Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
Den Haag Onze referentie Uw referentie
31 maart 2009 VO/BVB/104126
Betreft
Zeer zwakke scholen in het voortgezet onderwijs
1. Inleiding en ambitie
Leerlingen zijn voor hun toekomst afhankelijk van goed onderwijs. Scholen die er niet in slagen om
onderwijs van voldoende kwaliteit aan te bieden, zouden niet mogen bestaan.
De werkelijkheid is echter anders. Er zijn nu 26 zeer zwakke scholen in het voorgezet onderwijs. `Zeer
zwak' betekent dat het onderwijsproces op cruciale onderdelen niet op orde is en dat de
onderwijsopbrengsten onvoldoende zijn.
Uiteraard streef ik samen met mijn collega Dijksma naar zo min mogelijk zwakke en zeer zwakke
scholen. We streven ernaar dat het aantal zeer zwakke scholen in 2012 de helft minder is dan in 2007.
Mijn collega heeft u daarover al eerder geïnformeerd (zie brief van 11 februari PO/97201).
Bestuurders, schoolleiders, docenten, landelijke en lokale politiek moeten zich tot het uiterste
inspannen om dat te realiseren.
Onze ambitie is dat elke leerling kwalitatief goed onderwijs volgt. Uw Kamer heeft een motie
aangenomen over de aanpak van zeer zwakke scholen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008 2009,
31 700 VIII, nr. 126). Deze motie zie ik als steun voor mijn inzet vanuit de kwaliteitsagenda VO om het
aantal zeer zwakke scholen te verminderen.
De voor u liggende brief bevat mijn plan voor zeer zwakke scholen in het voortgezet onderwijs.
Allereerst volgen de uitgangspunten die ik hanteer met betrekking tot zeer zwakke scholen. Daarna
noem ik de maatregelen die ik tref om het aantal zeer zwakke scholen te verminderen. De maatregelen
zijn gericht op preventie en het verkorten van de duur van de verschillende stadia die een zwakke/zeer
zwakke school doorloopt:
- afglijden naar de status van zeer zwakke school;
- vaststellen door de inspectie dat sprake is van een zeer zwakke school;
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl
Pagina 2/5
- opstellen van het verbeterplan;
- uitvoeren van het verbeterplan;
- vaststellen door de inspectie dat niet langer sprake is van een zeer zwakke school.
2. Uitgangspunten
Mijn aanpak van zeer zwakke scholen heeft de volgende uitgangspunten:
- De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de kwaliteit van het onderwijs en bepaalt op
basis van duidelijke beslisregels wanneer scholen zwak of zeer zwak zijn.
- Om de onderwijsopbrengsten te beoordelen, hanteert de inspectie harde criteria:
doorstroomrendement (zittenblijvers en verschil niveau basisschool en daadwerkelijk niveau
derde leerjaar) in onder- en bovenbouw, het verschil tussen school- en centraal examen en het
cijfer van het centraal examen.
- Het toezicht door de inspectie is risicogericht. Hierdoor kan aanvankelijk (op korte termijn)
sprake zijn van een lichte stijging van het aantal zeer zwakke scholen; er komen meer (zeer)
zwakke scholen in beeld.
- Het toezicht van de inspectie is erop gericht te voorkomen dat scholen zeer zwak worden en
dat, mocht dit onverhoopt toch het geval zijn, de periode dat een school zeer zwak is, zo kort
mogelijk is.
- Scholen evalueren hun opbrengsten systematisch.
- Extra inzet daar waar dat het hardst nodig is. Ik heb met de wethouders van de G4 afgesproken
dat extra inspanningen nodig zijn, aangezien in de G4 de zeer zwakke scholen
oververtegenwoordigd zijn.
- Voorkomen dat leerlingen die gebukt gaan onder een opeenstapeling van problemen, ook nog
eens geconfronteerd worden met onderwijs van onvoldoende kwaliteit. Bij leerlingen bij wie
problemen cumuleren (zoals de `overbelaste' leerling zoals beschreven in het WRR-rapport
`Vertrouwen in de school' over de uitval van jongeren) is meer samenhang in beleid een eerste
vereiste.
- Bij specifieke problemen pas ik specifieke oplossingen toe.
3. Specifieke maatregelen
Maatregel 1: preventieve acties
Om te voorkomen dat zwakke scholen verder afglijden en zeer zwak worden, onderneemt de inspectie
de volgende acties.
- Risicogericht toezicht houden.
- Het toezicht op zwakke scholen intensiveren. Daardoor kunnen met het schoolbestuur eerder
prestatieafspraken gemaakt worden om de kwaliteit zo snel mogelijk te verbeteren en kan
worden voorkomen dat de kwaliteit van een school verder achteruit gaat, waardoor de school
zeer zwak wordt.
- Signaleren wanneer scholen het risico lopen zeer zwak te worden.
- Het bevoegd gezag aanspreken op zijn verantwoordelijkheid de kwaliteit van het onderwijs op
de kortst mogelijke termijn weer op een aanvaardbaar niveau te brengen.
Pagina 3/5
- De oordelen op inzichtelijke wijze openbaar maken door het invoeren van een nieuwe
toezichtkaart. De nieuwe toezichtkaart biedt meer transparantie en informeert betrokkenen
wanneer een school dreigt zeer zwak te worden.
Maatregel 2: intensiever toezicht
Om het verbetertraject van de zeer zwakke school te verkorten, zal de inspectie haar toezicht verder
verscherpen. Zij doet dat op de volgende manieren:
- Oordelen per afdeling (schoolsoort of leerweg per vestiging) en niet meer per vestiging.
Hierdoor zal de inspectie gerichter constateren wanneer sprake is van zeer zwak onderwijs, en
kan ze gerichter toezicht houden.
- Prestatieafspraken maken met schoolbesturen en schoolleiders over wanneer de
tekortkomingen moeten zijn opgeheven.
- Het nadrukkelijk aanspreken van het bestuur als eindverantwoordelijke voor de
onderwijskwaliteit in een school.
- Het bevoegd gezag zo nodig dringend adviseren externe ondersteuning in te schakelen voor het
opstellen van een adequaat plan van aanpak en bij de uitvoering van het verbetertraject.
- Ook tussentijds onderzoek ter plekke uitvoeren om vast te stellen of de tekortkomingen binnen
de gestelde termijnen zijn opgeheven. De inspectie zal niet langer volstaan met
monitorgesprekken.
- Het bevoegd gezag voor een bestuurlijk gesprek ontbieden en een formele waarschuwing
geven, alvorens een zeer zwakke school aan te melden bij de Minister.
De inspectie beoordeelt een school of afdeling als zeer zwak als sprake is van onvoldoende
leeropbrengsten én als het onderwijsleerproces niet op orde is. Het is voor een zeer zwakke school in
beginsel mogelijk binnen een jaar substantiële verbeteringen te realiseren in de kwaliteit van het
onderwijsleerproces. Met een tussentijds onderzoek kan de inspectie vaststellen of de school daarin
geslaagd is. Ik had al aangegeven dat een school hierin binnen 18 maanden (kwaliteitsagenda VO) in
zou moeten slagen. Ik kom tegemoet aan de motie Pechtold (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008
2009, 31 700 VIII, nr. 126) en zal de inspectie vragen na maximaal een jaar tussentijds vast te stellen
of het onderwijsleerproces voldoende verbeterd is en of vooruitgang zichtbaar is in de
onderwijsresultaten. In dat geval is een school niet langer dan één jaar zeer zwak. Dit laat onverlet dat
niet van scholen verwacht kan worden dat binnen een jaar de opbrengsten weer op een aanvaardbaar
niveau zijn gebracht, omdat de onderwijsopbrengsten eens per jaar worden vastgesteld en worden
gemeten over een periode van drie jaar. De desbetreffende school blijft als zwakke school overigens
onder intensief toezicht van de inspectie staan, totdat ook de onderwijsopbrengsten als voldoende zijn
beoordeeld.
Maatregel 3: steunpunt zeer zwakke scholen
Met de sector heb ik afgesproken dat zij een belangrijke bijdrage leveren aan het voorkomen van het
ontstaan van nieuwe zeer zwakke scholen. Zij hebben daartoe al in 2008 een steunpunt (zeer) zwakke
scholen voor het voortgezet onderwijs ingericht en opgestart. Dit steunpunt zoekt afstemming en
samenwerking met activiteiten van anderen, zoals de inspectie en de landelijke pedagogische centra.
Pagina 4/5
Na een startsubsidie van ruim 100.000, stel ik met ingang van 2009 deze kabinetsperiode elk jaar
435.000 beschikbaar ten behoeve van het steunpunt voor maatregelen om scholen en besturen te
steunen bij de volgende verbeteractiviteiten:
- Ondersteunen van de zeer zwakke scholen bij het opstellen van het verbetertraject.
- Organiseren en begeleiden van themabijeenkomsten en leer- en intervisienetwerken.
- Ontwikkelen van een `starterskit' voor nieuwe (zeer) zwakke scholen met basisinformatie.
- Instrumentontwikkeling (op basis van inventarisatie bestaande/bewezen effectieve
instrumenten) voor diagnose, planontwikkeling, interventie, monitor en evaluatie.
- Ontwikkelen, in samenwerking met de inspectie, van een `early warning' systeem (scholen die
dreigen af te glijden worden gewaarschuwd, waarna afspraken worden gemaakt over een
ondersteuningsaanbod).
- Informatievoorziening en -verspreiding (verslaglegging van bijeenkomsten, publicatie van
onderzoeksresultaten).
- Aanleggen en onderhouden van een database van externe ondersteuners (voor diagnose en
voor specifieke verbetermaatregelen zoals taal, rekenen, examenresultaten), op basis van
referenties van bestuurders en schoolleiders.
- Sterke scholen koppelen aan zwakke scholen, ter ondersteuning bij de kwaliteitsverbetering.
Maatregel 4: bezoeken
Ik zal zelf zo veel als mogelijk is het bestuur van iedere nieuwe zeer zwakke school bezoeken. Ik wil
van de school weten hoe het zo ver heeft kunnen komen en wat de school gaat doen om zo snel als
mogelijk weer de weg naar boven te vinden.
4. Andere maatregelen
Maatregel 5: kwaliteitszorgsysteem
Het adagium `meten is weten' geldt bij uitstek voor scholen. Om kwaliteit te leveren en om kwaliteit te
verbeteren, dient de school de kwaliteit van haar opbrengsten en de kwaliteit van de
onderwijsleerprocessen systematisch en cyclisch te evalueren. Helaas blijkt er tot nu toe te weinig
vooruitgang te worden geboekt. De inspectie heeft vastgesteld dat het percentage scholen waar de
kwaliteitszorg als voldoende is beoordeeld al jaren schommelt tussen de 33 en 38 procent. Ik zal in
overleg treden met de sector om te bezien wat nodig is om dit percentage te laten stijgen.
Maatregel 6: Leerplusarrangement
Voor groepen achterstandsleerlingen stel ik, in aanvulling op de reguliere bekostiging, middelen
beschikbaar in het leerplusarrangement. Scholen die kampen met hoge percentages
achterstandsleerlingen kunnen deze middelen inzetten om hun kwaliteit verbeteren. Momenteel
onderzoek ik samen met mijn collega Dijksma de effecten van een nieuwe indicator voor het
verstrekken van de middelen van het leerplusarrangement en de gewichtenregeling voor het primair
onderwijs. De resultaten van dit onderzoek zullen in 2010 worden meegenomen in de evaluatie van de
regeling Leerplusarrangement VO.
Pagina 5/5
Maatregel 7: VMBO in Utrecht
De vmbo-leerlingen in Utrecht kennen een stapeling van problemen. Andere steden ervaren deze
problematiek ook, maar nergens is de druk zo groot als in Utrecht. Uw Kamer heeft mij meermaals
gevraagd om extra aandacht voor deze bijzondere situatie. Utrecht kent een `witte vlucht' en vmbo-
scholen die onder de maat zijn, zodat ik specifieke maatregelen heb getroffen voor deze specifieke
situatie. Ik heb in Utrecht 1,3 miljoen geïnvesteerd in verbetering van de didactische vaardigheden
van de docenten.
5. Wetsvoorstel goed onderwijs goed bestuur
Als alle hulp die de zeer zwakke school heeft genoten, niet leidt tot een aanvaardbare
onderwijskwaliteit, is het tijd de ultieme sanctie in overweging te nemen: het beëindigen van de
bekostiging. Ik wil niet eindeloos belastinggeld aan scholen besteden die geen kwaliteit (kunnen)
leveren.
Daarom is onlangs het wetsvoorstel goed onderwijs en goed bestuur (Tweede Kamer, vergaderjaar
2008 2009, 31 828, nr. 1) aan u gestuurd. Het wetsvoorstel bevat een artikel over `minimum
leerresultaten'. Dit artikel is de basis om bij zeer zwakke scholen de meest vergaande sanctie, het
beëindigen van de bekostiging, toe te passen.
6. Tot slot
Leerlingen die slecht onderwijs ontvangen zijn onvoldoende toegerust voor hun toekomst. Dit heeft
schadelijke effecten voor de hele samenleving. Docenten, schoolleiders, lokale politiek en ik nemen
onze verantwoordelijkheid door samen de prestaties van zeer zwakke scholen zo spoedig mogelijk te
verbeteren.
Ik heb er vertrouwen in dat de maatregelen het gewenste effect zullen hebben. In de zomer van 2010
zal ik u informeren over de voortgang.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart