Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
1
> Retouradres Postbus 16375 2500 BJ Den Haag
De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Rijnstraat 50
Den Haag
Postbus 16375
Postbus 20018 2500 BJ Den Haag
2500 EA Den Haag www.minocw.nl
Onze referentie
JOZ/111031
Contactpersoon
F. van Winkelen
T +31-70-412 4792
f.vanwinkelen@minocw.nl
IPC 2450
Datum 30 maart 2009
Betreft Kamervragen van het lid Smits (SP)
Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het lid Smits van uw Kamer
over expertisecentra die geld voor zorgleerlingen oppotten. De vragen werden mij
toegezonden met uw brief met kenmerk 2009Z03704.
Sharon A.M. Dijksma
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
a
na 1 van 4
Pagi
Datum
Antwoorden op de schriftelijke vragen van 3 maart 2009, van het lid Smits (SP)
van de Tweede Kamer der Staten-Generaal aan de staatssecretaris van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mevrouw Dijksma, over expertisecentra die
geld voor zorgleerlingen oppotten.
1.
Wat is uw oordeel over het bericht "Onderwijsbond: veel rugzakgeld in speciaal
onderwijs opgepot"?1 Wat is uw oordeel over het onderzoek van de Algemene
Onderwijsbond dat hieraan ten grondslag ligt?2
Ik heb kennis genomen van dit bericht. De AOB heeft onderzoek gedaan onder de
WEC-instellingen. Men concludeert dat de solvabiliteit, het weerstandsvermogen
en de rentabiliteit over het algemeen hoger scoren, dan volgens de gehanteerde
normen noodzakelijk is. De AOB concludeert dat de instellingen geld over houden
en wijst als oorzaak met name naar het tekort aan ambulant begeleiders als
oorzaak hiervan. Het tekort aan ambulant begeleiders is al eerder besproken met
uw Kamer, en de WEC-raad heeft hierop actie ondernomen.
Eerder heb ik met uw Kamer gesproken over de bredere vraag waarvoor de
zorgmiddelen precies worden ingezet. Het gaat daarbij niet alleen om het (v)so,
maar ook om de inzet van zorgmiddelen in het regulier onderwijs. Ook is een
motie ingediend naar aanleiding van de begrotingsbehandeling die verzoekt om
een onderzoek naar de inzet van zorgmiddelen (2008, nr. 98 Kraneveldt-van der
Veen c.s.). Ik heb uw Kamer toegezegd hier een onderzoek naar te laten doen.
De uitkomsten van dat onderzoek verwacht ik in april. Ik heb dan de beschikking
over een meer compleet beeld en op basis daarvan zal ik beoordelen welke
aanpak wenselijk is.
2.
Wat zijn de motieven van de regionale expertisecentra om het budget niet uit te
geven, maar op te potten? Indien u dit niet weet, bent u bereid dit te
onderzoeken?
De AOB geeft in haar onderzoek aan dat een belangrijke factor de personele
onderbezetting bij de ambulante begeleiding zou kunnen zijn. De expertisecentra
ontvingen hiervoor wel de middelen, maar hadden moeite met het vinden van
geschikt personeel, waardoor de middelen niet konden worden besteed.
Naar aanleiding van eerdere berichten hierover heeft de WEC-raad een aantal
modellen uitgewerkt om ervoor te zorgen dat de leerlingen toch begeleid kunnen
worden. Het is immers van belang dat de leerlingen de ondersteuning en
begeleiding krijgen waar ze recht op hebben. Daarom is er ook gewezen op de
andere mogelijkheden die er zijn om leerlingen die zorg te bieden, op het moment
dat het REC c.q. het (v)so onvoldoende ambulant begeleiders tot haar beschikking
heeft.
In het onderzoek dat op dit moment plaats heeft zal ook aandacht zijn voor de
mogelijke verklaringen ingeval er sprake is van niet uitgeputte middelen.
1 De Volkskrant, 27 februari 2009
2 Algemene Onderwijsbond "Hoe rijk zijn de expertisecentra", 28 februari 2009.
Pagina 2 van 4
Datum
3.
Onderschrijft u de uitspraak van de voorzitter van de WEC-raad dat scholen in
2006 en 2007 niet genoeg ambulant begeleiders wisten te vinden? Zo ja, wat
kunt u hiertegen ondernemen?
Ja. In die periode (2006-2007) heeft er al overleg plaatsgehad met de WEC-raad
over de mogelijke oplossingen. De oplossingen kunnen bijvoorbeeld gevonden
worden door de inzet van deskundige begeleiders van buiten het REC. De
uitvoering van de begeleiding blijft wel vallen onder de verantwoordelijkheid van
het REC c.q. het (v)so. Het is dus aan het veld om van deze mogelijkheden
gebruik te maken. Overigens gebeurt dat ook in de praktijk. Ook in het artikel van
de AOB wordt melding gemaakt van een aantal instellingen die in eerste instantie
geen goed aanbod konden realiseren door het gebrek aan personeel, maar waar
inmiddels de situatie weer sterk verbeterd is.
4.
Is het waar dat scholen, zelfs als ze voldoende expertise in huis hebben en de
nodige zorg kunnen leveren, geen budget van de expertisecentra krijgen? Hoe
verklaart u dit?
Indien het REC onvoldoende ambulant begeleiders heeft, kan inzet van expertise
buiten het REC een oplossing zijn. Het REC kan in dat geval het benodigde budget
overmaken naar de school, waarbij de begeleiding overigens wel onder
verantwoordelijkheid blijft vallen van het REC c.q. het (v)so. Het is dus wel
degelijk mogelijk dat afspraken worden gemaakt over het overhevelen van
middelen. De oplossing kan in mijn ogen echter niet zijn dat de
begeleidingsmiddelen zondermeer aan de reguliere school gegeven worden
zonder dat duidelijk is dat deze benut worden voor deze specifieke begeleiding.
De middelen zijn immers toegekend op basis van een indicatie waaruit blijkt dat
de inzet van specialistische deskundigheid noodzakelijk is. Overleg tussen REC en
school is in deze gevallen dus noodzakelijk. Gezamenlijk kunnen zij dan de
mogelijkheden voor begeleiding bespreken.
5.
Wat gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat de regionale expertisecentra
stoppen met het oppotten van budget, zodat het geld wordt besteed aan de
leerlingen die het nodig hebben?
Uitgangspunt is voor mij dat de zorgmiddelen, die bedoeld zijn om kinderen te
voorzien van de specialistische zorg die ze nodig hebben, daarvoor ook worden
gebruikt. Het is in geen geval de bedoeling dat deze middelen worden gebruikt als
`buffer voor moeilijke tijden'. Toen de signalen over het personele problematiek
rondom de ambulante begeleiding ontstonden, zijn de mogelijkheden om op
alternatieve wijze de leerlingen de benodigde zorg te bieden uitgewerkt.
De directeuren die in het artikel van de AOB aan het woord komen geven ook aan
al verbetering te zien. Ik wacht de uitkomsten van het onderzoek dat wordt
Pagina 3 van 4
gedaan naar de inzet van de zorgmiddelen af. Aan de hand van de hier genoemde Datum
onderzoeken zal ik bepalen welke aanpak wenselijk is.
Daarnaast wil ik in dit kader wijzen op het onderzoek naar de vermogens in de
onderwijssectoren van de commissie Don, waarover ik u ook in mijn brief van 4
februari3 heb geschreven. De bevindingen van deze commissie zijn eveneens van
belang bij de nadere standpuntbepaling ten aanzien van de vermogens in het
primair en speciaal onderwijs. Deze bevindingen worden medio 2009 verwacht.
3 Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31 293, nr. 26
Pagina 4 van 4