Rathenau Instituut
Lage opkomst vaccinatie HPV
Veel minder meisjes dan verwacht hebben zich laten inenten tegen het
Humaan Papilloma Virus (HPV) dat baarmoederhalskanker veroorzaakt. Dat
betekent een deuk in het vertrouwen in het tot dusver zo succesvolle
Rijksvaccinatieprogramma (RVP). Het Rathenau Instituut pleit voor een
nieuwe onderbouwing en rechtvaardiging van het vaccinatieprogramma.
Het in 1957 ingestelde Rijksvaccinatieprogramma was lange tijd vooral
een succesverhaal. Maar liefst 95 tot 97 procent van de Nederlandse
ouders laat hun kinderen vaccineren tegen ernstige ziektes als polio,
difterie en bepaalde vormen van hersenvliesontsteking. De hoge
dekkingsgraad maakt het onwaarschijnlijk dat deze ziekten de kop nog
zullen opsteken. Voor het vasthouden van die hoge dekkingsgraad is
vertrouwen bij de gebruikers essentieel. En juist in dat vertrouwen
lijkt de laatste tijd de klad te komen.
Zo is er de opkomst van een kleine, actieve groep ouders die kritisch
tegenover het RVP staan. Dit is een ander geluid dan van de
traditionele (kleine) groep van ouders die hun kinderen om religieuze
redenen aan het RVP onttrekken. De nieuwe critici , losjes
vertegenwoordigd door de Nederlands Vereniging Kritisch Prikken,
herkennen zich vaak niet in de wetenschappelijk biomedische kijk op
ziektes die dominant is in het RVP, maar hangt een meer `holistische'
kijk op ziekten aan. Wetenschappelijk correct of niet, zij roeren zich
flink in het debat en vormen in toenemende mate een factor om rekening
mee te houden. Dat bleek wel bij de inentingscampagne tegen HPV.
Geholpen door internet en email hebben deze critici veel onrust
gezaaid onder meisjes en hun ouders en zo bijgedragen aan het lage
opkomstpercentage.
Daarnaast speelt de groeiende invloed van de farmaceutische industrie.
Twintig jaar geleden werden de meeste vaccins nog door de publieke
sector ontwikkeld. Tegenwoordig zijn farmaceutische bedrijven de
grootste vaccinproducenten. Vaccins zijn big business. De wereldmarkt
voor vaccins groeit jaarlijks met meer dan 10 procent en de
winstmarges zijn hoog. De commerciële belangen zijn enorm. Ook dit kan
het vertrouwen in het RVP ondermijnen, omdat de vraag rijst of de
belangen van de `afnemers' wel altijd voorop staan bij de
samenstelling van het programma.
Tenslotte worden er steeds meer vaccins ontwikkeld die beschermen
tegen ziekten met een ander karakter dan de ziekten waarvoor het RVP
oorspronkelijk is ontwikkeld. Boden de klassieke vaccins een
bescherming tegen grootschalige collectieve epidemieën, nieuwe vaccins
richten zich ook meer op infecties die zich in specifieke deelgroepen
voor doen en die bovendien soms ook een gedragscomponent kennen. Het
gaat bovendien niet meer alleen om levensbedreigende ziekten, maar ook
om chronische ziekten. De ziekten die met deze nieuwe vaccins worden
bestreden, zijn in termen van impact veelal onvergelijkbaar met
maatschappij-ontwrichtende, epidemische ziekten als polio en difterie,
die een collectieve aanpak noodzakelijk maken..
Het HPV-vaccin is eigenlijk de eerste van deze nieuwe groep vaccins.
Voor het eerst is een vaccin in het programma opgenomen dat beschermt
tegen een virus dat seksueel overdraagbaar is.Voor het eerst is er een
virus opgenomen dat beschermt tegen een ernstige ziekte -
baarmoederhalskanker - die slechts een klein percentage van de
besmetten uiteindelijk ontwikkelt. De opname van het HPV-vaccin in het
RVP betekent een eerste stap in de ontwikkeling van een publiek
programma voor de bescherming van jonge kinderen tegen ernstige en
zeer besmettelijke infectieziekten naar een preventieprogramma voor
alle leeftijden en tegen uiteenlopende ziekten. Dat is een ander RVP
dan het collectieve programma van vroeger zoals burgers het vaak nog
beleven.
Deze trends maken het volgens het Rathenau Instituut noodzakelijk dat
er een nieuwe legitimatie van het RVP komt. De communicatie met
burgers over het programma moet meer behelzen dan een promotiecampagne
voor een enkel vaccin. Die communicatie dient ook een rechtvaardiging
van het RVP als geheel te omvatten. Het bestaande verhaal van een
collectieve bescherming tegen ernstige en besmettelijke
infectieziekten voldoet niet meer en zal in de toekomst steeds minder
voldoen. Daarvoor in de plaats is een verhaal nodig dat uitlegt waarom
het programma wordt uitgebreid met vaccinaties voor meer specifieke
doelgroepen.
Zo'n verhaal moet transparant zijn over de achterliggende keuzes. En
het moet ruimte laten voor een inhoudelijke discussie en redelijke
verschillen van opvatting. Het vermijden van die discussie en uiten
van verwensingen aan het adres van kritische ouders dragen bepaald
niet bij aan het lange termijn vertrouwen in vaccinatie als
betrouwbare preventiestrategie. En dat vertrouwen is vanuit
volksgezondheidsperspectief juist zo broodnodig.