Petitie 'vetmelkers'
01 april 2009 - kamerstuk
Kamerbrief waarin de minister reageert op een de petitie van de
`vetmelkers'. Deze werd tijdens het AO over de Landbouw- en
Visserijraad overhandigd. Er is ambtelijk overleg gevoerd met de
vetmelkers.
Meer informatie
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2502 LS 's-GRAVENHAGE
TRCJZ/2009/945 01 april 2009
directie Juridische Zaken
Geachte Voorzitter,
In het Algemeen overleg dat ik op 19 maart voerde met de vaste commissie voor
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) over de Landbouw- en Visserijraad, heb ik
toegezegd schriftelijk te reageren op de petitie van de zogenoemde 'vetmelkers', die mij
tijdens dat Algemeen Overleg (AO) is overhandigd.
De petitie bevat een aantal elementen waar het handelen van mij en mijn
ambtsvoorganger, dan wel het ministerie van LNV aan de orde komt. Op die onderdelen
zal ik ingaan. Op 24 maart heeft op ambtelijk niveau overleg plaatsgevonden met een
delegatie van de vetmelkers, waarin zij hun petitie nader hebben toegelicht. Mijn reactie is
mede op die nadere toelichting gebaseerd.
1. Beweerdelijke grove fouten
De centrale klacht in de petitie betreft de brieven van 15 en 19 februari 2007 van mijn
ambtsvoorganger aan de individuele vetmelkers. Hierin zouden grove fouten zijn gemaakt
die tot op de dag van vandaag niet zijn hersteld, en beloftes die daarin zijn gedaan zouden
nog steeds niet zijn nagekomen. Het betreft de brieven waarin aan de vetmelkers een
tweetal opties is geboden om de registratie van hun melkquotum bij het Productschap
Zuivel te laten aanpassen.
De vetmelkers stellen nu dat zij aan deze brieven de toezegging mochten ontlenen dat zij
met gebruikmaking van één van deze opties een zelfde hoeveelheid melk heffingvrij
zouden kunnen blijven leveren als voor de wijziging van de vetcorrectieregels. De 'grove
fouten' waarvan de petitie in dit verband spreekt, betreffen de in de brieven genoemde
cijfers met betrekking tot de omvang en de vetreferentie van het vervangende quotum.
Ik stel vast dat betrokkenen meer in bedoelde brieven willen lezen dan wat er
daadwerkelijk is aangeboden. In de interpretatie die de vetmelkers nu wensen te geven
aan de brief zou mijn ambtsvoorganger hebben toegezegd dat de wijziging van de
vetcorrectieregels in feite voor de vetmelkers zonder gevolg zou blijven. Dit is echter niet
wat is toegezegd, en de brief is wat mij betreft ook helder. Er wordt een handreiking
geboden omdat was gebleken dat in een aantal gevallen het bestaande quotum in
kilogrammen door de toepassing van de negatieve vetcorrectie niet kon worden
volgemolken, uitgaande van melkproductie met een vetgehalte rond het nationaal
gemiddelde, respectievelijk met het vetgehalte dat de desbetreffende vetmelker in het
superheffingsjaar 2006/07 realiseerde (de zogenoemde opties A en B). In de brieven staat
expliciet, geïndividualiseerd per vetmelker, waar het bod in kilogrammen en met
bijhorende vetreferentie precies op uitkomt. In de brief die mijn ambtsvoorganger op 16
februari 2007 aan de Kamer zond, is ook aangegeven dat de geboden opties zeker niet
steeds een alomvattende oplossing inhouden in die zin dat zonder verdere investeringen
in quotum de bedrijfsvoering ongewijzigd zou kunnen worden voortgezet.
De optie met een nieuw referentievetgehalte afhankelijk van het eerdere
leveringsvetgehalte, bood de mogelijkheid aan de desbetreffende vetmelkers de 25%
vetcorrectie optimaal te gebruiken, ervan uitgaande dat het leveringsvetgehalte hetzelfde
zou blijven. In de praktijk is echter gebleken dat vetmelkers melk met hogere vetgehaltes
zijn gaan leveren.
Dat betrokkenen met het gebodene niet tevreden waren, was al snel duidelijk. Dit heeft
geleid tot nadere besprekingen met de vetmelkers en een AO met de vaste commissie
voor LNV in april 2007, waar ik een aanvullende voorziening heb toegezegd. Dat wil echter
niet zeggen dat er fouten zouden zijn geslopen in de geboden mogelijkheden tot
omzetting door het productschap van de registratie van de quota van de vetmelkers zoals
deze per brief op 19 februari 2007 aan de vetmelkers zijn voorgelegd.
Wel is abusievelijk onder de desbetreffende brief een bezwaarclausule vermeld. De brief
komt neer op een feitelijk aanbod en is dus geen besluit dat voor bezwaar of beroep
vatbaar is, hetgeen later in de procedure ook is komen vast te staan. De vetmelkers stellen
dat hen hiermee de kans op een rechterlijke beoordeling van hun casus is ontnomen. Dit
is evenwel niet het geval, hetgeen ook mag blijken uit het feit dat de zaak van de
vetmelkers inhoudelijk aan de orde is gekomen in een hieronder nader te bespreken
rechtzaak.
2. Verplichting tot bieden van oplossingen
In de petitie stellen de vetmelkers andermaal dat ik gehouden zou zijn een oplossing voor
hun situatie te bieden. Die oplossing wordt gedefinieerd als het toedelen van (extra)
quotum aan de vetmelkers ofwel een zodanige overgangsregeling die soelaas biedt zodat
de vetmelkers kunnen overleven. Die tweede mogelijkheid vat ik aldus op dat hiermee
wordt gedoeld op het voortzetten tot het eind van de superheffing van de door mij voor
één jaar geboden overgangsvoorziening, waarbij een deel van de verschuldigde
superheffing via de nationale reserve wordt verevend. Dit komt in wezen neer op een
vergroting van de heffingvrij te produceren hoeveelheid.
Ik kom tot de conclusie dat dit niet aan de orde kan zijn. In feite wordt mij gevraagd om
eenzijdig, vanuit de Nederlandse overheid, de inperking van de negatieve vetcorrectie ten
aanzien van de vetmelkers teniet te doen, dus om de vetcorrectiesystematiek van
Verordening (EG) nr. 595/2004, zoals zij nu luidt, ten dele haar effect te ontnemen. Dat kan
niet aan de orde zijn.
Ik wijs in dit verband ook op het arrest van het Gerechtshof te Den Haag van 11 november
2008, gewezen in een hoger beroep in kort geding tussen negen vetmelkers en de Staat,
waarin de hele casus van de vetmelkers uitvoerig aan de orde is geweest. In onderdeel 7
van dit arrest spreekt het Hof als zijn oordeel uit dat de wijziging van de vetcorrectieregels
niet onrechtmatig is wegens schending van het evenredigheidsbeginsel als onderdeel van
de algemene beginselen van gemeenschapsrecht. In onderdeel 8 oordeelt het Hof verder
dat de Staat niet onrechtmatig heeft gehandeld door geen voorziening te treffen op grond
waarvan de vetmelkers uit de nationale reserve aanvullende quota kunnen krijgen om de
voor hen ernstige gevolgen van de afschaffing van de negatieve vetcorrectie op te vangen.
Zoals ik ook in het AO van april 2007 al aangaf, zouden de door de vetmelkers gewenste
verdere voorzieningen ten laste moeten komen van de nationale reserve. Het is mijn
beleid, evenals dat van mijn voorgangers, steeds geweest om die reserve tot het absoluut
nodige minimum te beperken om de Nederlandse melkveehouders in staat te stellen
optimaal gebruik te maken van het Nederlandse landenquotum. Dit betekent ook dat
verdergaande voorzieningen voor enkelen tot gevolg zouden hebben dat daarvoor voor
de hele sector inhoudingen op het quotum moeten plaatsvinden.
3. Initiatief voor de inperking van de vetcorrectie
In de petitie wordt gesteld dat Nederland het voorstel tot beperking van de negatieve
vetcorrectie heeft ingediend, hetgeen vanuit het ministerie steeds zou zijn ontkend. Deze
stelling behoeft naar mijn oordeel nuancering.
De vetmelkers hebben zich altijd op het standpunt gesteld dat de wijziging van de
vetcorrectieregels een 'opzetje' zou zijn geweest vanuit de rest van de Nederlandse
melkveehouderij, respectievelijk het ministerie en het Productschap Zuivel. Dit is evenwel
niet het geval, hetgeen vanuit het ministerie ook steeds is aangegeven. Het ministerie en
het productschap zijn er wel steeds helder in geweest dat de wijze waarop van de
negatieve vetcorrectie gebruik werd gemaakt niet paste in het stelsel van de
superheffingsregeling en hebben nimmer ontkend dat zij dit standpunt ook in
besprekingen met de Commissie hebben geuit. Dit onder andere in het kader van een
door de Commissie in juni 2006 aan het Beheerscomité Zuivel voorgelegd ontwerp tot
wijziging van Verordening (EG) nr. 595/2004, waarin mede de negatieve vetcorrectie aan
de orde was. Het initiatief tot aanpassing van de vetcorrectieregels is dan ook wel degelijk
van de Commissie gekomen. Nederland en andere lidstaten vonden echter, gelet op de
ervaringen in de nationale toepassingspraktijk, dat het Commissievoorstel niet alle
onderdelen van die toepassingspraktijk voldoende afdekte, waarna een aanpassing van
het voorstel heeft plaatsgevonden en waaruit de huidige regeling is ontstaan.
4. Tot slot
In het AO van april 2007 heb ik bij wijze van overgangsmaatregel toegezegd een deel van
de verschuldigde superheffing voor het toen net gestarte quotumjaar 2007/2008 via
verevening ten laste van de nationale reserve te laten brengen. Het productschap heeft
hier bij de verzending van nota's voor de superheffing verder uitvoering aangegeven.
Op deze wijze is, naast de door de verordening al gegeven overgangstermijn, voorzien in
een extra jaar waarin enig respijt aan de vetmelkers is gegeven om hen in staat te stellen
hun bedrijfsvoering aan te passen aan de gewijzigde regels. Deze overgangsmaatregel
was in overeenstemming met hetgeen ik aan de Kamer in het AO heb toegezegd en is ook
door de rechter, zoals hierboven aangegeven, als voldoende beschouwd. Tot
verdergaande tegemoetkomingen ben ik gehouden noch bereid, gelet op de
consequenties die dit zou hebben voor de nationale reserve en ook omdat de door de
vetmelkers gewenste oplossingen erop neer zouden komen dat aan de inperking van de
vetcorrectie, waartoe op Europees niveau is besloten en waarvan de rechter uitgaat van de
rechtmatigheid, door mij effectief geen gevolg zou worden gegeven. Ik ben mij ten
zeerste bewust van de ingrijpende gevolgen die de gewijzigde verordening heeft voor de
betrokkenen. Ik stel evenwel ook vast dat de door mij op onverplichte basis gegeven extra
aanpassingstijd in het algemeen niet door betrokkenen is benut om hun bedrijfsvoering
aan de nieuwe situatie aan te passen, hetzij via quotumtransacties, hetzij door wezenlijke
aanpassingen in de productievolumes. De moeilijke situatie waarin die betrokkenen zich
thans bevinden is dan ook in mijn ogen niet alleen de resultante van de gewijzigde
verordening, maar ook van individuele bedrijfsbeslissingen.
DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,
G. Verburg
Ministerie van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit
directie Juridische Zaken
team Marktordening en
PBO
Bezuidenhoutseweg 73
Postadres: Postbus 20401
2500 EK 's-Gravenhage
Telefoon: 070 3784269
Fax: 070 3786127
Telegramadres: Landvis
Telex: www.minlnv.nl
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit