3. Ik zie de
beperkingen die u aanbrengt, maar ik zal er zelf alles aan doen om te
voorkomen dat het probleem zich voordoet dat stukken niet kunnen
worden ingezien.
De heer Pechtold (D66):
Het gaat niet om openbaarmaking, maar om inzage. Er liggen geen
stukken in een Haagse kast waar niemand naar mag kijken. De hoogste
kwalificatie is de status A en met die status mag je dus ook de
stukken van buitenlandse diensten inzien. Wij geven de leden van de
commissie-Davids de status A. Wat staat inzage door de commissie dan
nog in de weg? Het gaat dus niet om openbaarmaking, maar om inzage.
Minister Balkenende:
Paragraaf 3 bevat een algemene bepaling voor documenten van
buitenlandse diensten.
De heer Pechtold (D66):
Dat maakt dan toch niet meer uit? U hebt medewerkers met de status A.
Als u die status ook aan de commissie geeft, wat is dan nog het
verschil tussen medewerkers die al jaren met die stukken van doen
hebben en de leden van de commissie? Dan hebt u toch zeker geen
toestemming van de buitenlandse diensten meer nodig? Geeft u de
commissie nu de status A of de status A-min? Dat laatste kan toch
zeker niet?
Minister Balkenende:
Met deze bepaling regelen wij het op dezelfde manier als bij eerdere
gevallen. Wat in deze bepaling is neergelegd, zijn de internationale
spelregels. U vraagt mij om inzage toe te staan in documenten van
buitenlandse diensten zonder dat zij daartoe toestemming hebben
gegeven.
De heer Pechtold (D66):
Nee. Daar gaat het niet om.
Minister Balkenende:
Ja. Dat wilt u wel.
De voorzitter:
Nee, mijnheer Pechtold. Ik geef nu het woord aan mijnheer Van Dam.
De heer Pechtold (D66):
Dit is de kern van de zaak. Ik moet daarover een vraag kunnen stellen.
De voorzitter:
U zou het liefst het hele debat in uw eentje doen, maar ik wil ook
mijnheer Van Dam de kans geven.
De heer Pechtold (D66):
Voorzitter. Ik heb zelfs geen tweede termijn genomen!
De voorzitter:
Dat weet ik. Het was niet aardig van mij om te zeggen.
De heer Pechtold (D66):
Ja.
De voorzitter:
Hè, wat naar nou.
De heer Pechtold (D66):
Ik ben er al weer overheen. Wij kunnen dit samen wel hebben.
De voorzitter:
Het spijt mij zo vreselijk.
De heer Pechtold (D66):
Dat kunnen wij hebben.
De voorzitter:
Zijn wij nou weer goed?
De heer Pechtold (D66):
Het heeft nog geen seconde geduurd.
De voorzitter:
Goed. Gaat u door.
De heer Pechtold (D66):
Voorzitter. Maar nu weer ter zake, want u mag mij niet afleiden.
Kunt u mij zeggen waaruit die internationale spelregels bestaan? Waar
staat de internationale spelregel die regelt dat je wel een ambtenaar
met de status A of een minister inzage kunt geven, maar een
onafhankelijke commissievoorzitter met de status A niet? Welke
internationale spelregel belemmert dat? Kunt u mij die aanwijzen? Kunt
u mij het boekwerk laten zien waarin die regel staat?
Minister Balkenende:
Ik stel dan toch maar voor om hierover een brief naar de Kamer te
sturen. Ik zeg toe dat dit in die brief precies wordt aangegeven. Dat
lijkt mij het beste.
De heer Pechtold (D66):
Hè, hè.
De voorzitter:
Dat stelde ik voor en toen zei u: één vraag kan dat voorkomen. Nou ja,
ik zwijg erover. Ik zeg er niets meer over.
Minister Balkenende:
Voorzitter. Mevrouw Kant is nogmaals ingegaan op onderwerpen waarover
zij al in eerste termijn vragen heeft gesteld.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Voorzitter. Ik heb een vraag van orde. Ik zou bereid zijn, nog in
vervolg op het ontraden van aanvaarding ervan, mijn motie aan te
houden als de minister-president bereid is op korte termijn een brief
naar de Kamer te sturen waarin hij dit verheldert. Daarmee heb ik het
over de punten 3, 7 en 9.
Minister Balkenende:
Zullen we dat dan maar doen?
De voorzitter:
Ja, dat lijkt mij heel goed!
Minister Balkenende:
Mevrouw Kant heeft nog gesproken over de bevindingen van de
commissie-Davids en de politieke beoordeling. Ik heb eigenlijk niets
toe te voegen aan hetgeen ik heb gezegd in de beantwoording van de
vragen. De commissie zoekt uit en doet aan waarheidsvinding. De
politieke beoordeling is aan de Kamer en aan het kabinet.
Mevrouw Kant (SP):
Voorzitter. De minister heeft mijn vraag niet beantwoord. Het enige
wat hij in antwoord op mijn vraag zegt, is dat hij geen vragen
beantwoordt en het overlaat aan de onafhankelijke commissie-Davids. De
heer Davids heeft zelf gezegd dat hij geen politieke maar slechts
feitelijke vragen beantwoordt. Ik neem echter aan dat hij op basis van
de feiten die hij onderzoekt ook met conclusies en analyses komt. Dat
raakt dan toch aan de politiek? Ik wil graag weten wat nu wel en wat
nu niet.
Minister Balkenende:
Hier geldt nu voor dat de commissie-Davids zelfs alle vrijheid heeft
om die zaak te onderzoeken die de commissie wil onderzoeken. De
commissie kan iedereen horen die zij wil en zij is volstrekt vrij in
het geven van de bevindingen. Ik doe daar geen uitspraken over. Ik
neem aan dat de commissie kennis heeft genomen van de opmerkingen van
de Kamer. Daar moeten wij het gewoon bij laten. Ik wacht de resultaten
van deze commissie gewoon af.
Mevrouw Kant (SP):
Ik had nog een vraag gesteld en die is toch wel vrij relevant. Die
gaat namelijk over het functioneren van de AIVD en het feit dat er
berichten zijn over een evaluatie van de manier waarop de AIVD in 2002
en 2003 heeft gefunctioneerd. Zij is blind afgegaan op informatie van
de Engelsen. Dat is wel relevant voor het algemene functioneren van de
AIVD.
Minister Balkenende:
Maar dat antwoord had ik al gegeven!
Mevrouw Kant (SP):
Nee, want het antwoord gaat niet alleen over het onderzoek naar de
politieke steun in Irak; deze evaluatie geeft inzicht in het
functioneren -- in dit geval het slecht functioneren -- van de AIVD.
Minister Balkenende:
Voorzitter. De publiciteit in De Telegraaf van afgelopen weekend heeft
te maken met de AIVD en met de besluitvorming rond Irak in 2002 en
2003. Ik heb eerder in dit debat aangegeven dat het kabinet zich zal
onthouden van opmerkingen die te maken hebben met deze kwestie. Voor
het overige wacht ik gewoon de resultaten van de commissie af. Ik heb
erop gewezen dat de commissie zelf is ingegaan op de publiciteit. Zij
heeft gezegd dit onderwerp in de onderzoeksactiviteiten te zullen
betrekken. Voor het overige heb ik daar nu niets aan toe te voegen,
conform de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties.
Mevrouw Kant (SP):
Het spijt me heel erg, maar het mag in deze kwestie gaan over
onderzoek naar de politieke steun aan de oorlog in Irak, maar het gaat
mij om het beeld dat eruit komt, namelijk de wijze waarop de AIVD
functioneert. Daar bent u als minister-president voor
verantwoordelijk. Het zou een mooie boel worden als u niet
geïnteresseerd bent in het beeld van disfunctioneren van de AIVD. Het
is hetzelfde als een ziekenhuis zou zeggen dat de operatiekamer niet
zo lekker functioneert, maar dat er een onderzoek loopt naar het
overlijden van een patiënt en de operatiekamer gewoon kan worden
gebruikt.
Minister Balkenende:
Ik heb mijn opvattingen hierover gegeven.
De heer De Roon heeft een motie ingediend over het houden van een
parlementaire enquête. Uiteraard ontraad ik aanvaarding van deze
motie. De Kamer kent mijn opvattingen hierover.
Mevrouw Verdonk heeft een motie ingediend, waarin wordt overwogen dat
het bepaalde in artikel 9 van het protocol de mogelijkheid biedt om
informatie tijdens het onderzoekstraject hoger te rubriceren, waardoor
deze informatie niet meer toegankelijk zou zijn. Artikel 9 bevat geen
bepaling dat informatie tijdens het onderzoek hoger gerubriceerd kan
worden. De informatie is zoals zij is. Ik ontraad dan ook aanvaarding
van deze motie.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Dat is niet juist wat de minister-president zegt. Ik wil dit debat
echter niet langer laten duren. Ik denk dat hij deze vraag ook
meeneemt in de brief die hij zal sturen.
Minister Balkenende:
Dat zullen we doen.
De heer Van Dam heeft gesproken over het vertrouwen dat de commissie
verdient. Ik ben dat hartgrondig met hem eens. Ik heb geprobeerd
vandaag verduidelijking van de tekst te geven en ik zal dat nog nader
uiteenzetten. Dat betekent dat zijn opmerking over de uitleg van het
protocol samenhangt met dit debat, maar wij zullen de brief afwachten.
De heer Ten Broeke heeft erop gewezen dat er nog veel debatten zullen
volgen. Dat is afhankelijk van de Kamer. Ik hoop zelf dat de commissie
ongestoord het werk kan doen. Dat is ook het oogmerk van de
onafhankelijke status van de commissie. Hij heeft ook de vraag aan de
orde gesteld wat er tussentijds zou kunnen gebeuren. Dat is ook de
strekking van zijn motie. Ik ben van mening dat we dit nu juist niet
moeten doen. Het is aan de commissie om zelf de werkzaamheden te
bepalen.
Het wachten is op het oordeel en de bevindingen van de commissie. Om
nu tussentijds weer een debat te entameren over wat er gebeurt met de
rubricering, lijkt mij niet de goede weg. Het lijkt mij de zaak
nodeloos te compliceren. De commissie heeft nu zelf een mandaat
gekregen om alles te onderzoeken wat men wil. Ik vind dat het dan aan
de commissie zelf is om gedurende dit hele proces de eigen
verantwoordelijkheid te nemen. Wat u er nu aan zou toevoegen, druist
toch in tegen de onafhankelijke rol van de commissie. Daarom ben ik er
geen voorstander van.
De heer Pechtold (D66):
Aangezien wij een brief krijgen, heb ik nog een vraag. U deed mij
zojuist in een interruptie een toezegging over de vraag of de
statusverandering van stukken de afgelopen jaren aan de
commissie-Davids wordt verteld. Wilt u in die brief ook uiteenzetten
hoe überhaupt de spelregels zijn voor het rubriceren van stukken en
het eventueel in een nieuwe kabinetsperiode van status doen veranderen
van stukken? Ik neem aan dat daarover regels bestaan. Wil de minister
die meenemen in de brief?
Minister Balkenende:
Dat kan ik best doen. Op de informatie staat altijd de datum en de
rubricering. Wanneer er sprake zou zijn van upgraden van bepaalde
zaken, zal dat altijd zichtbaar zijn op grond van de manier waarop
zaken worden neergelegd. Ik zal kijken wat er verder nog over kan
worden gemeld.
De heer Ten Broeke (VVD):
In mijn motie vraag ik om niets anders dan om het vermelden van de
rubricering die wordt veranderd en of de commissie het ook bij de
commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten meldt als de
artikelen 3, 7 of 9 worden veranderd. Dat doet volgens mij geen
afbreuk aan de onafhankelijkheid van de commissie.
Minister Balkenende:
Ik vind dat toch niet goed. De commissie is nu voluit aan het werk. Ik
vind niet dat wij gedurende dat proces weer een proces moeten krijgen
van contact met de Kamer over rubricering. Ik vind dat onrecht doen
aan de onafhankelijke werkwijze van de commissie. Ik zou er geen
voorstander van zijn.
De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Halsema, de heer Pechtold, mevrouw Kant,
mevrouw Verdonk, mevrouw Thieme en de heer Ten Broeke stel ik voor,
hun motie (31847, nr. 8) van de agenda af te voeren.
Daartoe wordt besloten.
De voorzitter:
De minister-president heeft toegezegd dat de Kamer nader wordt
geïnformeerd over de artikelen 3, 7 en 9 van het protocol. Daarbij zal
onder andere worden ingegaan op het verschil met betrekking tot inzage
van de informatie van buitenlandse inlichtingen- en
veiligheidsdiensten door ambtenaren met een A-status en door
commissievoorzitters met een A-status. Ook zal de brief ingaan op de
mogelijkheid om informatie hoger te rubriceren tijdens het
onderzoekstraject en op de nadere vragen van de heer Pechtold over de
criteria voor rubricering.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Na de toezegging van de minister-president houd ik mijn motie ook aan.
De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Verdonk stel ik voor, haar motie (31847, nr. 9)
van de agenda af te voeren.
Daartoe wordt besloten.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Ik wil graag weten wanneer wij die brief binnen hebben, want het moet
niet te lang duren. Ik wil ook zeker weten dat het niet vertragend
werkt voor het rapport.
Minister Balkenende:
Het laatste begrijp ik even niet.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Ik heb het over de datum van november, of daar dadelijk geen twee of
drie weken worden bijgeteld.
Minister Balkenende:
Dat is niet mijn intentie. Wij hebben het hier over verduidelijking
van het protocol. De commissie is gewoon begonnen met de
werkzaamheden, dus het is aan haar hoe dat verder gaat. Dat zullen wij
afwachten. De brief wil ik zo snel mogelijk laten verschijnen. Deze
week zal even moeilijk zijn, want vanaf vanmiddag ben ik weg. Laat ik
proberen om u begin volgende week uitsluitsel te geven.
De beraadslaging wordt gesloten.
De vergadering wordt enkele minuten geschorst.
NAVO-Top
Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op
26 maart 2009 over de NAVO-Top.
De voorzitter:
Ik sta geen interrupties toe bij Kamerleden onderling en ik sta
interrupties bij de minister slechts zeer beperkt toe, want wij zijn
in de problemen met ons schema.
Mevrouw Peters (GroenLinks):
Voorzitter. Wie dacht dat het nucleaire dossier en de
ontwapeningsdiscussie sinds de demonstraties van de tachtiger jaren
uit de actualiteit waren verdwenen, kan weer wakker worden. Het
dossier is nu urgenter, actueler en levendiger dan lange tijd het
geval leek. Vorig jaar is het pleidooi voor een kernwapenvrije wereld
krachtig omarmd door oud-minister Kissinger en veel
oud-regeringsleiders. Zij wijzen indringend op de toegenomen noodzaak
tot ontwapening, omdat de risico's van nucleaire proliferatie en
opslag enorm zijn toegenomen. Minister Verhagen heeft zich hierbij
aangesloten. Wij steunen hem daarin van ganser harte.
De NAVO viert deze week haar zestigjarige bestaan en grijpt dat aan
als beginpunt voor herziening van haar veiligheidsstrategie. Het
jarige bondgenootschap bezit het merendeel van de wereldwijde
kernwapenvoorraad en rekent het bezit daarvan tot pijler van haar
veiligheidspolitiek. Tegelijkertijd moet dit jaar op verschillende
multilaterale fora onderhandeld worden over het
non-proliferatieverdrag, het testbanverdrag en START. Wat ons betreft,
kan en moet ook het collectief van de NAVO een vernieuwde bijdrage
leveren aan het verkleinen van de risico's van kernwapenbezit, opdat
uiteindelijk een kernwapenvrije wereld weer in zicht komt. Dat zou
echt een enorme bijdrage van de NAVO betekenen aan onze veiligheid en
die van de rest van de wereld. Daarom dien ik de volgende twee moties
in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de Nederlandse regering ervoor pleit om de wereld
kernwapenvrij te maken;
overwegende dat het herzieningsproces van het strategisch concept van
de NAVO de komende maanden wordt ingericht;
overwegende dat versnelling van nucleaire ontwapening op verschillende
internationale fora moet worden besproken en dat de NAVO daar een van
zal moeten zijn;
verzoekt de regering, zich er hard voor te maken dat identificatie van
nieuwe stappen die de NAVO kan nemen ter bevordering van versnelde
mondiale nucleaire ontwapening onderdeel wordt van de agenda van de
herziening van het strategisch concept van de NAVO en daar bij de
aankomende NAVO-top op aan te dringen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Peters en Van Bommel. Naar mij
blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 78 (28676).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het herzieningsproces van het Strategisch Concept van
de NAVO de komende maanden wordt ingericht;
verzoekt de regering, te komen met een plan van aanpak voor brede
parlementaire en maatschappelijke consultatie en discussie tijdens dat
proces,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Peters, Van Bommel en Van Dam.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 79 (28676).
De heer Van Bommel (SP):
Voorzitter. Vorige week hebben wij gesproken over zestig jaar NAVO,
een organisatie die zich in een financiële, militaire en politieke
crisis bevindt. Ik zal daar verder niet over uitweiden, omdat wij dat
vorige week uitgebreid hebben kunnen doen. Een crisis biedt echter ook
de kans om een stap te maken naar een andere NAVO, een nieuwe NAVO,
bijvoorbeeld via de discussie over het strategisch concept. In de
discussie over het strategisch concept, zeg maar de missie van de
NAVO, zou wat ons betreft ook gesproken moeten worden over de
kernwapenpolitiek van de NAVO. Vandaar dat ik de Kamer de volgende
motie wil voorleggen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de NAVO in 2009 een debat zal voeren over een nieuw
strategisch concept en dat de NAVO-top van april 2009 in Straatsburg
daartoe een inleiding is;
overwegende dat het daarbij wenselijk is nut en noodzaak van de
kernwapenpolitiek te betrekken;
verzoekt de regering er op de NAVO-top in Straatsburg op aan te
dringen de kernwapenpolitiek van de NAVO op te nemen in de discussie
over het nieuwe strategisch concept,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het de leden Van Bommel en Peters. Naar
mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 80 (28676).
Minister Verhagen:
: Voorzitter. Ik dank de leden van de Kamer voor deze plenaire
afronding van het debat. Ik vind het positief dat de Kamer zich buigt
over het vraagstuk van non-proliferatie, wapenbeheersing en
ontwapening.
Het vraagstuk staat ook hoog op mijn agenda, zoals mevrouw Peters al
zei. Ik heb dat vorig jaar zeer duidelijk benadrukt in mijn speeches
tijdens de ontwapeningsconferentie in Genève. Ook tijdens mijn
bijdrage aan het debat van de Atlantische Commissie over ontwapening
heb ik mij aangesloten bij een lijn van denken die door de heren Nunn
en Kissinger naar voren is gebracht.
Nog steeds worden deze vraagstukken, mede op aandringen van Nederland,
in de NAVO aan de orde gesteld. Wij zetten ons samen met andere
partners in om ontwapening systematisch onderdeel uit te laten maken
van besprekingen binnen de NAVO, vooral als het gaat om
beleidsdocumenten zoals de Declaration on the line security.
Zoals tijdens het AO is besproken, zal de top aanstaand weekend in
Straatsburg naar verwachting besluiten om de komende anderhalf jaar in
het strategisch concept te voorzien. Het proces zal na de top beginnen
en zal enige tijd duren.
De motie van mevrouw Peters, die medeondertekend is door de heer Van
Bommel, pleit ervoor om een identificatie te maken van nieuwe stappen
die de NAVO zou kunnen zetten ter bevordering van een versnelde
mondiale nucleaire ontwapening en is daarmee een ondersteuning van
mijn beleid. Het vraagt uiteraard wel iets van het kabinet. Het
onderwerp moet aan de orde worden gesteld tijdens de komende NAVO-Top
en worden betrokken in de discussie. Ik vind de motie passen in de
lijn die ik voorsta. Ik vind het een initiatief dat aan de ene kant
iets van mij vraagt, maar aan de andere kant een ondersteuning van
mijn beleid is. Als deze motie wordt aanvaard door de Kamer, zal ik
hem uitvoeren. Ook als de motie niet wordt uitgevoerd, kan de Kamer
ervan uitgaan dat ik van mening ben dat de NAVO stappen moet zetten om
te komen tot een wereldwijde nucleaire ontwapening. Het is een
aanmoediging om de discussie over non-proliferatie, wapenbeheersing en
ontwapening op NAVO-niveau actief voort te zetten. Wij staan nu aan
het begin van de discussie over het strategisch concept. Ik zie de
motie overigens niet als een oproep tot eenzijdige ontwapening, maar
als een initiatief op dit punt. Ik heb in het debat al gezegd dat ik
daar geen voorstander van ben. De uitslag van de stemming over deze
motie zie ik vol vertrouwen tegemoet.
De tweede motie gaat over een brede parlementaire en maatschappelijke
discussie over het strategisch concept en over een plan van aanpak. Ik
vind het enigszins vreemd om een plan van aanpak te maken voor een
parlementair debat, aangezien het de Kamer is die over de agenda gaat.
Ik acht de Kamer mans genoeg om met mij in debat te gaan over het
proces van het strategisch concept. Ik zie de voorzitter van de
commissie voor Buitenlandse Zaken hier zitten en ook hij is mans
genoeg om mij zo nu en dan een rappel te sturen als hij van mening is
dat ik het parlement onvoldoende informeer.
Een parlementair debat voeren wij in dit huis op basis van de
informatie over de agenda en de inzet. De Kamer krijgt die informatie
voor iedere ministeriële bijeenkomst. Ik heb de Kamer ook mijn
speeches over dit onderwerp gestuurd en ik ga ervan uit dat wij dit
beleid gewoon voortzetten.
Het tweede deel van de motie gaat over het organiseren van het
maatschappelijk debat. Het is niet in de eerste plaats aan het
kabinet, maar aan de Kamer en het maatschappelijk middenveld om te
debatteren over zaken die de maatschappij en de samenleving raken. Er
wordt ook door ons het nodige georganiseerd. Wij organiseren seminars
en publicaties. Wij schrijven stukken in de krant, juist om dat debat
ook te voeden. Dus ik vind die maatschappelijke betrokkenheid en dat
maatschappelijke debat op zichzelf heel positief. Wij zijn actief op
dit vlak. Wij hebben ook een seminar georganiseerd, bijvoorbeeld in
het kader van de Atlantische Commissie, waarvoor ook Kamerleden,
studenten en journalisten worden uitgenodigd. Wij hebben de
presentatie gefaciliteerd van vier Amerikaanse denktanks op dit
terrein. Instituut Clingendael is actief. Ik vind een plan van aanpak
om nu een brede maatschappelijke discussie te gaan organiseren echt
overbodig. Vandaar dat ik deze motie ook ontraad, enerzijds omdat zij
onjuist is, anderzijds omdat zij overbodig is.
Ik kom bij de laatste motie van de heer Van Bommel. Ik heb van de
eerste motie van mevrouw Peters gezegd dat ik die een ondersteuning
vindt van het beleid, maar dat ik niet zal overgaan tot eenzijdige
stappen. Ik vind dat de motie van de heer Van Bommel in ieder geval in
die richting tendeert, met name door de kernwapenpolitiek als zodanig
aan de orde te stellen. Daarom ontraad ik deze motie ten stelligste.
De heer Van Bommel (SP):
Ik ben het met de uitleg door de minister van het dictum van mijn
motie niet eens. Dat dient niet opgevat te worden als een voorstel dat
zou neerkomen op eenzijdige ontwapening door de NAVO als organisatie.
De motie heeft als doel om te komen tot het betrekken van dat
onderwerp -- de eigen kernwapenpolitiek -- bij het strategisch
concept. Dan hebben wij het bijvoorbeeld over zaken als first strike,
wat ik bijna mijn strot niet uit krijg.
Minister Verhagen:
Daar bent u normaal toch vrij goed in!
De heer Van Bommel (SP):
Ja, dat klopt, maar vandaag even niet. Het gaat erom, dat soort
onderdelen van het eigen beleid ter discussie te stellen, omdat wij
praten over de toekomst van de NAVO en omdat de kernwapenpolitiek een
van de pijlers is van het NAVO-beleid.
Minister Verhagen:
Dat leidt dus tot eenzijdige stappen van de zijde van de NAVO, los van
de totale ontwapenings- en non-proliferatiediscussie die wij willen
voeren. Derhalve ontraad ik deze motie met klem.
De beraadslaging wordt gesloten.
De vergadering wordt van 14.22 uur tot 14.55 uur geschorst.
De voorzitter:
Op de tafel van de Griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op
die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als
voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt,
neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.
Regeling van werkzaamheden
De voorzitter:
Op verzoek van de CDA-fractie benoem ik in de commissie voor het
onderzoek van de Geloofsbrieven het lid Jan de Vries tot lid in plaats
van het lid Van de Camp. Op verzoek van de fractie van de ChristenUnie
benoem ik in de commissie voor de Werkwijze der Kamer het lid Anker
tot lid in plaats van het lid Wiegman-van Meppelen Scheppink. Op
verzoek van de SP-fractie benoem ik in de vaste commissie voor
Volksgezondheid, Welzijn en Sport het lid De Roos tot lid in de
bestaande vacature. Op verzoek van de CDA-fractie benoem ik in de
vaste commissie voor Financiën het lid Pieper tot plaatsvervangend lid
in plaats van het lid Jonker.
Ik stel voor, toestemming te verlenen tot het houden van wetgevings-
c.q. notaoverleg met stenografisch verslag op:
- maandag 6 april van 10.00 uur tot 13.00 uur van de vaste commissie
voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over de
PKB Randstad 2040 (31089);
- woensdag 15 april van 14.00 uur tot 18.00 uur van de vaste commissie
voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over competentiegericht
onderwijs in het mbo (27451);
- maandag 20 april van 11.00 uur tot 16.00 uur van de vaste commissie
voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over wijziging van de Wet
kinderopvang in verband met een herziening van het stelsel van
gastouderopvang (31874).
Daartoe wordt besloten.
De voorzitter:
Het woord is aan de heer Van der Ham. Ik zie echter dat hij niet in de
zaal aanwezig is. Het woord is dan aan mevrouw Van Miltenburg.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Voorzitter. Ik heb een triest verzoek. Mevrouw Snijder en ik hebben op
17 februari jl. vragen gesteld aan onder meer de staatssecretaris van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport -- toevallig is zij op dit moment
bij ons aanwezig in de zaal -- over zorgboerderijen die sluiten
vanwege een lagere vergoeding voor dagbesteding. Deze vragen zijn nog
steeds niet beantwoord. Hierbij wil ik de vragen rappelleren.
De voorzitter:
Het stenogram van dit gedeelte van de vergadering zal worden
doorgeleid naar het kabinet.
Het woord is aan mevrouw Leijten.
Mevrouw Leijten (SP):
Voorzitter. Ik verzoek u om het spoeddebat dat voor vanavond gepland
staat over Meavita van de plenaire agenda te halen.
De voorzitter:
Aangezien geen van de andere leden hierover het woord wenst te voeren,
zullen wij dat debat van de agenda afvoeren.
Het woord is aan mevrouw Smilde.
Mevrouw Smilde (CDA):
Voorzitter. Gisteren is een spoeddebat aangevraagd over de Marokkaanse
wetgeving en de GBA. Morgenavond zal dit debat worden gevoerd. Nu
hebben wij een bericht gezien waarin wordt gemeld dat iets
soortgelijks geldt voor een Nederlands echtpaar dat een zoontje heeft
gekregen. De moeder heeft een Turkse vader. Daardoor wordt haar zoon
als Turks aangemerkt, terwijl de ouders dat beslist niet willen. Kan
het kabinet in haar brief over de Marokkaanse wetgeving en de GBA ook
op dit geval ingaan?
De voorzitter:
Wij zullen het stenogram doorgeleiden naar het kabinet.
Het woord is aan mevrouw Ouwehand.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter. Wij hebben vanmorgen met de minister van LNV gesproken
over aangenomen moties en toezeggingen die zij heeft gedaan. Ik wil u
verzoeken om het verslag van het AO daarover op de plenaire agenda te
plaatsen, zodat wij nog een paar moties kunnen indienen.
De voorzitter:
Wij zullen het VAO toevoegen aan de agenda van de volgende week.
Het woord is aan de heer Irrgang.
De heer Irrgang (SP):
Voorzitter. Ik verzoek u om het verslag van het algemeen overleg over
begrotingssteun voor het Grote Merengebied op de plenaire agenda te
plaatsen. Achter dit verzoek zit geen dringende spoed.
De voorzitter:
Wij zullen het VAO toevoegen aan de agenda.
Het woord is aan mevrouw Koser Kaya in plaats van de heer Van der Ham.
Mevrouw Koser Kaya (D66): Voorzitter. Ik rappelleer over onbeantwoorde
schriftelijke vragen aan de minister van Financiën en de minister voor
Wonen, Wijken en Integratie over de ontwikkeling van de huizenmarkt,
ingezonden op 28 januari jl.
De voorzitter:
Wij zullen het stenogram doorgeleiden naar het kabinet.
Aanspraak op individuele voorziening
Aan de orde is de behandeling van:
- het wetsvoorstel Wijziging van de Wet maatschappelijke
ondersteuning, wat betreft de wijze waarop een aanspraak bestaat op
een individuele voorziening en enige andere wijzigingen (31795).
De voorzitter:
Wij starten dit debat helaas wat later dan gepland. Ik zie op de
sprekerslijst haast Cubaanse spreektijden staan. Ik kan mij niet
voorstellen dat de woordvoerders die tijd echt nodig hebben.
De algemene beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Voorzitter. Laat u verrassen, zou ik zeggen.
Haastige spoed is zelden goed. Vandaar de spreektijden misschien. Het
gezegde geldt zeker ook voor het wetsvoorstel dat wij vandaag
bespreken. Het wetsvoorstel is overhaast in elkaar getimmerd. Het
lijkt vooral een politiek doel te hebben, namelijk het sussen van de
kritiek die volgde op de invoering van de Wmo. De Wmo werd met zeer
brede steun in de Tweede Kamer aangenomen, maar van te voren stond al
vast dat de Wmo voor veel maatschappelijke onrust zou kunnen zorgen.
Het betrof immers een grote verandering. Een compleet andere
benadering van zorg en ondersteuning van kwetsbare mensen, veelal
ouderen in ons land, met een aanpak die uitging van het adagium dat
investeren in een goedkopere vorm van welzijnsaanbod de vraag naar
vaak duurdere zorg zou afdempen. Natuurlijk zou die nieuwe benadering
voor mensen die in het oude systeem werkten, of al zorg kregen, tot
een enorme verschuiving kunnen leiden. Het wetsvoorstel dat wij
vandaag bespreken, is een poging om de schijn te wekken dat de
regering een deel van de Wmo wil terugdraaien. Het is ook een poging
om grip te krijgen op het politieke proces in gemeenteraden. In de Wmo
is er bewust voor gekozen om ruimte te geven aan horizontale
verantwoording, maar nu wordt de wet halsoverkop aangepast, terwijl op
veel plaatsen duidelijk wordt dat gemeenteraden de belangen van hun
burgers heel goed kunnen behartigen.
Mijn laatste algemene opmerking gaat over de vraag wie nu het meest
opschiet met de wetswijziging. Is dat werkelijk de burger, zoals dat
op meer plaatsen in de stukken wordt gesteld? Ik zie dat niet. De
enige groep die werkelijk beter wordt van dit wetsvoorstel is de groep
werknemers, vrouwen meestal, die in vaste dienst wil werken bij een
zorginstelling. Er is niks mis mee dat de arbeidspositie van vrouwen
wordt versterkt. Helaas is dat nog te vaak nodig. Maar de positie van
een andere groep vrouwen wordt tegelijkertijd bewust afgebroken of in
ieder geval verzwakt. Het betreft dan vrouwen die bewust eigen baas
willen zijn, die zelf afspraken willen maken met klanten. Zij hebben
het nakijken. Deze wetswijziging beschermt het verleden, maar niet de
toekomst van de zorgarbeidsmarkt.
Wat is er aan de hand? Na de eerste aanbesteding van de Wmo door
gemeenten bleek dat zorgvragers onbedoeld door zorgaanbieders
opgezadeld werden met het werkgeverschap van de alfahulp, in plaats
dat zij zorg in natura kregen. Dat leidde voor cliënten van de
thuiszorg soms tot verwarring. Anderzijds werden vrouwen die werkten
in de thuiszorg op soms grove wijze door hun werkgever onder druk
gezet om akkoord te gaan met slechtere arbeidsvoorwaarden of zelfs met
het indienen van hun ontslag, om daarna als alfahelpende aan de slag
te gaan. De wetswijziging van vandaag moet eerst en vooral de
onduidelijkheid oplossen over de status van naturazorg, zoals die in
de Wmo wordt benoemd, namelijk dat de inzet van alfahulpen niet onder
de definitie van naturazorg valt. Dit kan in onze ogen eenvoudig
worden opgelost. Het had al opgelost kunnen zijn als de regering
daarover in een brief duidelijk was geweest in de richting van alle
gemeenten en zorgaanbieders. In die brief had het kabinet moeten
duiden dat de naturazorg waarvan in de wet sprake is, moet worden
geleverd door personen die in dienst zijn van zorginstellingen, in
ieder geval niet in dienst van de cliënt. Daarvoor, juist daarvoor,
hebben wij het pgb in de wet verankerd. Kan de staatssecretaris
verklaren hoe bij instellingen het idee heeft postgevat, en dan ook zo
breed, dat alfahulp zorg in natura is? Is het mogelijk dat het
implementatiebureau Wmo, bemand door medewerkers van VWS en de VNG,
waar gemeenten en aanbieders terecht konden en kunnen met vragen over
de Wmo, de alfahulp actief als zorg in natura heeft gepromoot? Zo ja,
hoe kan dat? Is dat onder verantwoordelijkheid van de staatssecretaris
gebeurd?
Bij een eenvoudig probleem hoort een eenvoudige oplossing. Daar zijn
volgens mij weinig woorden voor nodig. Wat relevant is, is dat de
cliënt niet op basis van een indicatie het werkgeverschap voor zijn
zorgverlener kan worden opgelegd. Hoe de gemeente c.q. de
zorginstelling haar verhouding tot de zorgverlener vervolgens regelt,
is eigenlijk niet relevant.
Er zijn nu ontzettend veel woorden nodig, in het wetsvoorstel, in de
nota naar aanleiding van het verslag en in de toelichting, om uit te
leggen wat de complexe oplossing voor een simpel probleem is geworden.
Je kunt je daarbij afvragen of er nog wel sprake is van een oplossing.
Met mij zien veel professionals op de werkvloer de meerwaarde van dit
wetsvoorstel niet. En het zijn toch de professionals die deze regering
zo hoog acht? Zij moeten op dit moment al aan mensen die hulp vragen,
uitleggen wat het verschil is tussen zorg in natura en een pgb. Straks
komt er nog een derde variant bij: de financiële vergoeding. Ik doe zo
ontzettend mijn best om te begrijpen wat nu werkelijk het verschil is
tussen een pgb en deze financiële vergoeding. Het is mij echter nog
steeds niet duidelijk. Wellicht kan de staatssecretaris vandaag nog
één keer een poging doen om dit verschil kort en bondig uit te leggen.
Als ik hoor hoe in gemeenten tegen dit wetsvoorstel wordt aangekeken,
dan snappen zij werkelijk niet hoe zij hiermee verder moeten. Ook hun
belangrijkste bezwaar betreft het uitleggen aan de burger. Zij zeggen
dat zij dit niet kunnen uitleggen, omdat zij echt niet weten wat de
voordelen voor de cliënten zijn. De nu door de staatssecretaris
gecreëerde mogelijkheid van de financiële voorziening, zijnde wellicht
de inzet van alfahulpen, creëert volgens veel werknemers bij
gemeenten, de indicatiestellers, vooral nadelen voor de cliënt. Wat is
nu precies het voordeel voor een cliënt om een financiële vergoeding
te kiezen in plaats van een pgb? Het is mijn indruk dat de financiële
vergoeding slechts de illusie wekt van keuzevrijheid, terwijl het pgb
de echte keuzevrijheid garandeert. Immers, de financiële vergoeding
lijkt gekoppeld te zijn aan een door de gemeente aangewezen
alfahelpende. Bij een pgb heb je de daadwerkelijke keuzevrijheid.
Volgens mij komt het er straks dus op neer dat slimme burgers
onmiddellijk kiezen voor een pgb, en daarmee voor absolute vrijheid,
en de zwakkere burgers waarschijnlijk kiezen voor een financiële
vergoeding en een oplossing die hun wellicht tekort doet. Dan zullen
zij degenen zijn die er bedrogen uitkomen. Of wil de regering dit nu
juist voorkomen door een pgb-vergoeding lager te laten zijn dan een
financiële vergoeding?
Ik hoorde afgelopen maandag in de gemeente Brunssum, waar ik op
werkbezoek was, dat de Wmo-beleidsmedewerker aldaar contact had gehad
met de eerder door mij genoemde Helpdesk invoering Wmo, omdat hij het
verschil niet wist tussen een pgb en een financiële vergoeding. Bij de
helpdesk zei men: zorg ervoor dat de hoogte van de financiële
vergoeding en de hoogte van het pgb niet hetzelfde zijn, dan is het in
ieder geval helder voor de cliënt dat er een verschil is. Ik kan
werkelijk niet geloven dat een dergelijk advies gegeven wordt, mede
namens de ambtenaren van VWS.
Het kan toch niet zo zijn dat je bij de ene keuze recht hebt op minder
dan bij de andere keuze? Dat kan toch niet waar zijn? Ik hoop dat de
staatssecretaris hier vandaag met kracht afstand van neemt en
vervolgens tevens aangeeft op welke wijze de mensen die het
implementatiebureau bemannen de wet momenteel eigenlijk aan het duiden
zijn. Zo meteen hebben wij wel tien varianten die in omloop zijn,
omdat een en ander niet helemaal helder is. Dan heeft dit wetsvoorstel
de mensen alleen maar verder van huis gebracht. Bovendien zijn
gemeenten soms wel heel slecht af met dit wetsvoorstel. Zij moeten nu
de wettelijke mogelijkheid van de derde weg in stand houden, of er nu
vraag naar is of niet. Als er geen vraag naar is, is er eigenlijk ook
geen toegevoegde waarde. Het kost geld en moeite, zonder dat dit ten
goede komt aan de burger. Het komt enkel ten goede aan een loze letter
in de wet. Daar zijn wij tegen. Ik wil graag dat de staatssecretaris
hierop ingaat.
Ik zie nog andere haken en ogen aan de horizon. Immers, als er in een
bepaalde gemeente niet voldoende hulpen in vaste dienst beschikbaar
zijn, bijvoorbeeld omdat veel vrouwen in die gemeente helemaal niet
willen werken in vast dienstverband, maar veel liever voor zichzelf,
dan kan de gemeente er in dat geval aan gehouden worden dat er toch
zorg in natura wordt geleverd als cliënten daarom vragen. In het
verslag wordt gesteld dat in de toekomst de zorgaanbieder alleen nog
gaat over werknemers met een vast dienstverband. Het is de gemeente
die bemiddelt voor alfahelpenden of hiertoe een ander aanwijst. Hoe
ziet de staatssecretaris bemiddeling eigenlijk voor zich?
Staat bij de Wmo-consulenten een kaartenbakje op tafel waar mensen in
kunnen graaien? Wie moet die derde zijn die bemiddelt voor
alfahelpenden als de gemeente dat niet zelf wil doen? Is dat een
zorgaanbieder die niet de gunning heeft gekregen voor de naturazorg?
Volgens de opmerking van de staatssecretaris in het verslag kan het
bij zorgaanbieders immers alleen maar gaan over werknemers met een
vast dienstverband. Overigens, staat naast het kaartenbakje bij de
Wmo-consulent voor de alfahelpenden ook het kaartenbakje van de WWB,
bijvoorbeeld? Kan de gemeente mensen die een bijstandsuitkering
hebben, actief dwingen om alfahelpende te worden? Er is veel
onduidelijkheid. Ik wil graag dat de staatssecretaris daar vandaag een
einde aan maakt.
Maar goed, elk nadeel heeft ook een klein voordeel. Ik zie dat in het
wetsvoorstel als ik heel erg mijn best doe. Het goede ding in dit
wetsvoorstel is de informed consent. Daar ben ik geen tegenstander
van. Ik hoop overigens dat dit op heel korte termijn ook wordt
ingevoerd bij het pgb in de AWBZ, want dat is er nog steeds niet in de
AWBZ. De staatssecretaris wil dat nu wel invoeren in de Wmo. Het is
echter mijn overtuiging dat informed consent nu reeds is geborgd in de
Wmo. Dat is geborgd op verschillende manieren. Er is een
compensatieplicht. Die wordt door de staatssecretaris vaak expliciet
aangeduid als het "keukentafelgesprek". Er is dus al een gesprek over;
personen worden geïnformeerd over de mogelijkheden. Er is ook een
motiveringsplicht. Ik geef toe dat daar nog slecht gebruik van wordt
gemaakt. Er is echter een motiveringsplicht waarbij de gemeenten op
schrift moeten stellen hoe tot een keuze is gekomen en wat dat
betekent voor degene die een indicatie krijgt. Ook is in de Wmo
vastgelegd dat de gemeenten een informatieplicht hebben. Waarom moet
informed consent nog extra worden geborgd? Is het zo erg als wij dat
nu niet expliciet doen?
Tot slot moet mij nog het volgende van het hart en dit zeg ik ook
expliciet tegen de voorzitter. Drie jaar geleden waren alle 150
Kamerleden van mening dat het pgb een vaste plek moest hebben in de
Wmo, in de tekst van de Wmo. Het getuigt van een enorme minachting van
de wens van de Kamer dat ditzelfde pgb door de regering bij de
allereerste wetswijziging wordt geslachtofferd. Daarom heeft mijn
fractie een amendement ingediend om het pgb weer in de wetstekst op te
nemen, want de VVD is van mening dat wat je echt wilt bereiken,
daadwerkelijk in een wetstekst hoort te staan en niet in een
toelichting.
Mevrouw Leijten (SP):
Voorzitter. Op 5 februari 2008 lanceerde de SP het thuiszorgspotje met
Mieke. De reacties waren verdeeld, maar uit de thuiszorg kregen wij
meer dan 1000 instemmende reacties. Eindelijk werden de problemen op
de werkvloer begrepen. Inmiddels blijkt, 2 jaar na de invoering van de
Wet maatschappelijke ondersteuning, dat dit toch echt de "wet
maatschappelijke onrust" is. Gemeenten betalen veel te lage tarieven
voor de zorg. Mensen werden telefonisch gekeurd en zouden ineens veel
meer zelf kunnen doen. Medewerkers moesten tientallen procenten van
hun salaris inleveren, anders waren zij hun baan kwijt. Medewerkers
werden gedwongen om als alfahulp te gaan werken, met verminderde
arbeidszekerheden. Gemeenten hielden in het eerste jaar 149 mln. over
aan budget op de Wmo. Na onderzoek van Prismant blijkt nu dat de
tarieven 20% zijn gedaald. Bij de Haagse tak van Meavita, een van de
grootste thuiszorginstellingen, hebben wij gezien waar een te laag
tarief voor de Wmo toe kan leiden: faillissement. Inmiddels vraagt de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten aan ons om een debat te voeren
over de wenselijkheid van marktwerking in de thuiszorg.
Wij hebben twee jaar van onrust achter de rug onder mensen die in de
thuiszorg werken, maar ook onder mensen die thuiszorg krijgen. Al vele
malen waren er dan ook protesten tegen de manier waarop het allemaal
verloopt. De SP heeft steeds voorstellen gedaan om de wet drastisch te
wijzigen. Vorig jaar kondigden wij vijf wetsvoorstellen aan. De
regering zag inmiddels ook wel in dat er iets moest gebeuren, wilde de
zaak niet helemaal uit de hand lopen. De regering kondigde aan dat zij
twee van onze vijf voorstellen zou gaan regelen. Vandaag hebben wij
het over een van die vijf voorstellen.
Met dit wetsvoorstel wordt mogelijk een einde gemaakt aan het
opdringen van alfaconstructies in huis, zowel aan zorgbehoevenden als
aan zorgverleners. Voor zorgbehoevenden betekent dit dat zij niet
opeens weer werkgever kunnen zijn en bijvoorbeeld bij ziekte of bij
vakanties van hun medewerker zonder zorg zitten. Voor de medewerkers
betekent dit dat zij niet gedwongen kunnen worden geconfronteerd met
minder rechten, zoals het niet meer ontvangen van vakantiegeld en het
niet meer opbouwen van pensioen. In dit wetsvoorstel wordt het
zorgaanbieders verboden om nog langer met deze constructie te werken
als zij "zorg in natura" leveren. Mensen mogen natuurlijk nog wel
kiezen voor een alfahulp, maar die moeten zij via een financiële
vergoeding zelf betalen.
Met dit wetsvoorstel wordt er dus voor gezorgd dat de burger niet
onwetend wordt geconfronteerd met de alfahulp. Laten wij vooropstellen
dat dit winst is. Ik geef een compliment aan de staatssecretaris,
omdat zij naar de onrust heeft geluisterd. Tegelijkertijd bestaat er
echter veel twijfel, omdat wij ons sterk afvragen of met dit
wetsvoorstel het beoogde doel wordt bereikt. Laten wij er allereerst
van uitgaan dat het allemaal goed werkt. Veel vrouwen die nu werken
via de alfahulpconstructie zullen dan op straat komen te staan. Hoe
gaat de staatssecretaris ervoor zorgen dat thuiszorginstellingen deze
mensen ook in dienst nemen? Hoe gaan wij voorkomen dat deze werknemers
niet in dienst worden genomen in veel te lage functieschalen? Is de
staatssecretaris het met de SP eens dat de instelling zich moet houden
aan de juiste toepassing van de cao en de functiewaardering?
Werknemers kunnen nog steeds worden gedwongen en worden nog steeds
gedwongen in slechtere contracten. Wat gaan wij hieraan doen?
Het wetsvoorstel is winst, maar helaas leidt het niet tot een
overzichtelijker geheel, niet voor de gemeenten en niet voor de mensen
die zorg nodig hebben. Er zijn drie mogelijkheden. Ten eerste kun je
zorg in natura krijgen. Dan komt er gewoon zorg zonder dat je ergens
naar hoeft om te kijken. Ten tweede kun je voor een financiële
vergoeding kiezen. Ten derde is het mogelijk om een persoonsgebonden
budget te ontvangen, het pgb. Bij het pgb word je opdrachtgever en bij
de financiële vergoeding word je werkgever. Dit is knap ingewikkeld.
De financiële voorziening en de pgb's moeten toereikend zijn. Dat
klinkt goed, maar houdt dit ook in dat de vergoeding toereikend moet
zijn om het minimumloon en een minimum vakantiebijslag te betalen en
de kosten voor de vervanging van de alfahulp bij ziekte of vakantie?
Is dit ook inclusief een aansprakelijkheidsvoorziening? Het
belangrijkste punt is: hoe gaat de staatssecretaris erop letten dat de
gemeenten de toereikendheid van de budgetten gaan naleven?
De financiële vergoeding blijft de goedkoopste oplossing voor de
gemeenten. Hoe gaan wij voorkomen dat gemeenten een druk leggen op
deze keuze? Welke waarborgen zitten in dit wetsvoorstel om te
voorkomen dat de vaak kwetsbare groepen die van de Wmo en thuiszorg
gebruikmaken, niet in een ongewenste financiële constructie worden
verleid, of worden gedwongen? Die verleiding kan van gemeenten komen,
omdat het veel goedkoper is, maar ook bemiddelingsbureaus kunnen
hiertoe verleiden. Wij moeten daartoe geen nieuwe mogelijkheid creëren
na alle voorbeelden van de frauderende bureautjes die mensen via een
pgb zorg aanpraatten, die zorg zogenaamd regelden en vervolgens die
mensen zonder zorg, maar wel met schulden als gevolg van het pgb
lieten zitten. Is de staatssecretaris bereid, dit tegen te gaan? In de
toelichting op het wetsvoorstel staat dat een bemiddelaar enkel twee
partijen, de alfahulp en de zorgbehoevende, bijeen mag brengen. Hoe
voorkomen wij echter dat de bemiddelaars tegen betaling alle rompslomp
rond het werkgeverschap overnemen van de mensen en hoe voorkomen wij
dat de bemiddelaars mensen hiervoor actief gaan benaderen? Eigenlijk
moet worden voorkomen dat mensen die een financiële vergoeding
ontvangen, materieel gezien geen werkgever meer zijn, alleen formeel
gezien. Ook moet alle mogelijk bijbehorende fraude worden voorkomen.
Na even googelen vind je dit soort bemiddelingsbureaus en masse.
De belangrijkste vraag is wat betreft de SP hoe wij ervoor gaan zorgen
dat mensen die zorg nodig hebben, ook goed begrijpen wat de precieze
keuzes zijn.
Denkt de staatssecretaris eigenlijk dat de problemen steevast weg zijn
als iemand iets kiest? Iemand kan kiezen, maar misschien kan hij het
helemaal niet aan. Wij hebben te maken met een kwetsbare groep mensen
die zorg nodig heeft. Vaak zeggen zij: dat weten wij uit de
voorbeelden van het telefonisch indiceren. Welke garantie hebben wij
dat zij niet via de telefoon zogenaamd voorgelicht zijn en "ja" zeggen
tegen een financiële vergoeding, maar dan in de problemen komen omdat
zij het niet helemaal aankunnen? Het is natuurlijk ook erg
aantrekkelijk om te kiezen voor een zak geld of een bedrag op de
rekening. Hoe gaan wij er daadwerkelijk voor zorgen dat gemeenten
goede voorlichting geven? Dat is namelijk cruciaal.
Als iemand een financiële vergoeding krijgt -- misschien via de
constructie van het persoonsgebonden budget of via de nieuwe
constructie -- zit hij altijd vast aan administratie. Er moet loon of
salaris uitbetaald worden, maar er moet ook altijd een verantwoording
worden gemaakt over de besteding van de gelden. Is de staatssecretaris
het met de SP-fractie eens dat het maar de vraag is of iemand die voor
een van de twee financiële opties kiest, ook precies weet hoe en wat
er verantwoord moet worden? De SP-fractie stelt voor om de gemeenten
op te dragen om mensen die voor een financiële vergoeding kiezen, daar
expliciet voor te laten tekenen. Zij vindt dat dit gepaard moet gaan
met een huisbezoek waarbij iemand van de gemeente aan de keukentafel
de situatie kan inschatten. Is iemand hier daadwerkelijk toe bereid?
Via de telefoon weet je dat niet. Via de telefoon kun je dat zelf niet
zien. Ik hoor graag een reactie op dit voorstel.
Dan ligt er nog de vraag wat voor werk dit gaat opleveren voor de
gemeenten. Mensen moeten uiteraard goed worden geïnformeerd; ik denk
niet dat iemand het daarmee oneens zal zijn. Ook moeten alle
verantwoordingen worden nagekeken. De SP-fractie vraagt zich af of wel
goed gekeken is naar hoeveel kosten dit voor de gemeenten gaat
opleveren.
De staatssecretaris zegt dat dit voorstel een positief neveneffect
heeft op de positie van de gedwongen alfahulpen. Maar is de
staatssecretaris het niet met ons eens dat wij van deze
alfahulpconstructie af moeten? Wij zien nu een ontwikkeling waarbij
mensen worden gedwongen in deze constructie. De zorginstelling
bemiddelt ze anders niet meer. Zouden wij niet terug moeten naar het
niveau van voor deze wet? Hoe denkt de staatssecretaris een slag te
kunnen gaan maken bij het terugdringen van het aantal gedwongen
alfahulpen?
Hoe staat het eigenlijk met de lopende contracten van de gemeenten? Is
er rekening gehouden met de wetswijzigingen? Kan de staatssecretaris
de Kamer informeren over hoeveel gemeenten er nu aanbestedingen hebben
lopen en nog niet op de wetswijzigingen zijn voorbereid? Zij moeten
mogelijk contracten gaan openbreken. Wat gaan wij doen als dit
uiteindelijk niet werkt?
De SP-fractie vindt het treurig dat deze staatssecretaris te weinig
doet voor mensen die werken in de huishoudelijke zorg. Iedere twee of
drie jaar moeten hun werkgevers weer meebieden voor de gunning van de
gemeente. Het is een loterij of men de gunning al dan niet krijgt. Ook
is het maar de vraag of de werkgever wel meedoet aan de aanbesteding.
Als men er zoveel verlies op maakt dat het een onrendabele lijn is
geworden -- zoals wij dat horen zeggen -- kan het best zijn dat je
baan daarmee verdwijnt. Dit leidt tot onzekerheid. Houd ik mijn baas?
Kan ik bij de mensen blijven waar ik al jaren kom? Krijg ik een nieuwe
werkgever, kom ik in een lagere schaal, of moet ik opnieuw gaan
solliciteren?
Het enige wat deze wet bepaalt, is dat gemeenten erop toe moeten zien
dat de nieuwe met de oude aanbieder in overleg treedt over het
personeel. Dat vindt mijn fractie echt tekortschieten. Daarom heeft
mijn fractie twee amendementen ingediend. In het eerste wordt bepaald
dat de nieuwe aanbieder zo veel mogelijk het personeel van de oude
aanbieder overneemt, uiteraard onder dezelfde arbeidsvoorwaarden. Bij
het tweede amendement gaat het over een verplichte overname. Mijn
fractie wil dat mensen het werk volgen. Eigenlijk zegt zij hiermee:
mensen volgen de mensen. Dat klinkt heel ingewikkeld, maar het is
eigenlijk heel simpel. Als iemand bij iemand zorg verleend dan blijft
diegene daar, of de instelling of werkgever verandert of niet. Wij
moeten de rust in huis behouden.
Dat kunnen wij regelen als de Kamer zegt dat de gemeenten dat in een
aanbestedingsbestek -- zo heet dat met een moeilijk woord -- moeten
opnemen. Maar, de SP ziet ook wel in dat zolang wij doorgaan met het
circus van de aanbestedingen deze waarborgen misschien wel helemaal
niet de oplossing zijn voor het probleem. Het uiteindelijke probleem
dat wij hebben met de Wmo is dat er aanbesteed moet worden en dat dit
automatisch gaat over de prijs. Dat leidt ertoe dat zorginstellingen
vervolgens hun personeel gingen bemiddelen als alfahulp met alle
nadelen van dien, voor hen die zorg kregen en voor hen die zorg
verlenen. Zolang die tarieven onder de kostprijs liggen en ze
afgesproken blijven worden, houden wij dit probleem en lost deze wet
helemaal niets op.
Mevrouw Koser Kaya (D66): Voorzitter. Als mevrouw Leijten zegt dat
sommige gemeenten bij aanbesteding vooral op prijs hebben gelet, wil
ik nog wel met haar meegaan. Als zij zegt dat je bij de aanbesteding
naast de prijs ook op kwaliteit zou moeten letten, ben ik het ook
absoluut met haar eens. Maar daarvoor hebben wij dit wetsvoorstel niet
nodig, dan zou zij met mij moeten bepleiten om die aanbestedingen op
prijs te laten en om de gemeenten dan randvoorwaarden scheppen zodat
die kwaliteit wordt meegenomen wordt en je een
kwaliteit-prijsverhouding krijgt. Dan lossen wij dit probleem vanzelf
op. Die aanbesteding waar mevrouw Leijten zo tegen aanschopt, brengt
wel alles naar boven zodat wij kunnen zien wat er fout en wat er goed
gaat. Dat is precies de basis waarop zij politiek voert. Zodra het
transparant wordt, kunnen wij hier het probleem ook agenderen. Dan zou
die aanbesteding ook op zijn plaats zijn.
Mevrouw Leijten (SP):
Een ding dat transparant is geworden door de aanbesteding is dat er
wellicht van te voren door gemeenten kwaliteitseisen zijn genoemd maar
er vervolgens zo onder de prijs is gedoken wat geaccepteerd is, zodat
zelfs in een gemeente als Den Haag tien euro per uur op de thuiszorg
verloren werd. Het is wel duidelijk geworden dat dit leidt tot
ernstige problemen, voor het personeel, maar ook voor de mensen thuis
en dat dit niets zegt over kwaliteit. Wij hebben vandaag drie
wetsvoorstellen ingediend. Laat ik dit punt even af maken, want
kwaliteit vind ik zeer belangrijk. Ik bestrijd alleen dat je door zo
onder de prijs te gaan zitten de kwaliteit verbetert.
Mevrouw Koser Kaya (D66): Ik denk dat iedereen van ons van mening is
dat als je zo onder de prijs zit er geen kwaliteit meer mogelijk is en
dat wij dat allemaal niet willen. Die aanbesteding lijkt mij echter
een uitstekend instrument om transparantie te bewerkstelligen en om te
zien dat niet alleen op prijs wordt geconcurreerd en je de gemeenten
vraagt om kwaliteitskaders te formuleren zodat die
prijs-kwaliteitverhouding optimaal is. Maar dan, nogmaals, hebben wij
deze wet niet nodig. Bent u dat niet met mij eens?
Mevrouw Leijten (SP):
Het probleem is dat het kwaliteitskader nog steeds niet door iedereen
onderschreven is. Dat is zelfs een groot probleem, dus is dat op dit
moment nog niet geregeld.
Voorzitter. Om ervoor te zorgen dat de mensen die in de thuiszorg
werken ook daadwerkelijk een eerlijke boterham kunnen verdienen,
hebben wij vandaag een wetsvoorstel ingediend om een basistarief te
stellen waar gemeenten niet onder kunnen. Zij kunnen en moeten
kwaliteitseisen stellen, maar niet onder een basistarief. Het volgen
van de cao vinden wij erg belangrijk. Dat wordt nu misschien gedaan,
maar als je een aantal schalen naar beneden moet en het honderden
euro's per maand aan inkomen scheelt, heb je vaak geen keuze. Of een
andere baan zoeken, of zwaar onder je loon gaan werken! Wij willen
graag dat het werken in de thuiszorg geen bijbaan wordt, wij willen
graag dat iemand daar een eerlijke boterham mee kan verdienen, want
het is mooi, hooggewaardeerd en belangrijk werk, mensenwerk.
Zolang wij de mallemolen van de verplichte aanbestedingen hebben, zal
dit blijven doorgaan. Daarom hebben wij vandaag ook een wetsvoorstel
ingediend om te stoppen met die verplichte aanbestedingen. Het hoeft
helemaal niet van Europa. Dat is altijd wel gezegd, maar dat is
helemaal niet waar! Als Nederland bepaalt dat dit een maatschappelijke
dienst is, hoeven wij niet aan te besteden. Laten wij de gemeenten nu
eens zelf kiezen of zij aanbesteden of een duurzame subsidierelatie
aangaan. Dat lijkt de SP prima passen in het karakter van de Wmo.
Het derde wetsvoorstel dat wij hebben voorgesteld is dat gemeenten het
geld dat zij krijgen voor de Wmo ook daadwerkelijk uitgeven aan de
Wmo.
Zoals ik al zei, bleef er in 2007 bijna 150 mln. over, wat veel geld
is. Tegelijkertijd hebben wij ook gezien dat veel mensen veel salaris
hebben ingeleverd. Dat is jammer.
Mevrouw Wolbert (PvdA):
Als een dienst eenmaal Europees is aanbesteed, nadat die dienst in
Nederland is aangemerkt als een dienst die wordt aanbesteed, dan is
dat daarna niet meer terug te draaien, ook niet als die dienst wordt
aangemerkt als dienstverlening. Is mevrouw Leijten daarvan op de
hoogte?
Mevrouw Leijten (SP):
Als er in een aantal jaren geen enkele Europese concurrent is geweest
die heeft meegedaan aan de Europese aanbesteding, dan kan dat worden
teruggedraaid. Een aantal rechtsgeleerden heeft daarover al uitgebreid
gepubliceerd. Wij besteden Europees aan, maar er is geen enkele andere
Europese zorginstelling die heeft ingeschreven. Daarom kunnen wij er
gewoon een maatschappelijke dienst van maken. Binnen de Wmo doen wij
dat ook met bijvoorbeeld het maatschappelijk werk. Wij geven de
gemeenten de keuze een langdurige subsidierelatie aan te gaan met een
instelling, dan wel een aanbesteding te houden. Amsterdam besteedt het
maatschappelijk werk aan, andere gemeenten doen dat niet. Laten wij
dat ook doen met de thuiszorg. Dat zou een hoop onrust wegnemen en
daarmee komen wij ook tegemoet aan de vraag van de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten, die graag een debat wil over de marktwerking.
Die verplichting kan er gewoon uit.
Mevrouw Wolbert (PvdA):
Ik ben het van harte eens met mevrouw Leijten dat wij, als wij af
zouden kunnen van de verplichte aanbesteding, dat moeten doen. Een
feit is echter dat wij, als wij eenmaal Europees hebben aanbesteed,
dat niet meer kunnen terugschroeven.
Mevrouw Leijten (SP):
Het gaat hier om wetsvoorstellen die wij nog zullen behandelen. Ik
stel voor dat wij daarbij al onze rechtsgeleerden over het Europees
recht inschakelen. Een aantal advocaten en rechtsgeleerden zegt dat
huishoudelijke hulp helemaal niet hoeft te worden aanbesteed. Tijdens
de wetsvoorbereiding hebben wij op dit punt veel advies gevraagd.
Laten wij de discussie dus vooral starten, want naar de mening van de
SP gaat het hier om een ideologische discussie. Er zijn partijen in
deze Kamer die de huishoudelijke hulp graag als economische dienst
zien, maar wij zien die als een maatschappelijke dienst. Laten wij de
degens op dit punt vooral kruisen. De wetsvoorstellen zijn ingediend,
dus wij kunnen de discussie daarover beginnen.
Dagelijks gebeuren er ontzettend veel mooie dingen. Er wordt goed
gezorgd voor mensen. De mensen geven ook keer op keer aan dat zij heel
tevreden zijn over de zorg die zij krijgen. Wij doen dat niet, de
zorginstellingen doen dat niet, dat doen mensen voor mensen. Er zijn
zulke mooie en goede momenten tussen mensen en dat wordt gewaardeerd.
De afbraak daarvan, die nu al jarenlang plaatsvindt, wordt echter niet
gewaardeerd. Toen het Nederlandse publiek een keuze kreeg tussen
allerlei flitsende reclames, koos het voor de thuiszorgspot van de SP.
Dat is een groot compliment aan de thuiszorg, maar ook een groot
signaal aan deze staatssecretaris.
De heer Van der Vlies (SGP):
Mevrouw de voorzitter. Het is misschien goed om aan het begin van mijn
bijdrage nog eens het enthousiasme in herinnering te roepen dat er in
de Kamer was toen wij de Wmo in ontwikkeling namen, een
participatiewet waarin maatwerk zo dicht mogelijk bij de burger op
gemeentebestuurlijk niveau geregeld zou zijn. De wet moest een
opbouwkarakter krijgen. De negen prestatievelden konden immers niet
alle tegelijk worden ingevoerd. Geleidelijk aan zou het werkveld
uitbreiding krijgen.
Wij zijn nu, na de invoering per 1 januari 2007, ruim twee jaar verder
en wij weten allemaal dat wij regelmatig hebben moeten stilstaan bij
"aanloopproblemen". Misschien zijn het meer dan aanloopproblemen;
allerlei voorgenomen evaluaties zullen dat moeten uitwijzen. Wij
hebben in ieder geval pittig gesproken over de aanbesteding. Mevrouw
Leijten heeft niet ten onrechte de vraag gesteld: moest het nu
werkelijk Europees?
Aanvankelijk dachten wij dat overigens wel, omdat ons dat werd
voorgehouden. Inmiddels weten wij echter dat daar de nodige
kanttekeningen bij te plaatsen zijn. Ook over de
prijs/kwaliteit-verhouding is intensief gesproken. Daarbij zijn
allerlei zorgen op ons bordje gelegd.
In het bijzonder voel ik mij aangesproken door de uitspraak dat de
zorgrelatie van kwaliteit moet zijn. Dat staat namelijk haaks op de
bedoeling van de wet. Kwaliteit is daarbij natuurlijk meer dan een
verzameling kwalitatieve aspecten. Daarbij spelen ook zaken als inzet,
tijd voor elkaar hebben, aandacht voor elkaar hebben en de inzet van
mensen. Ik prijs die graag net als mevrouw Leijten vanaf deze plek. Er
gebeurt gelukkig heel veel goeds in het land en dat onder de vigeur
van allerlei zorgen en toestanden. De berichten daarover bereiken ons
regelmatig via de nationale media. Het getuigt van een goede
mentaliteit om dan toch het goede niveau vast te houden. Dat is
gebeurd en dat verdient zeker complimenten.
Mijn fractie fronste haar wenkbrauwen toen wij het voorliggende
wetsvoorstel bestudeerden. Hoewel wij de doelstelling van het
wetsvoorstel steunen om de positie van de burger bij het ontvangen van
huishoudelijke verzorging in het kader van de Wmo adequaat te borgen,
hebben wij forse bedenkingen bij de manier waarop men dat in de wet
wil realiseren. Door het wetsvoorstel wordt er namelijk opnieuw
onduidelijkheid geschapen over de status van het persoonsgebonden
budget in de Wmo. Mijn fractie vindt dat ongewenst.
In 2006 aanvaardde de Tweede Kamer unaniem een door de VVD- en de
SGP-fractie ingediend amendement om het pgb een volwaardige positie te
geven in de Wmo. Het pgb wordt toch gezien als een belangrijk
instrument voor de keuzevrijheid van mensen en bij het realiseren van
de eigen verantwoordelijkheid. Natuurlijk zijn er allerlei waarborgen
opgenomen, bijvoorbeeld over de budgethouder, maar het is en blijft
een belangrijk instrument. Het pgb mag dan ook niet degraderen.
Doordat het pgb wordt verplaatst van de wetstekst naar de memorie van
toelichting, kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat het pgb,
wellicht onbedoeld, het slachtoffer van degradatie is geworden.
Op vragen van mijn fractie waarom het persoonsgebonden budget uit de
tekst van de wet is gehaald, heb ik tot nu toe geen overtuigend
antwoord gekregen. In een laatste poging om opheldering te krijgen
over de motivatie van de staatssecretaris, stel ik de volgende vragen.
Wat is de noodzaak voor de staatssecretaris om de definitie "een
voorziening anders dan in natura" in de wet op te nemen in plaats van
de definitie van het persoonsgebonden budget en de financiële
vergoeding? Waarom heeft de staatssecretaris geen alternatieve
wijzigingsvormen overwogen bij de voorbereiding van het wetsvoorstel
als zij uit wil sluiten dat individuen werkgevers- of
opdrachtgeverslasten op zich nemen? Kan de staatssecretaris
overtuigend beargumenteren waarom zij geen voorwaarden verbindt aan
het persoonsgebonden budget?
Het moge duidelijk zijn dat mijn fractie erg kritisch staat tegenover
de voorgestelde wijziging. Om die reden heb ik een amendement van
mevrouw Van Miltenburg op stuk nr. 15 meegetekend, net als bij de
behandeling van dit punt bij het oorspronkelijke wetsvoorstel, om het
persoonsgebonden budget onverkort in de wet overeind te houden.
Daarnaast heb ik, voor het geval het amendement op stuk nr. 15 het
niet haalt, een amendement ingediend op stuk nr. 9 waarin een
definitie wordt toegevoegd van "een voorziening anders dan in natura",
namelijk een persoonsgebonden budget of een financiële vergoeding. Dit
amendement is uiteraard ook ondertekend door mevrouw Van Miltenburg en
door mevrouw Willemse-van der Ploeg. Gezien de antwoorden van de
staatssecretaris in het verslag dat beide vormen "anders dan in
natura" volwaardige alternatieven zijn, neem ik aan dat zij dit
amendement positief wil bejegenen. Laten wij dit dan ook op een
elegante manier oplossen.
Iedereen weet dat een voorziening anders dan in natura ook een pgb is.
Het is echter de vraag of men dat in de toekomst ook nog weet. Ook
hier kun je je namelijk de vraag stellen hoe diep het collectieve
geheugen gaat.
Het wetsvoorstel regelt ook dat gemeenten burgers begrijpelijk dienen
te informeren als zij kiezen voor een voorziening anders dan in
natura. Prachtig, al heb ik in het verslag daarbij de kanttekening
geplaatst dat gemeenten dit toch al moeten doen op grond van
prestatieveld 3, te weten informatie, advies en cliëntenondersteuning.
De gemeente wordt hierop gecontroleerd door de Wmo Adviesraad of de
Cliëntenraad. Maar nu de plicht om burgers te informeren in de wet
wordt opgenomen, zou ik ervoor pleiten om dat dan maar meteen goed te
doen. Daarom heb ik samen met mevrouw Van Miltenburg een amendement
ingediend op stuk nr. 16 met de volgende strekking. Allereerst dient
de te verstrekken informatie ook betrekking te hebben op voorzieningen
in natura, zodat burgers een beslissing kunnen nemen op basis van het
door gemeenten aan hen verstrekte totaalplaatje van alle
voorzieningen. Anders geven we gemeenten het instrument in handen om
te zeggen dat het PGB echt te ingewikkeld is en dat zij beter bij
aanbieder X langs kunnen gaan. Daarmee komt de keuzevrijheid, die wij
in 2006 met recht en reden in de wet hebben verankerd, stevig in de
knel. Daarnaast wordt de formulering dat mensen begrijpelijk ingelicht
moeten worden, gewijzigd in de duidelijker formulering "licht in
duidelijke en begrijpelijke bewoordingen in". Die formulering is
ontleend aan art. 48 van de Pensioenwet. Laten wij zorgen voor een
wettekst die aansluit bij andere wetten. Tenslotte wordt verduidelijkt
dat de te verstrekken informatie vooraf moet plaats hebben. Ik reken
op brede steun voor dit amendement.
In het verslag heb ik een concrete casus aan de regering voorgelegd,
waarbij ik mijn zorgen uitte over het feit dat het in de praktijk
voorkomt dat gemeenten woningaanpassingen, zoals een traplift,
afwijzen op het moment dat een persoon vrijwillig vertrekt van een
adequate woning naar een niet-adequate woning. Ik weet dat dit in de
praktijk voorkomt. Ik begrijp die beslissing van een gemeente niet als
de aanvrager een vergoeding vraagt in het kader van wat in dat
beleidsterrein geldt voor een normale wooncarrière. Ik denk
bijvoorbeeld aan situaties dat een persoon verhuist vanwege een
veranderde gezinssituatie of een veranderde leefsituatie. Ik denk dan
aan situaties waarin mensen moeten verhuizen omdat het huis vanwege
gezinsuitbreiding te klein wordt of aan situaties, dat een huis te
groot wordt voor oudere mensen. Daar komt bij dat het vinden van een
adequate woning lang niet altijd even gemakkelijk is omdat er op de
huur- en koopmarkt weinig betaalde bungalows en semibungalows
beschikbaar zijn die voldoen. Nu ben ik blij dat de regering mij in de
nota naar aanleiding van het verslag gelijk geeft en zegt dat een
gemeente op grond van artikel 4 van de Wmo rekening dient te houden
met de gewijzigde behoeften van de aanvrager. Echter, de praktijk
wijst uit dat gemeenten dat -- bewust of onbewust; ik heb het helemaal
niet over kwade trouw of zo -- nog niet altijd zo. Om die reden heb ik
een amendement ingediend, waarmee in artikel 4, lid 2 van de Wmo een
zinsdeel wordt toegevoegd dat het college van Burgemeester en
Wethouders rekening dient te houden met de persoonskenmerken en de
behoeften van de aanvrager van die voorziening, waaronder verandering
van woning in verband met wijziging van de leefsituatie. Dat
amendement komt voor op stuk nr. 12. Ook daarover krijg ik graag een
oordeel van de staatssecretaris.
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):
Voorzitter. Vandaag staat, ruim twee jaar na de invoering van de Wmo,
al een wetswijziging op de plenaire agenda. Dat is zonder meer jammer,
omdat in veel gemeenten beleidsontwikkeling en uitvoering goed
verlopen. Daarvoor wil ik mijn complimenten hier vandaag maken.
Verbinden, meedoen, omzien naar elkaar en civil society zijn
belangrijke aspecten van de Wmo, die de komende jaren in de volle
breedte worden uitgebouwd. Dat is het uiteindelijke doel van de Wmo
als participatiewet. Jammer genoeg hebben wij de afgelopen twee jaar
ook met de staatssecretaris om tafel gezeten over ongewenste en
onvoorziene ontwikkelingen in de uitvoering. De heer Van der Vlies
meldde het al: wij hebben erbij stil moeten staan en terecht.
De wet wordt via de voorgestelde wetswijzigingen uitgebreid met
bepalingen om de positie van de burger beter te borgen, de plicht van
gemeenten om burgers duidelijk te informeren over de vormen van
huishoudelijke hulp en de plicht tot overleg van zorgaanbieders die de
aanbesteding is gegund om met de verliezende concurrenten te
overleggen over overname van personeel. Deze doelstellingen
onderschrijft de CDA-fractie, maar zij betreurt het dat wij dit in een
wetswijziging moeten overnemen. De CDA-fractie had gemeenten liever
meer tijd gegund om de gesignaleerde knelpunten op te pakken. De
praktijk leert immers dat na een relatief korte gewenningsperiode
gemeenten zeer goed in staat zijn om adequate oplossingen te vinden
voor de ontstane problemen. Wij hebben met ingang van 2009 een nieuwe
aanbestedingsronde achter de rug. Er lijkt meer rust te komen op het
front van de huishoudelijke hulp. Kan de staatssecretaris aangeven op
dit moment de verdeling is tussen zorg in natura, pgb en alfahulp? Is
op dit moment de wetswijziging niet prematuur? Met andere woorden:
kunnen knelpunten niet werkende voort worden opgelost?
In de nota naar aanleiding van het verslag hebben wij geen antwoord
gekregen op onze vraag of de huidige voorstellen niet gewoon via het
gemeentelijke traject kunnen verlopen in de vorm van opname in het
bestek. Graag willen wij hier vandaag een antwoord op van de
staatssecretaris. De CDA-fractie vraagt zich af of de informatieplicht
en de overlegbepaling als wettelijke maatregel nu meer impact zullen
hebben dan wanneer het aan de beleidsvrijheid van de gemeenten was
overgelaten om dit in het bestek op te nemen. Kan de staatssecretaris
duidelijk maken dat de voorgelegde wijziging goed doordacht en
doorgerekend is, zodat wij niet weer voor verrassingen komen te staan
en worden geconfronteerd met onvoorziene of ongewenste ontwikkelingen
in de uitvoering?
Mevrouw Koser Kaya (D66): Tot nu toe zou dit bijna mijn eigen inbreng
kunnen zijn. Ik ben het eens met de analyse en de inbreng van mijn
collega van het CDA. De conclusie zou dan moeten zijn dat dit
wetsvoorstel toch ofwel de prullenbak in kan ofwel moet worden
aangehouden om de gemeenten de ruimte te geven om ook op kwaliteit aan
te besteden.
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):
Ik denk dat het goed is als mevrouw Koser Kaya eerst even mijn betoog
afwacht. Ik heb ingeschreven voor een aantal minuten, die ik niet
helemaal zal volmaken. Ik wacht dan ook altijd nog de antwoorden van
de staatssecretaris af. En of er nu terminologie zoals prullenbak moet
worden gebruikt? Ik denk dat ik daar dan toch nog een ander woord voor
verzin als ik vind dat het wel of niet relevant is om er op dit moment
mee door te gaan. Ik maak mijn betoog graag eerst af. Dan zal mevrouw
Koser Kaya zien waar ik uiteindelijk uit kom.
Mevrouw Koser Kaya (D66): In de plaats van prullenbak mag mijn collega
een ander woord kiezen. Begrijp ik goed dat zij zegt dat het voorstel
vooralsnog niet haar steun heeft?
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):
Wacht u mijn conclusie af, mevrouw Koser Kaya.
Wij vragen ons af of er nu voldoende is stilgestaan bij het feit dat
deze wetswijziging ook weer negatieve gevolgen kan hebben. Het Sociaal
en Cultureel Planbureau heeft bij de vaststelling van het macrobudget
2009 ook vooruitgekeken naar de mogelijke financiële gevolgen van de
wetswijziging van de Wmo.
Vanaf 1 januari 2009 werkt een groot aantal gemeenten op basis van de
nieuwe aanbestedingsronde. De staatssecretaris heeft de gemeenten
gevraagd om daarbij reeds rekening te houden met de komende wetgeving.
De verwachting is dat het aandeel zorg in natura zal toenemen. Als er
niet substantieel gebruik wordt gemaakt van de financiële vergoeding,
zeg van de alfahulpen, dan zal dit een kostenverhogend effect hebben.
In het uiterste geval, als deze constructie totaal niet benut wordt,
scheelt dat de gemeente 220 mln. Dat is voor de CDA-fractie niet
acceptabel. De CDA-fractie is van mening dat de alfahulpconstructie
juist in het kader van de mogelijkheden van de Regeling
dienstverlening aan huis maximaal benut moet worden in situaties
waarin dit kan. Wij vinden ook dat gemeenten niet opgezadeld moeten
worden met kostenverhogende effecten ten gevolge van de wetswijziging.
Ik kom hier nog op terug.
De staatssecretaris zegt dat het kabinet, mocht het het Wmo-budget
onvoldoende blijken, in overleg zal treden met de VNG. De CDA-fractie
vindt dat er zeker binnen de bestaande budgetruimte gebleven moet
worden en verbindt hier meteen de vraag aan hoe groot de budgettaire
ruimte is voor de jaren 2009 en 2010, mede op basis van het voorlopige
advies van het SCP over het macrobudget van 2010. In het geval dat er
in het budget overschotten zitten, is het mede in het licht van de
financiële crisis zonde om deze onnodig op te souperen voor een
wetswijziging. Houdt de staatssecretaris overigens in de gaten wat,
als deze wijziging wordt aangenomen, de financiële gevolgen zijn van
de drie keuzemogelijkheden en wat de toename is van de administratieve
lasten?
Vervolgens vraagt de CDA-fractie zich af wat, als de wetswijziging in
werking treedt, de gevolgen zijn voor gemeenten die langdurige
contracten hebben afgesloten voor huishoudelijke hulp voordat de
staatssecretaris de gemeenten informeerde over de komende
wetswijziging.
Mevrouw Wolbert (PvdA):
Even een aantal vragen terug. Mij is niet duidelijk wat de CDA-fractie
nu precies onacceptabel vindt. Vindt zij de tekortpost van 220 mln.
onacceptabel of vindt zij het stijgen van het aantal alfahulpen naar
meer dan voordat de wet inging onacceptabel? Mevrouw Willemse sprak
dat in één zin uit.
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):
De CDA-fractie vindt het niet goed als wij nu, in de nieuwe situatie,
de alfahulpconstructie in de goede zin van het woord niet kunnen
benutten en daardoor onnodig de kosten voor de Wmo, zeg voor de
gemeenten, verhogen. Wij vinden dat wij de alfahulpconstructie op een
goede manier moeten benutten waar dat voor de burgers mogelijk is. Dat
is onze stelling.
Mevrouw Wolbert (PvdA):
Ik heb er nog steeds geen beeld bij. Voordat de Wmo werd ingevoerd,
hadden wij alfahulpen en dat waren allemaal mensen die daar expliciet
voor gekozen hadden. Dwang bestond toen nog niet. In die tijd zaten
wij zo rond de 20 à 25%. Is dat de verhouding die de CDA-fractie voor
ogen heeft, als mevrouw Willemse het heeft over de alfahulpen in de
goede zin van het woord?
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):
Met de alfahulpen in de goede zin van het woord bedoel ik mensen die
zelf heel positief alfahulp zijn -- ik kom daar nog op terug -- en
burgers die gezien hun zorgvraag echt een alfahulp willen hebben. Het
is dus een match tussen twee. Noch de ene kant, noch de andere kant
kan hier alleen bepalend zijn. Positief ten opzichte van de echte
alfahulp, positief ten opzichte van de mensen die dit zelf aankunnen
en die dit willen regelen. Ik kom daar nog op terug.
Mevrouw Wolbert (PvdA):
Voordat de Wmo werd ingevoerd, hadden wij rond de 25% alfahulpen die
daarvoor kozen en de mensen wilden dat ook graag. Ik concludeer dat de
CDA-fractie nu zegt: rond de 25%, daar gaan wij voor.
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):
U hoort van mij nu geen percentage, want ik kom direct nog met een
vraag aan de staatssecretaris. Ik wil weten of er een bepaalde
mogelijkheid is waardoor de alfahulp een nevengeschikt iets kan zijn
van zorg in natura, maar dat zal ik u zo direct uitleggen, anders loop
ik op mijn tekst vooruit. Dat hoort u zo dadelijk van mij. Als u het
daar niet mee eens bent, dan hoor ik dat graag van u. Het is een vraag
direct aan de staatssecretaris.
Mevrouw Leijten (SP):
Mensen worden geconfronteerd met alfahulp en werkgeverschap, terwijl
zij dat niet willen. Personeel wordt geconfronteerd met een
alfacontract, terwijl men dat niet wil. Dat steunt de CDA-fractie?
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):
Nee. De burgers die om zorg in natura vragen, moeten erop aan kunnen
dat zij dat krijgen. Niets meer en niets minder. Precies in de mate
die de burger op dat moment nodig heeft. Ik neem aan dat mevrouw
Leijten, net als ik, voldoende inzicht heeft in wat er nu gebeurt. Een
burger zou een alfaconstructie goed aankunnen, maar na vier of vijf
jaar kan de gezondheidssituatie moeilijker worden en dan kan hij voor
een andere voorziening kiezen. Een burger kan ook na een tijdelijke
situatie, zoals een herseninfarct, zware zorg in natura nodig hebben.
Nadat hij weer is opgeknapt, wil hij wellicht weer zelf de regie in
handen nemen.
Mevrouw Leijten (SP):
Dit is een lang antwoord op een heel korte vraag.
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):
Ik mag zelf bepalen welk antwoord ik geef. Ik heb voorbeelden genoeg
om het duidelijk te maken. Anders zegt mevrouw Leijten misschien weer
dat ik niet weet hoe het in het land loopt.
Mevrouw Leijten (SP):
Blijkbaar zeg ik dat altijd. Waarvan acte. Ik stel vast dat mevrouw
Willemse-van der Ploeg op mijn vraag of het gewenst is dat mensen
worden gedwongen werkgever te worden via de alfaconstructie,
antwoordde dat zij dat niet wil.
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):
Dat wil de CDA-fractie ook niet.
Mevrouw Leijten (SP):
Dat lost de staatssecretaris op met deze wet. Als de CDA-fractie dat
niet wil, moet zij ook niet mekkeren over de financiële consequenties.
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):
Het hoeft niet per definitie samen te hangen met een financiële
consequentie. Als iemand bewust alfahulp wil zijn, dan zit daar een
salaris aan vast. Als iemand dat niet wil, dan moet hij in dienst
treden bij een zorginstelling. Het hoeft niet per se een consequentie
te zijn.
Mevrouw Leijten (SP):
Een van de grote bezwaren voor de CDA-fractie is dat het duurder gaat
worden voor gemeenten. Zij moeten een hogere prijs betalen aan
zorginstellingen en aanbieders, omdat zij iedereen in dienst moeten
nemen. Wij weten allemaal dat iedereen die in dienst is, onder de cao
valt en te maken krijgt met ziektegeld, vakantiegeld en opleidingen.
Dat is duurder dan wanneer je iemand gewoon per uur betaalt. De
CDA-fractie vindt dat een groot bezwaar van deze wet. Of zij vindt het
niet bezwaarlijk dat mensen worden gedwongen in een alfacontract omdat
dat nu eenmaal goedkoper is, of zij vindt het wel een probleem en is
met de staatssecretaris van mening dat dat blijkbaar leidt tot een
hogere prijs voor de zorg die door de gemeente wordt ingekocht.
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):
Nee, ik zeg niet dat ik het een of het ander wil. Ik vind het niet
acceptabel als de alfahulpconstructie niet totaal wordt benut. Mevrouw
Leijten heeft het bedrag in de stukken kunnen lezen en kunnen
constateren dat daar het bedrag van 220 mln. wordt genoemd. Ik ga er
echter van uit dat de constructie wel totaal wordt benut.
Mevrouw Leijten (SP):
Dan begrijp ik niet waarom de CDA-fractie zo'n stevige toon aanslaat.
Mijn collega mevrouw Koser Kaya begon daar ook al over. Zij sprak over
de prullenbak. Zo klinkt de CDA-fractie ook. Mevrouw Willemse-van der
Ploeg verwijst het naar de prullenbak, omdat zij vindt dat de
alfahulpconstructie volledig moet worden benut, maar dan niet
gedwongen. Mijn collega van de PvdA-fractie zocht ook al naar een
percentage. Wat is dan het percentage? De CDA-fractie zegt dat het
niet veel extra geld mag kosten. Hoe wil zij dan oplossen, wat de
staatssecretaris met deze wet probeert op te lossen?
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):
Ik kom straks met een vraag aan de staatssecretaris. Als die vraag
onterecht is, dan hoor ik dat graag van mevrouw Leijten.
Mevrouw Leijten (SP):
Mevrouw Willemse-van der Ploeg stelt vragen, maar heeft geen
oplossingen. Dat stel ik hierbij vast.
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):
Ik heb wel een vraag die mogelijk een oplossing biedt.
De voorzitter:
U kunt uw betoog vervolgen.
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):
Ik kom hier nog op terug. De staatssecretaris zegt dat als blijkt dat
het Wmo-budget niet voldoende is, zij in overleg zal treden met de
VNG. De CDA-fractie vindt dat dit zeker binnen de bestaande
budgetruimte gevonden moet worden. Ik heb dit al gezegd. Sorry, ik
herhaal mijzelf.
Ik kom bij de consequenties voor de burger. Een duidelijke
keuzemogelijkheid met goede informatie voor de burger spreekt het CDA
uiteraard aan. Het CDA is er vooralsnog niet van overtuigd dat een
betere borging van de positie van de burger op geen enkele andere
wijze kan worden gegarandeerd dan via deze wetswijziging. Heeft de
staatssecretaris nog andere varianten onderzocht en zo ja, kan zij ons
hierover vandaag informeren? Gewoon zorg in natura ontvangen als dat
gewenst en noodzakelijk is zou volgens ons vanzelfsprekend moeten
zijn, en niet in de wet geregeld moeten worden.
Mevrouw Wolbert (PvdA):
U zegt dat het CDA vooralsnog niet overtuigd is van de noodzaak van de
wetswijziging op deze manier, maar u hebt een amendement ondertekend
van de heer Van der Vlies, waarin u pleit voor het opnemen van de
financiële variant in de wet. Hoe verhoudt zich het ondertekenen van
dat amendement tot uw twijfel of deze wetswijziging wel op deze manier
moet?
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):
Ik vind in ieder geval dat als de wetswijziging doorgaat de burger in
de wet moet kunnen zien welke drie voorzieningen er zijn. Als er een
meerderheid in deze Kamer is voor deze wetswijziging, wil ik in ieder
geval geborgd hebben dat de burger in de wet ziet dat er een
voorziening in natura is, een financiële vergoeding en een pgb. Dat
staat er nu niet in. Uit dat ingewikkelde regeltje kan de burger niet
lezen wat eronder wordt verstaan. De burger moet dan zelf nog de
memorie van toelichting erbij halen om te begrijpen wat ermee bedoeld
wordt, anders dan in natura.
Mevrouw Wolbert (PvdA):
U steunt dus een amendement, maar tegelijkertijd zegt u dat het ook
nog wel eens zo kan zijn dat de hele wetswijziging...
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):
Ik heb op dit moment voldoende vragen of de invulling van deze wet
voor ons voldoende is om daarmee akkoord te gaan.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Wat u doet, is heel verstandig, want u dekt uw rug. U weet natuurlijk
nooit of u een meerderheid krijgt voor wat u graag wilt, dus u denkt:
als het er dan toch moet komen, zorg ik in ieder geval dat het pgb hoe
dan ook terugkomt in de wet. Dat is een goede reden. Dat is namelijk
de reden waarom ik datzelfde amendement heb ondertekend. Mijn grote
voorkeur gaat ernaar uit dat in ieder geval, als je dan toch de wet
wijzigt, het pgb een goede positie krijgt en dat daarnaast de gemeente
alle mogelijke vrijheid krijgt om zelf te bepalen of zij naast het pgb
en zorg in natura nog andere varianten wil toevoegen, zoals een
vouchersysteem, of dat zij het wil houden bij die twee keuzes. Bent u,
omdat u de strategie hebt gekozen van het dekken van uw rug, bereid om
dan ook mijn amendement te ondersteunen?
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):
Ik zal dat amendement bestuderen, maar ik wil in ieder geval dat de
keuze die de staatssecretaris op dit moment geeft als het wetsvoorstel
doorgaat, namelijk zowel het pgb als de financiële vergoeding, in de
wet wordt opgenomen, zodat de burger dat weet. Het is dus eigenlijk
een explicitering van "anders dan in natura", niet een wijziging van
het wetsvoorstel.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Ik ben dan toch in verwarring naar aanleiding van het eerdere verhaal
dat u hebt gehouden; een prima verhaal. Dat kwam volgens mij voor een
groot deel overeen met wat ik heb gezegd. U hebt feitelijk gezegd dat
het goed is dat er geëxpliciteerd is wat zorg in natura betekent,
namelijk dat je geen werkgever wordt. Daar zijn wij tijdens het
wetgevingstraject met ons allen altijd van uitgegaan als wij het
hadden over zorg in natura. U hebt verder gezegd dat de financiële
vergoeding eigenlijk een raar gedrocht is. Dat is wat ik u meerdere
keren in uw inbreng ongeveer heb horen zeggen, niet in deze woorden,
maar daarop kwam het neer. Het is aardig dat u wilt overwegen om mijn
amendement te ondersteunen, maar u bent nu al bereid om een amendement
te ondersteunen waarin die financiële vergoeding blijft bestaan,
terwijl u niet bereid bent om ook te zeggen dat het uw voorkeur zou
hebben als die hele financiële vergoeding -- in lijn met wat u hier
eerder hebt gezegd -- überhaupt uit de wet verdwijnt en als de
explicitering van de zorg in natura goed geborgd wordt, en het pgb
terugkomt in de wettekst.
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):
Ik wil de derde mogelijkheid nog openlaten, zeker met mijn vraag, die
hierop nu volgt, of de staatssecretaris uitleg kan geven over de
manier waarop die financiële vergoeding kan worden ingevuld. Daarover
wil ik eerst uitleg. Alle drie opties staan voor mij nu nog overeind
en ik wil dat de cliënt, de burger, die kan benutten.
In de brief wijst de staatssecretaris op de mogelijkheid van gemeenten
om de bemiddeling en de administratieve lasten van de financiële
vergoeding uit te besteden aan derden. Is het mogelijk dat via deze
derden de alfahulp als gelijkwaardig aanbod van zorg in natura wordt
aangeboden, terwijl alle werkgeversverplichtingen door deze derden
worden geregeld? Wat zijn dan de verschillen in prijs en kwaliteit
tussen enerzijds zorg in natura en anderzijds de alfahulpconstructie?
Graag hoor ik hierover uitleg. Eerder zagen wij overigens dat voor het
pgb bemiddelingsbureaus als paddenstoelen uit de grond rezen. Er is
geen toezicht op de bedragen die zij in rekening brengen voor hun
diensten. In hoeverre is een nieuwe administratieve schakel, nu voor
de financiële vergoeding, een verbetering of een achteruitgang in het
licht van de bestrijding van de bureaucratie? Hoe zorgen wij ervoor
dat de kosten voor deze uitbesteding binnen de perken blijven? Wie
houdt daarop toezicht? Kan de klant straks van het bedrag dat hij als
vergoeding krijgt, zowel de huishoudelijke hulp als de ondersteuning
aan derden betalen? Blijft hij daarbij binnen zijn budget?
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de invulling van de
geïnformeerde toestemming. Dit is dus een wettelijke verplichting.
Welke systeemverantwoordelijkheid is er op dit terrein voor de
staatssecretaris? Kunnen wij ervan uitgaan dat de burger na de
wetswijziging aan het loket beter af is? Krijgt hij een duidelijke
keuze uit drie mogelijkheden met daarbij behorende objectieve
informatie? Is er hierbij een risico voor sturing door gemeenten,
omdat zij bijvoorbeeld belang hebben bij de financiële kant van de
uitvoering? Lopen wij misschien het risico dat er iets te veel voor de
klant wordt gedacht en de keuzevrijheid alleen op papier zal bestaan?
De CDA-fractie is het met de staatssecretaris eens als zij stelt dat
continuïteit van zorg en behoud van personeel voor de zorg van groot
belang is. Mijn fractie maakt zich dan ook zorgen over het behoud van
de alfahulp voor de zorg. De inzet en de betrokkenheid van medewerkers
die er bewust voor kiezen om alfahulp te zijn, is groot. Volgens de
CDA-fractie vormen zij een onmisbaar deel in het totaal van het
zorgaanbod. Met de geïnformeerde toestemming wordt mogelijk een
drempel opgeworpen om dit aanbod te behouden. Hoe voorkomen wij dat
dit waardevolle deel van het zorgaanbod verdwijnt? Welke garanties kan
de staatssecretaris hiervoor geven? Stel dat een gemeente op dit
moment 200 alfahulpen inzet voor huishoudelijke hulp 1. Stel dat die
gemeente na de geïnformeerde toestemming uitkomt op een inzet van 25
alfahulpen. Hoe kunnen wij er in zo'n geval voor zorgen dat de niet
plaatsbare alfahulpen behouden blijven voor de zorg? Hoe kunnen wij ze
aan het werk helpen? Ik hoor graag een reactie.
Mevrouw Leijten (SP):
Stelt mevrouw Willemse dat iemand geen keuzevrijheid meer heeft tussen
zorg in natura, een financiële vergoeding, een pgb of wat wij daar ook
van maken, als hij of zij wordt geïndiceerd voor huishoudelijke zorg
1? Concludeer ik dat goed?
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):
Nee, wij willen dat die keuzevrijheid er juist wél is. Mensen moeten
kunnen kiezen voor alle drie de mogelijkheden.
Mevrouw Leijten (SP):
Wilt u zo vriendelijk zijn om uw vorige zin dan eens te herhalen? U
had het daarin over een reservoir van 200 alfahulpen en maar 25
plaatsen.
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):
Ik heb gezegd: stel dat een gemeente in de huidige situatie 200
alfahulpen inzet.
Mevrouw Leijten (SP):
De zorgaanbieder zet alfahulpen in, niet de gemeente. Opdat wij het
maar even weten.
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):
Ja, ja. Ik had het over de situatie na de geïnformeerde toestemming.
Ik wil van de staatssecretaris weten of de geïnformeerde toestemming
voor de burger een rem vormt om een alfahulp te vragen. Dat is
namelijk ingewikkeld en vormt een belemmering voor mensen. Men moet
wellicht een handtekening zetten en men wordt werkgever. Stel dat er
op dit moment in een gemeente 200 alfahulpen worden ingezet en mensen
blijken toch bezwaar te hebben tegen de geïnformeerde toestemming.
Stel dat er uiteindelijk misschien maar 25 alfahulpen ingezet kunnen
worden na de geïnformeerde toestemming. Wat gebeurt er dan met de 175
alfahulpen die niet worden ingezet? Behouden wij die voor de zorg? Hoe
krijgen wij ze binnen het circuit van de zorg weer aan het werk?
Mevrouw Leijten (SP):
Die andere 175 mensen die daar blijkbaar niet voor hebben gekozen,
zouden misschien in dienst genomen kunnen worden? Ze zouden ook als
zelfstandige aan de slag kunnen gaan. Wat wilt u eigenlijk met uw
vraag? Als iemand een indicatie huishoudelijke verzorging 1 heeft,
betekent dit dan dat deze persoon, ook al kan die de eigen regie goed
voeren, verplicht is de alfahulpconstructie te aanvaarden? Of is deze
persoon, ongeacht de hoogte van de indicatie, vrij om ook nog te
kiezen voor zorg in natura?
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):
Die persoon is wat ons betreft volledig vrij om te kiezen. Ik vraag de
staatssecretaris alleen of de geïnformeerde toestemming, die nu aan de
wet wordt toegevoegd, een rem is om te kiezen voor een mogelijk iets
ingewikkelder constructie dan zorg in natura. Ik wil dat voorkomen,
want het gaat ons om die keuzevrijheid. Wij moeten dat voor de mensen
ook mogelijk maken. Daarom heb ik de staatssecretaris ook gevraagd, in
relatie tot de financiële voorziening, of het uitbesteden aan derden
door gemeenten gelijkwaardig is aan zorg in natura en of die
mogelijkheid bestaat.
Mevrouw Leijten (SP):
Het begint mij te duizelen. Mevrouw Willemse wil dat iedereen kan
kiezen voor zorg in natura. Daar hoort iemand bij die in dienst is bij
een zorgaanbieder. Er kan sprake zijn van een heel slecht contract,
maar het mag in ieder geval geen alfahulpconstructie meer zijn. Daar
staat mevrouw Willemse achter, maar zij betwijfelt of de informatie
die benodigd is om te kunnen kiezen geen rem is voor de uitkomst die
zij wil, namelijk goedkope zorg. Wat wil het CDA?
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):
U legt mij woorden in de mond die ik niet heb uitgesproken. Ik wil
keuzevrijheid. Iemand die er bewust voor kiest om alfahulp te zijn,
moet dat kunnen zijn. Iemand die bewust voor een alfahulp kiest, moet
die ook kunnen krijgen. Niets meer en niets minder!
Mevrouw Leijten (SP):
Waarom vraagt u dan of de informatievoorziening mogelijk een rem kan
zijn? Misschien is dat wel een stimulans.
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):
Dan hoor ik dat graag van de staatssecretaris.
Mevrouw Leijten (SP):
Waarom stelt u dan dat het niet duurder mag worden als iedereen moet
kunnen kiezen en mensen ook nog een goede boterham moeten kunnen
verdienen in de thuiszorg?
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):
Voorzitter. Ik ga door met mijn betoog.
De problematiek van de nadeelgemeenten hebben wij regelmatig aan de
orde gesteld. Wij hebben de staatssecretaris gevraagd, voor de
behandeling van deze wetswijziging, om de gemeenten duidelijkheid te
geven over de aanpassing van het verdeelmodel. Het gaat hier om een
groot aantal gemeenten. Zowel uit eigen onderzoek van de gemeenten als
uit het onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau is naar
voren gekomen dat in ieder geval twee factoren niet zijn meegenomen in
het verdeelmodel, de indicator voor de gezondheid en de indicator voor
de sociaaleconomische positie. Een snelle aanpassing van het
verdeelmodel is van belang, omdat niet met terugwerkende kracht
gecompenseerd kan worden. De zaak is nu ingebracht in het POR. Begrijp
ik goed dat de staatssecretaris de aanpassing van het model na de
overleggen die zij heeft gehad met diverse partijen en het advies van
het Sociaal en Cultureel Planbureau overneemt en dat het POR ervoor
moet zorgen dat dit wordt geëffectueerd in het verdeelmodel? Tevens
verzoeken wij de staatssecretaris om op dit traject de nodige snelheid
te zetten, zodat gemeenten die recht hebben op de herziening van het
verdeelmodel per 1 januari 2010 daarop mogen rekenen.
Ik had ook nog iets willen zeggen over het kwaliteitskader in de zorg,
maar daar wijden wij een apart AO aan. Ik zal dat vandaag achterwege
laten.
Alles overziende, vindt de CDA-fractie dat de positie van de burger te
allen tijde het uitgangspunt voor een eventuele wetswijziging van de
Wmo moet zijn. Daarbij is het van belang dat de burger die de keus
maakt voor zorg in natura die zorg in natura ontvangt. De burger die
kiest voor een alfahulp of een pgb, met alle consequenties van dien,
moet deze hulp ook kunnen krijgen. Met het oog op het vastleggen van
deze drie keuzemogelijkheden in de wet heb ik het amendement van de
heer Van der Vlies meeondertekend. Het is op dit moment echter
onvoldoende duidelijk dat de wetswijziging de enige mogelijkheid is om
de voorgestelde knelpunten op te lossen. Ik wacht de beantwoording van
de staatssecretaris graag af.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Voorzitter. De Wmo is inmiddels ruim twee jaar van kracht. In deze
twee jaar is door gemeenten veel werk verzet om een integraal
welzijnsbeleid te ontwikkelen. Steeds meer gemeenten hebben zich het
Wmo-denken en -handelen eigen gemaakt. Er zijn koplopers en
achterblijvers, maar het algehele beeld dat uit de
voortgangsrapportages naar voren komt, is positief. De
uitvoeringspraktijk heeft echter ook een aantal knelpunten aan het
licht gebracht, zoals de gedwongen alfahulpconstructie. Mensen werden
gedwongen om in deze constructie te werken. Cliënten zagen hun
thuiszorgmedewerker ingewisseld worden voor een alfahulp en werden
plotseling geconfronteerd met de daaraan gekoppelde arbeidsrechtelijke
plichten.
De fractie van de ChristenUnie deelt de mening van de staatssecretaris
dat maatregelen moeten worden genomen om deze negatieve gevolgen van
de invoering van de Wmo tegen te gaan. De positie van de burger moet
geborgd worden. Mijn fractie is er echter nog niet van overtuigd dat
met dit wijzigingsvoorstel daadwerkelijk de juiste oplossingen worden
geboden en vraagt zich bovendien af of met dit wijzigingsvoorstel niet
onnodig waardevolle elementen uit de Wmo gehaald worden.
In de eerste plaats wil ik stilstaan bij de positie van het
persoonsgebonden budget. De fractie van de ChristenUnie hecht sterk
aan de mogelijkheid die cliënten via het pgb hebben om zelf te kiezen
op welke wijze zij gebruikmaken van Wmo-voorzieningen. Verankering van
dit recht in de Wmo is voor onze fractie van cruciaal belang. In
plaats van een keuze tussen zorg in natura en het pgb, krijgen
cliënten op basis van het wijzigingsvoorstel een keuze tussen een
voorziening in natura en een voorziening anders dan in natura. De term
"pgb" wordt uit de wetstekst geschrapt. Het is de ChristenUnie-fractie
onduidelijk welk doel daar precies mee wordt gediend. De positie van
het pgb wordt hiermee onnodig verzwakt. Waarom heeft de
staatssecretaris er niet voor gekozen om het begrip "voorziening
anders dan in natura" in de wetstekst nader te definiëren en daarbij
expliciet het pgb te noemen? De fractie van de ChristenUnie dringt er
bij de staatssecretaris op aan om de term "pgb" weer in de wetstekst
op te nemen. Mijn fractie overweegt op deze punten de ingediende
amendementen te steunen.
Met de wetswijziging wordt naast de voorziening in natura en het pgb
als derde variant de financiële vergoeding geïntroduceerd. De
financiële vergoeding is uitsluitend bedoeld voor het inhuren van een
alfahulp. Het blijft daarnaast echter ook mogelijk om met behulp van
het pgb een alfahulp in te huren. Graag ontvang ik van de
staatssecretaris een nadere toelichting op de vraag wat precies de
meerwaarde is van een financiële vergoeding en wat de verschillen zijn
met het pgb. Waarom heeft de staatssecretaris er niet voor gekozen om
binnen het pgb te regelen dat aan alle wettelijke plichten voor het in
dienst nemen van een alfahulp kan worden voldaan? Ook hoor ik graag
welke inspanningen worden verricht om burgers begrijpelijk over deze
ingewikkelde constructie te informeren.
Om de positie van cliënten te versterken, is in het wijzigingsvoorstel
de geïnformeerde toestemming opgenomen. De fractie van de ChristenUnie
is van mening dat cliënten een weloverwogen keuze moeten kunnen maken
voor een voorziening in natura of een voorziening anders dan in
natura. Gemeenten moeten cliënten hierover informeren. Ook in dit
geval is het echter de vraag of dit via een wetswijziging moet worden
gewijzigd of dat gemeenten, bijvoorbeeld in een bestuurlijk overleg,
moeten worden aangesproken op de verantwoordelijkheden die op dit
terrein in een van de prestatievelden van de Wmo zijn vastgelegd. Het
is de vraag of dit onderdeel van het wijzigingsvoorstel nodig is om op
dit punt bij betrokken partijen een gedragsverandering te realiseren.
Is de invoering van de overlegbepaling nog wel noodzakelijk, nu
gemeenten zelf al hun bestek hebben aangepast of anderszins
maatregelen hebben genomen om de aanbestedingsprocedure en de daarmee
gepaard gaande overname van het personeel beter te regelen?
De staatssecretaris stelt terecht dat een van de effecten van de
invoering van de Wmo is dat gemeenten aanbieders de hulp laten leveren
die geïndiceerd is en deze levering niet langer laten afwijken van de
indicatie. Dit betekent dat het dus niet altijd onterecht is dat
cliënten een alfahulp krijgen toegewezen, maar dat dit in sommige
gevallen beter aansluit bij de indicatie.
Mevrouw Wolbert (PvdA):
Denkt de ChristenUnie niet dat gemeenten hun gedrag en hun
verordeningen hebben aangepast, juist omdat de staatssecretaris heeft
aangekondigd dat zij een en ander wettelijk gaat regelen?
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Er is een geweldig positieve werking van uitgegaan en het heeft dus al
effecten gehad. Heeft het dus niet al voldoende effecten gehad en is
deze wetswijziging echt nog nodig? Ik wil dus nog meer informatie
hebben over de vraag of het afdoende is.
Mevrouw Wolbert (PvdA):
Waarom zijn de gemeenten dan pas een en ander gaan veranderen toen de
staatssecretaris de wetswijziging aankondigde? Spontaan, of uit
zichzelf, hadden ze het niet gedaan. Ze hebben alle klachten die de
Kamer heeft ontvangen na de invoering van de Wmo, ook aan zich voorbij
zien komen. Ze hebben ook geconstateerd dat veel collega-wethouders --
dat was nooit de wethouder zelf -- iets te prijsgedreven hebben
aanbesteed. Hadden ze dat gedrag veranderd als de staatssecretaris
niet met een wetswijziging was gekomen? Op grond waarvan zouden ze dat
spontaan hebben veranderd?
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
De positieve effecten van de wetswijziging zijn in ieder geval dat
dingen versneld zijn gebeurd, dat de urgentie is gevoeld en dat men
zich heeft afgevraagd hoe men dingen moest regelen. Ik weet echter
niet of er niets zou zijn gebeurd als die aankondiging van de
wetswijziging niet was gebeurd. Ik heb namelijk heel veel vertrouwen
in de gemeenteraden en de Wmo-cliëntenraden. Ik heb destijds nog als
gemeenteraadslid van dichtbij meegemaakt dat die eerste bestekken heel
serieus zijn geschreven en dat de aanbestedingsprocedures heel serieus
zijn gestart. Heel veel gemeenteraden, wethouders en
thuiszorgorganisaties zijn geschrokken van de uitkomsten van de
allereerste aanbestedingsronde. Daar hebben heel veel gemeenten lering
uit getrokken, die zij hebben verwerkt in de nieuwe
aanbestedingsprocedures. Er zijn dus veel positieve effecten. Ik geef
ook toe dat de aankondiging van de wetswijziging daar ook positief aan
heeft bijgedragen. In hoeverre moeten wij deze wetswijziging
doorvoeren om op die manier het beste te borgen wat wij graag willen,
aangezien het die positieve werking al heeft gehad?
Mevrouw Wolbert (PvdA):
Dan zegt u dus: voortaan geven wij alleen een schot voor de boeg, dan
verandert de werkelijkheid in het land en zijn de wetswijzigingen niet
nodig.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Als het zo zou kunnen... Maar dit is inderdaad een bijzondere casus.
Mevrouw Leijten (SP):
Vindt u het wenselijk dat mensen met een normaal arbeidscontract
gedwongen zijn in een alfaconstructie?
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Nee. Dat heb ik aan het begin van mijn betoog ook aangegeven. Het is
een slechte zaak dat personen werden gedwongen te werken in een
constructie en mensen werden gedwongen in deze constructie thuiszorg
te ontvangen.
Mevrouw Leijten (SP):
Dan is het toch heel logisch dat wij dat wettelijk regelen? Er zijn
immers blijkbaar gemeenten of zorginstellingen die dat wel toepassen.
Ik zie ook dat er gemeenteraden of zorginstellingen zijn die het
anders gaan doen, maar ik zie ook de opkomst van schoonmaakbedrijven
in heel het land. Met welke contracten werken die bedrijven? Houden
wij dat allemaal in de hand? Die bedrijven hebben een winstoogmerk,
anders dan de stichtingen die gemeenten eerst hadden laten
aanbesteden. Zou het niet hartstikke goed zijn dat wij vastleggen dat
je geen alfahulp hebt als je zorg in natura krijgt?
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Ja, ik sta daar open voor als deze wetswijziging echt nodig is om de
positie van de cliënt en de thuiszorgmedewerker te borgen. Die
positieve houding had de ChristenUnie ook toen de staatssecretaris de
wetswijziging aankondigde. In het huidige wijzigingsvoorstel wordt die
positie aan de ene kant wellicht afdoende geborgd, maar aan de andere
kant heeft het voorstel allerlei neveneffecten, waarbij ik vragen heb.
Daarom moet ik vandaag heel erg afwegen of alle voordelen, die er
zeker zijn, opwegen tegen de nadelen. Dat is voor mij op dit moment
nog niet helder.
Voorzitter. Dat roept bij mij de vraag op of het wijzigingsvoorstel
niet te grofmazig is vormgegeven. Neemt het niet de flexibiliteit en
de creativiteit weg uit de markt van de persoonlijke dienstverlening?
Daarbij denk ik bijvoorbeeld aan initiatieven die zijn gestart in
Tilburg. Daar is een heel mooie combinatie gemaakt tussen het
Wmo-beleid, het WWB-beleid en de leefbaarheid in de wijk. Hebben wij
dit wetsvoorstel nodig om dit soort initiatieven te stimuleren of
staat het daaraan in de weg? Daar had ik graag een reactie op.
Ik hoor graag welke financiële consequenties dit wetsvoorstel voor de
gemeenten heeft. Kunnen eventuele extra kosten binnen het huidige
Wmo-budget worden opgevangen?
Invoering van dit wetsvoorstel leidt mogelijk tot een verhoging van de
eigen bijdrage, omdat de hoogte daarvan is gekoppeld aan het door
gemeenten gecontracteerde tarief. Hoe beoordeelt de staatssecretaris
deze consequentie?
Tot slot. Naar aanleiding van berichten dat gemeenten structureel een
te laag tarief in rekening zouden brengen bij het contracteren van
zorgaanbieders, wordt momenteel een onderzoek uitgevoerd naar de wijze
waarop het naturatarief voor huishoudelijke hulp is opgebouwd. Wanneer
kan de Kamer de resultaten van dit onderzoek verwachten?
Mevrouw Koser Kaya (D66):
Voorzitter. Tot 2007 werd huishoudelijke hulp verleend door
thuiszorgorganisaties die hun geld kregen van de zorgkantoren, die de
AWBZ uitvoeren. Vanaf 2007 hebben gemeenten de zorgplicht voor
huishoudelijke hulp overgenomen. Wij hebben daarover uitgebreide
debatten gehouden, omdat wij vonden dat de cliënt centraal moest staan
en omdat de huishoudelijke hulp niet meer aanbodgestuurd, maar
vraaggestuurd moest worden. Daaraan hebben wij in de Kamer allemaal
heel hard getrokken. Juist de cliënten wilden ook heel graag dat deze
hulp vraaggestuurd werd en dat de aanbodgestuurde hulp zou worden
losgelaten. De cliënt moest immers centraal komen te staan, dus de
vraag van de cliënt ook.
De gemeenten moeten nu vanwege de wijziging doelmatig inkopen met het
ontvangen geld en zij besteden daarom de huishoudelijke hulp uit. Na
aanbesteding gaat de opdracht naar de meest doelmatig werkende en
goedkoopste organisatie. Het komt naar boven als de gemeenten bij de
aanbesteding onjuiste of onvoldoende kwaliteitseisen hebben gesteld.
Deze transparantie is een groot goed, omdat wij dan kunnen zien waar
het fout gaat en omdat wij dan die problemen kunnen oplossen. Dit is
precies het centraal stellen van de cliënt. Essentieel is dus ook dat
gemeenten bij de aanbesteding goed op de kwaliteit letten die zij voor
de cliënten wensen. Het komt aan het licht als zij dat niet hebben
gedaan. Dat is transparantie, de beste afstraffing. De SP heeft er een
prijs mee gewonnen. Dat was terecht, want er kwam nogal wat naar
boven.
Tegelijkertijd vraag ik mij af of wij dit wetsvoorstel nodig hebben om
de huidige problemen op te lossen. Wij hebben met de aanbesteding
immers een uitstekend controle-instrument, want hiermee komen zowel de
voordelen als de nadelen aan het licht. Naast de regelmatige
klanttevredenheidsonderzoeken zijn de versterking van de positie van
de cliënt en de mogelijkheden tot klagen onontbeerlijk. De
geüniformiseerde toets die in het wetsvoorstel is opgenomen, juichen
wij toe.
Uit een eerder onderzoek onder 3500 gebruikers van huishoudelijke hulp
blijkt overigens dat zij weinig hebben gemerkt van de overgang van de
AWBZ naar de gemeenten. Tevens blijkt dat zij tamelijk tevreden zijn
over de ontvangen hulp. Ik wil dus niet net doen alsof alles onder de
Wmo een probleem is, want 80% van de cliënten gaf zelfs aan tamelijk
tevreden te zijn.
Zijn er dan geen problemen? Ja, natuurlijk zijn er problemen.
Gemeenten moeten in gesprek met de aanbieders. Ze moeten afspraken
maken over de inzet van hulp: welke soort hulp komt bij welke cliënt?
Cliënten die nog onvoldoende zelfredzaam zijn, hebben onvoldoende
kunnen vertellen wat zij nodig hebben. De indicatie is dan een groot
probleem. Daaraan moeten wij werken.
Dit wetsvoorstel is mede vanwege een ander probleem gemaakt. Omdat
gemeenten de huishoudelijke hulp uitbesteden, hebben de
thuiszorgorganisaties hun tarieven eveneens verlaagd, waaruit
personele consequenties zijn voortgekomen.
Mijn fractie is niet blind hiervoor, maar tegelijkertijd vraag ik mij
toch echt af of met dit wetsvoorstel dat probleem wordt opgelost.
Eerlijk gezegd denk ik van niet. Volgens mij moeten wij het op een
andere manier oplossen en gemeenten even de ruimte geven om orde op
zaken te stellen. Sterker nog, CG-Raad en gemeenten hebben al eerder
aangegeven juist op dit punt kwaliteitsslagen te maken. Wij hebben hun
echter die ruimte en die tijd gewoon niet gegund.
Daarmee is de staatssecretaris onder druk van de SP-fractie overstag
gegaan. Volgens mij mag dat niet gebeuren. De staatssecretaris moet
gewoon het hoofd koel houden en bekijken hoe zij de problemen het
effectiefst kan oplossen; met dit wetsvoorstel gebeurt dat echter
niet.
Dan kom ik nu bij mijn inhoudelijke argumenten. Het stoort mij vooral
dat door dit wetsvoorstel de nieuwkomers die, als zzp'er of alfahulp,
op de een of andere manier een kans hebben gekregen op een plaats op
die arbeidsmarkt, nu weer in een moeilijke situatie belanden; het zijn
dus vooral mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt. In haar brief
geeft de staatssecretaris aan dat wanneer patiënten of cliënten kunnen
kiezen tussen enerzijds een pgb of een financiële vergoeding of
anderzijds iemand die in dienstverband werkt, zij eerder kiezen voor
iemand in dienstverband, vanwege de verantwoordelijkheid van de
hulpbehoevende voor alfahulpen. Het lijkt mij nu niet de bedoeling dat
wij de nieuwkomers op de arbeidsmarkt meteen maar weer eruit schoppen.
Mevrouw Leijten (SP):
Een van de consequenties was dat mensen met een vast contract, die al
jarenlang hetzelfde werk doen, ontslag hebben moeten nemen en als
alfahulp aan de slag zijn moeten gaan. Vindt de D66-fractie dat
wenselijk?
Mevrouw Koser Kaya (D66): Ik gaf zojuist aan dat door mijn fractie
evenmin wordt gedragen dat iemand onder dwang alfahulp moet zijn. De
SP-fractie heeft niet het alleenrecht op rechtvaardigheidsgevoel bij
zulke onderwerpen.
Mevrouw Leijten (SP):
Oh nee hoor.
Mevrouw Koser Kaya (D66): Mijn punt is wel dat met dit wetsvoorstel
dat probleem niet wordt opgelost. Sterker nog, met dit wetsvoorstel
worden de mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt, die net een
kans hadden gekregen, er gewoon weer uitgeschopt. Dat wilt u toch ook
niet?
Mevrouw Leijten (SP):
Volgens mij is het tegenovergestelde gebeurd. Als dit wetsvoorstel
positief uitwerkt, komt er weer een weg terug. Mensen verloren hun
zekerheid en werden tot onzekerheid gedwongen, maar krijgen die
zekerheid nu weer een beetje terug. Dat lijkt mij zeer zinvol. Volgens
mij staat in dit wetsvoorstel nergens dat mensen niet mogen kiezen
voor een alfahulp of zzp'er. Waar hebt u dat gelezen?
Mevrouw Koser Kaya (D66): Ik neem aan u dezelfde stukken heeft gelezen
als ik. Er staat toch echt dat wanneer mensen een bepaalde
verantwoordelijkheid -- wij hebben het daarbij vooral over ouderen,
die misschien die verantwoordelijkheid veel moeilijker aankunnen --
voor een alfahulp moeten dragen, zij eerder zullen kiezen voor iemand
met een vast dienstverband. Daarmee is echter niet gezegd dat dan
meteen kwaliteit wordt geleverd. Die alfahulp kan net zo goed
kwaliteit leveren als iemand in vast dienstverband.
Los daarvan is mij die outsider/insider-problematiek op de
arbeidsmarkt überhaupt een doorn in het oog. Ik vind het schandalig
dat wij anno 2009 onderscheid maken tussen mensen met een vast
dienstverband en mensen buiten de arbeidsmarkt.
Mevrouw Leijten (SP):
Weet u wat schandelijk is? Dat voornamelijk vrouwen die al jarenlang
werkten in de thuiszorg, en tegen echt niet zo'n hoog salaris van
EUR900, EUR1000 netto, gedwongen werden om alfahulp te worden, dus
minder gingen werken en minder rechten kregen. Dat vond u prima. Nu er
wat meer zekerheid komt, verzet u zich daartegen. Ik snap daar
werkelijk niets van. De stelling dat er geen kwaliteit zou zijn op het
moment dat iemand in dienst is, snap ik al helemaal niet.
Mevrouw Koser Kaya (D66): Het is best moeilijk om te luisteren, maar
ik heb niet gezegd dat wij het geweldig vinden dat mensen gedwongen
als alfahulp moesten gaan werken. Mijn punt is dat het wetsvoorstel
dat niet oplost. Dit voorstel zorgt ervoor dat mensen die bewust als
alfahulp willen werken, straks niet meer op de arbeidsmarkt in dat
veld werkzaam kunnen zijn, omdat automatisch eerder gekozen zal worden
voor het niet kunnen en misschien ook niet willen dragen van de
verantwoordelijkheid die de alfahulp met zich meebrengt. Daarom zal
gekozen worden voor iemand in vast dienstverband. Nogmaals, daarmee is
niet gezegd dat de kwaliteit veel beter is. Maar goed, wij blijven in
herhaling vallen.
Mevrouw Leijten (SP):
Ik vind uw conclusie vreemd dat juist het voorkomen dat mensen in de
toekomst gedwongen worden tot alfaconstructies, hetgeen dit
wetsvoorstel beoogt en wat u ook onwenselijk vindt, de positie van
mensen die ervoor kiezen beperkt. Mensen die ervoor kiezen hebben alle
kans. Even googelen en u kunt zich bij ieder bemiddelingsbureautje
aanmelden als alfahulp. Dat is helemaal geen probleem. Alleen de
mensen die nu zekerheid hebben, worden nu beschermd. Dat wilt u
blijkbaar niet.
Mevrouw Koser Kaya (D66): Ik ga het nog één keer uitleggen aan mevrouw
Leijten. Als iemand verantwoordelijkheid dient te dragen voor een
hulp, een alfahulp in dit geval, dan kan ik mij voorstellen dat die
verantwoordelijkheid soms te zwaar is, dat men die niet kan of wil
dragen. Dat laat onverlet dat de positie van die alfahulp misschien
verbeterd is. Maar die alfahulp komt waarschijnlijk niet aan bod
vanwege het feit dat de keuze eerder op de medewerker zal vallen, want
dan hoeft men geen verantwoordelijkheid te dragen. Ik hoop dat u
begrijpt dat wij daarmee een onderscheid maken tussen alfahulpen,
buitenstaanders en mensen met een vast dienstverband. Ik hoop echt dat
de SP hier een keer het principiële beginsel wil verdedigen dat je
geen verschil mag maken tussen mensen met en zonder vast
dienstverband. Zij moeten dezelfde bescherming en dezelfde
uitgangspositie hebben op de arbeidsmarkt.
Mevrouw Leijten (SP):
Dezelfde bescherming betekent ook, dat je onder een cao valt, dat je
vakantiegeld hebt, dat je bij ziekte uitbetaald wordt, dat je pensioen
opbouwt en dat als je kiest voor zelfstandige, je dat allemaal zelf
draagt. In dit geval werden mensen gedwongen en het feit dat dit
stopt, is winst. Dat vinden wij heel veel winst.
Mevrouw Koser Kaya (D66): Ik geloof niet dat er discussie bestaat over
uw laatste punt.
De voorzitter:
Dan gaan wij gauw door.
Mevrouw Koser Kaya (D66): D66 ziet het pgb als een instrument om de
zorg dichter bij de patiënt te brengen. Iedere patiënt kan zelf het
beste bepalen hoe zijn of haar zorg op maat eruit ziet. Het is
belangrijk dat een patiënt op gelijkwaardige basis kan kiezen tussen
zorg in natura en een pgb. De opmerking van Per Saldo snijdt hout:
neem het pgb op in de wet, zodat voor patiënten helder is waarop zij
recht hebben. Ik geloof dat daarvoor een amendement is ingediend; ik
zal dat steunen. Te vaak is niet gecommuniceerd dat mensen zich
eenvoudig bij de Sociale Verzekeringsbank kunnen melden voor de
administratie van hun pgb. Meestal hebben pgb-houders een uitkering
en/of een AOW-uitkering die door dezelfde instantie wordt verzorgd.
Dat leidt dus tot minder bureaucratie voor zowel de patiënt als de
administrerende instantie zelf.
Ik wil graag dat de staatssecretaris hierop reageert en dat zij nagaat
op welke wijze dit beter gecommuniceerd kan worden en op welke wijze
hier beter handen en voeten aan gegeven kan worden.
In de kranten lees ik verontrustende verhalen over fraude met het pgb.
Het pgb is mij een lief ding waard. Als er fraude gepleegd wordt, vind
ik dat wij daar eerst goed naar moeten kijken om te voorkomen dat het
draagvlak voor het pgb niet wordt ondermijnd. Wij spraken daarover
overigens onlangs in verband met de AWBZ. Misstanden ondermijnen het
draagvlak voor een goed systeem. Bemiddelingsbureaus die het
vertrouwen van patiënten schaden, moeten wij aanpakken. Het gaat hier
om geld van mensen die de zorg echt nodig hebben. Wat gaat de
staatssecretaris hieraan doen? Wat vindt zij van het voorstel van bij
het pgb betrokken partijen om patiënten die niet zelf hun pgb kunnen
beheren, alleen nog zorg in natura te geven? Ik kan mij niet
voorstellen dat dit meteen de beste oplossing is. Ik wil hierover meer
van de staatssecretaris horen. Wij vinden het pgb een groot goed, dat
wij willen behouden door de misstanden daarin weg te nemen.
Op dit moment lijkt het wijzigingsvoorstel drie keuzes mogelijk te
maken: hulp in natura, pgb of alfahulp. Ik ben eens goed nagegaan wat
dit betekent. Hulp in natura is de medewerker in vast dienstverband
bij een dienstverlenende instantie. Ik begrijp uit de stukken dat het
pgb iets breder is dan de alfahulp, want daar krijg je financiële
middelen voor. Als ik mocht kiezen, dan zou het pgb overblijven, naast
hulp in natura. Hoe moet ik dit allemaal zien? Waarom deze drie
mogelijkheden? Maakt dat het niet nog ingewikkelder voor patiënten?
Hoe moeten zij hun keuze bepalen? Op welke wijze wordt dit
vormgegeven?
De Wmo is erop gericht, mensen langer zelfstandig te laten wonen. Dat
onderscheidt de Wmo van de AWBZ, die gericht is op medisch
noodzakelijke langdurige zorg. Thuiszorgorganisaties bieden echter
zowel Wmo-hulp als AWBZ-thuiszorg. Aan de gemiddeld wat oudere
gebruiker van thuiszorg is dit onderscheid haast niet uit te leggen.
Wij zien bovendien aan de problemen die accountants hebben om de
boekhouding van zorginstellingen te ontrafelen, dat ook voor
instellingen zelf deze scheidslijn lastig is. Graag krijg ik hierop
een antwoord van de staatssecretaris.
Ten slotte. De voorgestelde wijzigingen voorzien in een verplichting
tot overleg met oude aanbieders door de winnaars van een aanbesteding
van de thuiszorg. Kan de staatssecretaris toelichten wat zij hiervan
verwacht? Hoe moeten de partijen dit in de praktijk uitvoeren? Welke
status krijgt deze wijziging voor de medewerkers? Kunnen zij ontslag
aanvechten op basis van het feit dat dit overleg niet heeft
plaatsgevonden?
Ik rond af. Nogmaals, de patiënt is ons allen lief. De patiënt hoort
de zorg te krijgen die hij verdient, nu en in de toekomst. Daarover
moeten wij niet voortdurend een door emotionele gedachten gevoed debat
voeren. Wij moeten juist voortdurend nagaan hoe effectief de
maatregelen zijn die wij nemen en ook nagaan hoe wij ervoor kunnen
zorgen dat de patiënt waar voor zijn geld krijgt. Daar zet mijn
partij, D66, zich voor in.
Mevrouw Wolbert (PvdA):
Voorzitter. De Partij van de Arbeid vindt de Wmo een goede wet, die
langzaam maar zeker begint te doen wat zij moet doen, namelijk er op
gemeentelijk niveau voor zorgen dat mensen kunnen blijven
participeren. Gemeenten kunnen met de Wmo lokaal maatwerk leveren en
zo optimaal aansluiten bij wat mensen nodig hebben om te blijven
meedoen. Vandaag hebben wij het in het bijzonder over maatwerk bij het
kiezen van een hulp in de huishouding. De wetswijziging die nu
voorligt, is feitelijk een reactie op de ontwikkeling dat na de
invoering van de Wmo de hulp in de huishouding toenemend werd
uitgevoerd door alfahulpen.
Ging het voor de invoering van de Wmo nog om ongeveer 20% alfahulpen
bij de hulp in de huishouding, daarna steeg het aantal aanzienlijk.
Dat verschilde van gemeente tot gemeente, maar soms was meer dan
driekwart van het totale aantal medewerkers in de huishoudelijke hulp
alfahulp.
Daar schiet de inzet van alfahulpen, hoe wenselijk misschien ook, echt
veel te ver door wat de fractie van de PvdA betreft. Vrouwen die
ervoor kiezen om als alfahulp te werken, moeten dat kunnen blijven
doen. Laat er geen misverstand zijn op dit punt. Als alfahulp
verdienen veel vrouwen bij en vaak ook is de start als alfahulp een
eerste stap op weg naar een baan in dienstverband. Dat is belangrijk
voor de arbeidsparticipatie van laagopgeleide vrouwen aan de onderkant
van de arbeidsmarkt. Maar in de afgelopen periode zijn veel vrouwen
gedwongen hun positie als verzorgende op te geven om in plaats daarvan
aan de slag te kunnen blijven als alfahulp. De fractie van de PvdA
heeft steeds geprotesteerd tegen deze gang van zaken: geen sociale
zekerheid voor alfahulpen en geen pensioenopbouw. Als vrouwen er
bewust voor kiezen om als alfahulp te werken, is dat prima. Maar zij
moeten niet worden gedwongen om alfahulp te worden om maar te
voorkomen dat je anders helemaal geen werk meer hebt of weg moet bij
de cliënt voor wie je jaren werkt. Wij hebben er vaak over gesproken
in de Kamer. De fractie van de PvdA verwacht dat de wetswijziging
ertoe leidt dat cliënten weten waarvoor zij kiezen en dat alfahulpen
niet worden geconfronteerd met onduidelijkheden of verwachtingen van
cliënten die niet kloppen. Voortaan is duidelijk dat hulp in natura
niet hetzelfde is als hulp door een alfahulp. Mijn fractie vindt dat
een goede zaak.
Bij de invoering van de wet bleek bovendien dat veel cliënten niet
wisten dat zij werkgever waren van hun alfahulp. Soms konden zij dat
haast niet weten, omdat de zorgaanbieder de uitvoering ervan voor zijn
rekening nam. Dat was dan op uitdrukkelijk verzoek van en ook
gefinancierd door gemeenten. Soms was het gewoon niet verteld, maar
een ding is zeker: mensen die een alfahulp in huis hadden,
associeerden dat vaak niet met werkgeverschap. Cliënten moeten juist
heel goed geïnformeerd zijn over wat werkgeverschap inhoudt voor
henzelf en ook voor de werknemer. Uiteindelijk was dit op de eerste
plaats de reden voor de wetswijziging. Cliënten worden in de
gewijzigde wet beter beschermd tegen ongewenst of onbewust
werkgeverschap. Zij worden door de gemeente goed geïnformeerd over de
mogelijkheden die er na indicatie zijn. Cliënten kunnen een hulp
krijgen van een thuiszorgaanbieder, zij kunnen kiezen voor een
alfahulp en zij hebben de keuze voor een pgb. Zij worden geïnformeerd
over het werkgeverschap of het opdrachtgeverschap. Cliënten wordt
vervolgens gevraagd bekend en akkoord te zijn met hun werkgeverschap.
De fractie van de PvdA vraagt zich af of straks in alle gevallen
cliënten wordt gevraagd met een mogelijk werkgeverschap bekend en
akkoord te zijn of dat dit alleen het geval is wanneer een cliënt
kiest voor een alfahulp.
Voor het bekend en akkoord verklaren door de cliënt is hoe dan ook
extra administratieve inzet nodig. De fractie van de PvdA vraagt zich
af of de staatssecretaris in het overleg met gemeenten en
cliëntenorganisaties heeft kunnen nagaan hoe groot de toename van de
administratieve druk is en of er oplossingen zijn die leiden tot het
minimaliseren van de papierwinkel die het model van informed consent
ongetwijfeld met zich zal brengen. Graag verneem ik een reactie van de
staatssecretaris op dit punt.
De fractie van de PvdA begrijpt dat in de gewijzigde wet het
onderscheid wordt gemaakt tussen de varianten "in natura" en "anders
dan in natura", omdat daarmee voor cliënten die niet gelijk een pgb
willen toch het contracteren van een alfahulp tot de mogelijkheden zal
behoren. Liever had de fractie van de PvdA naast het pgb de alfahulp
als derde keuzemogelijkheid voor de cliënt in de wettekst opgenomen
gezien, omdat het dan van meet af aan voor iedereen wel zo helder zou
zijn geweest. Nu dat niet mogelijk blijkt, is het onderscheid "in
natura" en "anders dan in natura" wat mijn fractie betreft
begrijpelijk, maar niet ideaal. Er komt daardoor een financiële
variant naast het pgb te staan. Wij vinden dat een lastige figuur die
zeker vraagt om veel uitleg. Naar de mening van de fractie van de PvdA
is het ontzettend lastig om de cliënten de verschillen in reikwijdte
tussen een pgb en een financiële vergoeding uit de doeken te doen.
Nogmaals, kan de staatssecretaris precies aangeven wat het verschil is
tussen het inhuren van een alfahulp via een pgb en het inhuren van een
alfahulp via een financiële vergoeding? Mijn fractie vraagt niet
zozeer naar het verschil tussen de beide financiële vergoedingen, als
wel naar het verschil vanuit het perspectief van het inhuren van een
alfahulp. Hoe ziet de staatssecretaris dat voor zich in de
uitvoeringspraktijk van gemeenten? Worden gemeenten geacht voorafgaand
aan de keuze aan de cliënten precies het verschil tussen een pgb en
een financiële vergoeding uit de doeken te doen, of wordt cliënten
alleen gevraagd bekend en akkoord te zijn nadat zij een keuze hebben
gemaakt over de wijze van inhuren? Mijn collega Van der Vlies heeft
daarover een sympathiek amendement ingediend. Hoe voorkomt de
staatssecretaris dat gemeenten die autonoom zijn in hun keuze hoe zij
de cliënten informeren, zich verliezen in een brij aan
technisch-financiële informatie aan cliënten, waardoor zij door de
bomen het bos niet meer zien?
De fractie van de Partij van de Arbeid is niet overtuigd van de juiste
werking van de wetswijziging op het punt van de aantallen alfahulpen
die aan de slag zijn en blijven, wat haar zorgen baart. Voor de
wetswijziging lag de verhouding alfahulpen-thuiszorgmedewerkers
ongeveer op 25% respectievelijk 75%. Na de invoering van de Wmo is het
aantal alfahulpen toegenomen. Dit is voor de staatssecretaris reden
geweest om de wetswijziging aan te kondigen. Denkt zij dat door deze
wetswijziging het aantal alfahulpen zal afnemen, en zo ja waarom? De
fractie van de Partij van de Arbeid vindt dat de functie van alfahulp
moet blijven bestaan, maar ook dat de verhouding tussen het aantal
alfahulpen en thuiszorgmedewerkers weer terug zal moeten komen op om
en nabij het oude niveau, dus rond 25-75. De vraag is nu of de
wetswijziging dat effect zal hebben.
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):
Waarom wilt u nu per se dat percentage hebben? Het hangt toch af van
wat de burger op enig moment nodig heeft om al of niet voor een
alfahulpconstructie te kiezen? Dan kunnen wij toch niet zeggen dat dat
nu vastligt op 25-75, of op 20-80?
Mevrouw Wolbert (PvdA):
De PvdA-fractie is hier vrij helder in: zij heeft zich altijd verzet
tegen de situatie dat de hulp in de huishouding op basis van de Wmo
overwegend wordt uitgevoerd door alfahulpen. De cliënt heeft het
volste recht daarvoor te kiezen en dat moet vooral zo blijven, maar
wij hebben hier al vaak gewisseld dat juist alfahulpen geen goede
socialezekerheidsregelingen hebben en geen pensioen opbouwen. Als
vrouwen expliciet kiezen voor het beroep van alfahulp moet dat kunnen,
maar u maakt mij niet wijs dat het merendeel van de alfahulpen die als
hulp in de huishouding werkt bewust voor zo'n slechte
werknemerspositie kiest. Dat is een gevolg van het feit dat zij werden
gedwongen alfahulp te worden, omdat ze geen verzorgende meer konden
zijn. Mijn fractie heeft altijd gezegd: prima, wij zijn blij met de
alfahulpvariant, aangezien het een mooie opstap is voor vrouwen aan de
onderkant van de arbeidsmarkt naar een dienstverband. Maar wij vinden
het als sociaaldemocraten ongewenst dat de hulp in de huishouding
overwegend door alfahulpen wordt uitgevoerd, vanwege de slechte
werknemerspositie.
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):
Nogmaals: als de zorgvrager nu vraagt om een alfahulp is het toch goed
dat daaraan aan de aanbodzijde wordt voldaan? Dat kun je toch niet op
voorhand vastpinnen op percentages?
Mevrouw Wolbert (PvdA):
Voor de invoering van de Wmo koos met wederzijds goedvinden van de
cliënten en de alfahulpen -- daarbij werd niet geduwd, gedrukt of
beïnvloed -- tussen de 20 en 25% van de mensen voor een
alfahulpconstructie. Door de invoering van de Wmo en de
prijsstellingen in de aanbestedingsrondes zijn ineens in plaats van
hulp in natura alfahulpen voor dat werk gestuurd.
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):
Mevrouw Wolbert weet ook dat er in het verleden, bij de
indicatiestelling onder de AWBZ, ruimere mogelijkheden waren om iemand
in te zetten. Ook al was de indicatie Huishoudelijke Hulp 1, de
zorgaanbieder had de ruimte om een medewerker in te zetten die daar
niet precies op was afgestemd. Tegenwoordig, volgens de Wmo, indiceert
de gemeente. Als de indicatie exact HH1 is en de klant wil een
alfahulp, dan is er toch een andere situatie in de uitvoering?
Mevrouw Wolbert (PvdA):
Dat ben ik met u eens, maar dat zou betekenen dat de zorgaanbieders
die hun medewerkers hebben gedwongen om als alfahulp aan de slag te
gaan, die medewerkers destijds ook hadden kunnen aanbieden om wel in
dienst te blijven, maar dan als hulp in de huishouding op een lager
functieniveau, omdat zij dat werk deden. Dat hebben de zorgaanbieders
kennelijk niet gedaan. Mevrouw Willemse moet mij maar eens vertellen
hoe het kan dat zij alfahulpen hebben gestuurd, en geen medewerkers in
een lagere salarisschaal.
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):
Maar ik heb het nu niet over de verplichte alfahulpconstructie. Daar
ben ik tegen en dat weet mevrouw Wolbert. Als echter blijkt dat de
burger op grote schaal exact HH1 nodig heeft en om een alfahulp
vraagt, dan moeten die alfahulpen aan aanbodzijde toch maximaal
geleverd kunnen worden? Daar gaat het om.
Mevrouw Wolbert (PvdA):
Ja, maar dan nog. In ons land is de cliënt heilig en wij zijn
ongelooflijk voorstander van alles wat de cliënt wil, maar wij vinden
vanuit sociaaldemocratische overwegingen dat de alfahulp niet de
dominante figuur kan zijn bij het inzetten van hulp. Dat vinden wij
puur en alleen vanwege het gegeven dat vrouwen in die positie geen
pensioen opbouwen en geen socialezekerheidsrechten hebben. Als het zo
zou zijn dat 100% van de cliënten er expliciet en willens en wetens
voor kiest, met een handtekening eronder, om werkgever te worden van
een alfahulp dan zullen wij dat nooit verbieden.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Wij zijn aangekomen bij een fundamenteel punt in het debat en daarmee
bij een fundamentele fout in de toelichting bij het wetsvoorstel. De
staatssecretaris zegt dat het wetsvoorstel is bedoeld voor de
versteviging van de positie van de burger, daarmee niet bedoelende de
werknemer. Ik heb mevrouw Wolbert dat eerder ook in de media horen
zeggen. Nu zegt zij hier echter dat het wetsvoorstel expliciet is
bedoeld voor de versteviging van de positie van de werknemer. Dat mag;
de SP is daarover heel eerlijk. Mevrouw Wolbert zegt echter: voor 25%
van de werknemers is het niet noodzakelijk dat zij in vaste dienst
kunnen zijn; voor die mensen vinden wij het acceptabel dat er geen
pensioenopbouw, sociale zekerheid en vakantiegeld zijn, en zijn
sociaaldemocratische waarden niet van toepassing; voor de overige 75%
van de gevallen zijn we echter wel sociaaldemocratisch en moet alles
wel aan de voorwaarden voldoen. Waar staat de PvdA nu precies?
Mevrouw Wolbert (PvdA):
Wij zijn er groot voorstander van dat mensen geen alfahulp krijgen als
zij er niet om vragen. Als mensen thuiszorg willen en verwachten dat
ze hulp in natura krijgen, is het een bijzondere figuur van de
afgelopen twee jaar dat ze een alfahulp geleverd kregen zonder dat ze
zelf wisten dat ze werkgever waren. Laat er geen enkel misverstand
over bestaan dat de PvdA-fractie vindt dat thuiszorgorganisaties geen
alfahulpen meer mogen sturen als er een hulp in de huishouding wordt
gevraagd. Cliënten moeten bovendien goed geïnformeerd zijn over het
feit dat zij werkgever zijn als zij alsnog kiezen voor een alfahulp,
om wat voor reden dan ook: omdat ze er één hadden, omdat het de
buurvrouw zo goed bevalt of om welk motief dan ook. Daarover is geen
enkel misverstand. De PvdA-fractie vindt het echter een ongewenste
ontwikkeling dat veruit het merendeel van de zorg in het domein van de
hulp in de huishouding wordt uitgevoerd door vrouwen op basis van een
alfahulpconstructie.
Wij vinden dat niet goed vanwege alle ongewenste effecten, zoals het
feit dat men geen pensioen opbouwt.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Ik stel vast dat dit antwoord precies aangeeft dat de inbreng van de
PvdA vlees noch vis is.
De heer Van der Vlies (SGP):
Ik heb aandachtig geprobeerd te luisteren. De vraag die mij nu
bezighoudt is de volgende. Stel dat het percentage overschreden wordt,
wat gaat u dan doen? Met andere woorden: hoe houd je daar de rem dan
op? Moet je dan ingrijpen en iets gaan verbieden of gebieden? Daar heb
je dan wel een titel voor nodig. En dat raakt dan toch wel de
contractvrijheid en het totale mechanisme dat wij in dit land hebben.
Hoe denkt u uw doelstelling, los van de vraag of die reëel is, te
bereiken?
Mevrouw Wolbert (PvdA):
Als alle cliënten in Nederland gaan kiezen voor de alfahulpconstructie
en zij dat goed geïnformeerd doen, inclusief handtekening eronder, dan
is ook de PvdA-fractie en welke staatssecretaris van de PvdA dan ook
niet in staat om daar een stokje voor te steken, tenzij je de gehele
alfahulpconstructie wettelijk onmogelijk maakt. Een sociaaldemocraat
ziet nu eenmaal met lede ogen aan dat grote groepen vrouwen in de
alfahulpconstructie niet goed voor hun toekomst zorgen op het moment
dat zij daar uitgebreid aan het werk blijven. Dat is voor ons geen
prettige situatie.
De heer Van der Vlies (SGP):
Daar kan ik mij wat bij voorstellen. Als u dan toegeeft dat het
moeilijk te sturen valt als mensen er in vrijheid voor kiezen, wat is
dan de intentie van de vraag in de richting van de staatssecretaris om
er vooral voor te zorgen dat het bestand van alfahulpen niet hoger is
dan 25%?
Mevrouw Wolbert (PvdA):
Het motief voor het inbrengen van deze financiële variant naast de pgb
is volgens de staatssecretaris dat daarmee de constructie van alfahulp
beter in het vizier is.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Ik heb er wat moeite mee dat er nu toch een behoorlijk negatief
sentiment rond de alfahulpconstructie wordt geschapen. Natuurlijk is
het negatief als mensen ertoe gedwongen worden, maar wat nu in een
situatie waarin er heel veel vrouwen heel bewust voor kiezen en het
graag willen doen? Het zou toch ontzettend jammer zijn als deze
vrouwen op een gegeven moment de mogelijkheid niet hebben om voor die
keuze te gaan en te staan?
Mevrouw Wolbert (PvdA):
U zal mij nooit horen zeggen dat ik de alfahulpconstructie een foute
constructie vind. Ik heb vaak in de Kamer gezegd dat het een heel
mooie constructie is omdat die vanaf de onderkant van de arbeidsmarkt
een mooie opstap is naar ander werk. De PvdA-fractie vindt wel dat die
constructie het liefst niet de dominante figuur moet zijn in deze
sector. Wij zouden liever zien dat de vrouwen met een contract werken,
met rechtsbescherming en een fatsoenlijke sociale zekerheid en
pensioenopbouw. Als 100% van de cliënten het liefst een alfahulp wil,
dan moet de PvdA dat met lede ogen aanzien. Het is voor ons echt een
ongewenste ontwikkeling als veruit het merendeel van de hulp in de
huishouding onder de alfahulpconstructie aan de slag zou moeten gaan.
Nogmaals, dat heeft niets te maken met een negatieve connotatie rond
de alfahulpen. Wij hebben er wel problemen mee als er wat dat betreft
sprake zou zijn van dominant werknemerschap of een dominante
arbeidsfiguur.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Ik proef in de beantwoording toch een negatief kwaliteitsoordeel over
wat een alfahulp te bieden heeft. Het gaat om de huishoudelijke hulp
die geboden moet worden.
Mevrouw Wolbert (PvdA):
Het heeft niets te maken met de kwaliteit van de zorg die een alfahulp
biedt, maar alles met de werknemerspositie en de arbeidsmarktpositie
van vrouwen. Iemand die als alfahulp dit werk doet, heeft een
slechtere sociale zekerheid en bouwt geen pensioen op. Als wij vinden
dat dat mag en dat dit de dominante arbeidsmarktfiguur is, vinden wij
het ook goed dat wij over dertig of veertig jaar worden geconfronteerd
met een hele generatie slecht of laagopgeleide vrouwen, die een heel
slechte pensioenopbouw en een slechte financiële positie hebben. De
PvdA-fractie en de sociaaldemocratie in het algemeen, vinden dat
vrouwen voor hun eigen inkomen en hun eigen financiële
onafhankelijkheid moeten kunnen zorgen. In dat licht vinden wij dit,
ideologisch gezien -- daar schaam ik mij niet voor -- een slechte
ontwikkeling.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Ik gun de PvdA-fractie haar ideologie en daar mag zij voor strijden,
maar ik vraag mij wel af of dit wetsvoorstel, deze wijziging, hét
instrument is om datgene te bereiken wat u graag wilt. Volgens mij
moet u dan namelijk bij minister Donner zijn en op het gebied van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid strijden voor deze vrouwenrechten. Ik
denk overigens dat ik daar een heel eind met u in mee kan gaan.
Mevrouw Wolbert (PvdA):
Ik denk niet dat wij bij minister Donner moeten zijn. Wij hebben het
hier over de Wmo, de alfahulpconstructie en de regeling persoonlijke
dienstverlening. Dat is prima geregeld en daar zijn wij groot
voorstander van, maar wij vinden niet dat dat de meest voorkomende
variant zou moeten zijn.
Mevrouw Sap (GroenLinks):
Ik wil u van harte bijvallen als het gaat om het bestrijden van de
gedwongen alfahulpconstructie. Of dat nu gedwongen is vanuit het
perspectief van de cliënt of van de werknemer: wij moeten het niet
willen. Dat is ook een heel belangrijke ingang van het debat van
vandaag en van het wetsvoorstel. Ik vind het eerlijk gezegd een
bizarre wending van dit debat dat de meeste collega's hier in de Kamer
zich er nu ineens druk over lijken te maken dat vrouwen die willen
kiezen voor de alfahulpconstructie, dat niet meer zouden kunnen doen.
Ik denk dat wij daar nog heel ver van zijn.
Zou het echter niet goed zijn als wij wat meer zicht hebben op de
keuzes die cliënten in de thuiszorg willen maken? Wij zouden gewoon
moeten weten hoeveel mensen vanuit een diep gevoelde overtuiging dat
zij hun eigen centen willen beheren en hun eigen keuzes willen maken,
voor een persoonsgebonden budget kiezen en hoeveel mensen voor zorg in
natura zouden kiezen. Zouden wij daar niet eens een wat grootschaliger
onderzoek naar moeten doen, zodat wij weten waar wij op moeten rekenen
en zodat wij vervolgens ook weten of vanuit het keuzeperspectief van
de cliënt er niet een te grote druk komt op slechte arbeidsvoorwaarden
voor de vrouwen in deze sector?
Mevrouw Wolbert (PvdA):
Ik ben er altijd fan van om zo veel mogelijk informatie uit de
arbeidsmarkt te krijgen en zo veel mogelijk gegevens te hebben over de
voorkeuren van de cliënten. Maar ik betwijfel of die gegevens
voorwaardelijk zouden moeten zij voor deze wetswijziging.
Mevrouw Sap (GroenLinks):
Ze hoeven ook niet voorwaardelijk te zijn, maar wij zouden nu wel aan
de staatssecretaris kunnen vragen om met dat materiaal te komen. Die
informatie is belangrijk om straks te kunnen beoordelen of de
budgetten toereikend zijn. Wij hebben die informatie eigenlijk gewoon
nodig om te weten hoe de Wmo en de huishoudelijke hulp in de toekomst
goed uitgevoerd kunnen worden. Moeten wij er dan ook niet voor zorgen
dat die informatie beschikbaar komt? Dat kan een belangrijke
randvoorwaarde zijn om straks goed te kunnen beoordelen of gemeenten
hun informatieverplichting ook goed invullen en of zij reëel
informeren en niet toch impliciet druk leggen op mensen om voor
goedkopere opties te kiezen.
Mevrouw Wolbert (PvdA):
Mijn aarzeling daarbij is dat cliënten dan wordt gevraagd om een keuze
te maken, terwijl het nog niet geïmplementeerd is. Je gaat dan dus een
onderzoek doen naar iets dat er eigenlijk gewoon nog niet is. Dat is
een methodologisch bezwaar. Op grond van welke gegevens moeten
cliënten namelijk kiezen? Zij hebben nu alleen een pgb of alleen hulp
in natura of een alfahulp.
Mevrouw Sap (GroenLinks):
Volgens mij zijn onderzoekers heel erg bekwaam in het oplossen van dit
soort methodologische problemen. De keuze die je voorlegt, is de keuze
die mensen nu ook al jaren maken.
Mensen kunnen kiezen voor zorg in natura. Daar hebben zij geen
omkijken naar, want het komt gewoon bij hen thuis vanuit de
zorgaanbieder. Ze mogen het echter ook zelf regelen. Volgens mij zijn
daar zeker methodologische oplossingen voor te vinden.
Mevrouw Wolbert (PvdA):
Ik vind het een goede zaak als er na de wetswijziging ongelooflijk
goed gemonitord wordt hoe die verhoudingen komen te liggen en of
daarin grote verschuivingen plaatsvinden. Kunnen wij elkaar daarin
vinden?
Mevrouw Koser Kaya (D66): Ik ben het met mevrouw Wolbert eens dat men
zorgmedewerkers niet in alfahulpcontracten moet dwingen. Wij moeten
daarvoor naar oplossingen zoeken; dat ben ik ook absoluut met haar
eens. Dit voorstel heeft echter een neveneffect. Een aantal jaren
geleden heb ik samen met mevrouw Bussemaker, die destijds woordvoerder
voor sociale zaken was, hard gevochten voor die hand- en spandiensten
in en om het huis. Alfahulpen vallen daar ook onder. Wij wilden
allochtonen en vrouwen een kans geven op de arbeidsmarkt en hen niet
in een uitkering gevangen houden. De ideologie van mevrouw Wolbert is
ineens omgedraaid. Zij wil het liefst dat dit niet meer voorkomt. Ik
zou ook graag willen dat iedereen van alles opbouwde, maar er zijn
mensen die gevangen zitten in die situatie. Is mevrouw Wolbert niet
bang dat wij met dit voorstel die emancipatie de nek omdraaien?
Mevrouw Wolbert (PvdA):
Mevrouw Koser Kaya heeft mij vandaag op geen enkele manier horen
zeggen dat de PvdA-fractie de alfahulpconstructie, zoals die inderdaad
in de Regeling Dienstverlening aan huis geregeld is, geen goed
voorstel zou vinden. Integendeel, ik weet dat mevrouw Bussemaker daar
ongelooflijk veel energie in heeft gestoken voordat zij
staatssecretaris werd. Daar gaat het in dit geval niet om. De
PvdA-fractie heeft grote moeite met de alfahulp als dominante figuur
in de uitvoering van de hulp in de huishouding. Dat is iets anders dan
dat wij de alfahulpvariant als zodanig niet zouden toejuichen. Niets
is minder waar.
Mevrouw Koser Kaya (D66): Dat is toch juist het neveneffect van de
wens van mevrouw Wolbert en dit wetsvoorstel? Straks geven wij
outsiders niet meer de kans om op de arbeidsmarkt te komen.
Mevrouw Wolbert (PvdA):
Integendeel, volgens mij heeft de staatssecretaris juist die
financiële variant naast de pgb gepositioneerd om de
alfahulpconstructie te vergemakkelijken. Ik begrijp de conclusies van
mevrouw Koser Kaya niet.
Mevrouw Leijten (SP):
Volgens mij probeert mijn collega van de PvdA-fractie de hele tijd te
zeggen dat zij niet wil dat de thuiszorg een bijbaan wordt. Zo zit de
alfahulpconstructie feitelijk wel in elkaar. Je mag maar drie dagen
werken en je bent niet economisch zelfstandig. Ik steun haar daarin.
Dat vinden wij ook. Wat vindt mevrouw Wolbert ervan dat er wel iedere
twee tot drie jaar onzekerheid is voor de mensen die in de thuiszorg
werken over het feit of de nieuwe aanbieder hun baan garandeert al
naar gelang gemeenten daarvoor oplossingen zoeken? Zou zij de
SP-fractie willen steunen in het voorstel om in deze wet op te nemen
dat, los van het feit dat de verliezende en de nieuwe aanbieder met
elkaar moeten overleggen, het personeel zo veel mogelijk naar de
nieuwe werkgever overgaat? Zo kan er rust zijn waar de zorg is.
Voorzitter:
Gerkens
Mevrouw Wolbert (PvdA):
Nee, daarin wil de PvdA-fractie de SP-fractie niet steunen. De Wmo is
en blijft een kaderwet. De wens zoals mevrouw Leijten die in het
amendement heeft verwoord -- want daarop doelt zij denk ik -- kan nu
ook al gerealiseerd worden in het opstellen van de bestekken. Wat ons
betreft hoeft daaronder geen wettelijke dwang te liggen.
Mevrouw Leijten (SP):
Ik vraag me wel af wat het verschil is tussen het feit dat
zorgaanbieders mensen niet mogen dwingen om als alfahulp te gaan
werken bij mensen die zorg in natura krijgen -- want daar is mevrouw
Wolbert op tegen -- en het feit dat als een zorgaanbieder zijn gunning
verliest, iedereen zijn baan mag verliezen. Is dat de opstelling van
de PvdA-fractie?
Mevrouw Wolbert (PvdA):
Nee, natuurlijk niet. In het voorstel tot wetswijziging staat dat er
overlegd moet worden tussen de verliezende en de aanbiedende partij,
juist over de overname van personeel van de ene zorgaanbieder naar de
andere.
Dat moet juist met het oog op het terugdringen van de discontinuïteit.
Het uitgangspunt is dat de cliënt zijn hulp houdt en dat de werkgever
verandert. Ik vind dat een goed uitgangspunt en dat wordt in deze
wetswijziging stevig neergezet. Wat mij betreft, is dat op dit moment
voldoende. Als dat nog scherper moet, kan de gemeente dat bovendien in
het bestek opnemen; daar kom ik straks op terug.
Mevrouw Leijten (SP):
Tegen collega's die van alles zeggen over de alfahulpconstructie en uw
oordeel daarover, zegt u dat men in de thuiszorg economisch
zelfstandig moet zijn, dat dienstverbanden gewoon mogelijk moeten zijn
en dat de thuiszorg geen bijbaan moet worden. Daar geef ik alle steun
aan. Als de SP voorstelt om samen te laten regelen dat, als de nieuwe
aanbieder komt, de werknemers worden overgenomen die al jarenlang bij
mensen over de vloer komen, zegt u echter dat de deur dicht is. Dat
vind ik heel jammer.
Mevrouw Wolbert (PvdA):
De PvdA-fractie zegt niet dat de deur dicht is. Zij vindt het
wenselijk dat er zo weinig mogelijk veranderingen in de thuissituatie
van cliënten plaatsvinden, dat de medewerkers dus bij de cliënt
blijven en dat de werkgever als het ware van bordje verhangt. Wij
vinden het ook wenselijk dat daarover stevig overleg wordt gevoerd. De
wetswijziging brengt de gemeenten in de positie dat zij dat overleg
tot stand moeten brengen. Wat de PvdA-fractie betreft, gaan de
gemeenten nog een stap verder en nemen zij dit op in hun bestek. Dan
zal de positie van de cliënt en van de werknemer aan alle kanten
verbeteren op het punt van minder veranderingen in de zorg.
Zoals gezegd vindt de PvdA-fractie dat de functie van alfahulp moet
blijven bestaan, maar ook dat de verhouding tussen het aantal
alfahulpen en het aantal thuiszorgmedewerkers terug moet komen op het
niveau van 25:75. De vraag is nu of de wetswijziging dat effect zal
hebben. Volgens het SCP hebben de gemeenten macro een financieel
voordeel van 90 mln. als er voor 100% alfahulpen worden ingezet. Elke
25% minder alfahulpen kost steeds 80 mln. Als de staatssecretaris de
alfahulp niet meer als meest voorkomende medewerker wil tegenkomen in
de Wmo, betekent dit in de verdeling 25:75 een financieel nadeel voor
gemeenten van in ieder geval 150 mln. Gaat de staatssecretaris daar
ook van uit? Als zij het met de PvdA-fractie eens is dat het aantal
alfahulpen rond de 25% zou moeten liggen, hoe heeft zij dan rekening
gehouden met dit bedrag?
Natuurlijk hebben gemeenten macro overgehouden. Het SCP constateert
dat er nog groeiruimte zit in het Wmo-budget, maar de macrocijfers
zijn altijd anders dan de praktijk van alledag, vooral in de
nadeelgemeenten. Er zijn berichten van wethouders die de wetswijziging
hebben doorgerekend en die concluderen dat zij toch nog tekortkomen
met het Wmo-budget. Voor de PvdA-fractie is dit de grootste zorg bij
de wetswijziging. Is het juist dat de constructie van de financiële
vergoeding speciaal bedoeld is voor het zichtbaar houden van de
alfahulp? Zo ja, hoe gaat de staatssecretaris dan voorkomen dat het
aantal alfahulpen toeneemt? Ligt hier niet een perverse prikkel voor
gemeenten om juist te sturen op de inzet van zo veel mogelijk
alfahulpen? Maakt de staatssecretaris het met de wetswijziging niet
juist gemakkelijker om dit te bewerkstelligen? De PvdA-fractie wil
zeker weten dat de staatssecretaris dit ongewenste effect voorkomt en
vraagt hoe zij dat wil aanpakken.
Tot slot wil ik het hebben over een punt van een geheel andere orde,
namelijk het feit dat de wetswijziging ook gaat over de verplichting
voor gemeenten om er bij het contracteren van nieuwe zorgaanbieders
voor te zorgen dat overleg plaatsvindt over de positie van medewerkers
en het overnemen van personeel.
De Partij van de Arbeid hecht eraan dat cliënten van de thuiszorg met
zo weinig mogelijk wisselingen van de wacht worden geconfronteerd. De
meeste mensen die hulp nodig hebben, willen hun eigen vertrouwde hulp
houden. Daarom is het van belang dat alles in het werk wordt gesteld
om de continuïteit van zorg zo goed mogelijk te garanderen. Als de
gemeente ervoor kiest om van gecontracteerde zorgaanbieder te
veranderen, mag je haast denken dat men zich realiseert dat dit veel
consequenties heeft voor die mensen. Het is dan vanzelfsprekend dat
alles op alles wordt gezet om de discontinuïteit zo beperkt mogelijk
te houden.
De fractie van de PvdA vindt het een goede zaak dat de wetswijziging
daarvoor nog een extra waarborg aanbrengt. Het is echter nog beter dat
gemeenten in het nieuwe bestek opnemen dat overleg over overname van
personeel tussen de winnaars en de verliezers van de aanbesteding tot
de normale gang van zaken behoort.
Mevrouw Leijten (SP):
De PvdA spreekt warme woorden. Ik ben het ook eens met die woorden.
Wij willen zo veel mogelijk rust bij mensen die zorg nodig hebben. Dat
betreft met name rust over de vraag wie er over de vloer komt. Zij
hoeven immers niet te veel mee te krijgen van het hele
aanbestedingscircus. Waarom steunt de PvdA het voorstel van de SP dan
niet? De gemeenten worden daarin verplicht in hun bestek op te nemen
dat de winnende aanbieder bij de aanbesteding zo veel mogelijk de
werknemers van de verliezende aanbieder overneemt. Dan hebben wij dat
toch gewoon geregeld? Nu kan dat. Laten wij dat dan ook doen.
Mevrouw Wolbert (PvdA):
Dat is in de wetswijziging geregeld. Gemeenten hebben de gelegenheid
om een extra slag te maken door dit nog eens stevig in het bestek te
verankeren. Wat mij betreft hoeft het Rijk zich niet nog eens extra te
bemoeien door dit verplichtend in de wet op te nemen.
Mevrouw Leijten (SP):
Een collega van de VVD merkte eerder op dat de inbreng van de PvdA
vlees noch vis was. Dat is dit eigenlijk ook. Mevrouw Wolbert vindt
het wel nodig om in de wet op te nemen dat de verliezende aanbieder
met de winnende aanbieder overlegt. De uitkomst daarvan maakt
blijkbaar niet uit. Dat mag wel in de wet. De onderliggende wens is
dat het personeel wordt overgenomen, maar dat mag niet in de wet! Nu
kunnen wij doorzetten. Laten wij dat dan ook doen.
Mevrouw Wolbert (PvdA):
De winnende en verliezende partijen overleggen natuurlijk niet zomaar
ergens over. Het is juist onze inzet dat de verliezende en winnende
partijen overleg plegen over een overname van personeel. Wij blijven
onszelf echter in deze Kamer tot de orde roepen waar het gaat om
thuiszorginstellingen of zorgaanbieders waar van alles misgaat. Wij
gaan niet op de stoelen van bestuurders zitten, wij zijn de Tweede
Kamer. Dat is een ander orgaan dan een raad van bestuur of een raad
van toezicht. Ik vind dan ook dat wij niet op de stoelen moeten gaan
zitten van de lokale bestuurders. Zij kunnen zelf de beslissing nemen
om in hun bestekken een aantal van dit soort zaken op te nemen. Dat is
de strekking van de Wmo. Het is immers een kaderwet. De PvdA stelt dat
de Wmo gerespecteerd moet worden wanneer het niet strikt noodzakelijk
is om in te grijpen in de autonomie van gemeenten. Ingrijpen kan
alleen wanneer dat echt niet anders kan. Wat ons betreft is dat wel
het geval bij cliënten die hulp in de huishouding krijgen, maar niet
bij het verplicht overnemen van personeel.
Mevrouw Leijten (SP):
Ik vind het echt jammer dat de SP hierin een bondgenoot heeft
verloren. Sterker nog: ik betreur het dat de PvdA hierin een andere
positie inneemt. Toen wij de Wet maatschappelijke ondersteuning
behandelden, was dit een van de belangrijkste en grootste punten van
de voorgangers van mevrouw Wolbert. Juist die rust en de overname van
het personeel en de achteruitgang in salaris waren toen belangrijke
zaken. Sinds de staatssecretaris afkomstig is uit de gelederen van de
PvdA vindt mevrouw Wolbert het echter prima. Dat is jammer. Wij zouden
het nu kunnen regelen. Mevrouw Wolbert weet dat dit de oplossing is.
De overlegbepaling is slechts een doekje voor het bloeden.
Mevrouw Wolbert (PvdA):
Mijn fractie was bij de bespreking van de Wmo inderdaad een
voorstander van het principe mens volgt werk. Wij hebben ons indertijd
ervan laten overtuigen dat het onmogelijk is om dit op deze wijze in
te voeren. Bij de Wmo is immers sprake van verschillende aanbieders
die het werk kunnen overnemen nadat een aanbieder is afgewezen.
Nogmaals, met deze wetswijziging waarin gemeenten wordt gevraagd om
dit overleg tot stand te brengen, met de toevoeging dat dit overleg
bedoeld is om de medewerkers van de verliezende aanbieders zo goed
mogelijk over te laten gaan naar winnende aanbieders en zo te behouden
voor de zorg en met de mogelijkheid die gemeenten vervolgens nog
hebben om dit in de bestekken op te nemen, denkt mijn fractie dat het
voldoende is geborgd. Dat heeft niets te maken met een inhoudelijk
verschil van mening. Net als de SP-fractie vinden wij dat cliënten hun
hulpverleners zo lang mogelijk moeten houden en dat cliënten zo min
mogelijk moeten worden geconfronteerd met wisselingen in de zorg.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Ik heb toch de behoefte om hierop even kort te reageren. Net als de
heer Van der Vlies was ik bij de behandeling van de Wmo. De
PvdA-fractie heeft het amendement over "mens volgt werk" gewoon hier
in stemming gebracht. Zij wist van tevoren dat er te weinig steun voor
was en had van te voren al aangegeven toch voor de Wmo te stemmen. De
verklaring van mevrouw Wolbert dat de PvdA-fractie zich op basis van
de inhoud heeft laten overtuigen en dit punt daarom heeft losgelaten,
klopt dus niet. Er was eenvoudigweg geen meerderheid voor te vinden.
Mevrouw Sap (GroenLinks):
Als het zo loopt, is de reden waarschijnlijk nooit meer te vinden. Het
is toch een heel rare figuur dat dit wel is geregeld in het openbaar
vervoer maar niet in de zorg. Het enige argument daarvoor is dat het
in het openbaar vervoer overgaat naar één partij en in de zorg naar
meerdere. Dat maakt het misschien ingewikkelder, maar het belang om
het in de zorg te regelen is ook veel groter. Als je in een bus stapt,
is het niet zo heel interessant of daar dezelfde chauffeur in zit als
de vorige dag. In de zorg is dat wel heel belangrijk. Mevrouw Wolbert
heeft veel warme woorden gesproken over de positie van werknemers in
de zorg. Ook daarvoor is het heel belangrijk. Waarom zouden wij het
dan niet kunnen regelen? Dat iets ingewikkelder is, betekent toch niet
dat het onmogelijk is? Het zou heel jammer zijn als de PvdA hierin
geen bondgenoot van ons meer is.
Mevrouw Wolbert (PvdA):
De wetswijziging gaat al een stap verder dan de huidige situatie.
Bovendien kunnen gemeenten het gewoon in de bestekken opnemen.
Aanbieders die daarmee niet akkoord gaan, komen niet meer terug in de
aanbesteding. Dat is al een heel goede garantie. Nogmaals, ik ben
helder over wat ik vind over wat je in het kader van de Wmo vanuit Den
Haag moet regelen en wat niet. Met de combinatie van de wetswijziging
en de mogelijkheid om het in de bestekken op te nemen is het volgens
mij geregeld.
Mevrouw Sap (GroenLinks):
Dan blijf ik ...
Mevrouw Wolbert (PvdA):
Laat ik het anders zeggen: ik heb er erg veel vertrouwen in dat het op
deze manier goed komt. Wij hebben de staatssecretaris gevraagd om een
aantal punten goed te monitoren. Laten wij dit aspect meenemen in het
monitoren en het doen van onderzoek. Mocht blijken dat deze
wetswijziging geen effect heeft, dan gaat dezelfde redenatie op als
bij de alfahulpen. Wij vragen altijd eerst de lokale bestuurders hun
werk te doen. Als dat niet lukt op vrijwillige basis of met deze
constructie, dan vindt mevrouw Sap mij aan haar kant. Ik hecht eraan
dat de Wmo een kaderwet is. Het is aan het lokale bestuur en de lokale
democratie om wijzigingen en correcties te plegen. Als dat niet leidt
tot het gewenste effect, ben ik alsnog te vinden aan de kant van de
mensen die vinden dat het wettelijk moet worden geregeld vanuit Den
Haag. Vooralsnog ben ik daarvan echter nog niet overtuigd.
Mevrouw Sap (GroenLinks):
Fijn om te horen dat mevrouw Wolbert misschien op termijn weer op het
recht pad komt. Ik snap echter niet waar haar vertrouwen vandaan komt
dat het op deze manier wel goed komt. Dat de Wmo een kaderwet is,
wisten wij een paar jaar geleden natuurlijk ook al. Toen vond de PvdA
het wel nodig om dit beter te regelen. Ondertussen hebben wij een paar
jaar praktijk gezien, waarin het op dit punt dramatisch slecht is
gegaan bij veel instellingen.
Mevrouw Wolbert (PvdA):
Het laatste halfjaar is het in een aantal gevallen heel goed gegaan.
Mevrouw Sap (GroenLinks):
Dat zou kunnen, maar wij hebben vooral heel veel tot de verbeelding
sprekende voorbeelden gezien waarin het niet goed ging. Er is bij deze
wetswijziging een kans om het te regelen, waarom doen wij het nu niet
in één keer goed?
Mevrouw Wolbert (PvdA):
Ik val in herhaling. Wat mijn fractie betreft, wordt het karakter van
de kaderwet zo goed mogelijk in stand gehouden. Op deze manier is het
in mijn ogen netjes gedaan. Mocht blijken dat de effecten hiervan nog
steeds nadelig zijn, dan kunnen wij alsnog als allerlaatste stap in de
cyclus overgaan tot gedwongen constructies. Ik heb die alleen liever
niet, zeker niet in dit stadium.
Mevrouw Sap (GroenLinks):
Voorzitter. De thuiszorg loopt voorop in de marktwerking in de zorg.
Dat is eigenlijk raar, want de thuiszorg is tegelijkertijd de sector
die zich eigenlijk het minst van alle zorgsectoren voor marktwerking
leent. Waar zou die marktwerking namelijk toe moeten leiden? Tot meer
kwaliteit tegen een lagere prijs. Daar komt het kort gezegd toch op
neer? In de thuiszorg is de lage prijs al jaren geleden gerealiseerd.
Daar kennen wij al jarenlang heel bescheiden salarissen en dat heeft
helaas alles te maken met het grote aantal vrouwen dat in deze sector
werkzaam is.
In de thuiszorg was de kwaliteit nu niet bepaald het slechtste punt.
Mensen konden bovendien vaak rekenen op een goede en langdurige
relatie met hun zorgverlener. Dat is er de afgelopen jaren beslist
niet beter op geworden. GroenLinks is ook van meet af aan kritisch
geweest over de Wet maatschappelijke ondersteuning. Zij heeft met een
aantal anderen in deze Kamer gewaarschuwd voor de grote risico's.
Helaas hebben veel van die risico's zich in de praktijk voorgedaan. De
positie van de werknemers in de sector is verder verslechterd. Wij
vinden dat heel ernstig, want het ondermijnt de economische
zelfstandigheid van vrouwen, terwijl de bevordering daarvan een
belangrijk doel van dit kabinet is. Dat zal volstrekt niet worden
gehaald. De kwaliteit van zorg voor kwetsbare cliënten is ook onder
druk komen te staan evenals in sommige gevallen de continuïteit van
die zorg. Bovendien is de positie van de cliënten zelf een stuk
gecompliceerder geworden, omdat zij vaak ongewild en soms zonder het
te weten werkgever of opdrachtgever zijn geworden.
Het is goed dat met dit wetsvoorstel de positie van de cliënt die voor
zorg in natura kiest, wordt versterkt. Ik wil de staatssecretaris ook
een compliment maken voor het feit dat zij dit zo snel aanpakt, want
het zal niet gemakkelijk zijn om zo snel al te moeten erkennen dat de
Wmo niet goed werkt. De fractie van GroenLinks heeft alleen nog
fundamentele twijfels en kritische vragen.
De eerste vraag luidt: als de versterking van de positie van de cliënt
het doel is van deze wet, waarom pakt de staatssecretaris dat dan niet
over de gehele linie aan? Waarom wordt er alleen gewerkt aan de
positie van mensen die kiezen voor zorg in natura? Waarom versterken
wij niet meteen de positie van mensen die kiezen voor het
persoonsgebonden budget? Ook daar zitten nogal wat haken en ogen aan.
Dit wetsvoorstel versterkt niet, maar verzwakt juist de positie van
mensen die kiezen voor zo'n persoonsgebonden budget of dreigt die te
verzwakken, doordat het persoonsgebonden budget uit de wet wordt
gehaald Laat ik daar heel helder over zijn: GroenLinks vindt dat
onacceptabel. Ik zal het amendement van de collega's Van Miltenburg en
Van der Vlies op dit punt steunen. Ik voeg hieraan toe dat de reden
waarom het persoonsgebonden budget uit de wet wordt gehaald mij
volstrekt onduidelijk is, ook als ik de argumenten in de stukken lees.
Het alternatief dat nu wordt gecreëerd heet "zorg anders dan in
natura". Dat bevat weer een financiële vergoeding en een
persoonsgebonden budget. Het is dus een volstrekt overbodige
constructie als ik de stukken goed lees. Het antwoord op vragen die
een aantal collega's heeft gesteld, maakt mij ook in het geheel niet
duidelijk wat nu de meerwaarde moet zijn van die financiële
vergoeding. De staatssecretaris geeft er in een van de stukken een
uitgebreide beschrijving van, maar zelfs na drie keer lezen kreeg ik
die niet scherp. Zij eindigt heel mooi met de stelling dat de
gemeenten dat glashelder aan hun burgers kunnen uitleggen. Dan denk
ik: wat ben ik blij dat ik niet in de schoenen van die gemeenten sta,
want dat gaat ze nooit lukken. GroenLinks wil die zeer ingewikkelde
constructie niet, zij wil het persoonsgebonden budget gewoon weer
terug in de wet.
De positie van mensen die kiezen voor het persoonsgebonden budget kan
nog worden versterkt -- per saldo is daar eerder op gewezen, ook door
mijn fractie -- door het persoonsgebonden budget netto uit te betalen
en te verrekenen met de eigen bijdrage.
Dat scheelt de mensen heel wat rompslomp. Ook moet ervoor worden
gezorgd dat iedereen echt bij de Sociale Verzekeringsbank terechtkan
en dat alle gemeentes daarvan gebruikmaken.
Waarom is dit niet meteen meegenomen in dit wetsvoorstel? Als het gaat
om het versterken van de positie van de cliënt, waarom is dat dan niet
meteen over de hele linie aangepakt? Welke stappen gaat de
staatssecretaris op deze punten met betrekking tot het
persoonsgebonden budget op korte termijn alsnog zetten?
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Ik stel een vraag over de netto-uitbetaling van het pgb. Dat is
natuurlijk in wezen een prima streven. Ik snap die vraag ook van Per
Saldo en vooral van mensen die een persoonsgebonden budget hebben. Als
je dat doet, moet je echter de koppeling loslaten tussen het heffen
van de eigen bijdrage in de Wmo en het heffen van de bijdrage in de
AWBZ. Daarmee sta je dus toe dat er weer stapeling van eigen bijdragen
komt. Is mevrouw Sap daarvan een voorstander?
Mevrouw Sap (GroenLinks):
Nee, ik ben zeker geen voorstander van stapeling van eigen bijdragen.
Dit is een van de punten die goed bekeken moeten worden. Als wij dit
op deze manier willen realiseren, moeten wij het misschien nog een
stuk klantvriendelijker proberen te maken, en bekijken of wij tot meer
integratie van die regeling kunnen komen. Dat is natuurlijk een
lastige opgave voor de langere termijn, dat realiseer ik me. Ik ben
ook benieuwd wat de staatssecretaris daarvan vindt. Wellicht dat je
hiervoor via een anticumulatiebepaling een oplossing kunt krijgen.
Voorzitter. Het feit dat de positie van mensen met een
persoonsgebonden budget in dit wetsvoorstel niet wordt versterkt maar
juist verzwakt, brengt mij tot de conclusie dat het versterken van de
positie van de cliënt niet het echte doel kan zijn van dit
wetsvoorstel, of althans niet het enige doel. Wat beslist ook een doel
moet zijn, is het tegengaan van de gedwongen alfahulpconstructie en
het verbeteren van de positie van medewerkers in de zorg. Dat juicht
de GroenLinks-fractie van harte toe. Wij vinden dat heel belangrijk.
Maar als dat de doelen van dit wetsvoorstel zouden zijn, betwijfelen
wij of deze wet daaraan gaat bijdragen. Wij pakken namelijk op die
manier de kern niet aan. De kern zit er niet in dat de gemeentes de
rompslomp van werkgeverschap of opdrachtgeverschap niet willen hebben
en deze willen afwentelen op de cliënten, nee, de kern zit in de
aanbestedingspraktijk zelf en in de te lage prijs die veel gemeentes
nog steeds bieden. Het is goed om te herhalen dat uit recent onderzoek
naar de prijs blijkt dat zorgaanbieders op een kostprijs zitten van
rond EUR21 en dat gemeentes gemiddeld maar EUR19 bieden. Dat is te
weinig om die belangrijke en noodzakelijke zorg te kunnen leveren.
Ons bereiken signalen dat gemeentes ook nu nog druk uitoefenen op
cliënten, of juist druk beginnen uit te oefenen op cliënten, om te
blijven kiezen voor de alfahulpconstructie. Ons bereiken ook signalen
dat dit met name bij de nadeelgemeentes het geval kan zijn. Die
nadeelgemeentes hebben natuurlijk een groot probleem, omdat ze budget
tekortkomen.
Over de nadeelgemeentes stel ik de staatssecretaris twee vragen. Ik
weet dat er vandaag al een overleg is geweest over het verdeelmodel.
Wij gaan daarover over drie weken spreken. Wat de GroenLinks-fractie
betreft, moet dat verdeelmodel echt op zo'n manier worden aangepast
dat gemeentes die juist veel kwetsbare burgers binnen hun grenzen
hebben, in de toekomst geen nadeel meer kunnen hebben. Ik ben benieuwd
naar de uitkomsten van dat overleg en de inzet van de
staatssecretaris. Misschien kan ze al een tipje van de sluier
oplichten. Ook ben ik benieuwd hoe die financiering in de toekomst
geregeld wordt. Een aantal collega's wees daar al op. Ik vind het heel
kwetsbaar dat dit volgens de staatssecretaris met gesloten beurzen
kan. Als gemeentes dit echt moeten uitvoeren en veel minder gebruik
kunnen maken van de goedkopere uitwijkalternatieven, en als ook de
zorgaanbieders daarvan minder gebruik kunnen maken, kan ik me bijna
niet voorstellen dat dit met gesloten beurzen kan gaan. Ik hoor graag
van de staatssecretaris hoe dit precies in elkaar steekt.
De informatieplicht voor gemeentes die in dit wetsvoorstel is
opgenomen, is een goede zaak maar lost dit probleem niet op. Er is
namelijk een groot grijs gebied tussen informeren aan de ene kant en
manipuleren aan de andere kant. Gemeentes kunnen door de manier van
informatieverschaffing toch zachte of misschien niet eens zo zachte
druk op mensen uitoefenen om te kiezen voor een bepaalde variant. Er
zijn signalen uit de praktijk dat dit al gebeurt. Mijn vraag aan de
staatssecretaris is hoe zij ervoor wil zorgen dat de informatie die de
gemeentes gaan geven, niet te sturend is. Hoe wil zij ervoor zorgen
dat die informatie mensen ook echt de mogelijkheid biedt om te kiezen?
Dat brengt me tot de kern van mijn betoog. Als wij de positie van
alfahulpen en cliënten willen versterken, is het dan niet veel
logischer om minimumvoorschriften voor aanbesteding op te nemen?
Daarbij denkt mijn fractie aan bijvoorbeeld een minimumtarief, maar
ook aan voorwaarden rond scholing; dit zijn allemaal belangrijke zaken
waarvan mijn fractie wil dat gemeenten deze in het bestek regelen. Het
initiatiefwetsvoorstel dat de SP-fractie vandaag heeft rondgestuurd,
kan op de warme steun van mijn fractie rekenen. Is het bovendien ook
niet veel logischer om de zorgaanbieder die de aanbesteding krijgt, te
verplichten om zo veel mogelijk het personeel over te nemen? Zoals ik
zojuist al bij interruptie zei, is het verschil met het openbaar
vervoer niet zo groot, behalve dan dat de mannen in het vervoer zich
misschien sterker roeren dan de vrouwen in de zorg. Het lijkt mij
echter dat de staatssecretaris nu juist daar iets aan wil doen. Mijn
fractie zal dus op dit punt het amendement-Leijten van harte steunen.
De GroenLinks-fractie vindt het hoog tijd om het aanbestedingsmodel in
de thuiszorg kritisch te bezien. Is dit nu de manier om kwalitatief
goede thuiszorg tegen een scherpe prijs te krijgen? Kunnen wij, als
wij dat zouden willen, er nog vanaf? Wat eist Europa nu precies en
welke beleidsruimte heeft Nederland zelf? Ik vraag de staatssecretaris
op korte termijn een notitie aan de Kamer te sturen over de voors en
tegens van het aanbestedingsmodel, ook in dat Europese perspectief.
Kan de Kamer die notitie dit voorjaar nog ontvangen, zodat wij haar
kunnen meewegen in de beoordeling van het initiatiefwetsvoorstel van
collega Kant?
De voorzitter:
De staatssecretaris heeft gevraagd om een korte schorsing om haar
papieren op orde te kunnen brengen.
De vergadering wordt van 17.43 uur tot 17.55 uur geschorst.
Staatssecretaris Bussemaker:
: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng in eerste termijn.
Voordat ik inga op de specifieke vragen, sta ik stil bij de algemene
vraag waarom wij ook alweer tot dit wetsvoorstel zijn gekomen. Daarbij
zullen verschillende onderwerpen al de revue passeren. Ik ga daarna op
een aantal onderwerpen uitgebreider in. Ik noem ze even. Na het
algemene deel ga ik achtereenvolgens specifieker in op het pgb en de
relatie met zorg in natura, op geïnformeerde instemming of informed
consent en alles wat daarmee samenhangt, op de vragen over bemiddeling
en bemiddelingsbureautjes, op de posities van de gemeente, zowel op
het punt van aanbesteden en al dan niet opnieuw aanbesteden als op de
financiële consequenties die daarbij een rol spelen, op de gevolgen
voor de arbeidsmarkt, op de implementatie en ten slotte op de
ingediende amendementen.
Ik keer terug naar 2007. Diverse sprekers hebben eraan gememoreerd dat
de Wmo een goede wet is, dat daarin de participatie centraal moet
staan en dat er een breed draagvlak voor was. De heer Van der Vlies
refereerde aan het enthousiasme bij de stemmingen over de Wmo. Mevrouw
Willemse had het zeer terecht over de betekenis van participatie,
civil society en omzien naar elkaar. Dat zijn voor mij ook de
buitengewoon waardevolle uitgangspunten van de Wmo. Doe lokaal wat
lokaal kan, geef gemeenten de ruimte om dat zo goed mogelijk te doen
en houd rekening met wat cliënten willen; niet aanbodgestuurd, maar
vraaggestuurd. Helaas heb ik dat enthousiasme bij de stemming over de
Wmo niet meer zo scherp in mijn herinnering. Wat ik wel scherp in
herinnering heb, zijn alle debatten die ik vanaf mijn aantreden, twee
maanden na invoering van de Wmo, met de Kamer heb mogen voeren.
Al snel kwamen veel problemen aan de orde, zoals de grote onrust bij
levering van hulp bij het huishouden. Tot mijn verdriet gingen in het
eerste jaar dat ik staatssecretaris was eigenlijk alle debatten over
de Wmo over hulp bij het huishouden. Aan al die andere, ook zo
belangrijke en mooie thema's van de Wmo, zoals leefbaarheid,
vrijwilligerswerk en mantelzorg, kwamen wij maar beetje bij beetje
toe. Gelukkig gaat dat nu anders. In die tijd kopten
thuiszorgaanbieders dat medewerkers op grote schaal ontslagen werden
-- volgens kranten zouden zelfs wel 20.000 mensen ontslagen worden --
en op tv zagen wij beelden van kwetsbare burgers die soms ook
ongevraagd met een alfahulp werden geconfronteerd.
Wij zagen ook een grote verschuiving van huishoudelijke hulp niveau 2
naar niveau 1. Ik heb nooit bezwaar gehad tegen die verschuiving,
zolang de cliënt maar de zorg krijgt die hij nodig heeft. Anders is
dat als mensen onbedoeld en ongewild alfahulp worden en cliënten,
terwijl zij dat niet weten, worden opgezadeld met allerlei
werkgeversproblemen die aan de alfahulp vastzitten. Er is toen ook,
niet alleen in de Kamer maar ook erbuiten, zeer breed geconstateerd
dat het onaanvaardbaar is dat kwetsbare burgers ongevraagd en onwetend
werkgever worden, want zij lopen daardoor grote risico's. Zij zijn
bijvoorbeeld wettelijk aansprakelijk voor schade en het voorbeeld van
het keukentrapje is daarvoor exemplarisch. Ook zijn burgers, veelal
onbewust, zelf verantwoordelijk voor het regelen van vervanging bij
ziekte en vakantie van de alfahulp.
Net zo goed is het niet te accepteren dat thuiszorgmedewerkers in
loondienst min of meer gedwongen werden om als alfahulp te gaan
werken, zowel voor de individuele medewerkers als voor de
aantrekkelijkheid van de zorg als arbeidsmarkt.
Tegen mevrouw Sap zeg ik dan ook dat voor mij de borging van de
positie van de cliënt het uitgangspunt is geweest bij deze
wetswijziging. Dat deze wijziging er ook leidt dat men in ieder geval
niet ongewild en verplicht moet werken in loondienst in de thuiszorg
als alfahulp, is wat mij betreft een belangrijke bijkomstigheid van
dit wetsvoorstel.
Wij hebben ons toen de vraag gesteld wat de oorzaak is van het
probleem. De antwoorden van ons allen op de vraag waren niet allemaal
hetzelfde. Naar mijn idee, maar dat werd niet door iedereen gedeeld,
was het gedeeltelijk een bedoeld effect dat er minder werd
geïndiceerd, namelijk van niveau 2 naar niveau 1. Gemeenten hebben
laten zien dat het een groot goed is dat zij niet meer aan
ondersteuning uitgeven dan nodig is. De thuiszorg ging daarvoor bij de
AWBZ altijd aan de top zitten. De gemeenten constateerden dat niet de
indicatie was veranderd, maar wel de toewijzing bij de indicatie. Als
betrokkene geïndiceerd is voor AA1, dan krijgt deze nu ook AA1, zo
stellen de gemeenten. Daarmee was en is helemaal niets mis, zolang
mensen maar de zorg krijgt die bij hun situatie past.
Omdat thuiszorgorganisaties relatief te dure hulpen in dienst hadden,
was het gevolg dat massaal medewerkers werden gedwongen om alfahulp te
worden, met alle bijkomende problemen van dien zoals cliënten die
ongewild werkgever worden. Dat vond en vind ik een probleem. Niet
alleen de Kamer en het kabinet, maar ook de verantwoordelijke
partijen, de VNG, de vakbonden, de koepels en de werkgevers zijn om de
tafel gaan zitten. Er zijn al snel maatregelen genomen om ongewenste
transitieproblemen aan te pakken.
Ik noem onder andere de subsidieregeling op basis van amendementen van
de Kamer en de motie-Van Geel, waarmee wij onmiddellijk mee aan de
slag zijn gegaan, en het Mobiliteitscentrum Thuiszorg. Mede door de
inspanningen van het mobiliteitscentrum is het aantal ontslagen in de
thuiszorg beperkt gebleven tot 570 medewerkers in plaats van 20.000.
Ik heb de brochure "Sociaal overwogen aanbesteden" gemaakt. De kern
ervan is dat aanbesteden politieke en beleidsmatige keuzes op lokaal
niveau vraagt.
Ik ben dus niet gemakkelijk en snel geneigd geweest om de wet te
wijzigen, want ik heb een aantal van dit soort initiatieven genomen.
Ik heb echter ook geconstateerd dat dit niet voldoende was. Toen wilde
ik weten of de gesignaleerde problemen nu echt transitieproblemen,
overgangsproblemen, zijn of dat er meer aan de hand is.
Eind 2007 hebben wij onderzoek laten doen, waaruit bleek dat het niet
zomaar om transitieproblemen ging die ook niet zomaar met bestuurlijke
afspraken of anderszins waren op te lossen. Uit dat onderzoek bleek
dat 43% van de onderzochte gemeenten verwachtte dat een substantieel
deel van de cliënten een lichtere vorm van huishoudelijke hulp zou
krijgen. Bij 50% van de gemeenten zetten de gecontracteerde aanbieders
voor de huishoudelijke hulp 1 overwegend alfahulpen in.
Uit de enquête bleek verder dat 42% van de ondervraagde gemeenten de
burger niet zelf informeert of überhaupt niet informeert over de
gevolgen van het leveren van huishoudelijke hulp 1 door een alfahulp.
Dat zijn er dus nogal wat. Dat resulteerde bij mij in de conclusie dat
de situatie in 2008 nog verder zou verslechteren als wij niets zouden
doen. Wij kregen signalen dat die ontwikkeling zich niet zou
stabiliseren, maar dat zij zou intensiveren.
Ik zeg overigens tegen de SP dat dit ertoe heeft geleid dat ik naar
aanleiding van eigen onderzoek heb geconcludeerd -- dat hebben wij al
breed met elkaar gewisseld -- dat er een weeffout zat in de Wmo. De
initiatiefwetten van de SP had ik daar niet voor nodig en die waren er
toen ook nog niet. Maar ik heb wel geconstateerd dat er duidelijkheid
zou moeten komen over de positie van de burger, de positie van de
alfahulp, de betekenis van een voorziening in natura, de consequenties
van het kiezen voor een alfahulp en de consequenties van het kiezen
voor een pgb.
Wij hebben ook andere alternatieven overwogen. Zouden wij het met de
gemeenten kunnen bespreken? Ook dat hebben wij hier veel gewisseld met
uw Kamer. Toen werd gezegd dat het echt zeer de vraag was of dat de
gewenste afspraken opleverde, als wij de positie van de cliënt wilden
borgen en niet wilden dat er met alfahulpen werd gewerkt als zorg in
natura. Wij hebben andere varianten overwogen, maar uiteindelijk
hebben wij geconstateerd dat er echt een wettelijke regeling nodig
was. Wij wilden de garantie dat alle gemeenten op dit punt
daadwerkelijk op de gewenste wijze invulling zouden geven aan de
voorziening in natura. Je moet cliënten niet ongewild opzadelen met
zware lasten als werkgever, juist omdat het om een kwetsbare groep
gaat. Voor sterkere mensen die weten wat zij willen, die dat goed
kunnen beargumenteren en die er sterk over kunnen onderhandelen is het
misschien nog iets anders. Maar als een grote groep ongewild dat
werkgeverschap krijgt met alle problemen van dien, bijvoorbeeld dat
men geen ondersteuning of hulp in de huishouding kan krijgen als de
hulp op vakantie is of ziek wordt, moet je constateren dat er meer
nodig. Wij constateerden ook dat er in de Wmo zelf helemaal niets
stond over alfahulp en de relatie met zorg in natura en met het pgb.
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):
De staatssecretaris zegt dat zij in het kader van de varianten ook
heeft overwogen om het gewoon via de gemeenten te regelen. Was dat dan
niet mogelijk geweest via een bestuursakkoord, opgenomen in de
bestekken, precies zoals datgene wat zij nu in de wetswijziging wil
opnemen? Nu zij het al heeft aangekondigd, zien wij toch dat heel veel
gemeenten best willen luisteren naar een stevige oproep. Had zo'n
variant niet ook eerst geprobeerd kunnen worden? Zijn er nog andere
rekenmodellen? De staatssecretaris zegt dat er nog meer is gedaan,
maar waaruit bestaat dat meerdere dan?
Staatssecretaris Bussemaker:
Wij zagen dat het buitengewoon snel ging, dat het tot grote
consequenties voor cliënten zou leiden en dat het ook bij de Kamer tot
heftige debatten leidde. Ik kan mij nog herinneren dat ik in die tijd
veelvuldig met de Kamer van gedachten heb gewisseld over de positie
van de huishoudelijke hulp. Daarom heb ik geconcludeerd dat het
wenselijk zou zijn om die weeffout, die onbedoeld in de Wmo is gekomen
doordat er niets staat over alfahulp en de relatie met zorg in natura,
eruit te halen. Toen ik de wet aankondigde, heb ik tegelijkertijd een
brief naar alle wethouders Wmo gestuurd wat ik ging doen, zodat zij
snel genoeg aan de slag zouden gaan. Ik kan mij ook nog goed
herinneren dat de Kamer mij daartoe opgeroepen heeft: als wij eerst op
die wet moeten wachten met de contracten, die wij niet zomaar willen
openbreken, zijn wij misschien drie of vier jaar verder; dan zijn er
misschien al tal van problemen ontstaan en bent u veel te laat om er
iets aan te doen. Ik heb buitengewoon veel vertrouwen in de gemeenten.
Ik ben met de Kamer van oordeel dat zij die oproep vorig jaar zeer
serieus hebben genomen. Je ziet nu bij contracten dat men er meer
rekening mee houdt. Wij beschouwen dat als een positieve ontwikkeling
waarbij deze wetswijziging aansluit. Vanuit dat perspectief van het
doel van de wetswijziging hoor ik bij gemeenten geen geluiden over
problemen.
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):
Ik heb toch het gevoel dat, als wij dat via de VNG bijvoorbeeld in een
bestuursakkoord richting gemeenten hadden kunnen regelen, dit
hetzelfde effect zou hebben. Deze oproep heeft gewoon gewerkt,
weliswaar met een wetswijziging als stok achter de deur. Waarom
proberen wij dat niet? Wij hebben heel uitdrukkelijk gezegd dat de
verantwoordelijkheid voor de beleidsmatige uitvoering ligt bij de
gemeente. Kijk er dan op afstand naar met respect voor de autonomie
van de gemeente.
Staatssecretaris Bussemaker:
U moet dit niet zien alsof ik er een hobby van ga maken om elk jaar de
Wmo te wijzigen. Daar ben ik absoluut niet op uit. Je constateert dat
er onbedoeld een weeffout in de Wmo zit; niemand heeft dat op dat
moment beseft. Omdat de positie van kwetsbare cliënten daardoor direct
wordt geraakt, wil je hun positie borgen en wil je zeker weten dat die
bij alle gemeenten is geborgd. Dan is een afspraak in een bestuurlijk
overleg niet voldoende.
Natuurlijk heb ik dat ook gedaan. Als dat zo goed heeft gewerkt, laten
wij dan vaststellen dat dit voor veel gemeenten -- dat beluister ik zo
bij veel wethouders die ik spreek -- een codificatie is van wat zij de
afgelopen tijd al hebben ingezet en waarmee zij rekening houden bij
nieuwe aanbestedingsprocedures. Dat brengt dus voor hen niet veel
extra werk met zich mee.
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):
Maar hebt u dan ook in het overleg met de VNG afgetast of hiervoor in
de volle breedte draagvlak bestaat bij de gemeenten? Dat hebben wij
namelijk al bij meer onderwerpen gezien. Ik hoor andere verhalen.
Staatssecretaris Bussemaker:
Ik praat met de VNG, die alle gemeenten in Nederland vertegenwoordigt.
Maar als je afzonderlijk met wethouders praat, hoor je nog wel eens
andere geluiden. Mijn ervaring op basis van mijn contacten met
individuele wethouders is dat zij vinden dat er nog wel wat te
verbeteren valt aan de communicatie, zoals u ook hebt gezegd. Maar men
verschilt niet over het principe en het doel, hoewel ik constateer dat
nadeelgemeenten daarmee natuurlijk problemen hebben. Ik snap dat wel,
want zij zien elk onderdeel als een mogelijk financieel risico. U
vraagt mij doorgaans of ik overeenstemming heb met de VNG. Het zou mij
zeer verbazen als dat nu juist bij dit onderwerp niet het geval zou
zijn, want de VNG heeft haar achterban heel goed over deze
wetswijziging geïnformeerd. Vorige week, gisteren en vandaag nog heb
ik met de VNG om tafel gezeten, waarbij ik nooit fundamentele kritiek
heb gehoord. De VNG geeft in haar brief aan de Kamer aan dat zij het
liever via een ministeriële regeling ziet geregeld, zoals de VNG dat
eigenlijk altijd liever wil. Ik vind het zo belangrijk om de belangen
van de cliënt te borgen dat ik wil dat, zoals in alle gemeenten mensen
een pgb moeten kunnen krijgen, alle cliënten in alle gemeenten in
Nederland niet ongewild en onwetend met het werkgeverschap worden
opgescheept.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Ik kom terug op de door u genoemde weeffout in de wet, namelijk dat
zorg in natura kennelijk ook alfahulp kan zijn. Mijn kritiek richt
zich juist op die conclusie. Hebt u onderzocht of dat echt waar is?
Dat is namelijk geconcludeerd en nooit echt bestreden. Bent u naar de
rechter gegaan om te laten onderzoeken of de alfahulp inderdaad mag
worden gerekend tot zorg in natura? In mijn beleving is dat namelijk
helemaal niet het geval. Als u blijft volhouden dat zorg in natura
altijd betekent dat iemand wordt geconfronteerd met het
werkgeverschap, zouden er in de AWBZ heel rare dingen kunnen gebeuren.
Staatssecretaris Bussemaker:
Dat heb ik niet gezegd. In de Wmo wordt de alfahulp niet genoemd en
wordt geen onderscheid gemaakt tussen zorg in natura en alfahulp. Na
de wetswijziging hebben thuiszorgorganisaties tegen medewerkers
gezegd: u wordt ontslagen en kunt als alfahulp opnieuw in dienst
treden. Deze medewerkers zijn naar cliënten gegaan die er geen weet
van hebben dat zij met een alfahulp hebben te maken, en dat moeten zij
wel weten.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Maar in de wetstekst van de Wmo, die ik afgelopen weekend nog eens
goed heb doorgelezen, is alleen maar sprake van de keuze tussen zorg
in natura en pgb. Dat impliceert dat je alleen maar zorg in natura
kunt krijgen, zodat je nooit kunt worden geconfronteerd met het
werkgeverschap. Dan is dit dus een overbodige wetswijziging.
Staatssecretaris Bussemaker:
Omdat de constructie van een financiële vergoeding voor een alfahulp
tot nu toe niet in de Wmo staat, bleek er onduidelijkheid te zijn over
de wijze van interpretatie daarvan en de voorwaarden die moeten worden
verbonden aan het feit dat mensen geen zorg in natura krijgen. Die
discussie heb ik willen beslechten met het oog op de bescherming van
de cliënt.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Dat snap ik wel, maar ik kom terug bij mijn opmerking dat nooit is
bestreden dat het gebeurde bij gemeenten. Daardoor is het gaan
bestaan. Het had echter wel bestreden moeten worden dat het gebeurde,
want in de wet staat dat je kunt kiezen tussen naturazorg aan de ene
kant en een pgb aan de andere kant. Onder naturazorg valt niet de
alfahulp. Nooit.
Staatssecretaris Bussemaker:
Vanaf het moment dat wij constateerden dat dit een probleem was,
hebben wij het ook direct bestreden. Wij hebben echter ook
geconstateerd dat er onduidelijkheid was en dat de wet geen
uitsluitsel gaf. Daardoor ontstonden allerlei discussies over de vraag
of het nu wel of niet mocht. In het belang van de cliënt is het van
belang om duidelijkheid te scheppen, ook voor gemeenten en
thuiszorgaanbieders. Zij hebben mij ook uitgedaagd. Het verbaast mij
eigenlijk dat er nu zo veel discussie over is, want vorig jaar was er
heel brede overeenstemming over het doel: ervoor zorgen dat er een
eind kwam aan de ongewilde situatie. Mevrouw Van Miltenburg heeft veel
vragen over de technische vormgeving die wij bij de wetswijziging
hebben gekozen, maar ik heb de indruk dat er, althans tot voor kort,
geen enkel meningsverschil was over de onwenselijkheid van de
gedwongen alfahulpconstructie en over de noodzaak om daarover
helderheid te scheppen, niet alleen in de Kamer maar ook bij
bijvoorbeeld cliëntenorganisaties en gemeenten.
Dat was voor mij een reden om te constateren dat ik er niet op een
andere manier uit zou komen dan een wetsvoorstel te maken. Daarover
heb ik de Kamer vorig jaar op 15 februari geïnformeerd. Tegelijkertijd
heb ik de gemeenten en de thuiszorgaanbieders op de hoogte gesteld van
het voornemen tot wetswijziging. Terwijl ik het voorstel aan de Kamer
stuurde, heb ik mijn ideeën besproken met werkgevers en vakbonden.
Iedereen zei toen het wetsvoorstel op hoofdlijnen te ondersteunen en
vroeg mij zelfs om het zo snel mogelijk in te dienen, zodat er een
eind zou komen aan een ongewenste situatie. Het gaat dus echt om het
borgen van de positie van de burger. Mevrouw Van Miltenburg vroeg al
wie er beter van wordt. Dat is de cliënt, want als de burger
ondersteuning in natura wenst, mag hij op geen enkele manier
geconfronteerd worden met de lasten die samenhangen met werkgever- of
opdrachtgeverschap. Om het maar even simpel te zeggen: als je ter
ondersteuning zorg in natura wilt, hoef je behalve de aanvraag
eigenlijk niets meer te regelen. Dan komt er gewoon iemand van de
thuiszorg of van een andere organisatie bij je. Met ingang van deze
wetswijziging is het uitgesloten dat een thuiszorgaanbieder de
voorziening in natura via een alfahulp of een zelfstandige levert,
waardoor de burger ongewild werkgever of opdrachtgever wordt. Dat is
volgens mij wat wij wilden bereiken.
Ik zeg er heel nadrukkelijk bij dat ik geen eind wil maken aan de
positie van de alfahulp. Ik wil wél dat er bewust wordt gekozen voor
een alfahulp. Het lijkt mij ook niet wenselijk dat de alfahulp onder
druk van de aanbieders de reguliere arbeidsvorm wordt in de thuiszorg.
Dan mag je je namelijk inderdaad met recht afvragen, net als mevrouw
Sap, waarom dat dan in de thuiszorg wel zo zou zijn en in andere
onderdelen van de arbeidsmarkt niet. Het is dus prima als mensen
ervoor kiezen om alfahulp te worden. Alfahulpen zijn van buitengewoon
belang en Stichting Alfatrots is een mooie organisatie die alle recht
van bestaan heeft. Tegen de SP-fractie kan ik dus zeggen: nee, ik ben
niet bezig om alfahulpen uit te roeien; allerminst.
Met mevrouw Willemse ben ik het eens. Waar alfahulpen gewenst zijn is
dat prima. Ik ben het echter ook eens met mevrouw Wolbert dat de inzet
van alfahulpen is doorgeschoten, in die zin dat er vroeger een meer
uitgekristalliseerde verhouding was, waarin een kwart van de mensen
koos voor een alfahulp en de rest voor zorg in natura. Ik zeg niet dat
de verhouding altijd 25/75 moet zijn, maar onder druk van de
omstandigheden ontstond er een groei die onbedoeld en ongewild was en
die alfahulpen en cliënten niet wilden.
De kern van wat ik nu regel, is dat de wet op een volstrekt heldere
manier aan de cliënt moet schetsen wat het onderscheid is tussen een
voorziening in natura en een voorziening anders dan in natura. Dat
betekent dat als het wetsvoorstel wordt aangenomen, het niet meer voor
kan komen dat een burger die kiest voor naturazorg onverhoeds en
ongewild wordt geconfronteerd met lasten waar hij niet om heeft
gevraagd. Als men het anders wil, kiest men bewust voor een pgb of
voor een alfahulp. Daarbij is het van belang om bij de voorziening die
anders is dan in natura, zowel de financiële vergoeding voor de
alfahulp als het pgb in de toelichting te noemen.
Het oorspronkelijke wetsvoorstel kende een drieslag. Je had zorg in
natura, het pgb en de financiële vergoeding, lees alfahulp. Wij hebben
daar de financiële vergoeding van gemaakt omdat de alfahulp niet in de
wet is te vinden. Via ingewikkelde subbepalingen in belastingwetten
bestaat de alfahulp, maar er staat nergens een artikel over de
alfahulp als zodanig. Dus heb ik het een financiële vergoeding
genoemd. Zo is het naar de Raad van State gegaan. Ik weet namelijk ook
hoezeer de Kamer hecht aan het pgb. Dat was voor mij een van de
redenen om ervoor te kiezen om vanuit de cliënt te denken. Als de
cliënt thuiszorg krijgt behoeft deze niets te doen. Als de cliënt een
pgb wil, dan weet deze dat er bepaalde verantwoordelijkheden aan
verbonden zijn. Als de cliënt een alfahulp wil, dat zijn daar ook
bepaalde consequenties aan verbonden. De Raad van State heeft toen
gezegd die driedeling niet helder te vinden, omdat er tussen het pgb
en alfahulp veel overeenkomsten zijn. Volgens de Raad van State is de
kern dat het één via de zorg in natura gaat en dat bij het ander de
cliënt meer moet doen. Op grond van het advies van de Raad van State
hebben wij gekozen voor die tweedeling, omdat die ook het principiële
onderscheid weergeeft. Als je geen zorg in natura krijgt, moet je
weten dat daar verantwoordelijkheden bij horen en daar moet je je dan
ook van bewust zijn. Aangezien de alfahulp niet in de wet genoemd kon
worden omdat die juridisch niet bestaat, hebben wij ervoor gekozen om
ook het pgb niet meer in de wetstekst zelf te noemen maar in de
memorie van toelichting. Er zijn amendementen ingediend om het pgb
alsnog in de wetstekst op te nemen. Daar heb ik geen principiële
bezwaren tegen. Bij de bespreking van de amendementen straks zal ik
daar overigens nader op ingaan.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Tot nu toe houdt de staatssecretaris een inhoudelijk goed verhaal. Dit
is inderdaad wat de geschiedenis is en wat wij willen. Eerder in haar
betoog noemde zij het argument dat in de wet niets staat over alfahulp
in relatie tot zorg in natura. Kortom, de wens rond de alfahulp moet
in de wet terug te vinden zijn. De Raad van State zegt dat alfahulp
niet expliciet in de wet genoemd kan worden. Is die wetswijziging dan
niet een doodlopende weg, gezien de doelstellingen?
Staatssecretaris Bussemaker:
Ook daar is sprake van een misverstand. Ik heb sommigen horen zeggen
dat doordat het pgb er uit is gehaald dit nu minder bescherming heeft.
Nee, want het pgb staat heel nadrukkelijk in de memorie van
toelichting, net als de alfahulp die niet in de memorie van
toelichting stond van het oorspronkelijke wetsvoorstel. Dus door nu in
de wet zelf het onderscheid te maken tussen zorg in natura en
niet-zorg in natura en vervolgens in de memorie van toelichting het
pgb en de alfahulp op te nemen, heeft dat rechtsgeldigheid en is er
dus juridisch geen enkele reden om te veronderstellen dat het pgb daar
minder kracht door heeft dan nu het geval is. Als iemand naar de
rechter gaat, dan heeft hij middels de memorie van toelichting bij de
wijziging die nu voorligt, dezelfde aanspraak als het geval is wanneer
het pgb in wetstekst staat.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Dan zou, net als dat het geval is rond het pgb, ook amendering rond
alfahulp uitkomst kunnen bieden, zodat het allemaal duidelijker in de
tekst komt te staan.
Staatssecretaris Bussemaker:
Met dat verschil dat dit niet kan, omdat de alfahulp juridisch niet
bestaat.
Er is een maatschappelijk doel en er is een juridische manier om dat
vorm te geven. Ik verheel niet dat het ons heel wat hoofdbrekens heeft
gekost om een manier te vinden om dat juridisch vorm te geven. Ik heb
de indruk dat er in de samenleving en in de Kamer niet veel onenigheid
is over wat wij willen. Wij willen dat cliënten weten waar zij aan toe
zijn en wij willen dat medewerkers niet ongewild alfahulp worden. Dat
zijn uitgangspunten waar ik steeds een brede overeenstemming over heb
gehoord. Dat is wat ik wil doen.
Mijn voornemen was om dat via een driedeling te doen. Daar heeft de
Raad van State echter commentaar op geleverd. Enerzijds omdat die
alfahulp niet wettelijk bestaat en anderzijds omdat alfahulp en pgb op
onderdelen sterker op elkaar lijken, dan alfahulp en zorg in natura.
Die zaken mochten daarom niet gelijkwaardig naast elkaar staan.
Juridisch vond men dat dus problematisch. Wij hebben daarom voor een
andere constructie gekozen. Ik meen dat in het amendement op stuk nr.
15 van de heer Van der Vlies en mevrouw Van Miltenburg zowel pgb als
de financiële vergoeding wordt genoemd. Dat is een manier om dat terug
te brengen in de wettekst. Ik heb goed naar de woordvoerders
geluisterd. Ik begrijp dat daar sterk aan gehecht wordt. Ik kan
honderd keer zeggen dat pgb ook met de memorie van toelichting
rechtsgeldig en verzekerd is, maar ik zag mevrouw Van Miltenburg net
al haar hoofd schudden. Ik begrijp dus goed dat zij hecht, of het nu
juridisch, symbolisch of maatschappelijk is, aan de betekenis van het
pgb, waarvan ik weet dat zij die zelf in de wet heeft geamendeerd. Ik
ben bereid om daarnaar te luisteren.
Voorzitter. Wat is het verschil tussen het pgb en een financiële
vergoeding? Het pgb is breed. Dat betekent dat het pgb ingezet kan
worden voor alle individuele voorzieningen, bijvoorbeeld voor een
rolstoel, een scootmobiel, woningaanpassing of een traplift. Het pgb
wordt ook vaak gebruikt voor eenvoudige hulpmiddelen, zoals
douchebeugels of een verhoogde toiletpot. Het pgb is bovendien
regelvrij. Dat wil zeggen dat iemand de relatie met zijn medewerkers
op verschillende manieren vorm kan geven. Dat kan via een
opdrachtgeverschap aan een zzp'er of aan een bedrijf, bijvoorbeeld een
schoonmaakbedrijf. Een pgb-houder kan ook kiezen voor een beperkt of
een volledig werkgeverschap. Ook heel andere relaties, burenhulp of
betaalde diensten door familie, zijn mogelijk. Pgb kent daarmee zeer
vele varianten.
De financiële vergoeding lijkt op het pgb, maar is specifieker en
regelt meer voor de burger en de alfahulp. Datgene dat wordt geregeld,
volgt uit de regeling Dienstverlening aan huis. Richting mevrouw Koser
Kaya zeg ik dat die regeling mij zeer lief is. Dat is namelijk een van
de thema's waar ik mij indertijd als Kamerlid zeer voor heb
ingespannen. Weet dus dat ik zeer goed heb opgelet dat wij daar met
deze wetswijziging geen eind aan gaan maken. Maar die regeling moet er
wel in passen. Elementen uit die regeling zijn dat de burger geen
sociale premies en loonheffing hoeft in te houden, dat een alfahulp
minimaal vier weken per jaar betaalde vakantie krijgt, dat een burger
bij ziekte de alfahulp zes weken moet doorbetalen, dat de burger als
werkgever aansprakelijk is voor schade die de alfahulp tijdens het
werk oploopt en dat een alfahulp niet meer dan drie dagen in de week
mag werken.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Juist omdat de pgb-regeling op verschillende manieren vormgegeven kan
worden, hebben gemeenten volgens mijn fractie, als je de keuze voor
het pgb goed borgt in de wet, de mogelijkheid om naast het pgb een
specifieke vorm van een pgb te creëren, namelijk iets dat lijkt op wat
wij hier de alfahulpconstructie noemen. Andere gemeenten hebben daar
een voucherconstructie voor. Er zijn allerlei constructies mogelijk.
Dat kan in de beleving van mijn fractie al wanneer je alleen het pgb
borgt in de wet. Daarmee voorkom je dat gemeenten in verwarring zijn
over de vraag of zij per se een derde optie moeten maken en hoe zij
dat dan vorm moeten gaan geven.
Staatssecretaris Bussemaker:
Daar hebt u tot op zekere hoogte gelijk in, maar dat zou weer de
indruk kunnen wekken dat je wel een pgb wilt stimuleren, maar dat je
de alfahulp niet de aandacht geeft die het verdient. De gemeente zegt
dan: u krijgt een pgb. Vervolgens moeten mensen dan uit gaan zoeken --
dat is vrij ingewikkeld -- wat precies het verschil is tussen een pgb
en een alfahulp.
Je zou inderdaad aan de ene kant de zorg in natura kunnen hebben en
aan de andere kant de zorg niet in natura met een brede
deelverzameling pgb. Daarbinnen heb je dan een specifieke
subverzameling waarin de alfahulp zit. Omdat de alfahulp al is
ingeburgerd, omdat die deel uitmaakt van de Regeling dienstverlening
aan huis en omdat de alfahulp herkenbaar moet zijn voor mensen die die
hulp willen, hecht ik eraan dat de alfahulp ook als zodanig wordt
benoemd. Ik vind dat je mensen anders het bos instuurt. Ik voer zeer
veel overleg met gemeenten. Met hen communiceren wij over het hele
implementatietraject door het cruciale verschil tussen zorg in natura
en zorg niet in natura aan te geven. Wij kennen het pgb, maar wij
kennen ook de alfahulp en dat hangt nauw met elkaar samen. Dat is
precies wat wij wilden. Vandaar de oorspronkelijke bedoeling van het
naast elkaar zetten van wat cliënten kennen: thuiszorg, pgb en
alfahulp.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Ik ben blij dat de staatssecretaris erkent dat het in theorie zo is
dat een pgb een mogelijkheid is voor gemeenten om allerlei vormen van
specifieke uitkeringen mogelijk te maken, bijvoorbeeld de alfahulp, de
inzet van zzp'ers of vouchers. Misschien kunnen wij tot elkaar komen.
Ik heb namelijk een amendement dat de financiële vergoeding uit de
wetstekst haalt. Alleen het pgb staat als enige herkenbare keus naast
zorg in natura. Als wij in de toelichting opnemen dat er onder het pgb
natuurlijk ook zaken als de alfahulp of de voucher verstaan kunnen
worden, zouden wij tot een prima en zuivere wetstekst kunnen komen.
Staatssecretaris Bussemaker:
Wij hebben in ieder geval allebei duidelijk dat de alfahulp niet bij
zorg in natura hoort. Het past bij de lijn waarin de cliënt moet weten
wat voor verantwoordelijkheden hij heeft. Eerlijk gezegd maakt de
precieze juridische vormgeving mij niet zo veel uit. Ik heb daar geen
principiële punten bij. Aan het eind van mijn beantwoording zal ik
even de amendementen langslopen. Er zitten namelijk een paar andere
technische haken en ogen aan. Mevrouw Van Miltenburg heeft ook een
amendement over ...
De voorzitter:
Mevrouw de staatssecretaris, laten wij dit straks doen bij de
behandeling van de amendementen.
Staatssecretaris Bussemaker:
Dat is goed.
Mevrouw Koser Kaya (D66): Als ik oud zou zijn, hulp nodig zou hebben
en zou moeten kiezen tussen de drie varianten zou ik waarschijnlijk
kiezen voor een pgb. Dat is ruimer en dan kan ik veel meer maatwerk
bestellen voor mijzelf. Ik zou ook kunnen kiezen voor een medewerker
bij een zorginstelling vanwege het feit dat je als oudere
hoogstwaarschijnlijk die verantwoordelijkheid niet kunt of wilt
dragen. Dan is de meerwaarde van het benoemen van de alfahulp toch een
beetje een dode letter?
De VNG geeft in een brief aan dat als je dit wetsvoorstel op deze
manier doorzet, je de onderkant van de samenleving die de stap naar de
arbeidsmarkt moet maken, eruit gooit. Dat is toch nooit de bedoeling
geweest? Dat kan toch niet de bedoeling van de staatssecretaris zijn?
Staatssecretaris Bussemaker:
Ik heb nergens gelezen dat de VNG dat zegt. Ik kan het op dit punt ook
alleen maar principieel oneens zijn met mevrouw Koser Kaya. Juist met
deze zet bieden wij perspectief op dat terrein. Mevrouw Willemse heeft
mij gevraagd of ik van plan ben om de alfahulp weg te doen. Nee, dat
ben ik juist niet van plan. Daarom noem ik de alfahulp. Ik wil niet de
indruk wekken dat het alleen met een pgb kan en dat je daarbinnen dan
maar moet zoeken naar de mogelijkheden om dat met een alfahulp te
regelen. Ik vind dat de alfahulp als bewuste keuze absoluut moet
kunnen blijven bestaan.
Mevrouw Koser Kaya (D66): Ik heb hier die brief van de VNG. Ik wil die
straks met alle plezier aan de staatssecretaris geven. Daarin wordt
mijn punt wel degelijk gemaakt. Het leidt tot frictie op de
arbeidsmarkt. Ik kan de antwoorden van de staatssecretaris niet rijmen
met de terecht kritische vraag van de VNG.
Staatssecretaris Bussemaker:
Ik heb die brief van de VNG ook. Ik heb de afgelopen weken meer dan
eens met de VNG overlegd. Ik kom er zo op terug. Wij hebben
afgesproken gezamenlijk op te trekken en alle mogelijkheden te
benutten als zich fricties zouden voordoen. Ik kom daar zo op terug.
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):
Ik vraag de staatssecretaris om in het wetsvoorstel heel duidelijk
overeind te houden onder welke noemer men die positieve
alfahulpconstructie kan vinden. Het moet niet zo zijn dat je ergens
onder een pgb moet zoeken of daar nog een haakje zit. Het moet voor de
klant en de uitvoerders bij het loket duidelijk zijn dat dit een
mogelijkheid is. Ik ben het helemaal met u eens dat wij dan uitgaan
van iemand die alfahulp wil zijn en van een klant die alfahulp wil
ontvangen.
Staatssecretaris Bussemaker:
Dat ben ik helemaal met u eens. Dat kan op verschillende manieren,
bijvoorbeeld zoals het nu is geformuleerd door in de wet en in de
memorie van toelichting "zorg in natura" en "niet zorg in natura" op
te nemen. Het kan ook zoals in verschillende amendementen wordt
voorgesteld, namelijk door in de wet wel het pgb maar ook de
financiële vergoeding te noemen. Dan heb je immers het haakje voor de
alfahulp. Als u het pgb erin wilt omdat u dan zekerder weet dat het
wettelijk beschermd is, wil ik graag dat haakje om de positie van de
alfahulp te borgen.
Nogmaals: aan het onderscheid dat wij in de wet hebben gemaakt, valt
juridisch misschien best nog het een en ander te verbeteren, maar wij
hebben geprobeerd om dit zo goed mogelijk te formuleren, zodat je
aansluit bij de beleving van de burger en het maatschappelijke
probleem. De burgers kent dus de thuiszorg, de alfahulp en het pgb. Zo
zou het ook eigenlijk door de gemeente geformuleerd moeten worden, met
een onderscheid: het ene wordt gedaan door de organisatie; bij de
andere twee varianten moet men weten dat men echt veel zelf moet doen.
Ik denk dat wij daarmee de verantwoordelijkheid nemen om een probleem
in de Wmo op te lossen.
Ik zeg daar zeer nadrukkelijk bij dat dit wetsvoorstel niet het enige
is. Ik ben ook absoluut niet geneigd om alles maar met een wet op te
lossen. Wij doen het ook op andere terreinen. Verschillende sprekers
hebben gerefereerd aan het kwaliteitskader. Ook dat is een manier om
te bekijken of het goed gaat met de Wmo. Wij hebben verschillende
onderzoeken laten verrichten naar de indicatiestelling en de hulp bij
het huishouden. Recent hebben wij de aanbevelingen daarvan voor
gemeenten gepresenteerd in een factsheet. Je ziet dan ook dat de
tarieven bij alle nieuwe aanbestedingen stijgen. Gemeenten en
aanbieders leren dus van een aantal problemen die in het begin zijn
ontstaan. Er wordt door gemeenten en aanbieders gelukkig dus al
rekening gehouden met de gevolgen van de wetswijziging. Dat betekent
dat wij heel goed samenwerken. Uit een inventarisatie van het BTN
blijkt dat dit een landelijke trend is.
Wij zien ook dat het boekje Sociaal overwogen aanbesteden heeft
gewerkt en heeft bijgedragen aan de kwaliteit van de aanbesteding en
daarmee aan de kwaliteit van de ingekochte ondersteuning. Het
onderzoek naar de transparantie en de kostenstructuur van hulp bij het
huishouden zorgt ervoor dat reële tarieven worden afgesproken en dat
daadwerkelijk goede ondersteuning geboden kan worden. Transparantie is
dus overal de rode draad.
Ik heb al aangegeven -- daar zal ik dus kort over zijn -- dat ik op
geen enkele manier de behoefte of de bedoeling heb om te treden in de
verantwoordelijkheid van de lokale overheid. Ik tast naar mijn idee de
beleidsvrijheid van gemeenten ook niet aan. Er zijn geen lokale
bestuurders die burgers ongewild met een alfahulp willen confronteren
en er zijn geen lokale bestuurders die medewerkers willen dwingen om
als alfahulp aan de slag te gaan. De Wmo is en blijft een wet die ten
principale de autonomie van de gemeente als basis heeft. Alleen op de
punten waar de positie van de burger in het geding is, kent de Wmo
nadere bepalingen. In die redenering past naar mijn idee mijn
wetsvoorstel.
In dat kader is het van belang om op te merken dat dit wetsvoorstel op
geen enkele manier de innovatieve en creatieve kracht van het lokale
bestuur in de weg zit. De goede initiatieven die ik overal in het land
zie ontstaan om de hulp bij het huishouden te verbreden, bijvoorbeeld
naar persoonlijke dienstverlening rondom het huis, gaan onverminderd
voort. Dat past ook bij de door mij toegejuichte kanteling van het
compensatiebeginsel. Volgens mij sprak mevrouw Koser Kaya over de
plannen van de VNG en de CG-Raad in het kader van de kanteling. Dat
zijn hun initiatieven; daar zijn zij nog heel hard mee bezig. Dat
heeft niets te maken met de wetswijziging. Ik wacht hun voorstellen
echt van harte af. Zij sluiten heel goed aan bij wat ik op dit moment
doe. Dat geldt ook voor de lessen die getrokken worden over
indicatiestelling: moet je dat met huisbezoeken doen, moet je dat
telefonisch doen, moet je -- zoals een onderzoek heeft uitgewezen --
vooral bij het eerste gesprek meer tijd uittrekken om goed met burgers
te praten? Het geldt ook voor de verbindingen met nieuwe
beleidsterreinen. Ik denk dat deze wet, met een zuivere definiëring
van de alfahulp echt enorme kansen biedt om de relatie tussen de Wmo
en de WWB en dus de combinatie van mensen aan het werk helpen en het
ontwikkelen van persoonlijke dienstverlening op wijk- en buurtniveau
te versterken.
Ik heb al eerder gezegd dat ik overleg heb gehad met de VNG. Ik heb
dat ook vorige week gehad in het bijzijn van ActiZ en BTN. Dat overleg
ging primair over het verspreiden van de resultaten van het onderzoek
van PwC naar de tarieven van de hulp bij het huishouden, waarover wij
het eerder met elkaar hebben gehad. Dat overleg was zeer constructief
en alle aanwezige partijen deelden de urgentie van een gezamenlijke
verantwoordelijkheid voor een goede thuiszorg, nu en in de toekomst.
Minstens zo belangrijk is dat ActiZ zijn leden oproept om niet onder
de kostprijs in te schrijven. Ook de VNG wijst de gemeenten op de
noodzaak van reële prijzen. Dat is van belang omdat er meer
medewerkers in loondienst zullen komen na aanvaarding van het
wetsvoorstel. Bij het overeenkomen van tarieven moet daarmee wel
degelijk rekening worden gehouden. Nu dat gaat gebeuren, kan de
beoogde werking van het wetsvoorstel gerealiseerd worden. Ook daar
lopen wij dus eigenlijk al vooruit op de feitelijke implementatie. Die
implementatie zal niet voor 1 januari 2010 plaatsvinden om de
gemeenten de tijd te geven om niet onnodig contracten open te maken.
In dat overleg kreeg de steun voor de wetswijziging praktische handen
en voeten. Wij gaan samenwerken en spreken af de implementatie
gezamenlijk op ons te nemen. Bovendien gaan wij ervoor zorgen dat
alfahulpen waar mogelijk teruggaan naar de zorgaanbieders.
Mevrouw Willemse vroeg of wij deze hulpen voor de zorg kunnen
behouden. ActiZ en BTN zullen thuiszorgaanbieders oproepen om het voor
alfahulpen aantrekkelijk te maken om weer in dienst van de
thuiszorgaanbieders te komen. Dat kan door bijvoorbeeld kleine
contracten voor minder dan tien uur per week aan te bieden. De VNG zal
gemeenten informeren over de mogelijkheden die er zijn om de burgers
met een alfahulp te ondersteunen. Zo kunnen gemeenten deze burgers
ondersteunen in de vorm van bemiddeling of door het organiseren van
administratie.
Daaruit blijkt zonneklaar dat wij ook met de partijen in het veld op
één lijn zitten. Wij zijn hard bezig om op zorgvuldige wijze ervoor te
zorgen dat de alfahulp blijft bestaan, dat de positie van de burger
wordt geborgd en dat er geen mensen voor de zorg verloren gaan.
Mevrouw Leijten (SP):
ActiZ heeft de leden geadviseerd om niet onder de kostprijs aan te
besteden. Wat is het gevolg van dit advies in die gemeenten waar dat
wel gebeurt?
Staatssecretaris Bussemaker:
Wij hebben daarvan nu al een aantal voorbeelden. Er zijn gemeenten
waar de thuiszorg het niet meer verantwoord vindt om bij zo'n tarief
in te schrijven. Dan hangt het ervan af wat de gemeente doet. Bij een
aantal gemeenten heeft dat ertoe geleid dat men opnieuw met aanbieders
om de tafel is gaan zitten en voor hogere tarieven afspraken heeft
gemaakt.
Mevrouw Leijten (SP):
Het heeft ook in een aantal gemeenten ervoor gezorgd -- dat weten wij
beiden -- dat er nieuwe aanbieders op de markt komen die onder een
nieuwe naam de markt veroveren. Deze bedrijven zijn soms wel in
eigendom van schoonmaakbedrijven. Vindt de staatssecretaris dat een
gewenste ontwikkeling? Zijn dat ook gesprekspartners waar het gaat om
het kwaliteitkader, waar het gaat om de arbeidsmarkt en waar het gaat
om de inzet van alfahulp?
Staatssecretaris Bussemaker:
Dat zijn ook mijn gesprekspartners. Met hen gaan wij binnenkort apart
praten. Zij vallen echter voor een deel onder de koepels. Als het echt
gaat om puur huishoudelijk schoonmaakwerk heb ik overigens niets tegen
een schoonmaakbedrijf. Ik vind dat zeer waardevol werk. Mensen die
daar werken, verdienen alle respect. Het is echter wel van belang dat
er kwaliteit wordt geleverd. Daarvoor hebben wij het kwaliteitkader.
Het moeten dus wel mensen zijn die op de juiste plek werken. Wanneer
er meer hulp nodig is, bijvoorbeeld wanneer een cliënt meer in de
gaten moet worden gehouden en ook de ijskast af en toe eens moet
worden geïnspecteerd, dan heb je misschien iemand nodig die net iets
meer doet. Dat hangt van situatie tot situatie af. Het is de
verantwoordelijkheid van de gemeente om dat te bepalen. Dat is de
compensatieplicht en dat houden wij nauwgezet in de gaten.
Mevrouw Leijten (SP):
Ik vind het eigenlijk een treurige constatering: het is prima dat de
schoonmaakbranche de huishoudelijke zorg in Nederland overneemt. Ik
houd het hierbij.
Staatssecretaris Bussemaker:
Dat is een onterechte conclusie. Op basis van de feiten kan op geen
enkele manier worden geconcludeerd dat de schoonmaakbranche de
huishoudelijke hulp in de thuiszorg overneemt. Wellicht is er soms --
de Wmo heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de verandering
daarin -- door de thuiszorg op hoog, en dus duur, niveau zorg verleend
die ook op een andere manier vorm had kunnen krijgen. Ik heb niets
tegen dat laatste, want het betekent dat er geld overblijft. Dat kan
bijvoorbeeld worden gebruikt om heel andere belangrijke
welzijnsvoorzieningen te financieren, die wij met elkaar allemaal ook
willen.
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):
Ik heb nog een vraag over de alfahulpconstructie. Hoor ik de
staatssecretaris zeggen dat gemeenten, die daarvoor straks
verantwoordelijk zijn, via uitbesteding aan derden de zaken ook zo
kunnen regelen als ware het voor de klant zorg in natura? Zorg in
natura wordt door een thuiszorginstelling verricht. Als ik een
alfahulp wil, kan de gemeente mij verwijzen naar een
bemiddelingsbureau. Dat kan zowel de bemiddeling als de uitvoering van
de werkgeverstaken op zich nemen. Is dat dan vergelijkbaar? Het
antwoord van de staatssecretaris op die vraag is mij nog niet helemaal
duidelijk.
Staatssecretaris Bussemaker:
Het antwoord daarop is "nee", maar ik kom daarop zo nog terug.
Bemiddeling en uitvoering mogen niet in één hand komen, want dan
zouden wij teruggaan naar de oude situatie.
De drie partijen en VWS zijn gezamenlijk bezig om ervoor te zorgen dat
er een soepele overgang komt. ActiZ en BTN roepen thuiszorgaanbieders
op om zich in te spannen voor de kleine contacten en de VNG zal mensen
informeren. Daarmee hebben wij een grote stap gezet om tot een
duidelijker onderscheid te komen. Het onderscheid tussen zorg in
natura en andere zorg is echter nog niet voldoende. De burger moet
daadwerkelijk weten waarvoor hij kiest. Vandaar de geïnformeerde
toestemming. Gemeenten worden verplicht om hun burgers goed en
begrijpelijk te informeren. Dadelijk kom ik nog terug op de specifieke
vragen daarover. De vragen van mevrouw Willemse -- is alles goed
doordacht en nagerekend? -- neem ik mee bij de financiën. Wij hebben
meermalen met de partners gesproken, recent nog met VNG, ActiZ en BTN.
Zij weten goed waaraan ze toe zijn en wat de bedoeling is.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Ik ben blij met de stappen die inmiddels zijn gezet: de contacten met
ActiZ en VNG en de afspraken die daaruit zijn voortgevloeid. Is dat
voldoende in combinatie met dat ene prestatieveld inzake
informatievoorziening? Het zou voldoende moeten zijn.
Staatssecretaris Bussemaker:
Ik heb nog niet alle vragen over het pgb en zorg in natura beantwoord.
Als de Kamer het mij toestaat, wil ik dat eerst doen en dan overgaan
naar de geïnformeerde toestemming.
Mevrouw Van Miltenburg vroeg: moeten gemeenten altijd zowel het pgb
als de financiële vergoeding aanbieden? Ja, dat moeten ze allebei
doen, tenzij er overwegende bezwaren tegen zijn. Zo staat het nu ook
in wet. Zoals de Kamer weet, gaat het dan bijvoorbeeld om dak- en
thuislozen. Deze lijn wordt doorgetrokken.
Mevrouw Leijten vroeg: wat moet worden verstaan onder "toereikend" en
"vergelijkbaar"?
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Ik snap niet waarom een gemeente per se die keuze moeten aanbieden,
ook als de gemeenteraad in overleg met het bestuur heeft afgesproken
om het anders te organiseren. Een gemeente moet dan iets optuigen
omdat de wet het oplegt, terwijl het lokale bestuur er geen enkele
behoefte aan heeft. Dat leidt tot onnodig bureaucratisch gedoe, wat
geld kost dat niet ten goede komt aan de burger in de desbetreffende
gemeente.
Staatssecretaris Bussemaker:
Maar dan snap ik niet waarom u zo graag dat pgb weer in de wettekst
wilt hebben.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Omdat ik zeg: je hebt in de wettekst alleen zorg in natura en het
persoonsgebonden budget, dus je hebt de keuzevrijheid geborgd. Daarom
laat ik het aan de gemeente over om te beslissen of er naast het
persoonsgebonden budget als keuzemogelijkheid nog een verfijning
mogelijk is, zoals bijvoorbeeld een financiële vergoeding, zoals u dat
noemt. Daarover mag de gemeente dan binnen haar eigen democratische
verhoudingen beslissen; zij hoeft dat niet te doen.
Staatssecretaris Bussemaker:
Daarmee maakt u weer onderscheid in de zin dat u het persoonsgebonden
budget in de letterlijke vorm hoger plaatst dan een alfahulp. Juist
omdat ik hecht aan de alfahulp, vind ik dat burgers daarop moeten
worden gewezen door de gemeente. Van het allergrootste belang is dat
de gemeente burgers er vooral op wijst dat iets anders dan zorg in
natura verantwoordelijkheden meebrengt en dat de burger daar gebruik
van kan maken mits die weet wat hij doet. Juridisch gezegd kan dat
alleen een persoonsgebonden budget zijn, maar ik vind het onwenselijk
als de gemeente uitdraagt dat een persoonsgebonden budget eigenlijk
voor alle individuele hulpmiddelen is en dat dat veel gedoe oplevert,
zodat mensen die een alfahulp hebben of willen hebben, eigenlijk die
kans niet geboden wordt.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Ik vind dat u een ontzettend morele waarde toekent aan het in mijn
ogen gewoon een zuivere afweging maken. Je kiest hetzij voor zorg in
natura, hetzij voor een persoonsgebonden budget. In de Wmo hebben wij
vastgelegd dat de gemeente moet worden verplicht om iets te bieden,
zij het dat zij zelf mag beslissen in welke vorm of vormen zij dat
doet. Ik zeg niet dat een alfahulp minder dan een persoonsgebonden
budget is; het is gewoon een afgeleide van het persoonsgebonden
budget. In alle eerlijkheid, staatssecretaris, hebt u zojuist op een
eerder door mij gestelde vraag gezegd: ja, feitelijk hebt u gelijk dat
binnen de pgb-constructie een alfahulpconstructie mogelijk is. Dat is
helemaal niet minder; het is een vorm van een persoonsgebonden budget.
Staatssecretaris Bussemaker:
Dan zijn wij dus weer terug bij de discussie waarom wij zijn begonnen
met de drietap: ik wil niet voorschrijven dat mensen alleen maar een
persoonsgebonden budget kunnen hebben. Er zitten vormen in die wij
allemaal kennen, ook uit de oude situatie: zorg in natura,
persoonsgebonden budget en een alfahulp. Zorg dan dat de gemeente er
ook op die manier zo herkenbaar mogelijk voor de cliënt over
communiceert. Volgens mij zijn wij het verder helemaal niet zo oneens
met elkaar. Misschien moeten wij het ook niet eindeloos gaan zoeken in
de juridische verfijning. Laat de gemeente aangeven, omdat er heel
veel alfahulpen zijn en mensen daar heel veel waarde aan hechten, dat
dit de manier is waarop het ook kan.
Mevrouw Sap (GroenLinks):
Voorzitter. Eerlijk gezegd, snap ik dit ook niet. Waarom is het niet
voldoende als het persoonsgebonden budget in de wet blijft staan
evenals de informatieplicht voor gemeenten, zodat burgers op de hoogte
gesteld worden van het feit dat een van de opties binnen het
persoonsgebonden budget de alfahulpconstructie is? Ik krijg toch een
beetje de bijsmaak dat de alfahulpconstructie op een speciaal
dienblaadje opgediend wordt en dat de financiële vergoeding het mensen
wel heel gemakkelijk moet maken om daar alsnog een beroep op te kunnen
blijven doen. Ik snap zeker dat wij dat niet willen uitsluiten, maar
ik zie niet wat het belang is van het extra gemakkelijk maken. Wij
wilden met deze wetswijziging toch juist gedwongen
alfahulpconstructies zowel van de zijde van de cliënt als van de zijde
van de werknemers voorkomen? Waarom is het dan zo belangrijk om het
via een aparte financiële vergoeding alsnog extra aantrekkelijk te
maken?
Staatssecretaris Bussemaker:
We maken het helemaal niet extra gemakkelijk. We zeggen alleen dat een
bestaande situatie in de toekomst kan worden gecontinueerd mits mensen
maar beseffen welke verantwoordelijkheden daar voor hen aan
vastzitten. Dat is de kern van het betoog. Dat moet de gemeente doen
en dus moet de gemeente uitleggen dat aan een persoonsgebonden budget
deze voorwaarden verbonden zijn en dat aan een alfahulp en aan het
aansluiten op persoonlijke dienstverlening -- die hebben wij met zijn
allen gewild en is in wet- en regelgeving vervat -- gene voorwaarden
vastzitten. Ik vind dat niet zo'n ingewikkeld verhaal, eerlijk gezegd.
De voorzitter:
Mevrouw Sap, u mag nog één maal. Ik verzoek de staatssecretaris iets
korter te antwoorden. U bent toch nog steeds met uw eerste blokje
bezig?
Staatssecretaris Bussemaker:
Ja.
De voorzitter:
Dat vreesde ik al.
Mevrouw Sap (GroenLinks):
Ik vind het wel een ingewikkeld verhaal. Het wordt nog steeds maar
niet duidelijk waarom niet binnen de context van het persoonsgebonden
budget kan worden geregeld dat gemeentes, als een van de opties van
het persoonsgebonden budget, tegen hun burgers zeggen: hiervoor kunt u
de alfahulp inhuren en daaraan zijn deze en deze consequenties
verbonden. Ik snap nog steeds niet waarom dit via een aparte
financiële vergoeding zou moeten gaan. Juist door dit er als iets
aparts naast te zetten, wekt de staatssecretaris wellicht ook
verwarring bij gemeentes, en maakt ze er toch een constructie van die
gemeentes misschien extra onder de aandacht gaan brengen. Nogmaals,
wij hebben signalen gekregen dat gemeentes die constructie van de
alfahulp met bijzondere druk onder de aandacht van hun cliënten
brengen. Het is niet zo dat zij direct medewerkers dwingen tot die
constructie, maar zij brengen deze wel in het bijzondere onder de
aandacht van cliënten, omdat het voor hen goedkoper is. Dat moet de
staatssecretaris toch niet willen stimuleren.
Staatssecretaris Bussemaker:
Nee, maar het is niet goedkoper dan een pgb. Ook die redenering gaat
dus niet op. Juridisch heeft mevrouw Sap gelijk. De gemeente kan
formeel een pgb aanbieden en dan zeggen: daaronder valt een alfahulp.
Als je eraan hecht dat informatie over bestaande vormen die mensen
concreet kennen en waarmee zij al heel lang hebben gewerkt, zo
duidelijk en onomwonden mogelijk aan de burger wordt verstrekt, en
vooral dat de burger weet waaraan hij begint, lijkt het me toch niet
te veel gevraagd om tegen de burger te zeggen: als u aan een pgb of
een alfahulp begint -- dat zijn de vormen die wij concreet kennen --
dan moet u weten wat daaraan vastzit. Toevallig is dit op veel
onderdelen van het pgb en de alfahulp hetzelfde, hoewel mevrouw Sap
gelijk heeft dat formeel de alfahulp een variant kan zijn binnen het
pgb.
Mevrouw Wolbert (PvdA):
Dan zijn wij precies bij de vraag die ik hierover heb gesteld. Wat is
in de kern het verschil tussen een alfahulp die betaald wordt uit een
pgb en een alfahulp die betaald wordt uit een financiële vergoeding?
Staatssecretaris Bussemaker:
Ik heb net gezegd wat precies de verschillen zijn tussen een pgb en
een alfahulp. Een alfahulp kan ook binnen een pgb werken, maar bij een
pgb kan veel meer dan bij de alfahulp. Een pgb kan voor hulp bij het
huishouden en voor Wmo-hulpmiddelen gebruikt worden, en een alfahulp
niet. Met een pgb kun je op diverse manieren hulp bij het huishouden
regelen. Bij de alfahulp is alleen dienstverlening aan huis op grond
van een arbeidsovereenkomst mogelijk. Bij een pgb kan het om een
aantal dagen hulp gaan en volgens de dienstenregeling aan huis is dat
niet meer dan drie dagen. Als je een pgb hebt en voor de
dienstverlening aan huis, de huishoudelijke hulp, een alfahulp wilt
inhuren, moet je voldoen aan de eisen die ook gelden voor andere
alfahulpen.
Mevrouw Wolbert (PvdA):
Ik weet dat een pgb voor van alles en nog wat ingezet kan worden en
dus breder is dan de financiële vergoeding, maar dat was mijn vraag
niet. Mijn vraag aan de staatssecretaris was: geef klip-en-klaar aan
waar precies het verschil ligt tussen een alfahulp die op basis van
een pgb wordt betaald en een alfahulp die op basis van een financiële
vergoeding wordt betaald. Wat is vanuit de alfahulp geredeneerd
precies het verschil?
Staatssecretaris Bussemaker:
Voor de alfahulp maakt het geen verschil, maar vanuit het pgb en de
financiële vergoeding is er wel een onderscheid. Een pgb-houder kan op
alle mogelijke manieren mensen vragen om die hulp te verrichten, en
dat kan bij een alfahulp niet. Zoals ik al eerder zei, kun je het pgb
formeel als een verzameling zien, waarbinnen een specifieke
deelverzameling de alfahulp is. Omdat wij die met z'n allen al heel
lang kennen, omdat die vertrouwd is en omdat het van belang is dat dit
ook zo blijft, hebben wij aangegeven: laat dit ook tot uitdrukking
komen in de wijze waarop gemeenten dit communiceren. Dan hebben we het
gezamenlijke kernprobleem opgelost. Een alfahulp kan alleen als het
niet zorg in natura is. Mevrouw Wolbert vindt dat dan gecommuniceerd
moet worden dat het een pgb is en dat het vervolgens aan gemeenten
moet worden overgelaten hoe ze dat met de alfahulp communiceren.
Gezien het feit dat er al heel veel mensen zijn die wel graag een
alfahulp willen, dat er veel mensen zijn die als alfahulp willen
blijven werken en dat wij bovendien straks niet meer dan strikt nodig
overgangsproblemen willen hebben, vind ik dit uit maatschappelijk
oogpunt onwenselijk, maar juridisch heeft zij gelijk dat een alfahulp
die binnen een pgb werkt dezelfde juridische status heeft als een via
de financiële vergoeding.
De voorzitter:
Mevrouw Wolbert, laatste maal.
Mevrouw Wolbert (PvdA):
Ik sluit me aan bij de vraag van mevrouw Sap; in mijn inbreng heb ik
ook aandacht aan dit punt besteed. Is het niet zo dat je door een
aparte regeling de alfahulp speciaal in het zonnetje zet, wat
eigenlijk de bedoeling van de financiële vergoeding is? In feite zeg
je: "let op, u kunt ook nog een alfahulp inhuren". Kunnen gemeenten
met zo'n regeling cliënten niet makkelijker wijzen op die
alfahulpconstructie. Gaat bij het omgaan met Wmo-budgetten daar geen
perverse prikkel vanuit?
Staatssecretaris Bussemaker:
Nee, volgens mij niet. Wij hebben immers zeer veel nadruk gelegd op de
geïnformeerde toestemming van de burger. Hij moet namelijk wel heel
goed weten wat hij doet. De gemeente kan dus niet zomaar zeggen dat
iemand een alfahulp moet nemen. Wij willen ook niet aangeven --
gemeenten doen dat ook niet -- dat mensen een pgb zouden moeten nemen.
Ik zie dus dat probleem niet.
Mevrouw Leijten (SP):
Na dik 20 minuten zijn wij er dan toch uit. Eigenlijk kan gewoon in de
wettekst staan "zorg in natura of pgb", want de alfahulp is onderdeel
van het pgb. Wij hebben er lang over gedaan om tot die conclusie te
komen. Samen met de collega's van de GroenLinks- en PvdA-fractie blijf
ik mij afvragen waarom die financiële vergoeding, in al die brochures
of hoe gemeenten dat moeten gaan doen -- de wijze van
informatievoorziening is namelijk vrij -- via de wet moet worden
geregeld. Waarom moet die extra uitdaging -- "u kunt een zak geld
krijgen" -- in de wet worden opgenomen?
Staatssecretaris Bussemaker:
Dat moet, omdat nu onduidelijk is of de alfahulpconstructie in de wet
onder zorg in natura of onder het pgb valt. Dat staat nu nergens
omschreven en wij hebben gezien welke problemen dat heeft opgeleverd.
Dat willen wij oplossen.
Mevrouw Leijten (SP):
Dat lossen wij op.
Staatssecretaris Bussemaker:
Dat lossen wij inderdaad op.
Mevrouw Leijten (SP):
Ja, maar waarom bestaat dan de hulp die iemand kan krijgen, uit zorg
in natura of een financiële vergoeding of uit nog een andere vorm van
financiële vergoeding? Waarom die onevenwichtigheid?
Staatssecretaris Bussemaker:
Ik heb dat geprobeerd uit te leggen: omdat wij willen aansluiten bij
de maatschappelijke werkelijkheid, zoals wij die kennen en zoals die
herkenbaar is voor cliënten, waarbij mensen gewend zijn om te denken
in termen van een pgb en van een alfahulp. Dat is het meest natuurlijk
en bovendien het meest makkelijk te communiceren. Je wilt niet dat
alfahulpen de dominante werkvorm in de thuiszorg worden, als dat
ongewild is. Je wilt evenmin een druk om de alfahulpen uit te roeien.
Je wilt daarentegen vooral dat cliënten een bewuste keus maken.
Daarom hecht ik aan deze constructie. Ik voeg er wel aan toe dat het
inderdaad juridisch gezien niet strikt noodzakelijk is. U kunt het dus
amenderen -- dat is aan u -- maar ik vind het niet wenselijk. Ik heb
geen problemen met wijzigingsvoorstellen die de financiële vergoeding
en het pgb in de wettekst noemen.
De voorzitter:
Mevrouw Leijten, laatste maal.
Mevrouw Leijten (SP):
Wij hebben er heel lang over gedaan om op dit punt te komen. Er
bestaat dus geen verschil tussen de financiële vergoeding en het pgb.
Het maakt mij echt niet uit hoe het genoemd wordt, als maar niet
langer de alfahulpconstructie via de zorg in natura mogelijk is. Ik
begrijp dus niet waarom wij hier zo lang over hebben moeten doen.
Vanmiddag ging het er al over en in de schriftelijke ronde is de
staatssecretaris op dit punt uitgebreid bevraagd. Het had al veel
eerder veel duidelijker kunnen worden. Maar ik bedank de
staatssecretaris dat het nu duidelijk is.
Staatssecretaris Bussemaker:
Graag gedaan.
De voorzitter:
Ik wil voorstellen dat de staatssecretaris nu het onderwerpje pgb en
zorg in natura afrondt en dat wij daarna schorsen voor de dinerpauze,
tenzij zij de resterende onderwerpen in een kort tijdsbestek kan
afronden.
Staatssecretaris Bussemaker:
Dat laatste hangt geheel af van de interrupties.
De voorzitter:
Dat begrijp ik, maar kunt u op basis van uw teksten een indicatie
geven?
Staatssecretaris Bussemaker:
Ik kan het wel proberen. Zeer veel thema's zijn namelijk al aan de
orde geweest. Ik wil dus wel proberen het snel te doen, maar dat wil
ik dan wel graag met u bespreken. Als wij doorgaan op de manier zoals
het tot nu toe is gegaan, heb ik nog veel tijd nodig.
De voorzitter:
Dan maken wij nu het onderwerpje pgb af en dan schorsen wij daarna
voor de dinerpauze.
Ik zie dat mevrouw Koser Kaya een ordevoorstel heeft.
Mevrouw Koser Kaya (D66): Voorzitter. Collega Wiegman en ik willen
heel graag voorstellen om de tweede termijn van dit debat op een ander
moment te doen. Dan is het toch handiger als de staatssecretaris nu
haar antwoord in eerste termijn afmaakt in plaats van een dinerpauze
ertussen? Anders duurt het nog langer.
De voorzitter:
Dat klopt, maar het besluit over uw verzoek is nog niet genomen. Er
bestaat nog enige onduidelijkheid of wij het zo gaan doen. Ik stel
voor om dan nu in ieder geval het blokje pgb af te maken. Als er
andere berichten zijn en ik hoor dat voordat wij schorsen voor de
dinerpauze, dan kunnen wij altijd nog anders beslissen. Vooralsnog
gaan wij gewoon door op de manier die ik heb voorgesteld.
Staatssecretaris Bussemaker:
Er zijn verschillende vragen gesteld over wat het betekent dat in het
wetsvoorstel staat dat een pgb of een financiële vergoeding toereikend
en vergelijkbaar moet zijn. Dat is omdat de burger daadwerkelijk in
staat moet worden gesteld een voorziening zelf te regelen. Dat geldt
zowel voor het pgb als voor de financiële vergoeding. "Vergelijkbaar"
houdt in dat de burger in principe dezelfde ondersteuning moet kunnen
inkopen als een burger die kiest voor een voorziening in natura, omdat
burgers dan echt de keuze kunnen maken die bij hen past en die keuze
ook in alle vrijheid kunnen maken. "Toereikend" betekent dat de burger
moet kunnen voldoen aan de wettelijk geldende verplichtingen, zoals de
minimumloonvereiste. En inderdaad, zeg ik tegen mevrouw Wolbert, als
iemand met een pgb een arbeidsovereenkomst sluit met een alfahulp, dan
moet hij het minimumloon betalen. Een pgb-houder kan echter ook op een
andere manier iemand inhuren, waarbij hij niet het minimumloon hoeft
te betalen. De voorziening "anders dan in natura" is daarmee een
gelijkwaardig alternatief waarmee een burger de individuele
voorziening, zoals de hulp bij het huishouden of een hulpmiddel, zelf
kan regelen en zelf kan inkopen. Dat wordt nu vastgelegd en
gegarandeerd in de wet.
Mevrouw Van Miltenburg en mevrouw Sap hebben een vraag gesteld over de
Sociale Verzekeringsbank. Mevrouw Koser Kaya deed dat ook, in relatie
tot de administratieve lasten. Gemeenten kunnen zowel voor het pgb als
voor de financiële vergoeding met de SVB een contract afsluiten
waarbij een burger uit die gemeente zich tot de SVB kan wenden voor
assistentie. Er zijn verschillende soorten contracten, variërend van
ondersteuning bij het opstellen van een arbeidsovereenkomst en een
volledige arbeidsovereenkomst of opdracht tot het regelen van de
administratie met loonheffing. Overigens was ik het ten aanzien van de
eigen bijdrage eens met wat mevrouw Van Miltenburg zei over de
stapeling.
Mevrouw Leijten (SP):
De staatssecretaris zegt dat ik iets heb gevraagd over de
toereikendheid, maar vervolgens heeft zij mijn vragen daarover niet
beantwoord. Omvat die toereikendheid naast de minimumloonvereiste
bijvoorbeeld ook een minimumvakantiebijslag, een
aansprakelijkheidsverzekering voor de werknemer die de alfahulp is en
de kosten die mensen moeten maken als zij een alfahulp moeten
vervangen bij ziekte? Die horen toch ook bij toereikendheid?
Staatssecretaris Bussemaker:
Als u meer bijzonderheden wilt, dan kom ik daar later op terug, want
die heb ik niet paraat. De wettelijk geldelijke verplichtingen
omvatten in ieder geval het minimumloon en een aantal andere eisen.
Mevrouw Wolbert heeft gevraagd of de werkgeversfunctie alleen geldt
bij de alfahulp of ook in een andere situatie. Nogmaals, de alfahulp
valt onder de regeling Dienstverlening aan huis. Die is beperkt. Het
kan ook meer dan drie dagen, maar dan moet men kiezen voor een pgb.
Binnen de regeling geldt namelijk een maximum van drie dagen. Ook kan
tussen burgers en hulpverlening onder de Wmo een arbeidsovereenkomst
worden gesloten voor andere hulprelaties dan de huishoudelijke hulp,
bijvoorbeeld chauffeursdiensten en begeleiding. Dat kan ook door een
pgb'er.
Mevrouw Sap (GroenLinks):
Ik kom terug op het punt van de Sociale Verzekeringsbank. De
staatssecretaris zegt over de netto-uitbetaling dat zij de bezwaren
van collega Van Miltenburg deelt, maar ik heb geen argument gehoord
waarom wij niet gewoon kunnen regelen dat alle gemeenten zich bij de
SVB moeten aansluiten, zodat alle cliënten daarvan kunnen profiteren.
Staatssecretaris Bussemaker:
Dit is bij uitstek een punt dat wij kunnen bespreken in een
bestuurlijk overleg met de gemeente. Er valt veel voor te zeggen om
het te doen, maar ik vind het niet iets dat ik nu per se in de wet
moet regelen. Juist omdat wij zagen dat er veel misging en omdat dit
zich verder zou ontwikkelen als er niets zou gebeuren, hebben wij
haast gemaakt met dit onderdeel van de wet.
Ik heb de wet dan ook niet meer dan strikt noodzakelijk was, willen
wijzigen.
Mevrouw Sap (GroenLinks):
Begrijp ik u goed dat u zegt dat de aansluiting bij de Sociale
Verzekeringsbank beter verloopt dan de alfahulpconstructie en er op
het eerste punt minder reden is tot zorg?
Staatssecretaris Bussemaker:
Ja.
Mevrouw Sap (GroenLinks):
Zijn er gegevens waar dat uit blijkt?
Staatssecretaris Bussemaker:
Ik noem het simpele feit dat ik tussen de vijf en tien keer in een
halfjaar met de Kamer heb gedebatteerd, omdat er allerlei dingen mis
gingen. Dat geldt niet op dit punt. Er is geen enorme maatschappelijke
onrust. Op onderdelen zullen zeker verbeteringen kunnen worden
aangebracht en ik ben daar ook graag toe bereid, maar laten wij dan
wel kijken wat de beste manier is.
Mevrouw Sap (GroenLinks):
Mijn grootste probleem is dat de staatssecretaris onderscheid maakt
tussen de borging van de positie van cliënten die zorg in natura
hebben en de borging van de positie van cliënten die een beroep doen
op het pgb. De balans slaat door naar bescherming van de positie van
mensen die zorg in natura gebruiken. Vindt de staatssecretaris dat
wenselijk?
Staatssecretaris Bussemaker:
Ik ben het niet eens met uw constatering. Er is een principieel
onderscheid. Als je al die soesa niet wilt, dan moet je vooral kiezen
voor zorg in natura. Bij het pgb en de AWBZ moet je weten waar je aan
begint. Je moet met een pgb om kunnen gaan. Ook dat moet duidelijk
zijn. Dan kom ik weer terug op het thema waar ik was, de geïnformeerde
toestemming: burgers moeten weten waar zij aan beginnen.
De voorzitter:
Dat onderwerp zullen wij na de dinerpauze behandelen.
De vergadering van wordt 19.15 uur tot 20.15 uur geschorst.
Staatssecretaris Bussemaker:
Voorzitter. Ik was gebleven bij de geïnformeerde toestemming. Ik kan
er vrij kort over zijn, want wij hebben dat onderwerp al op een aantal
punten besproken.
Nieuw in het voorliggende wetsvoorstel is niet alleen dat wij de term
"vergelijkbaar" invullen. Als je een pgb of een alfahulp hebt, moet
dat niet alleen vergelijkbaar zijn. Het budget dat je daarvoor krijgt
moet ook toereikend zijn om aan alle wettelijke verplichtingen te
kunnen voldoen, ook als je een pgb hebt en daarbinnen een alfahulp
krijgt. Nieuw is ook dat de gemeente bij huishoudelijke hulp niet
alleen het aantal uren aan de burger moet melden, maar ook de middelen
aan de burger moet overmaken zodat het geld nooit meer naar een
bemiddelingsbureau kan gaan. Daarmee loopt deze wetswijziging voor op
datgene wat de Kamer mij heeft verzocht te doen bij de pgb's in de
AWBZ. Daarom ben ik niet zo bang dat dit tot problemen zal leiden en
dat er allerlei bureautjes zullen ontstaan. Dat kan alleen als een
burger instemming geeft, zowel over het aantal uren als over het
budget. Dat kan alleen als hij van tevoren door de gemeente is
geïnformeerd; het gaat om geïnformeerde toestemming: u wijkt af van de
regeling die de gemeente met de thuiszorgorganisatie heeft voor zorg
in natura, dan moet u weten wat u doet en dan moet u voorgelicht
worden over de betekenis van het pgb. Hoe de gemeente dat doet, is dan
verder aan de gemeente. Ik ben niet bang dat het een papieren tijger
wordt. De wet schrijft niet voor hoe het moet. Ik weet dat de
SP-fractie daarover een amendement heeft; ik kom er later op terug. In
algemene zin moeten wij de kaders maken en dat doen wij ook bij de
Wmo. Hoe je het daarbinnen regelt, is aan het contact tussen gemeente
en burger. Ik heb er alle vertrouwen in dat wij op deze manier een
belangrijke bijdrage leveren aan een verbetering van de positie van de
pgb-houder c.q. degene die met een alfahulp werkt.
Levert dit dan extra bemiddelingsbureaus op? Je kunt nog steeds
bemiddeling krijgen, ook bij alfahulpen, maar dat is niet anders dan
nu al kan voor pgb's. Omdat het geld direct naar de cliënt gaat en ook
het aantal uren aan de cliënt wordt gemeld, hebben cliënten er wel
zelf zicht op. Gemeenten kunnen zelf bemiddelen, bijvoorbeeld door een
alfahulppool op te zetten. Soms zijn alfahulpen vrouwen die niet in
het arbeidsproces actief zijn, maar die dat wel willen worden. Ik acht
dit een interessante manier voor hen om een stap in die richting te
zetten. Het biedt ook heel veel mogelijkheden om tussen de Wmo en de
Wwb tot initiatieven te komen. Mevrouw Wiegman sprak over voorbeelden
in Tilburg. Die ken ik. Mijn stelling is dat wij met de wetswijziging
dergelijke initiatieven verder stimuleren. Het is duidelijk wat een
alfahulppool kan zijn. De gemeente kan dat organiseren, het kunnen
mensen zijn die uit de Wwb komen, het kunnen herintreders zijn; het
kan van alles en nog wat zijn. Naar mijn idee liggen er daar
mogelijkheden.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
De staatssecretaris wil niet dat vrouwen tegen hun zin alfahulp
worden. Maar mogen mensen die via de Wwb in die alfahulpbak
terechtkomen wel tegen hun wens in door de gemeente worden gedwongen
om alfahulp te worden?
Staatssecretaris Bussemaker:
Nee, ze mogen niet worden gedwongen, ze moeten daarover goede
voorlichting krijgen. Maar het kan wel een stap zijn. Bij mensen in de
WWB denk ik met name aan nuggers, aan herintreedsters. Mevrouw
Willemse gaf mij in de pauze net een heel goed voorbeeld van vrouwen
die gewoon weer wat willen doen voor bepaalde cliënten. Toen ik dat
hoorde dacht ik: daar gaat het nu precies om, die mensen moet je de
mogelijkheid geven. Dat zijn mensen die inderdaad geen uitkering
krijgen. Ook daar moet men weten dat je, als je een uitkering hebt en
je wordt alfahulp, niet verzekerd bent en dat geen pensioenpremie
wordt betaald. Dat geldt voor iedereen, dus ook voor mensen in de WWB.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Kunt u hierover binnen afzienbare tijd samen met uw collega van SZW
een nadere brief aan de Kamer sturen, waarin u erop ingaat hoe u dit
ziet? Als u dit zo in de marge van het debat noemt, ben ik bang dat
dat iets heel anders kan worden dan hier wordt bedoeld.
Staatssecretaris Bussemaker:
Vorige week heb ik uitgebreid overleg gepleegd met mijn collega van
SZW. Tussen WWB en Wmo liggen nog tal van kansen die niet worden
benut. Wij willen om te beginnen een aantal wethouders uitnodigen die
zowel de Wmo als de WWB in hun portefeuille hebben. Van de lessen die
wij daaruit en misschien ook wel anderszins trekken -- er zijn heel
mooie regionale pilots gaande, in samenwerking tussen VWS en SZW --
stel ik de Kamer heel graag op de hoogte. Daar liggen nog veel kansen
voor de toekomst.
Mevrouw Leijten (SP):
Als u die brief toch stuurt, wilt u daarin dan ook ingaan op de
component van duurzame bemiddeling? Zou het niet veel beter zijn om
vrouwen die nu nog langs de kant staan en een uitkering hebben, te
bemiddelen naar duurzaam, echt werk? Wat doen wij met de component dat
vrouwen danwel mannen via zo'n pool, mogelijk gedwongen, mogelijk met
behoud van uitkering, onder hun niveau gaan werken? In antwoord op
schriftelijke vragen staat namelijk dat u dat niet wenselijk vindt in
de zorg.
Staatssecretaris Bussemaker:
Het antwoord daarop heb ik eigenlijk al gegeven: het moet niet
gedwongen zijn. Daar begon deze wetswijziging ook mee. Maar als het
gaat om vrouwen die niet werken en die dit een eerste stap vinden,
omdat ze misschien voor twee vaste cliënten willen werken, en die zich
ervan bewust zijn dat de socialezekerheidsregelingen slecht zijn en
dat er geen pensioen wordt opgebouwd, heb ik daar geen bezwaar tegen.
Mevrouw Leijten (SP):
Wij krijgen een brief, waarop wij beter kunnen wachten.
De voorzitter:
Dat lijkt mij verstandig.
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):
Draagt de wetswijziging nog bij aan die combinatie met de WWB, die nu
al bestaat? De Wmo is bedoeld om zoveel mogelijk combinaties in de
volle breedte mogelijk te maken. Maar is deze wetswijziging een
bijdrage aan het bevorderen en zichtbaar maken van deze combinaties?
Staatssecretaris Bussemaker:
Ja, absoluut. De alfahulp die ik hier mogelijk wil maken sluit perfect
aan bij de Regeling dienstverlening aan huis. Daar heb ik mij
indertijd als Kamerlid veel mee bemoeid. Omdat ik denk dat daar veel
kansen liggen, zou het mij een lief ding waard zijn -- die regeling
krijgt vooral vorm via de WWB -- als dat meer met elkaar kan worden
gecombineerd. Er ligt ook een andere relatie, maar het voert wat ver
om daarover uit te wijden. Maar in de WWB mogen gemeenten die
midddelen overhouden, deze inzetten voor maatschappelijke
participatie, zodat daar ook omgekeerd een link ligt. WWB, Wmo en Wsw
kunnen op een goede manier met elkaar worden verbonden. Daar krijgt de
Kamer nog een brief over, dus daar moeten wij niet op vooruitlopen.
Als het over de Wsw gaat, gaat het niet over indicatiestelling, dan
gaat het er bijvoorbeeld om dat mensen met een Wsw-uitkering, behalve
in een grote fabriek soms fantastisch werk in de buurt kunnen doen,
mevrouw Leijten.
Mevrouw Leijten (SP):
Dit wordt tussen neus en lippen genoemd, maar het lijkt mij inderdaad
logisch dat dat dan ook in de brief wordt meegenomen. De beschermde
werkplaats lijkt mij namelijk niet per definitie bij de huishoudelijke
verzorging te horen.
Staatssecretaris Bussemaker:
Ik heb het ook niet over de huishoudelijke verzorging, maar over de
persoonlijke dienstverlening. Ik bevind me echter op glad ijs, want
dit is de verantwoordelijkheid van staatssecretaris Klijnsma. Laat ik
dus voorzichtig zijn en er verder niet over uitwijden. De Kamer hoort
nog van ons.
Er zijn enkele vragen gesteld over de rol van gemeenten. Moeten die nu
opnieuw aanbesteden? Hoe zit het met de financiën? Ja, gemeenten
moeten opnieuw aanbesteden. Als de wet ingaat en zij contracten hebben
lopen met thuiszorgaanbieders waarin gebruik wordt gemaakt van
alfahulpen bij zorg in natura, moeten de gemeenten hun contracten
aanpassen. Daarom hebben wij vorig jaar februari al een brief met
hoofdlijnen gestuurd aan alle zorgaanbieders en alle wethouders en
hebben wij met de VNG afgesproken dat de wetswijziging niet eerder
ingaat dan zo'n zes à negen maanden na goedkeuring door de Kamer.
Gemeenten kunnen daardoor hun beleid aanpassen.
We weten dat veel gemeenten nieuwe contracten sluiten, nieuwe
contracten hebben gesloten per 1 januari 2009 of hun contracten met
het oog op de wetswijziging hebben verlengd en veelal nieuwe
contracten afsluiten per 1 januari 2010. Mevrouw Willemse vroeg om
hoeveel contracten het gaat. Per 1 januari 2009 jl. heeft 32% van de
gemeenten nieuwe contracten gesloten. Het merendeel daarvan houdt al
rekening met de wetswijziging. Dat is heel fijn. In de eerste helft
van dit jaar gaat 15% van de gemeenten een nieuw contract sluiten.
Andere gemeenten hebben vooral hun contracten verlengd en zullen na
aanvaarding van het wetsvoorstel een nieuw contract sluiten. Dat is
een van de redenen waarom ik enige haast heb met dit wetsvoorstel. Ik
kom graag tegemoet aan de wens van de gemeenten om deze wetswijziging
per 1 januari in te voeren. Dat is prettiger dan bijvoorbeeld per 1
maart. Ik heb daar ook alle vertrouwen in, omdat er goed overleg is
met de gemeenten en zij veelal hun maatregelen al hebben genomen.
Alles bij elkaar hebben de gemeenten er dan ook bijna twee jaar de
tijd voor gehad.
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):
We weten dat de staatssecretaris de wetswijziging tijdig heeft
aangekondigd, maar vangt zij alle gemeenten met die tijdige
aankondiging en met de tijd tussen het besluit in de Kamer en het
ingaan van de wijziging? Of zijn er dan nog gemeenten die vóór die
periode een contract hadden en met de consequentie zitten dat zij
contractbreuk plegen en dus zorgen hebben? Zijn zulke gemeenten er nog
of vangt de staatssecretaris alle gemeenten binnen het traject met de
ruimte die zij nu biedt?
Staatssecretaris Bussemaker:
Ik kan nooit zeggen dat het alle gemeenten zijn, want er kunnen er één
of twee zijn die er niet onder vallen. Bijna alle gemeenten hebben er
echter voor gekozen om in eerste instantie geen langlopende contracten
van vier of vijf jaar te sluiten. De gemeenten hebben vanaf februari
vorig jaar kunnen weten dat ze zich moesten voorbereiden op de
wetswijziging. Veel gemeenten hebben ervoor gekozen om te verlengen en
bijvoorbeeld per 1 januari of ergens in het najaar een nieuw contract
te sluiten. Ik ga er dus van uit dat de gemeenten zich er goed op
hebben kunnen voorbereiden. Ik heb ook geen enkel signaal ontvangen
dat dit niet het geval is; niet van individuele gemeenten en ook niet
van de VNG.
Ik kom bij de financiële gevolgen. Het behoort tot mijn financiële
verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat gemeenten beschikken over
voldoende budget, zodat zij de Wmo goed kunnen uitvoeren. Daarom
hebben wij in het financiële arrangement afspraken gemaakt over het
objectieve verdeelmodel, de uitvoeringskosten et cetera. We weten dat
gemeenten in 2007 en 2008 geld hebben overgehouden. Wij hebben vorig
jaar afgesproken dat 30 mln. van die onderuitputting zou worden
afgetrokken en dat het restant zou worden gebruikt om gemeenten in de
gelegenheid te stellen om zich voor te bereiden op de wetswijziging,
maar ook om rekening te houden met andere prijzen. Dat restant was 228
mln. en werd later 150 mln.
Mevrouw Willemse vroeg of de wetswijziging 220 mln. kost. Nee, want er
zijn ooit twee scenario's gemaakt. Een zeer ongunstig scenario waarin
de wetswijziging structureel 220 mln. zou kosten en een gunstig
scenario waarin zij 220 mln. zou opleveren. Dat is een enorme
bandbreedte. Later is de berekening van 150 mln. gemaakt waaraan
mevrouw Wolbert refereerde. Het hangt er dus heel erg van af hoe
gemeenten er precies mee omgaan. Ik veronderstel nogmaals -- en dat is
ook bij de meest recente berekeningen van het SCP gebeurd -- dat we in
de verhouding tussen alfahulpen en zorg in natura teruggaan naar de
situatie van voor de Wmo. Ik heb het over het kwart als
uitgebalanceerd aantal.
Daar heeft het SCP nieuwe berekeningen over gemaakt. Ik vertel dit nu
even heel kort omdat er toevallig vanochtend een bestuurlijk overleg
over de financiële verhoudingen is geweest met de VNG. Wij hebben er
nog een algemeen overleg over. Ook krijgt de Kamer er nog een brief
van mij over. Vanochtend hebben wij met de VNG afspraken gemaakt over
het totale plaatje van de Wmo. Voor 2009 is er een bedrag over van
rond de 250 mln. Daarvan is gezegd dat er een macrobudget voor moet
worden vastgesteld. Er zijn sowieso hogere prijzen vanwege nieuwe
aanbestedingen en prijsstijgingen. Als wij veronderstellen dat wij
ongeveer naar 25% alfahulpen gaan, komt er ook nog een bedrag bij. Dat
is alles bij elkaar 210 mln. Als wij de rekensom maken van wat er nu
over is en wat gemeenten nodig hebben om aan de verplichtingen te
voldoen en om een goed macrobudget voor 2010 te krijgen, ook rekening
houdend met de prijs die straks betaald moet worden en tevens rekening
houdend met de wetswijziging, dan blijft er een bedrag van 127 mln.
over. Wij hebben ook de afspraak met de gemeenten gemaakt dat wij dat
uitruilen tegen de vraag van de gemeenten naar compensatie voor de
pakketmaatregelen AWBZ. Ik ben daar blij mee want het betekent dat wij
van heel veel gedoe met de gemeenten af zijn. Wij hebben dan geen
nacalculatie meer. Wij behoeven elkaar niet meer gek te maken de
komende jaren met wat dingen kosten die heel moeilijk te berekenen
zijn. De AWBZ-pakketmaatregelen zijn namelijk net zo moeilijk te
berekenen als die bedragen. Het betekent ook dat gemeenten hun
verantwoordelijkheid kunnen nemen. De positie van de nadeelgemeenten
zal ook betrokken worden bij het overleg over de financiën. Als het
gaat om de gegevens van de nadeelgemeenten die vroegen om dat mee te
nemen, kan ik zeggen dat het nu bij het periodiek overleg wordt
berekend. Dat kan niet per 1 januari 2010 ingevoerd worden maar wel
per 1 januari 2011. Als er redenen zijn om daarvoor aanpassingen te
plegen, dan zal dat ook gebeuren, zoals ook de VNG nu bij de middelen
die over zijn, rekening zal houden met de positie van nadeelgemeenten.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Ik aarzelde even omdat de staatssecretaris eigenlijk al een
aankondiging deed van een brief die zij nog gaat sturen. Zij laat nu
echter toch een klein bommetje vallen, namelijk over hoe die
berekening zal plaatsvinden over het teveel aan Wmo-gelden die dan bij
de gemeenten zitten en dat dan uitgeruild wordt tegen de compensatie
vanwege de AWBZ-pakketmaatregelen. Ik zou graag willen dat de
staatssecretaris in genoemde brief ingaat op de consequentie van deze
afspraak voor de jaarlijkse berekening door de onafhankelijke derde
wat betreft de totale hoeveelheid Wmo-gelden die er zijn, teneinde het
macrobudget erop te kunnen afstemmen. Het lijkt mij dat je er nu een
vervuiling door krijgt.
Staatssecretaris Bussemaker:
Er is geen vervuiling. Daar is heel goed over nagedacht, maar die
onafhankelijke derde blijft met goedkeuring van de VNG en het kabinet.
Mevrouw Leijten (SP):
Wij gaan het debat hierover nog aan, maar het lijkt mij wel goed dat
in die brief, waarvan wij als Kamer vandaag hebben gezegd dat wij die
voor 10 april willen hebben, in ieder geval duidelijk staat hoe dat
dan precies is verrekend met die pakketmaatregelen. Ik kan mij
namelijk voorstellen dat er ook gemeenten zullen zijn die er niet zo
blij mee zijn.
Staatssecretaris Bussemaker:
Vanzelfsprekend.
Mevrouw Wolbert (PvdA):
Aangezien die uitruil waarschijnlijk niet wordt gespecificeerd naar
voor- en nadeelgemeenten zou ik graag willen dat de staatssecretaris
op dit punt wat specifieker is in de brief.
Staatssecretaris Bussemaker:
Dat kan ik niet in die brief zijn, want de afspraak is dat de VNG met
een voorstel komt waarin zij rekening houdt met de positie van voor-
en nadeelgemeenten.
Mevrouw Wolbert (PvdA):
Dus als ik het goed begrijp, gaat de VNG zelf intern kijken hoe die
127 mln. landt in de voor- en nadeelgemeenten?
Staatssecretaris Bussemaker:
Ik heb de hoofdlijnen geschetst. Mevrouw Willemse heeft zeer pregnant
een vraag gesteld. Ik vind dat ik haar recht moet doen door wat ik nu
weet met haar en met de Kamer te delen. De kern daarvan is dat er een
afspraak is met de VNG over de financiële tegemoetkoming van zowel het
macrobudget, als de prijsstijgingen en de wetswijziging. Die punten
zijn moeilijk uit elkaar te houden. Enigszins los daarvan, maar wel
samenhangend, zijn er de AWBZ-pakketmaatregelen. Ik weet dat op dat
punt een algemeen overleg is gepland. Misschien is het goed om de ins
en outs van wat de Kamer daar verder nog over wilt weten, in een brief
te zetten. Het gaat nu om het centrale punt of de wetswijziging
betaalbaar is en of gemeenten daar het geld voor hebben. Ik kan daar
sinds vanochtend volmondig met ja op antwoorden.
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):
Ik kom nog even terug op de nadeelgemeenten. Dat is een heel ander
traject. Als er iets wordt veranderd, betreft het een herverdeling
binnen het budget. Ik heb gevraagd of u achter de uitgangspunten staat
die met u zijn gewisseld op grond van het rapport van APO en het
rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau en of het POR het
traject is waarlangs het nu versleuteld wordt. Klopt wat ik denk dat u
zou vinden?
Verder heb ik gevraagd om het per 1 januari 2010 in te voeren. Ik snap
niet dat het nog een jaar langer moet duren. Wij zitten nu nog in het
voorjaar. Ik weet dat u niet achteraf compenseert. Dus ieder jaar dat
een nadeelgemeente het zelf op moet hoesten, krijgt zij niet
gecompenseerd.
Staatssecretaris Bussemaker:
Ik meen dat ik al kort op deze vragen heb geantwoord. Het antwoord op
de eerste vragen is bevestigend. Wij doen dat op basis van het
APO-onderzoek. Ik kijk daar, als het gaat om de sociaaleconomische
gezondheidsverschillen en de lage inkomen, met een positieve
instelling naar. Maar het moet ook wel kunnen. Wij moeten bijvoorbeeld
wel informatie hebben om dat goed te kunnen doen. Er moet namelijk wel
een goed model gebouwd worden. Dat zegt het SCP ook. Dat betekent dat
die vragen in het POR aan de orde zijn. Dat betekent ook dat er tijd
nodig is voordat er een nieuwe verdeelmodel kan komen. Als ik het goed
heb, kan dat op zijn vroegst op 1 januari 2011. Die afspraak is ook
gemaakt met de departementen van BZK en van VWS en met de VNG.
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):
De nadeelgemeenten zijn erover geïnformeerd? Weten zij dat het nog zo
lang duurt? Zij vragen namelijk iedere keer of het al opschiet.
Staatssecretaris Bussemaker:
Ik dacht het wel. Ik ben toevallig afgelopen maandag zelf in Doetichem
geweest bij de wethouder die het voortouw heeft genomen bij dit
onderzoek. Er was geen sprake van een wanklank. Hij was zelfs zeer
positief over het feit dat er nu een stap werd gezet om datgene wat
zij vroegen mee te nemen in het POR.
Mevrouw Sap (GroenLinks):
Ik vind het heel positief dat het verdeelmodel wordt aangepast, maar
ook ik schrik van de termijnen. Ik wil de staatssecretaris daarom
vragen om in de brief die wij van haar gaan krijgen voor het algemeen
overleg dat wij hierover zullen gaan voeren, goed de argumenten op een
rij te zetten waarom dat pas per 1 januari 2011 kan. Dan kunnen wij
dat goed meewegen in het debat.
Staatssecretaris Bussemaker:
Volgens mij zal bij dat debat ook de staatssecretaris van BZK, die
over het POR gaat, aanwezig zijn. Zij kan die vragen veel beter
beantwoorden dan ik. Ik begin daar nu dan ook niet aan. Wij nemen dat
mee in de brief en wij zullen dat tijdens het algemeen overleg, dat
vast nog gaat plaatsvinden, met elkaar bespreken.
Voorzitter. Ik ga nu naar het volgende blokje, de gevolgen voor de
arbeidsmarkt. Wij hebben het daar al vrij uitgebreid over gehad.
Alfahulpen kunnen blijven. Er zijn afspraken gemaakt met de gemeenten,
Actiz en BTN om ervoor te zorgen dat wij niet toch nog ergens mensen
zouden gaan verliezen. Ik heb al gewezen op hetgeen gemeenten zelf
kunnen doen als het gaat om werk voor alfahulpen. Wij hebben voor
volgend jaar ook nog het laatste deel van de "Van Geel-middelen" en
die kunnen hier ook een rol bij spelen. Dit in de veronderstelling dat
het daarna goed is uitgekristalliseerd.
Ik ga ervan uit dat er een evenwicht zal ontstaan, bijvoorbeeld als
het gaat over welk percentage mensen zal kiezen voor een alfahulp. Wij
weten dat niet. Ik wil ook geen percentage vastleggen. Het zou wel
logisch zijn om uit te gaan van een verdeling die wij eerder kenden.
Omdat wij daarin een scherp onderscheid maken, zullen mensen er dus
ook niet op achteruitgaan wat betreft arbeidsomstandigheden, zeg ik
tegen de SP-fractie. Velen zullen erop vooruitgaan omdat ze worden
gestimuleerd om weer bij een thuiszorgorganisatie in dienst te treden.
Daardoor krijgen zij een salaris dat anders berekend is. Dat is het
verschil tussen in loondienst werken en alfahulp zijn: er wordt
pensioen betaald en er is sociale zekerheid. Sommige vrouwen kiezen
bewust voor een functie als alfahulp. Dat kan heel veel verschillende
redenen hebben. Het kunnen mensen zijn die daaraan niet veel waarde
hechten of die een kapitaalkrachtige echtgenoot hebben en die weten
dat hun risico's wel op een andere manier gedekt zijn. Ik treed daar
verder niet in.
Mevrouw Leijten (SP):
In Leiden zijn vrouwen die in de bijstand zaten succesvol
gere-integreerd naar een vast dienstverband in de thuiszorg. Zij
werden geconfronteerd met de eis om als alfahulp te gaan werken. Vijf
dagen werden drie dagen. Nu worden zij weer in loondienst genomen,
maar wel voor twee schalen lager waardoor hun nettosalaris feitelijk
de helft achteruitgaat. Vindt de staatssecretaris dit een keuze?
Staatssecretaris Bussemaker:
Ik ken dat individuele geval niet. De afspraak is dat wij zo veel
mogelijk het oplossen van die ongewenste overgang van werken in
loondienst naar alfahulp voor diegenen die dat willen en waar dat kan,
gaan stimuleren. Die afspraak is gemaakt met de VNG, met ActiZ en BTN
om die mensen weer zo veel mogelijk in loondienst te krijgen. Volgens
mij wordt mevrouw Leijten dus op haar wenken bediend.
Mevrouw Leijten (SP):
Vindt de staatssecretaris schaal 5 acceptabel, daar waar dat drie jaar
geleden nog schaal 15 of 20 was?
Staatssecretaris Bussemaker:
Ik ga niet over individuele gevallen. Ik ken dit voorbeeld niet. Ons
algemene streven is om mensen die onbedoeld alfahulp zijn geworden, zo
veel mogelijk te laten terugkeren in loondienst.
Mevrouw Leijten (SP):
Dat is een prima streven en dat steunen wij ook. Dit is een voorbeeld
uit Leiden, maar zo krijg ik ze ook uit Hoorn, Maastricht, Bergen op
Zoom en veel kleinere plaatsen. Vrouwen geven aan dat zij graag in
loondienst willen, maar als hun schaal 5 wordt aangeboden en zij
effectief de helft achteruitgaan, kunnen zij dat niet accepteren en
gaan zij liever de bijstand in. Ik vind dat geen goede keuze. Daarom
vraag ik de staatssecretaris om niet alleen te overleggen over de
vraag of deze vrouwen weer in loondienst genomen kunnen worden, maar
om ook een uitspraak te doen over de functiewaardering. Hetzelfde werk
gebeurde eerst in loondienst, toen werd het gedaan door alfahulpen en
nu worden die vrouwen weer in loondienst genomen; maar wel twee
schalen lager. Vindt de staatssecretaris dit gewenst en wil zij
hierover eisen stellen in het overleg met ActiZ en BTN? Die gemeenten
betalen nog steeds hetzelfde bedrag en hebben hun bedragen misschien
wel verhoogd vanwege de problemen met de alfahulp.
Staatssecretaris Bussemaker:
Het is heel simpel. Als een alfahulp weer in dienst treedt bij een
aanbieder, moet dat volgens de geldende cao gebeuren. Ze komen dan een
loondienst met alles wat daarbij hoort. Het is de verantwoordelijkheid
van de sociale partners. Ik heb al een- en andermaal gezegd dat ik
daarover uitgebreide afspraken heb gemaakt met hen. Ik ga ervan uit
dat dit goed gaat. Misschien is het aardig om te noemen dat de
brancheorganisatie BTN haar medewerkers allemaal inschaalt op niveau
15 en andere partijen kunnen daaraan een voorbeeld nemen. Dat is wel
een taak die sociale partners met elkaar moeten oppakken.
Mevrouw Leijten (SP):
Hier wringt dus dat de staatssecretaris zich niet uitspreekt over een
functiewaarderingsniveau in de thuiszorg. Hier wringt dat echt.
Blijkbaar kan BTN schaal 15 aanbieden en zegt ActiZ -- of haar leden
-- dat schaal 5 wel genoeg is. De cao wordt niet ontdoken, maar gewone
mensen zien hun salaris fors verlaagd worden. Dat moet niet een van de
uitkomsten van dit wetsvoorstel zijn.
Staatssecretaris Bussemaker:
Ik ben volgens mij heel duidelijk geweest. Mensen vallen dan gewoon
onder een cao. Er zijn goede voorbeelden waarbij inschaling op niveau
15 plaatsvindt. Anderen kunnen daar een voorbeeld aan nemen, maar ik
maak geen onderdeel uit van die arbeidsonderhandelingen. Dat geldt ook
voor de zorg in het algemeen. Die onderhandelingen gaan tussen sociale
partners. Dat ga ik voor dit onderwerp niet ineens veranderen. Wij
kunnen overigens ook lering trekken uit het onderzoek van PwC, want
dat gaat ervan uit dat meer medewerkers op een lager niveau komen. Ook
uit dat onderzoek blijkt echter dat heel veel instellingen juist op
niveau 15 personeel in dienst heeft. Er zijn ook nog de middelen van
de motie-Van Geel, die gebruikt kunnen worden om mensen op een
verantwoorde wijze terug te krijgen naar dat werk in loondienst.
Mevrouw Wolbert (PvdA):
Mijn vraag is van een geheel andere orde, maar past nog wel in dit
blokje arbeidsmarkt. Wij hadden het er zojuist over wat er gebeurt in
modellen waarin alfahulpen in een pool terechtkomen. Er is een
onderscheid tussen het kille licht van de lantaarnpalen en de warmte
van de kampvuren. Dit gaat over de warmte van de kampvuren. Hebben de
alfahulpen die in zo'n pool terechtkomen, collegiaal overleg? Is er
iemand die af en toe aan hen vraagt hoe het eigenlijk met hen gaat? Is
er af en toe ondersteuning? Alfahulpen kiezen er vaak voor om niet
gewoon hulp in de huishouding te worden maar om als alfahulp te werken
omdat zij iets willen betekenen in het leven van anderen. Dat zijn
vaak ernstige en zware situaties die zij van zich af willen kunnen
praten. Wat gebeurt er dus in zo'n pool met alfahulpen?
Staatssecretaris Bussemaker:
Dat is aan de gemeente. Het interessante van zo'n pool is juist dat
dat niet allemaal afzonderlijke, individuele alfahulpen zijn die
alleen naar een of twee cliënten gaan. Via die weg kunnen zij juist
met elkaar ervaringen uitwisselen en met elkaar dingen bespreken. Dat
is echter wel de verantwoordelijkheid van degene die dat organiseert.
Dat kan onder andere de gemeente zijn.
Mevrouw Wolbert (PvdA):
Een pool kan ook een kaartenbak zijn. Dat is echt iets anders dan een
pool waarop ik duid. Ik heb het over fysiek, intermenselijk contact en
uitwisseling van ervaringen, zodat men af en toe steun heeft aan
elkaar. Is er een manier om gemeenten of wie dit ook maar organiseert,
ertoe te stimuleren om uit te gaan van de warmte van de kampvuren en
niet van de koele neonlichten en de kaartenbakken?
Staatssecretaris Bussemaker:
Ik vind dat een interessante gedachte om met de gemeenten te
bespreken. Dan ben je eigenlijk een beetje terug bij de vraag wat de
Wmo en de WWB van elkaar kunnen leren, hoe je daartussen
dwarsverbanden kunt leggen en hoe je mensen ook van elkaar kunt laten
leren en elkaar kunt laten ondersteunen. Het moeten wel mensen zijn
die dat willen. Ik heb daar geen pasklaar antwoord op, maar ik vind
dit een interessant thema op te nemen.
Mevrouw Sap (GroenLinks):
De discussie over lantaarnpalen en kampvuren inspireert ook mij tot
een vraag. De staatssecretaris wil de alfahulpconstructie
uitdrukkelijk mogelijk blijven maken. Dat kan ik mij ook voorstellen,
want dat kan voor sommige vrouwen een goede opstap zijn. Vindt zij het
echter wenselijk dat vrouwen definitief in die constructie zitten of
ziet ook zij dit met name als een opstap? Is het in dat laatste geval
niet nodig dat wij enige ruimte creëren voor bijvoorbeeld scholen voor
alfahulpen, zodat zij kunnen doorgroeien? Zouden wij daar in het kader
van de toereikendheid van de financiële voorziening of het
persoonsgebonden budget niet enige ruimte voor moeten maken en niet
alleen strikt op het minimumloon gaan zitten maar iets daarboven? Dan
wordt het immers mogelijk dat alfahulpen doorgroeien.
Staatssecretaris Bussemaker:
Ja, maar ik zou dat niet willen voorschrijven. Het budget moet
toereikend zijn om een alfahulp het minimumloon te betalen en om
wellicht de administratie daaromheen te regelen. Wij hadden zojuist al
een discussie over de vraag of dit vooral een optie is voor
bijvoorbeeld herintreders, de zogenaamde "nuggers", of voor mensen met
een uitkering. Ja, het kan voor sommigen een opstap zijn. Ik vel daar
geen moreel oordeel over. Voor sommigen is dit misschien iets wat zij
tot in lengte van dagen graag op die manier willen blijven doen. Voor
anderen kan het een opstap zijn. Als er behoefte is aan scholing,
hebben wij bijvoorbeeld heel mooie samenwerkingsprojecten tussen VWS
en SZW op regionaal niveau om mensen op die manier een vast contract
in de zorg aan te bieden.
Het kan zijn dat het een eerste stap is. Anderen zullen dat wellicht
langdurig willen. Ik vind het wenselijk dat men meer wil scholen en
een stap wil zetten naar werk in loondienst. Overigens is dat meer een
vraag voor de bewindspersonen van Sociale Zaken. Het gaat hier met
name over de bescherming van de cliënt op een deelterrein, namelijk de
thuiszorg. Vervolgens is de vraag wat dit betekent voor mensen met
tijdelijke contracten et cetera. Het maken van die opstapjes op de
arbeidsmarkt is veel breder dan wij nu hier bespreken.
Mevrouw Sap (GroenLinks):
Ik vraag me af of de staatssecretaris dit te makkelijk wegschuift. Wij
vinden dat de cliënt moet kunnen blijven kiezen voor het
werkgeverschap. Wanneer dat een welbewuste keuze is, moet de cliënt
invulling kunnen geven aan goed werkgeverschap. Bij goed
werkgeverschap hoort dat je je verplichtingen niet minimaal invult,
maar dat je ruimte geeft aan de ontwikkeling van je medewerkers en de
mensen die je inhuurt. In die zin kan het bieden van die ruimte zeker
een taak zijn binnen de Wmo zelf. Dat moet niet zomaar naar Sociale
Zaken afgeschoven worden.
Staatssecretaris Bussemaker:
Dan ligt de verantwoordelijkheid niet zozeer bij de cliënt, maar bij
de gemeente. Die moet zorgvuldig omgaan met de mensen die ook
deelnemen in het kader van de Wmo, met name via alfahulp. Het is aan
de gemeente om na te denken hoe deze mensen geschoold kunnen worden.
Ik zie niet dat dit altijd mogelijk is binnen de vergoeding die geldt
voor die alfahulp. Zo redeneren wij ook niet bij het pgb.
Mevrouw Sap (GroenLinks):
Ik begrijp dat wij nog een brief krijgen over de Wmo en de WWB en de
WSW en de samenhang daartussen. Wil de staatssecretaris in die brief
nog eens op de verantwoordelijkheidsverdeling op dit punt ingaan? Hoe
kunnen wij het mogelijk maken dat mensen die in die
alfahulpconstructie zitten zo veel mogelijk worden gestimuleerd om
door te groeien naar plekken die meer perspectief bieden op de
arbeidsmarkt?
Staatssecretaris Bussemaker:
Ik ben zo vrij geweest om zonder mijn collega van Sociale Zaken te
kijken welke lessen wij uit die combinatie Wmo en WWB kunnen trekken.
Die brief duurt nog wel even. Daarvoor moeten wij wel het nodige
voorwerk verrichten. Ik ben het met mevrouw Sap eens dat het wenselijk
is om dan ook te kijken of dat breder te trekken is. Onze gesprekken
gaan erover hoe je maatschappelijke participatie en
arbeidsparticipatie kunt koppelen. Het ene is niet altijd belangrijker
dan het andere. Soms is maatschappelijke participatie een opstapje
voor een betaalde baan. Soms is een alfahulpcontract een opstapje naar
werken in loondienst. Maar dat is het niet in alle gevallen. Dat geldt
niet voor vrijwilligerswerk en het geldt ook niet voor alfahulpen.
Maar waar dat kan zijn wij graag bereid daarnaar te kijken.
Ik was bij het een-na-laatste blokje over de implementatie. Ik heb
vrij uitgebreid aangegeven dat wij ons erg willen inspannen om
cliënten en vooral ook gemeenten goed te informeren. Wij hebben een
plan van aanpak gemaakt met de gemeenten, thuiszorgaanbieders en
cliëntenorganisaties om die geïnformeerde toestemming goed over het
voetlicht te brengen. Afhankelijk van het einde van dit debat zullen
wij nader informeren over zorg in natura, over thuiszorg, pgb en
alfahulp. Wij gaan samen met de VNG voorlichtingsbijeenkomsten
organiseren voor gemeenten en thuiszorgaanbieders. Op de website
www.invoeringwmo.nl is de Pgb-Wijzer Wmo geplaatst waar men praktische
tips, voorbeelden en suggesties kan vinden.
Mevrouw Van Miltenburg vroeg expliciet of het implementatiebureau de
alfahulp bij zorg in natura actief heeft gepromoot. Nee, dat is niet
het geval. Men is zich zoals iedereen onvoldoende bewust geweest van
het gevaar dat bij zorg in natura massaal gebruikgemaakt zou worden
van alfahulp. Dat geldt niet alleen voor hen, dat kan ik hen ook op
geen enkele manier kwalijk nemen. Eigenlijk heeft niemand dat voorzien
en daarom staan wij hier ook.
Mevrouw Van Miltenburg vroeg ook nog of de helpdesk verschil maakt
tussen de financiële vergoeding en het pgb. Of juist omgekeerd,
begreep ik. Zij zei dat er juist wel een onderscheid gemaakt moest
worden. Nee, er is wel een mailwisseling geweest waarmee mijn
medewerkers gemeenten informatie hebben gestuurd. De gemeente Zutphen
heeft op grond van die informatie zelf geconstateerd wat het verschil
zou moeten zijn. Kortom, ik kan dat op geen enkele manier bevestigen.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Ik ben blij dat de staatssecretaris zelf de gemeenten Zutphen noemt.
Zelf heb ik mijn informatie van de gemeente Brunssum, die van de
persoon die bij het implementatiebureau achter de telefoon zat,
letterlijk als antwoord kreeg: zorg er nou maar voor dat de hoogte van
het bedrag voor een pgb en de hoogte van het bedrag van de financiële
vergoeding niet hetzelfde zijn, zodat het voor de burger duidelijk is
dat het gaat om twee verschillende dingen. Blijkbaar is er ook een
mailwisseling geweest met de gemeente Zutphen. Ik wil graag dat de
staatssecretaris het implementatiebureau en de gemeenten -- die mij
niet allemaal hebben gesproken maar wellicht ook in verwarring zijn --
actief gaat informeren dat de hoogte van enerzijds het pgb en
anderzijds de financiële vergoeding in principe gelijk kunnen zijn,
omdat het om het zelfde soort zorg gaat.
Staatssecretaris Bussemaker:
Het is ook niet de bedoeling dat daar een verschil tussen moet
bestaan. Ik zal dit nog eens een keer checken, want ik wil het zelf
precies weten. Voor de schorsing hebben wij met elkaar uitgebreid
besproken hoe de verhouding is tussen de financiële vergoeding en het
pgb. Het kan zijn dat iemand een pgb voor meer krijgt en dan kan er
een ander bedrag bij horen. Ook als je met een pgb een alfahulp
inschakelt, moet je echter het minimumloon betalen. Dat kan niet per
definitie het verschil uitmaken in de financiële vergoeding.
Ik ga nu over naar de amendementen. Het amendement op stuk nr. 5 van
mevrouw Van Miltenburg is vervallen.
De voorzitter:
Staatssecretaris, ik had begrepen dat u over de amendementen ...
Staatssecretaris Bussemaker:
Sorry, voorzitter, u had het nog zo aan mij gevraagd. Herstel: ik
begin bij de amendementen. Er zijn er best een aantal die ingrijpen op
dezelfde problematiek. Het lijkt mij daarom verstandig dat ik de Kamer
nog voor de stemmingen een brief stuur waarin ik nog eens precies het
oordeel over de verschillende amendementen aangeef en bij sommige ook
nog inga op een paar technische aspecten. Bij een enkel amendement zal
ik nu bijvoorbeeld zeggen dat ik er op hoofdlijnen geen bezwaar tegen
heb, maar dat nog wel naar de techniek moet worden gekeken. In het
bijzonder wil ik bezien hoe de verschillende amendementen -- mochten
ze allemaal worden aangenomen -- op elkaar inwerken. Ik reageer nu dus
kort; later krijgt de Kamer een uitgebreider oordeel over de
amendementen.
Het amendement op stuk nr. 6 van mevrouw Van Miltenburg is naar mijn
oordeel ook opgenomen in een nieuw amendement dat zij met de heer Van
der Vlies heeft gemaakt. Daardoor lijkt dit amendement mij overbodig
geworden.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Daarin heeft staatssecretaris volledig gelijk. Ik trek dit amendement
dan ook hierbij in.
De voorzitter:
Het amendement-Van Miltenburg (stuk nrs. 6, I, II, III en IV) is
ingetrokken.
Staatssecretaris Bussemaker:
Met het amendement op stuk nr. 9 van de heer Van der Vlies, mevrouw
Van Miltenburg en mevrouw Willemse wordt "Een voorziening anders dan
in natura bestaat uit een persoonsgebonden budget of een financiële
vergoeding" expliciet in de wet opgenomen. Daarover hebben wij
vanmiddag een debat gehad. Ik heb geen principiële bezwaren tegen dit
amendement. Ik laat het oordeel dan ook graag aan de Kamer. Ik heb nog
wel een overweging om het aan te passen, maar daar zal ik schriftelijk
nog verder op ingaan. Als ik het goed heb begrepen, kan lid 1a
namelijk ook luiden: "Een voorziening anders dan in natura kan bestaan
uit een persoonsgebonden budget, waaronder het specifieke geval van de
financiële vergoeding". Daarmee geef je aan dat de alfahulp weliswaar
een aparte deelcategorie is, maar juridisch meeloopt in het pgb.
Het amendement op stuk nr. 11 van mevrouw Leijten regelt dat de nieuwe
aanbieder zo veel mogelijk het personeel van de oude aanbieder
overneemt. Daarover is een uitgebreid interruptiedebatje geweest met
mevrouw Wolbert. Dit amendement moet ik ontraden. Niet omdat ik het
uit de weg wil gaan, maar er is echt een verschil met het openbaar
vervoer. Bij de hulp bij het huishouden gaat de hulp niet van de ene
aanbieder over op de andere. Mij is een- en andermaal gevraagd om de
keuzevrijheid van de cliënt centraal te stellen en de cliënt de
gelegenheid te geven ook bij een andere aanbieder die hulp te vragen.
Ja, daarmee is de keuzevrijheid inherent aan de Wmo en is de gemeente
dus verplicht om andere aanbieders te contracteren. In het amendement
staat ook: "zo veel mogelijk". Die oproep kan ik moreel wel steunen,
maar ik kan die juridisch niet in een amendement onderbouwen. Vandaar
dat wij in het wetsvoorstel een nieuw artikel hebben opgenomen met een
overlegbepaling erin. Oude en nieuwe aanbieders moeten met elkaar
overleggen. Uit die bepaling mag je ook afleiden dat men zijn best zal
doen om zo veel mogelijk personeel over te nemen. Gelukkig gebeurt dat
steeds meer.
Mevrouw Leijten(SP):
Voorzitter. Ik begrijp werkelijk niet hoe dit de keuzevrijheid van
iemand raakt. Iemand kan namelijk heel erg tevreden zijn over
aanbieder X, maar als de gemeente beslist dat aanbieder X niet
gecontracteerd wordt, staat diegene in de kou. Dit gaat over "mens
volgt werk", iets waar de PvdA voor gestreden heeft toen wij het
wetsvoorstel voor de Wmo hebben behandeld. U zei daarvan dat het inzet
had, omdat het mensenwerk is en wij mensen niet de dupe moeten laten
worden van het systeem. Het raakt de cliënt niet. Als die wil
overstappen op een andere aanbieder, is die altijd vrij om dat te
doen, ook als dat consequenties heeft voor degene die bij hem
thuiskomt.
De voorzitter:
U hebt nog een tweede termijn.
Mevrouw Leijten(SP):
Het gaat er hier echt om dat wij mensen zo veel mogelijk over laten
nemen door een nieuwe aanbieder.
Staatssecretaris Bussemaker:
En daarom hebben wij de overlegbepaling in de wet opgenomen. Die komt
daaraan tegemoet, dus u wordt op uw wenken bediend. Als u het doet op
de manier die u wilt, kan ik niet anders zeggen dan dat u de mensen
een rad voor ogen draait. Er staat namelijk "zo veel mogelijk" bij.
Dat laat zich niet omschrijven en is juridisch op geen enkele manier
afdwingbaar. Juist via de overlegbepaling zorgen wij ervoor dat
partijen bij elkaar gaan zitten en met elkaar gaan praten om, waar
mogelijk, personeel over te laten gaan op de nieuwe aanbieders. Die
nieuwe aanbieders kunnen nooit precies weten hoeveel hulp zij precies
moeten gaan leveren, want dat hangt af van de keuzes die burgers
maken.
Mevrouw Sap (GroenLinks):
Ik wil hier nog wel even op doorgaan, want mijn fractie steunt dit
amendement. Wat de staatssecretaris hier tegenin brengt, vind ik te
mager. Ik vraag mij ten eerste af waarom "zo veel mogelijk" niet zou
kunnen. In juridische teksten staat zo vaak dat iets moet, tenzij
zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten. In die zin zou je dit
ook kunnen lezen. Als dat wel kan, dus de formule "tenzij zwaarwegende
redenen zich daartegen verzetten", snap ik niet waarom dit niet zou
kunnen. Ten tweede hebben wij eerder gevraagd wat het principiële
verschil met het openbaar vervoer is. Dat dit iets ingewikkelder is,
omdat het niet overgaat van aanbieder 1 naar aanbieder 2, maar
misschien van aanbieder 1, 2, 3 naar aanbieder 4, 5, 6, begrijp ik,
maar dat betekent toch niet dat het niet te regelen is? Als u hieraan
prioriteit verleent, is dit volgens mij gewoon te regelen. Ik hoor
eigenlijk geen argumenten om dit amendement niet te steunen.
Staatssecretaris Bussemaker:
Je moet geen valse beloften doen. De overlegbepaling dwingt partijen
er juist toe om er met elkaar over te praten. Het is redelijk als je
van hen vraagt om daar afspraken over te maken. Als je daarentegen
zegt dat zij dat moeten doen, creëer je een probleem. Je kunt van
tevoren namelijk niet aangeven, ook aan de aanbieders niet, hoeveel
hulp zij mogen gaan leveren, want dat is afhankelijk van de burger. U
vraagt mij een- en andermaal bij debatten om de keuzevrijheid van
cliënten centraal te stellen. Dan moeten er dus verschillende
aanbieders zijn en kun je die aanbieders niet verplichten om precies
zo veel mensen over te nemen van de aanbieder die de opdracht niet
meer heeft. Dat kan niet, want dat hangt af van wat burgers willen.
Het streven vind ik zeer sympathiek. Medewerkers mogen niet verloren
gaan voor de zorg. Medewerkers die dit werk doen, moeten zo veel
mogelijk behouden blijven en cliënten hechten zeer aan hun oude
medewerker. Alles wat wij daaraan kunnen doen, moeten wij doen.
Daartoe heb ik een stap gezet door in deze wetswijziging die
overlegbepaling op te nemen.
Ik ben ondertussen bij het amendement op stuk nr. 12 van de heer Van
der Vlies aangekomen. Dat is deze avond een beetje een vreemde eend in
de bijt, want dat gaat niet over huishoudelijke hulp, maar over een
vergoeding van woningaanpassingen.
In het amendement wordt gemeenten gevraagd om er rekening mee te
houden als mensen in een gewijzigde leefsituatie terechtkomen, zodat
zij opnieuw een woningaanpassing kunnen doen. Wij kunnen er een
principieel debat over voeren of dit in de wet geregeld moet worden,
dan wel dat wij dit aan de gemeenten overlaten en dit tot de
beleidsvrijheid van de gemeenten behoort, dan wel dat wij het nog eens
in een bestuurlijk overleg moeten bespreken. Ik snap wat de heer Van
der Vlies aangeeft. Ik heb er ten principale geen problemen mee, maar
er valt over te twisten of wij dit bij wet moeten regelen. Er zijn
voor- en tegenargumenten te geven. Ik zou zeggen: dat wat wij nu
regelen, moet echt geregeld worden. Dit is voor mij daarentegen een
zaak waarover je nog kunt twisten. Alles bij elkaar genomen, laat ik
het oordeel over dit amendement graag aan de Kamer. Principieel heb ik
er geen bezwaar tegen.
In het amendement-Leijten op stuk nr. 13 wordt niet alleen gevraagd om
het personeel van de oude aanbieder over te nemen, maar bovendien om
dit te doen op grond van bestaande arbeidsvoorwaarden. Ik ontraad dit
amendement. Bij het vorige amendement heb ik al gezegd dat dit niet
uitvoerbaar is. Daaruit volgt dat ook dit amendement ontraden moet
worden.
In het amendement van mevrouw Leijten over de schriftelijke
toestemming van de zorgvrager "by informed consent" zit ook weer een
spanning. Aan de ene kant is er de kwestie van de bescherming van de
burger: moet hij schriftelijk toestemmen, en wat betekent dat? Er kan
immers ook een handtekening gevraagd worden. Aan de andere kant is er
de beleidsvrijheid van de gemeente. Onze oplossing is: creëer kaders
en creëer daarin de mogelijkheid om duidelijke voorlichting te geven.
Als de Kamer het per se zo wil, heb ik ook tegen dit amendement geen
principiële bezwaren. Het oordeel over dit amendement laat ik dus aan
de Kamer.
Het aangepaste amendement van mevrouw Van Miltenburg en de heer Van
der Vlies komt eigenlijk terug op het centrale thema "zorg in natura,
pgb en vergoeding". Het doel is het pgb onverkort in de wet te
handhaven. Daarnaast wordt in het amendement het opschrift veranderd.
Dit gaat dan luiden: "Wijziging van de Wmo in verband met een
verplichting voor het college van burgemeester en wethouders om op
begrijpelijke wijze inlichtingen te verstrekken over de keuze tussen
de verschillende wijzen waarop een aanspraak tot gelding kan worden
gebracht, en enige andere wijzigingen". Ook tegen dit amendement heb
ik ten principale geen bezwaar, als maar duidelijk wordt dat onder het
pgb ook de alfahulp kan vallen.
Daarbij verwijs ik terug naar het eerdere amendement, waarover ik het
net had. Ik denk dat dit amendement nog verbeterd kan worden.
Suggesties daarvoor zal ik ook schriftelijk doen toekomen. Het
amendement brengt tot uitdrukking dat het pgb vergelijkbaar moet zijn.
Daarnaast staat in het wetsvoorstel dat wij bij de Kamer hebben
ingediend, dat het pgb toereikend moet zijn. In dit amendement wordt
"toereikend" weer geschrapt. Ik weet niet of dat expliciet de
bedoeling is van de indieners. Als dat niet zo is, zou het amendement
aangepast moeten worden om "toereikend" erin te houden. Als de
indieners dat met mij eens zijn, kunnen zij ook beter tot uitdrukking
brengen dat het pgb en dus ook de financiële vergoeding direct naar de
burger moeten gaan. Dat is wat wij met het wetsvoorstel wilden
regelen, maar dat wordt geschrapt met het amendement. Er is een
samenhang tussen dit amendement en het amendement op stuk nr. 9. Ik
kan me dus voorstellen dat die op de een of andere manier op elkaar
moeten worden afgestemd.
Het amendement op stuk nr. 16 van de leden Van der Vlies en Van
Miltenburg houdt een verbetering in van de formulering van wat er met
informatie moet gebeuren. Het voorstel is om dat als volgt te
formuleren: "licht in duidelijke en begrijpelijke bewoordingen in".
Dat lijkt mij een verbetering van de thans voorliggende wetstekst.
Misschien is het goed om daaraan toe te voegen dat de informatie in
het bijzonder moet gaan over zorg of ondersteuning anders dan in
natura. Het oordeel over dit amendement laat ik aan de Kamer.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Mevrouw Wiegman wil graag het woord.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik wil graag een ordevoorstel doen. De staatssecretaris
heeft heel uitgebreid geantwoord. Zij heeft toegezegd een brief aan de
Kamer te sturen, waarin zij nader ingaat op de amendementen. Ik heb
eigenlijk zeer veel behoefte om dit debat maar ook die brief terug te
koppelen in mijn fractie. Volgens mij zitten wij inhoudelijk heel
dicht bij elkaar. Ik verzoek u daarom om de tweede termijn van dit
debat volgende week te houden, waarbij wij een en ander kunnen
combineren. Volgens mij kunnen wij dan toch tot een spoedige afronding
van de behandeling van dit wetsvoorstel komen.
De voorzitter:
Wordt dit verzoek ondersteund door de andere fracties?
Het woord is aan de heer Van der Vlies.
De heer Van der Vlies (SGP):
Voorzitter. Het is jammer van de vele vergadertijd die wij eigenlijk
opofferen. Als een verzoek van die orde gedragen wordt door een
Kamermeerderheid, wil ik me er niet tegen verzetten. De SGP-fractie
heeft overigens geen behoefte aan uitstel.
De voorzitter:
Wie wil het verzoek van mevrouw Wiegman steunen? Ik zie dat de VVD- en
de CDA-fractie dit in ieder geval steunen.
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):
Voorzitter. Ik wil het verzoek ondersteunen. Kunnen wij dan wel de
brief en het verslag van deze bijeenkomst hebben ontvangen, zodat wij
daarop kunnen terugvallen?
De voorzitter:
Dat is mogelijk. Ik heb begrepen dat het debat eventueel donderdag zou
kunnen plaatsvinden. Ik verzoek de staatssecretaris om de brief over
de amendementen ruim daarvoor aan de Kamer te sturen.
Staatssecretaris Bussemaker:
Voorzitter. Dat is mogelijk.
De voorzitter:
Dan bedank ik de staatssecretaris voor de beantwoording tot nu toe.
Ook bedank ik de Kamerleden.