Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Besluit van
tot wijziging van het Besluit
bekostiging WPO en het
Inrichtingsbesluit W.V.O.
houdende vaststelling van de
wijze van meting en beoordeling
van leerresultaten
Op de voordracht van de Staatssecretarissen van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
van xxx, nr. xxx, directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze
Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
Gelet op artikel 10a, vijfde lid, van de Wet op het primair onderwijs en artikel 23a1,
vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;
De Raad van State gehoord (advies van xxx, nr. xxx);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretarissen van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap, van xxx, nr. xxx, directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht
mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
Hebben goedgevonden en verstaan:
ARTIKEL I
Het Besluit bekostiging WPO wordt gewijzigd als volgt:
3
093
OCW 1
B2683.K-. versie 25-03-09 1
Na artikel 34 wordt ingevoegd Hoofdstuk IIIA luidend als volgt:
Hoofdstuk IIIA. Meting en beoordeling leerresultaten basisschool
Artikel 34.1 Uitgangspunten bij meting leerresultaten
1. De leerresultaten, bedoeld in artikel 10a, van de wet worden gemeten aan de hand
van de door het bevoegd gezag gekozen toetsen, indien die toetsen:
a. kennis en basisvaardigheden van ten minste rekenen en wiskunde en Nederlandse
taal meten;
b. voldoen aan de eisen betreffende validiteit, betrouwbaarheid en normering die door
de Commissie Testaangelegenheden Nederland zijn gesteld;
c. gegevens bevatten om schoolvorderingen te meten;
d. landelijk genormeerd kunnen worden; en
e. zijn afgenomen in overeenstemming met de afnameaanwijzingen, die zijn
opgenomen in de toetshandleiding bij de desbetreffende toets .
2. Bij de beoordeling van de toetsresultaten hanteert de inspectie relatieve normen. De
grenzen die de inspectie als norm voor het oordeel voldoende dan wel onvoldoende
resultaat baseert, zijn gecorrigeerd voor groepskenmerken en individuele kenmerken
van leerlingen, met dien verstande dat deze correctie in elk geval betrekking heeft op
leerlingen als bedoeld in artikel 27, eerste lid.
Artikel 34.2 Correctie van meting
Bij de meting van leerresultaten als bedoeld in artikel 10a van de wet, kan een correctie
plaatsvinden met betrekking tot:
a. leerlingen die zijn geïndiceerd voor leerwegondersteunend onderwijs als bedoeld in
artikel 10e van de Wet op het voortgezet onderwijs;
b. leerlingen voor wie op grond van psychosociale of cognitieve gronden specifieke
voorzieningen noodzakelijk zijn en zijn getroffen en voor wie een
ontwikkelingsperspectief aan de hand van de voor hen geldende tussendoelen is
opgesteld;
c. leerlingen die in het zevende of achtste jaar zijn ingestroomd;
d. leerlingen die een andere toets hebben afgelegd dan de andere leerlingen in dat
schooljaar dan wel geen toets hebben afgelegd en op wie de onderdelen a, b en c niet
van toepassing zijn;
e. kleine scholen.
3
093
OCW 1
B2683.K-. versie 25-03-09 2
Artikel 34.3 Meetperiode kleine scholen
Indien het aantal leerlingen op basis waarvan de leerresultaten worden gemeten in 3
schooljaren tezamen minder is dan 30 wordt gebruik gemaakt van de toetsgegevens
over 5 schooljaren.
Artikel 34.4 Ministeriële regeling vastleggen toetsen, totstandkoming beoordeling en
correctie meting leerresultaten
1. Toetsen die voldoen aan de criteria, bedoeld in artikel 34.1, eerste lid, worden
opgenomen in een ministeriële regeling.
2. Bij ministeriële regeling worden geregeld:
a. voor elke toets als bedoeld in artikel 34.1, eerste lid, de uitwerking van de wijze
waarop de beoordeling tot stand komt;
b. voor zover van toepassing, de wijze van correctie van de meting vanwege het feit dat
de leerling is geïndiceerd voor leerwegondersteunend onderwijs;
c. de wijze van correctie van de meting voor groepskenmerken en individuele
kenmerken van leerlingen;
d. voor zover van toepassing, de wijze van correctie van de meting voor leerlingen die
een andere toets hebben afgelegd dan de andere leerlingen dan wel geen toets hebben
afgelegd;
e. wijze van beoordeling van de leerresultaten van kleine scholen
f. de normering waarop de inspectie het oordeel voldoende dan wel onvoldoende
leerresultaat baseert.
Artikel 34.5 Procedure inzake wijze van correctie van meting en normering
1. Vaststelling en wijzigingen in de vaststelling en correctie van meting alsmede in de
normering als gevolg van actualisatie van toetsgegevens, worden vastgesteld op
voorstel van de inspecteur-generaal van het onderwijs.
2. Indien sprake is van een voorgenomen wijziging in de systematiek van de beoordeling
van leerresultaten als bedoeld in artikel 10a van de wet geldt de volgende procedure:
a. gelet op recente ontwikkelingen, een eigen analyse als bedoeld in artikel 1 van
de Wet op het onderwijstoezicht, en signalen vanwege organisaties uit het
onderwijsveld, beslist de inspectie of zij Onze Minister een voorstel doet voor
wijziging in de systematiek van de beoordeling van leerresultaten als bedoeld in
artikel 10a van de wet;
b. over het concept-voorstel overlegt de inspectie met de daarvoor in aanmerking
komende organisaties uit het onderwijsveld;
3
093
OCW 1
B2683.K-. versie 25-03-09 3
c. de inspecteur-generaal van het onderwijs legt het voorstel voor aan Onze
Minister, onder vermelding van de wijze waarop in het voorstel rekening is
gehouden met de reacties van de geraadpleegde organisaties uit het
onderwijsveld;
d. Onze Minister besluit naar aanleiding van het voorstel over vaststelling van de
toetsen, bedoeld in artikel 34.4, eerste lid, de wijziging van de wijze van
correctie van de meting of de beoordeling van voldoende of onvoldoende
leerresultaat.
ARTIKEL II
Het Inrichtingsbesluit W.V.O. wordt gewijzigd als volgt:
Onder vernummering van hoofdstuk IV tot hoofdstuk V, wordt na artikel 36 een nieuw
hoofdstuk ingevoegd, luidend:
Hoofdstuk IV. Beoordeling leerresultaten
Artikel 37. Wijze waarop leerresultaten worden beoordeeld
1. De inspectie hanteert voor zover van toepassing de volgende indicatoren voor de
beoordeling van de opbrengsten van het onderwijs:
a. het rendement van de eerste twee leerjaren;
b. het rendement van de overige leerjaren;
c. het gemiddelde cijfer van het centraal examen;
d. het gemiddelde verschil tussen het cijfer van het centraal examen en het cijfer van
het schoolexamen.
2. De indicatoren worden onderscheiden naar de in artikel 23a1, eerste lid, van de wet
genoemde schoolsoorten en leerwegen.
3. De in het eerste lid, onder a, genoemde indicator wordt bepaald door het verschil
tussen de verwachte onderwijspositie van de leerling op basis van het onderwijskundig
rapport van de directeur van de basisschool, bedoeld in artikel 42 van de Wet op het
primair onderwijs, en de door de leerling daadwerkelijk bereikte onderwijspositie in het
derde leerjaar.
4. De in het eerste lid, onder b, genoemde indicator heeft betrekking op de mate waarin
3 leerlingen in de leerjaren na het tweede leerjaar zonder vertraging of afstroom het
093
OCW 1
B2683.K-. versie 25-03-09 4
diploma hebben behaald. Daarbij wordt een leerling aangemerkt als te zijn bevorderd
indien deze aan het eind van het schooljaar is overgegaan naar het volgende leerjaar
van dezelfde of een hogere opleiding.
5. De in het eerste lid, onder c, genoemde indicator omvat een naar leerlingaantallen
gewogen gemiddeld cijfer over alle vakken of een cluster van vakken.
6. De in het eerste lid, onder d, genoemde indicator omvat het gemiddelde verschil
tussen de cijfers van het schoolexamen en het centraal examen over een periode van
drie jaren.
7. Indien de leerling is geïndiceerd voor leerwegondersteunend onderwijs, worden de in
het eerste lid, onder a tot en met c, genoemde indicatoren daarvoor gecorrigeerd.
8. Een in het eerste lid, onder b of c, genoemde indicator wordt voorafgaand aan de
beoordeling gecorrigeerd voor groepskenmerken en individuele kenmerken van
leerlingen, met dien verstande dat deze correctie in elk geval betrekking heeft op de
sociaal-economische situatie van de leerlingen.
Artikel 37a. Ministeriële regeling berekening indicatoren, benodigde gegevens en
oordeel over leerresultaten
Bij ministeriële regeling worden nadere regels gegeven met betrekking tot de
berekening van de indicatoren, genoemd in artikel 37, eerste lid, waaronder begrepen
de toe te passen correcties, bedoeld in het zevende en achtste lid van dat artikel. Voorts
worden bij die regeling regels gegeven met betrekking tot:
a. de aard en de aantallen gegevens die ten minste nodig zijn voor de toepassing van de
indicatoren;
b. de normering waarop de inspectie het oordeel voldoende dan wel onvoldoende
onderwijsresultaat baseert, na toepassing van de indicatoren;
c. de wijze waarop per schoolsoort of leerweg de beoordelingen, gebaseerd op de
afzonderlijke indicatoren, leiden tot een oordeel over de leerresultaten van die
schoolsoort onderscheidenlijk leerweg.
Artikel 37b. Procedure vaststelling en wijziging indicatoren
1. De indicatoren worden vastgesteld dan wel gewijzigd met inachtneming van de
volgende procedure:
a. gelet op recente ontwikkelingen, een eigen analyse als bedoeld in artikel 1 van de
Wet op het onderwijstoezicht, en signalen van organisaties uit het onderwijsveld,
beslist de inspecteur-generaal van het onderwijs of hij Onze Minister een voorstel doet
voor het aanpassen van een indicator of voor het vaststellen van een nieuwe indicator;
3
093
OCW 1
B2683.K-. versie 25-03-09 5
b. over het concept-voorstel overlegt de inspectie met de daarvoor in aanmerking
komende organisaties uit het onderwijsveld;
c. de inspecteur-generaal van het onderwijs legt het voorstel voor aan Onze Minister,
onder vermelding van de wijze waarop in het voorstel rekening is gehouden met de
reacties van de geraadpleegde organisaties uit het onderwijsveld;
d. Onze Minister besluit naar aanleiding van het voorstel over wijziging van een
indicator of vaststelling van een nieuwe indicator.
2. De wijze van meting en de aanpassing van de wijze van meting in het kader van
toepassing van de indicatoren, alsmede de normering en de aanpassing van de
normering, worden vastgesteld op voorstel van de inspecteur-generaal van het
onderwijs.
Artikel 37c. Meting onmogelijk of gegevens incompleet
Indien er geen of onvoldoende gegevens zijn voor een betrouwbaar oordeel over de
meting van de leerresultaten, verricht de inspectie een aanvullend onderzoek, volgens
bij ministeriële regeling te geven voorschriften. Het aanvullend onderzoek kan onder
meer omvatten:
a. het verkrijgen van nadere gegevens van de school over de resultaten en de
doorstroom van leerlingen;
b. onderzoek en verificatie ter plekke.
ARTIKEL III
Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de
verschillende artikel of onderdelen verschillend kan worden vastgesteld.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het
Staatsblad zal worden geplaatst.
De Staatssecretaris van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap,
3
093
OCW 1
B2683.K-. versie 25-03-09 6
De Staatssecretaris van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap,
De Minister van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit,
3
093
OCW 1
B2683.K-. versie 25-03-09 7
NOTA VAN TOELICHTING
1. Wat regelt dit besluit?
Dit besluit geeft uitvoering aan artikel 10a van de Wet op het primair onderwijs (WPO)
en artikel 23a1 van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) zoals luidend na
inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van de WPO, de WEC, de WVO, de WMS en de
Leerplichtwet 1969 in verband met de invoering van bekostigingsvoorschriften voor
minimumleerresultaten, alsmede een aanvulling van de interventiemogelijkhedenb in
het kader van het overheidstoezicht, en de verbetering van het intern toezicht (Stb.
2009, ***; hierna kortweg: de wijzigingswet). Het besluit bevat
uitvoeringsvoorschriften over de wijze van meting van leerresultaten.
2. Achtergronden van het besluit
De wijzigingswet introduceert een bekostigingsvoorwaarde met betrekking tot
leerresultaten aan het einde van de schoolperiode in het basis- en voortgezet onderwijs:
het voldoen aan minimum leerresultaten. Daarmee is de verantwoordelijkheid van het
bevoegd gezag voor de basiskwaliteit van het onderwijs binnen de school uitdrukkelijk
benoemd. Deze eis is een concrete uitwerking van de algemene zorgplicht voor kwaliteit
in de WPO en de WVO. De wijzigingswet heeft een juridische basis gelegd als sluitstuk
van een gerichte aanpak van kwalitatief zeer zwakke scholen.
De speciale scholen voor basisonderwijs, de schoolsoorten die vallen onder de werking
van de WEC en het praktijkonderwijs staan voor dit onderdeel vooralsnog buiten de
werking van de wijzigingswet.
De wijzigingswet biedt de grondslag in WPO en WVO voor uitvoeringsregels over de
meting van leerresultaten. Voor een goed begrip van het voorliggende besluit is het
noodzakelijk, dat besluit te plaatsen in de context van het totale systeem van regels
over leerresultaten. Daarom besteedt deze nota van toelichting ook aandacht aan het
wettelijk kader. Daarvoor is geput uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel
dat heeft geleid tot de wijzigingswet.
3. Concretisering onderwijskwaliteit als bekostigingsvoorwaarde
De wijzigingswet voorziet in:
- nadere invulling van de algemene wettelijke zorgplicht voor kwaliteit minimumeisen,
te stellen aan de kwaliteit van de leerresultaten van een school, en
- in relatie daarmee de mogelijkheden van de overheid om effectief op te treden bij
ernstig of langdurig tekortschieten ten opzichte van deze minimumeisen.
3
093
OCW 1
B2683.K-. versie 25-03-09 8
Melding van de inspectie als bedoeld in artikel 14 van de Wet op het onderwijstoezicht
(WOT) is een vereiste voor de minister om vast te stellen dat de betreffende
bekostigingsvoorwaarde niet wordt nageleefd. De kwaliteit van het onderwijs op deze
scholen moet immers zo snel mogelijk weer op een aanvaardbaar niveau komen. Lukt
dat niet, dan kan dat in het uiterste geval leiden tot sluiting van een school in het belang
van de verdere schoolloopbaan van de leerlingen.
4. Normering leerresultaten
4.1. Algemeen
De leerresultaten van een basisschool en een school voor voortgezet onderwijs zijn
element van de wettelijke bekostigingsvoorwaarde voor onderwijskwaliteit. Omdat het
om een bekostigingsvoorwaarde gaat, regelt de wet de elementen die bepalend zijn voor
de beoordeling of een school voldoet aan de gestelde minimumeisen voor de
leerresultaten. Voor het bevoegd gezag van een school, maar natuurlijk ook voor alle
betrokkenen in en rond de school, moet vanwege rechtsgelijkheid en rechtszekerheid
vooraf duidelijk zijn in welke gevallen wel of niet wordt voldaan aan de eisen. Daarom
zijn de hoofdelementen voor de beoordeling van de leerresultaten in de wijzigingswet
vastgelegd; de nadere uitwerking van deze hoofdlijnen is neergelegd in het voorliggende
besluit en in een daarop berustende ministeriële regeling.
Die regeling bevat de gedetailleerde en regelmatig te actualiseren gegevens voor de
waardering van de leerresultaten, die al onderdeel waren van de waarderingskaders van
de inspectie voor de diverse sectoren.
De invulling van de overige kwaliteitsaspecten met de daarbij behorende
waarderingsregels blijft onderdeel van de door de minister vastgestelde toezichtkaders
van de inspectie.
4.2. Hoofdelementen voor vaststelling minimumleerresultaten
Voor de inhoudelijke beoordeling van de leerresultaten is aangesloten bij de
geobjectiveerde en transparante systematiek van de inspectie voor de analyse en
waarderingen van de leerresultaten in het basis- en voortgezet onderwijs zoals geldend
tot het moment waarop de wijzigingswet van kracht werd. Dit maakt het ook mogelijk
om de wijzigingswet met de daarbij behorende uitvoeringsvoorschriften direct toe te
passen: het gaat immers om een al bestaande en in de praktijk beproefde werkwijze.
Daarbij geldt dat niet alleen over de vaststelling van deze werkwijze maar ook over
wijzigingen daarin door de inspectie overleg wordt gevoerd met vertegenwoordigers van
de onderscheiden sectoren in het onderwijsveld en andere betrokkenen in de zogeheten
3
093
OCW 1
B2683.K-. versie 25-03-09 9
«kwaliteitsringen». Dit alles draagt eraan bij dat de bevoegde gezagsorganen en scholen
vertrouwd zijn met de beoordelingssystematiek van de inspectie.
Hiermee is niet gezegd dat de wijze van meten en beoordelen van leerresultaten in de
nabije toekomst niet zou kunnen veranderen. Aanpassing aan nieuwe inzichten en
instrumenten kan wenselijk worden. Indien dit aan de orde is, zal de regelgeving daarop
aangepast worden. Uiteraard zullen ook deze wijzigingen eerst inhoudelijk worden
besproken met het onderwijsveld in de genoemde kwaliteitsringen.
Los van dergelijke ontwikkelingen vergt de normeringssystematiek die in en bij de
wijzigingswet is geregeld, regelmatig onderhoud. Alleen de hoofdelementen voor de
beoordeling van de leerresultaten zijn als onderdeel van het bekostigingsvoorschrift in
de WPO en de WVO verankerd.
Hieronder is voor zowel het basis- als voortgezet onderwijs uiteengezet hoe de verdeling
van de regelgeving over leerresultaten over wet, besluit en ministeriële regeling eruit
ziet.
A. Basisonderwijs
In dit besluit is geregeld hoe leerresultaten op het gebied van de Nederlandse taal en
rekenen en wiskunde worden gemeten en, indien zij niet gemeten kunnen worden, op
welke andere wijze zij worden bepaald. Uitgangspunt hierbij is dat de leerresultaten
worden gemeten met behulp van toetsen die valide, betrouwbaar en landelijk
genormeerd zijn volgens een onafhankelijk kwaliteitsoordeel van COTAN (Commissie
Testaangelegenheden Nederland). De toetsen moet geschikt zijn voor het vaststellen
van leerresultaten op schoolniveau.
Naast de regels die in dit besluit zijn opgenomen, blijven de overige wettelijke
bepalingen die betrekking hebben op de inhoud en kwaliteit van het onderwijs
gehandhaafd. Dit geldt voor de inachtneming van de kerndoelen (zie bijvoorbeeld artikel
9, zesde lid, WPO). Hierin is verwoord wat de inhoud is van de op het einde van een
onderwijsfase te bereiken doelstellingen.
Door middel van de minimumeis voor kwaliteit wordt in aanvulling daarop het vereiste
«niveau» dat daarbij door een school ten minste moet worden bereikt, wettelijk
vastgelegd. Andere voorbeelden van bepalingen over de inhoud en kwaliteit die relevant
zijn, betreffen de bepalingen over de onderwijstijd, de aandacht voor veiligheid, de zorg
voor de zwakke leerlingen, de aandacht voor burgerschap. De invoering van de
minimum kwaliteitseis en een afnemende aandacht voor het onderwijsleerproces,
betekent niet dat het toezicht op dergelijke bepalingen komt te vervallen. De naleving
daarvan blijft onderdeel uitmaken van het toezichtkader van de inspectie.
3
093
OCW 1
B2683.K-. versie 25-03-09 10
De beoordeling of sprake is van onvoldoende leerresultaten als bedoeld in artikel 10a
van de WPO en artikel 23a1 van de WVO (en in het verlengde daarvan de beantwoording
van de vraag of er reden is een bekostigingssanctie te treffen of de school op te heffen)
behoort tot de uitsluitende bevoegdheid van de minister. De nieuwe wettelijke bepaling
doet geen afbreuk aan de verantwoordelijkheid die op grond van artikel 23 Grondwet op
de overheid rust.
Kijkend naar het toezichtkader voor het basisonderwijs is de beoordeling van de
leerresultaten meer specifiek gebaseerd op de volgende hoofdelementen die in de wet
(WPO) zijn verankerd:
- scholen dragen zorg voor voldoende leerresultaten voor de leergebieden Nederlandse
taal en rekenen en wiskunde;
- de resultaten van de school zijn gebaseerd op de resultaten van de leerlingen voor
deze leergebieden aan het einde van de basisschoolperiode;
- scholen behalen voldoende leerresultaten als de resultaten ten minste liggen op het
niveau dat op grond van de kenmerken van de leerlingenpopulatie mag worden
verwacht;
- scholen presteren onvoldoende als de leerresultaten gedurende drie
achtereenvolgende jaren onder de normering liggen die is vastgesteld voor de scholen
met een vergelijkbare leerlingenpopulatie;
- voor scholen met een gering aantal leerlingen in de groepen zeven en acht wordt
gekeken over een periode van vijf in plaats van drie jaar om te voorkomen dat de score
van één of enkele extreem laag of hoog scorende leerling(en) een te groot effect heeft
op de schoolscore; het
aantal leerlingen is in het voorliggende besluit vastgesteld;
- de leerlingen die aansluitend op de basisschool onderwijs gaan volgen op een school
voor voortgezet speciaal onderwijs of voor praktijkonderwijs en de leerlingen die
minder dan 4 jaar in Nederland verblijven, worden buiten beschouwing gelaten bij de
beoordeling van de schoolresultaten;
- er geldt een voorhangbepaling voor dit besluit waarin de normering van de
leerresultaten en de procedures die worden gehanteerd nader worden geregeld.
De hiervoor beschreven elementen van de handelwijze van de inspectie bij het
beoordelen van de leerresultaten biedt een geobjectiveerde norm met duidelijk
omschreven kwaliteitseisen. Dat neemt niet weg dat de wijze van meten en beoordelen
van leerresultaten voortdurend in ontwikkeling is. Deze wordt met enige regelmaat
3 aangepast aan nieuwe inzichten en ontwikkelingen op het gebied van toetsen. Naast het
093
OCW 1
B2683.K-. versie 25-03-09 11
regelmatig actualiseren van toets- en normeringsgegevens richten de verbeteracties
van de inspectie zich op het verder verfijnen van de beoordeling van de leerresultaten
en op transparantie van de beoordeling. Het beschikbaar komen van gegevens op basis
van het onderwijsnummer biedt nieuwe mogelijkheden. Bijvoorbeeld voor verbetering
van de correcties voor de achtergrond van leerlingen waardoor een betere indicatie kan
worden verkregen van de toegevoegde waarde van een school.
In dit besluit over leerresultaten zijn gelet op het voorgaande de volgende elementen
geregeld:
- leerresultaten worden beoordeeld op basis van door de school
beschikbaar gestelde resultaten over toetsen die valide en betrouwbaar zijn volgens een
onafhankelijk kwaliteitsoordeel (COTAN);
- de procedure die vervolgens wordt gevolgd om een nieuwe toets in het kader van de
beoordeling van de resultaten landelijk te normeren;
- de inrichting van het overleg met het onderwijsveld over landelijke normering van
nieuwe toetsen dan wel het bijstellen van normeringen van bestaande toetsen die door
de scholen worden gebruikt om de leerresultaten in beeld te brengen en die door de
inspectie worden benut om een oordeel te geven over de leerresultaten;
- nadere uitwerking van de kenmerken van de leerlingenpopulatie en de daarbij te
hanteren criteria voor de nadere onderverdeling;
- correctie van de resultaten voor bijvoorbeeld LWOO-leerlingen;
- vaststelling getalscriteria voor de omvang van de groepen 7 of 8 voor toepassing van
de termijn van 5 schooljaren (voorziening voor groepen met een gering leerlingaantal).
De correcties op de berekening zorgen er voor dat sprake is van een vergelijkbaarheid
met andere scholen die een zelfde leerlingpopulatie kennen.
Een meting over een periode van 5 schooljaren is aan de orde als sprake is van een
school met kleine groepen 7 en 8. In de praktijk was daarvan tot nu toe sprake als het
aantal leerlingen in de groepen 7 en 8 gemeten over een periode van 3 schooljaren
gezamenlijk minder dan 30 bedroeg. Dat aantal is dan ook opgenomen in dit besluit.
Voor het basisonderwijs geldt dat de leerlingen die naar het voortgezet speciaal
onderwijs of naar verwachting naar het praktijkonderwijs zullen gaan én de leerlingen
die aan het begin van groep 8 korter dan 4 jaar in Nederland zijn niet worden
meegenomen (zie art. 10a van de WPO).
De ministeriële regeling omvat:
3
093
OCW 1
B2683.K-. versie 25-03-09 12
- een overzicht van toetsen die voldoen aan de criteria van artikel 34.1, zoals Cito
Eindtoets Basisonderwijs, Schooleindonderzoek GPC, Cito Entreetoets groep 7, de
Drempeltest van Boom test uitgevers en het Drempelonderzoek van 678 Onderwijs
Advisering;
- voor ieder toetsinstrument een uitwerking van de wijze waarop de leerresultaten
worden geanalyseerd en gewaardeerd;
- hierin is vastgelegd op basis van welke normering de inspectie haar oordeel over
voldoende dan wel onvoldoende leerresultaten aan het eind van de schoolperiode
baseert;
- de regeling wordt periodiek bijgesteld voor de variabele componenten van de
(jaarlijkse) normering. Dit geldt bijvoorbeeld voor de vaststelling van de jaarlijks
gemiddelde schoolscore en de daarbij behorende onder- en bovengrens voor de Cito-
Eindtoets Basisonderwijs.
B. Voortgezet onderwijs
In het voortgezet onderwijs zorgen eindtermen op de verschillende niveaus,
examenvoorschriften, centrale examinering, tweede correctie en inspectietoezicht
samen voor een betrouwbaar beeld van de leerresultaten. In combinatie met het
doorstroomrendement, waarin het schooladvies bij binnenkomst in het voortgezet
onderwijs, de op- en afstroom tussen de verschillende schoolsoorten, de voortijdige
uitval en de tussentijds opgelopen vertraging worden betrokken, dienen de
examenresultaten dan ook als indicator voor het kwaliteitsaspect «leerresultaten»
binnen het waarderingskader van de inspectie.
Dit leidt tot twee hoofdelementen die ter beoordeling van de leerresultaten in de WVO
zijn verankerd:
- het doorstroomrendement
- de examenresultaten.
Verder zijn in de WVO de volgende hoofdelementen van de meting en beoordeling van de
leerresultaten verankerd:
- de leerresultaten worden beoordeeld per schoolsoort of leerweg die binnen de
vestiging van de school wordt aangeboden;
- ze worden gemeten over een periode van drie schooljaren;
- de leerresultaten worden ter beoordeling vergeleken met die van vestigingen met een
vergelijkbare leerlingenpopulatie;
- vestigingen behalen onvoldoende leerresultaten als de resultaten liggen onder de
normering die daarvoor geldt of als geen leerresultaten kunnen worden aangetoond;
3 - meting en normering van de leerresultaten worden nader geregeld in
093
OCW 1
B2683.K-. versie 25-03-09 13
dit besluit;
- voor dit besluit geldt een voorhangbepaling;
- het besluit bevat regels voor de wijze waarop de resultaten worden bepaald van
scholen, of schoolsoorten of leerwegen aan scholen waarvan de leerresultaten (nog)
niet gemeten kunnen worden volgens de beschreven (standaard)systematiek;
- voor schoolsoorten of leerwegen aan vestigingen waarvoor er onvoldoende gegevens
zijn voor een betrouwbaar oordeel over de leerresultaten op welke andere wijze zij
worden aangetoond om te voorkomen dat het oordeel over de leerresultaten te zeer
afhankelijk is van toeval: de normering, de aard en het aantal van de gegevens die
minimaal nodig zijn, zijn in dit besluit vastgesteld.
De wet legt dus vast dat de resultaatmeting en -beoordeling uitsluitend betrekking
kunnen hebben op examenresultaten of doorstroomrendement.
De inspectie vatte deze elementen in vier indicatoren:
- het doorstroomrendement in de onderbouw (van basisschooladvies naar derde jaar);
- het doorstroomrendement in de bovenbouw (van derde jaar naar diploma);
- het gemiddeld cijfer van het centraal examen;
- het gemiddelde verschil tussen het centraal examen en het schoolexamen over een
periode van drie jaren.
De resultaatbeoordeling op basis van de combinatie van deze indicatoren brengt de
opbrengstprestatie van de vestiging van de school optimaal in beeld en verdisconteert
mogelijk strategisch gedrag van scholen. Dat neemt niet weg dat verbeteringen in
meting en beoordeling mogelijk zijn. De wijze van meten en beoordelen van de
onderwijskwaliteit in verband met het oordeel«zwak» en «zeer zwak» door de inspectie
is dan ook voortdurend in ontwikkeling. De verbeteracties van de inspectie richten zich
daarbij met name op de manier waarop de centrale rol van de leerresultaten in de
beoordeling versterkt kan worden, op het werken naar meer absolute normen en op de
transparantie van de beoordeling. Het beschikbaar komen van gegevens op basis van
het onderwijsnummer biedt nieuwe mogelijkheden, bijvoorbeeld voor verbetering van
de correcties voor de achtergrond van leerlingen waardoor een betere indicatie kan
worden verkregen van de toegevoegde waarde van een school. Daarnaast kan, door
gebruik te maken van gegevens op basis van het onderwijsnummer op termijn ook het
extern rendement (niveau van en succes in vervolgonderwijs) van een school worden
meegenomen in de bepaling van het doorstroomrendement. Dat is vooral - maar niet
alleen - van belang voor een juiste beoordeling van de resultaten van leerwerktrajecten
en de experimentele variant van vmbo naar mbo-2; in deze trajecten wordt immers
3 geen (volledig) centraal examen vmbo afgenomen maar worden zeker wel resultaten
093
OCW 1
B2683.K-. versie 25-03-09 14
behaald. Al deze (en andere) mogelijkheden voor verbetering worden door de inspectie
onderzocht en waar mogelijk gerealiseerd. Met het oog op de ontwikkeling in meting en
beoordeling van de leerresultaten, kan de indicatorenset daarom aan verandering
onderhevig zijn. De procedure die daarbij gehanteerd moet worden, is in dit besluit
geregeld. De indicatoren zelf worden bij ministeriële regeling bepaald.
In het voorliggende besluit zijn voor het voortgezet onderwijs de volgende elementen
geregeld:
- de vier indicatoren;
- de procedure volgens welke de indicatoren worden bepaald;
- de procedure volgens welke de wijze van meting en normering in relatie tot de
uitkomsten van toepassing van indicatoren worden bepaald; de inrichting van het
overleg met het onderwijsveld daarover;
- een nadere uitwerking van de kenmerken van de leerlingenpopulatie en de daarbij te
hanteren criteria voor de nadere onderverdeling;
- de werkwijze ten aanzien van beoordeling resultaten van voor LWOO geïndiceerde
leerlingen die meewegen bij de beoordeling van de leerresultaten.
De ministeriële regeling omvat onder meer:
- de berekening, inclusief correcties, van de indicatoren;
- voor elke indicator de uitwerking van de wijze waarop de beoordeling tot stand komt;
- de normering waarop de inspectie het oordeel voldoende dan wel onvoldoende
resultaat baseert.
De regeling wordt periodiek bijgesteld voor de variabele componenten van de (wellicht
jaarlijkse) normering.
4.3 Meting onmogelijk of onvoldoende meetgegevens
Wat te doen ingeval er niet voldoende gegevens zijn om de opbrengsten van de school
op de reguliere manier vast te stellen?
Voor een beperkt aantal scholen voor voortgezet onderwijs is geen opbrengstenkaart
beschikbaar of kunnen geen opbrengsten berekend worden. Te denken valt aan scholen
die in het voorgaande schooljaar van start zijn gegaan. Hier zijn nog geen
doorstroomgegevens beschikbaar. Ook voor scholen in afbouw is geen complete set
gegevens meer beschikbaar.
In die gevallen is aanvullend onderzoek door de inspectie noodzakelijk. De grondslag
daarvoor is in dit besluit opgenomen. Een ministeriële regeling zal nadere voorschriften
geven over dat onderzoek. Het onderzoek kan onder meer bestaan uit:
3
093
OCW 1
B2683.K-. versie 25-03-09 15
· het verstrekken door de school van nadere gegevens over de resultaten en de
doorstroom van de leerlingen;
· onderzoek en verificatie door de inspecteur ter plaatse.
De school moet bij die gegevens ook aangeven (verantwoorden) waarom de gegevens
voor deze groep leerlingen voldoende zijn. Dat kan door te verwijzen naar
referentiegegevens voor vergelijkbare leerlinggroepen, het gebruik van genormeerde
toetsen of expertoordelen.
Kan de school dit niet kan aantonen, dan geldt artikel 23a1, tweede lid, onderdeel b, van
de WVO, dat bepaalt dat er onvoldoende resultaten zijn als geen leerresultaten kunnen
worden aangetoond.
5. Uitvoeringsgevolgen en administratieve lasten
PM.
6. Financiële gevolgen
PM.
7. Artikelsgewijze toelichting
Artikel I (artikel 34.1)
In het eerste lid van artikel 34.1 is aangegeven aan welke criteria toetsen moeten
voldoen om geschikt te zijn als meetinstrument voor de leerresultaten van de school.
Het tweede lid geeft aan dat de norm voor de grens van onvoldoende resultaat een halve
standaarddeviatie onder het landelijk gemiddelde ligt.
Artikel I (artikel 34.2)
In dit artikel worden de situaties beschreven waarin een herberekening van de scores
van de school aan de orde is.
Voor het basisonderwijs geldt dat in principe alle leerlingen in het zevende of achtste
leerjaar (gemeten over een periode van 3 schooljaren) bij de oordeelsvorming worden
betrokken. In artikel 10a WPO is hierop een uitzondering gemaakt voor de volgende
categorieën
a. leerlingen die aansluitend uitstromen naar het voortgezet speciaal onderwijs (VSO)
of praktijkonderwijs (PrO);
b. leerlingen die 4 jaar of korter in Nederland verblijven.
Deze leerlingen worden buiten beschouwing gelaten bij de beoordeling van de
3 leeresultaten van een school.
093
OCW 1
B2683.K-. versie 25-03-09 16
In dit artikel is aangegeven in welke andere situaties een correctie kan worden
aangebracht in de meting. Soms bestaat de correctie uit het toekennen van een fictieve
score, soms geldt een andere wijze van correctie.In de ministeriële regeling wordt dit
nader uitgewerkt.
In onderdeel b is een correctie van de meting opgenomen voor leerlingen met specifieke
onderwijsbehoeften. Hierbij moet worden gedacht aan leerlingen met een
leerlinggebonden budget of een indicatie voor een speciale school voor basisonderwijs
Zo'n correctie is uitsluitend aan de orde indien de handicap van invloed is op de
leerresulaten.
Onderdeel c betreft situaties waarin sprake is van recente instroom van leerlingen. De
resultaten van deze leerlingen zijn dan immers niet het resultaat van het onderwijs op
deze school. Als deze leerlingen buiten beschouwing worden gelaten dan geldt dat voor
alle leerlingen die in het zevende of achtste schooljaar zijn ingestroomd en niet alleen
voor de zwakst scorende leerlingen.
Onderdeel d heeft betrekking op leerlingen die niet deelnemen aan de toets die de rest
van de groep maakt. Sommige leerlingen maken een toets op een hoger of lager niveau
(ander leerjaar of afnamemoment). Het komt ook voor dat leerlingen in het geheel geen
toets maken. De meest voorkomende reden is dat zij de reguliere leerstof niet of deels
volgen: dit zijn vaak leerlingen met een eigen leerlijn of een handelingsplan. Als
leerlingen een toets op een ander niveau hebben gemaakt, wordt een correctie
toegepast op de leerresultaten van de school.
In onderdeel d is óók de situatie geregeld van leerlingen die niet deelnemen aan een
toets.
Zoals hiervoor al is opgemerkt, blijven leerlingen die 4 jaar of korter in Nederland zijn
buiten beschouwing bij het meten van de leerresultaten. De resultaten van leerlingen
die al langer dan 4 jaar in Nederland verblijven, worden dus wel betrokken bij de meting
van de leerresultaten.
Artikel I (artikel 34.3)
In dit artikel is bepaald in welk geval de leerresultaten over een periode van 5
schooljaren worden bekeken.
Artikel I (artikel 34.4)
Dit artikel regelt dat bij ministeriële regeling een aantal zaken (nader) worden geregeld.
Aan het flexibele instrument van een ministeriële regeling bestaat behoefte omdat de
3 de wijze van meting en beoordeling frequent aan verandering onderhevig kunnen zijn.
093
OCW 1
B2683.K-. versie 25-03-09 17
In het eerste lid is aangegeven dat toetsen die voldoen aan de criteria, bedoeld in artikel
34.1, eerste lid, in een ministeriële regeling worden opgenomen. Dit maakt het voor een
bevoegd gezag mogelijk om op een eenvoudige manier te zien welke toetsen voldoen om
de leerresultaten te kunnen aantonen. Het tweede lid geeft aan welke onderwerpen in
de ministeriële regeling aan de orde komen.
Om te beginnen zijn dat de normeringen voor de verschillende toetsen. Elke toets kent
zijn eigen normering.
Verder wordt voor verschillende situaties (zie daarvoor artikel 34.2) aangegeven hoe de
correcties van de meting plaatsvinden.
De correcties op de meting strekken ertoe de leerresultaten van scholen vergelijkbaar
te maken ten opzichte van scholen met een vergelijkbaar leerlingenbestand (artikel
10a, tweede lid, onderdeel a, WPO).
De normering en de correcties zijn gebaseerd op de tot nu toe geldende systematiek
binnen het toezichtkader van de inspectie, zij het dat het uitsluitend gaat om de
onderdelen die betrekking hebben op eindresultaten op het gebied van rekenen en
wiskunde en Nederlandse taal.
Artikel I (artikel 34.6)
De procedure die in dit artikel is beschreven, komt overeen met de tot nu toe door de
inspectie gehanteerde procedure. De wijze van meting en correctie en de aanpassing
van de wijze van meting en correctie, alsmede de normering en de aanpassing van de
normering, stelt de minister vast op voorstel van de IGO. Daarbij is geen raadpleging
van onderwijsorganisaties voorgeschreven.
De procedure voor vaststelling of wijziging van de landelijke normering is als volgt
geregeld:
1. Vaststelling of wijziging is een bevoegdheid van de Minister;
2. De Minister oefent deze bevoegdheid uitsluitend uit op voorstel van de inspecteur-
generaal van het onderwijs (IGO);
3. De IGO betrekt bij een eventueel voorstel recente ontwikkelingen, een eigen analyse
als bedoeld in artikel 1 van de WOT, en signalen vanwege organisaties uit het
onderwijsveld;
4. Over het concept-voorstel overlegt de inspectie met de daarvoor in aanmerking
komende organisaties uit het onderwijsveld.
5. De IGO legt het uiteindelijke voorstel voor aan de Minister, en vermeldt daarbij hoe
in het voorstel rekening is gehouden met de reacties van de geraadpleegde
organisaties uit het onderwijsveld;
3
093
OCW 1
B2683.K-. versie 25-03-09 18
6. De Minister besluit naar aanleiding van het voorstel over wijziging van een
normering of vaststelling van een nieuwe normering.
Artikel II (artikel 37)
Dit artikel benoemt allereerst de indicatoren die de inspectie moet hanteren voor de
beoordeling van de opbrengsten van het onderwijs. De indicatoren zijn van principieel
belang en zullen naar verwachting niet snel wijzigen. Daarom zijn zij benoemd in dit
besluit zelf.
De volgende indicatoren worden onderscheiden:
a. het rendement van de eerste twee leerjaren;
b. het rendement van de overige leerjaren;
c. het gemiddelde cijfer van het centraal examen;
d. het gemiddelde verschil tussen het cijfer van het centraal examen en het cijfer van
het schoolexamen.
De indicatoren worden per afzonderlijke schoolsoort/leerweg vastgesteld omdat de
WVO in artikel 23a1, eerste lid, dat onderscheid hanteert voor de leerresultaten .
De eerste indicator heeft betrekking op het rendement van de eerste twee leerjaren van
de schoolsoorten VMBO, HAVO en VWO. Dit rendement wordt volgens bij ministeriële
regeling te geven regels (zie artikel 37a) bepaald door het verschil tussen de verwachte
onderwijspositie van de leerling op basis van het onderwijskundig rapport van de
directeur van de basisschool, en de door de leerling daadwerkelijk bereikte
onderwijspositie in het derde leerjaar. Die ministeriële regeling bepaalt ook hoe het
doubleren van de leerling wordt meegerekend.
Is de leerling geïndiceerd voor LWOO, dan wordt het rendement van de onderbouw in
verband daarmee gecorrigeerd volgens bij ministeriële regeling te geven regels (zie
artikel 37a).
Het rendement van de leerjaren na het tweede leerjaar heeft betrekking op de mate
waarin leerlingen in die leerjaren zonder vertraging het diploma hebben behaald.
Het gemiddelde cijfer voor het centraal examen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c,
omvat een naar leerlingaantallen gewogen gemiddeld cijfer over alle vakken of een
cluster van vakken.
De in het eerste lid onder b en c genoemde indicatoren worden voorafgaand aan de
beoordeling, volgens bij ministeriële regeling te geven regels (zie artikel 37a)
gecorrigeerd voor groepskenmerken en individuele kenmerken van leerlingen, met dien
3 verstande dat deze correctie in elk geval betrekking heeft op de sociaal-economische
093
OCW 1
B2683.K-. versie 25-03-09 19
situatie van de leerlingen. Daarbij moet worden gedacht aan de relatie tot de "armoede
probleem cumulatie gebieden" (APCG).
Artikel II (artikel 37a)
Bij ministeriële regeling wordt allereerst de berekening van de indiactoren geregeld.
Het gaat dan onder meer om de wijze waarop het rendement wordt bepaald (zie artikel
37, derde lid) en om de correcties, bedoeld in artikel 37, zevende en achtste lid.
Voorts zullen in deze ministeriële regeling worden geregeld de aard en de aantallen
gegevens die ten minste nodig zijn voor de toepassing van de indicatoren, de normering
waarop de inspectie het oordeel voldoende dan wel onvoldoende onderwijsresultaat
baseert, en de wijze waarop per vestiging de beoordelingen, gebaseerd op de
afzonderlijke indicatoren, leiden tot een oordeel over de leerresultaten van die
vestiging.
Aan het flexibele instrument van een ministeriële regeling bestaat t.a.v. de genoemde
onderwerpen behoefte omdat de wijze van meting en beoordeling reletief vaak aan
verandering onderhevig kan zijn.
De normering en de correcties zijn gebaseerd op de tot nu toe geldende systematiek
binnen het toezichtkader van de inspectie.
Artikel II (artikel 37b)
De procedure voor vaststelling of wijziging van de indicatoren is dezelfde als die in
artikel 34.6 van het Besluit bekostiging WPO. Zie de toelichting onder artikel I van dit
besluit.
Artikel II (artikel 37c)
Zie paragraaf 4.3 van deze nota van toelichting.
De Staatssecretaris van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap,
Sharon A.M. Dijksma
De Staatssecretaris van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap,
3 Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart
093
OCW 1
B2683.K-. versie 25-03-09 20
De Minister van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit,
G. Verburg
3
093
OCW 1
B2683.K-. versie 25-03-09 21