Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
1
Rijnstraat 50
Den Haag
Postbus 16375
2500 BJ Den Haag
de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal www.minocw.nl
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Onze referentie
BVE/stelsel/91870
Uw brief van
12 februari 2009
Uw referentie
2009Z02310/2009D06159
Datum 24 maart 2009
Bijlagen
Betreft Kameronderzoek cgo en andere onderzoeken mbo 1. Brief aan kenniscentra
d.d. 24 maart 2009
2. Inspectieonderzoek naar
klachtenbehandeling
3. Brief aan mbo-
instellingen d.d. 24
maart 2009
4. Overzicht toezeggingen
en moties
In deze brief geef ik mijn reactie op de bevindingen van het Kameronderzoek naar
competentiegericht onderwijs (cgo) en de rapportage van MBO2010; Op weg naar
2010, het vervolg'. Daarbij betrek ik de uitkomsten van een aantal andere
relevante onderzoeken.
Het Kameronderzoek gaat in op alle facetten rond de implementatie van de
competentiegerichte kwalificatiestructuur en plaatst deze in een bredere context.
Het is een gedegen en goed onderzoek, waarvoor ik mijn waardering wil
uitspreken. Samen met de rapportage van MBO2010 geeft het Kameronderzoek
goed zicht op wat er gebeurt in de sector en op scholen.
We zijn op de goede weg. Echter, ik zie ook verbeteringen die nodig zijn. Ik zal
daarom maximaal gebruik maken van de onderzoeksuitkomsten bij onder meer
de doorontwikkeling van de kwalificatiestructuur, het aanscherpen van de
kwalificatiedossiers en de inrichting van het nationaal kwalificatieraamwerk.
Het Kameronderzoek laat zien dat sprake is van een brede modernisering van het
mbo. Het mbo werkt niet alleen aan de invoering van de competentiegerichte
kwalificatiestructuur. Ook het vrijgeven van de inburgering aan de markt, de
invoering van het participatiebudget, de groei van het aantal zorgleerlingen en
recentelijk de verwachte toestroom vanuit de BBL naar de BOL door de
kredietcrisis hebben veel consequenties voor de inrichting van het mbo. De
diversiteit van deze ontwikkelingen en de snelheid waarmee deze elkaar opvolgen
maakt de toch al brede opdracht voor het mbo complex. Deze complexiteit stelt
de scholen dagelijks voor een forse uitdaging. Ik wil mijn waardering uitspreken
voor het werk dat in en rond de mbo-instellingen plaatsvindt.
Op veel scholen zie ik echter - onder andere als gevolg van de vele en snel op
elkaar volgende veranderingen - problemen in de dagelijkse bedrijfsvoering. Juist
in een situatie waarin zoveel ontwikkelingen bij elkaar komen, acht ik het voor
studenten van groot belang dat de bedrijfsvoering op orde is. Immers, daarvan
hangt af of studenten goed worden begeleid, op tijd hun roosters krijgen, weten
waaraan ze ten tijde van examens moeten voldoen en geen last hebben van
grootschalige lesuitval. Dat hier belangrijke verbeterpunten liggen blijkt niet
a
na 1 van 14
Pagi
alleen uit het Kameronderzoek en het rapport van MBO2010, maar ook uit een Onze referentie
rapport van de Inspectie van het Onderwijs (`Klachtenbehandeling in het mbo') en BVE/stelsel/91870
de meest recente JOB-monitor (ODIN5). Ook krijg ik regelmatig verontrustende
brieven van ouders en studenten die mij in mijn overtuiging sterken dat de
uitdaging voor de komende periode naast de competentiegerichte
kwalificatiestructuur vooral gezocht moet worden in de kwaliteit van de dagelijkse
bedrijfsvoering.
Leeswijzer
De volgende fase is die vanaf het schooljaar 2010-2011. Wat ik tot die tijd wil
doen, zet ik hieronder in mijn aanpak per deelonderzoek uiteen. Ik ga eerst in op
het beleidsproces (deel A), vervolgens op de doorontwikkeling van de
kwalificatiestructuur (deel B). In deel C van deze brief sta ik stil bij de
randvoorwaarden en de voorgenomen invoeringsdatum van de
competentiegerichte kwalificatiestructuur. Na deel D dat gaat over het draagvlak
voor de kwalificatiestructuur en het competentiegericht onderwijs op scholen
bespreek ik tot slot de bedrijfsvoering op scholen (deel E). Ik sluit af met een
overzicht van wat u de komende periode van mij kunt verwachten.
A. Beleidsproces
Het deelonderzoek naar het beleidsproces rond de competentiegerichte
kwalificatiestructuur laat zien dat de introductie hiervan op veel punten niet aan
de Dijsselbloemcriteria voldoet. Tegelijkertijd moet ik daarbij een aantal
kanttekeningen plaatsen. De ontwikkeling van de competentiegerichte
kwalificatiestructuur is tien jaar voor het ontstaan van de Dijsselbloemcriteria in
gang gezet. De opvatting was toen dat de sector aan zet was en dat
competentiegericht onderwijs grotendeels een technische operatie zou zijn. Dat
verklaart ook de (té) grote afstand van betrokken bewindspersonen en
Kamerfracties.
Waarop nu de nadruk gelegd moet worden is het benutten van de uitkomsten van
het onderzoek en het toetsingskader om tot verbeteringen te komen.
Het Kameronderzoek brengt in zekere zin een knip aan tussen de periode tot
2007 en de periode daarna. De periode tot 2007 was er een van idealen,
pionieren en experimenteren. Dit geldt voor zowel scholen in de sector als ten
aanzien van de rol van de toenmalige bewindspersonen van OCW en van de
toenmalige Kamerleden.
Vanaf 2007 is in mijn beleving sprake van meer realisme en in samenhang
daarmee de intrede van een zakelijke benadering en aanpak. Het besef is er weer
dat succesvol onderwijs bestaat uit een afgewogen mix van kennis, vaardigheden
en persoonlijke ontwikkeling. Daarbij past een evenzo uitgebalanceerde mix van
werkvormen, dus lessen, projecten, stages en individuele opdrachten. De scholen
gaan daadwerkelijk aan de slag met de implementatie. Bestuurders pakken de
regie en betrekken docenten actiever dan voorheen bij de inrichting van
competentiegericht onderwijs op school.
Op basis van de uitkomsten van door mij geïnitieerde externe onderzoeken heb ik
vanaf 2007 de regie meer naar me toegetrokken. Allereerst heb ik de
implementatiedatum verschoven naar 2010. Ook heb ik het procesmanagement
omgedoopt tot MBO2010 en opnieuw gepositioneerd. Van MBO2010 wil ik geen
nieuwe plannen zien, maar een vraaggerichte ondersteuning van
Pagina 2 van 14
onderwijsinstellingen om hen te helpen bij de implementatie van cgo. Ik heb Onze referentie
gevraagd om jaarlijkse voortgangsrapportages van de instellingen en MBO2010 BVE/stelsel/91870
voert hierover stevige gesprekken met bestuurders. Ten slotte heb ik gemeend de
competentiegerichte kwalificatiedossiers toch integraal vast te stellen, omdat dat
de enige manier is om ook politiek aanspreekbaar te zijn op het voldoende
verankeren van kenniselementen in het mbo-curriculum. Dit is essentieel voor de
kenniseconomie en ik wil daar dan ook een vinger aan de pols houden. Ik zie nu
gelukkig bij alle partijen een groot besef van de omvang en importantie van de
kwalificatiestructuur.
B. Kwalificatiedossiers/ kwalificatiestructuur
De kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven hebben de afgelopen jaren hard
gewerkt aan de kwalificatiestructuur. Daarmee zijn goede resultaten geboekt. Ik
ben verheugd dit in de uitkomsten van het deelonderzoek terug te lezen. De
competentiegerichte kwalificatiestructuur houdt rekening met de verschillende
niveaus van de groepen studenten in het mbo en de niveauverschillen tussen
opleidingen zijn in de kwalificatiedossiers goed weergegeven. De
kwalificatiedossiers zijn gericht op het `wat', zodat scholen de ruimte hebben het
`hoe' naar eigen (didactische) inzichten in te richten.
Wel is het rapport kritisch over de voortgang van Nederland bij het relateren van
de onderwijsniveaus aan het Europese kwalificatiekader (EKK). In Europa is
afgesproken dat iedere lidstaat een nationaal kwalificatieraamwerk (NKK)
ontwikkelt dat vervolgens aan het EKK gerelateerd wordt. Ook voor Nederland is
dat nodig, omdat de Nederlandse onderwijsniveaus op dit moment niet een-op-
een te relateren zijn aan een niveau van het EKK.
Dan zijn er nog twee kritische punten. Ten eerste, de helft van de studenten op
mbo4 stroomt door naar het hbo. Dus die aansluiting moet goed zijn en daar wil
ik nog eens goed naar kijken. Daarbij komt dat de komende tijd dit aandeel
verder kan oplopen als studenten zouden besluiten als gevolg van de financiële
crisis wat langer in het onderwijssysteem te blijven.
Ten tweede, het Kameronderzoek en de rapportage van MBO2010 geven aan dat
een aantal kwalificatiedossiers lijvig is. Dat geldt gelukkig niet voor alle
kwalificatiedossiers. Echter, in sommige gevallen zijn naar mijn mening de
omvang en gedetailleerdheid doorgeschoten vanuit de wens te komen tot
maatwerk en een optimale herkenbaarheid voor het bedrijfsleven. Hierdoor komt
de scheiding van het `wat' en het `hoe' onder druk te staan. Zo zijn er dossiers
waarin maar liefst 24 competenties zijn uitgewerkt. Als die aspecten allemaal
vertaald moeten worden in summatieve examens, ligt er een opdracht die te
groot is en die ook niet in het belang van de student is. Kortom: er moet
voldoende ruimte zijn voor scholen om het onderwijs adequaat in te richten.
Aanpak
Bij de doorontwikkeling van de kwalificatiestructuur wil ik dan ook dat
transparantie, herkenbaarheid en uitvoerbaarheid van de kwalificatiedossiers
vergroot worden. Ik heb hiertoe goede adviezen gekregen van het onafhankelijke
Coördinatiepunt, Colo, MBO Raad en veel docenten. Het ligt genuanceerd, maar in
de kern wil ik dat de desbetreffende al te uitgedijde kwalificatiedossiers
compacter worden en daarmee transparanter.
Pagina 3 van 14
De periode tot de vaststelling van de dossiers in februari 2010 wil ik gebruiken Onze referentie
voor de gerichte doorontwikkeling van de kwalificatiestructuur. Om de BVE/stelsel/91870
transparantie en uitvoerbaarheid van de kwalificatiedossiers te verhogen en de
knelpunten bij de uitvoering op te heffen, heb ik de kenniscentra de opdracht
gegeven om1:
1. De kwalificatiedossiers en uitstroomdifferentiaties die veel overlap of
verwantschap vertonen, samen te voegen. Gezien de doelen die we met de
kwalificatiestructuur willen bereiken is evenwicht tussen enerzijds
transparantie en duurzaamheid en anderzijds een juist detailniveau in relatie
tot reële eisen die vanuit de branche aan een beginnend beroepsbeoefenaar
worden gesteld van belang.
2. Het aantal kerntaken, het aantal competenties en de omvang van de
beschrijving van vakkennis en vaardigheden te beperken tot een reële
bandbreedte. Teruggaan naar de essentie en het schrappen van overbodige
detaillering dragen ook bij aan een transparante beschrijving van kennis en
vaardigheden in deel C.
Met de uitvoering van de opdracht door kenniscentra zal deel C van elk
kwalificatiedossier tot zijn essentie worden teruggebracht, zonder dat hierbij
allerlei (discussies over) formats over hoeven te ontstaan. Want dat is de grote
wens van eenieder: geen nieuwe formats. Overigens zijn er ook veel
kwalificatiedossiers die nu al transparant en werkbaar zijn en een compact deel C
kennen. Deze hoeven dan ook niet of nauwelijks aangepast te worden.
In de zomer van 2008 heb ik scholen reeds toegestaan het principe 'pas toe of leg
uit' toe te passen. Dit houdt in dat de inspectie rekening zal houden met situaties
waarin instellingen voor bepaalde opleidingen op goede gronden zijn afgeweken
van de prestatie-indicatoren van deel C, en die zich tegenover de inspectie
hierover kunnen verantwoorden. Deze verantwoording wordt betrokken bij de
uitvoering van het reguliere examenonderzoek. Het kan bestaan uit een
schriftelijke toelichting bij het indienen van de exameninstrumenten en een
aanvullende mondelinge toelichting bij het bezoek van de inspectie. Daarmee kan
om legitieme redenen recht gedaan worden aan regionale invulling zonder dat er
afbreuk gedaan wordt aan de landelijke vergelijkbaarheid van inhoud en niveau
van diploma's. Ik ben voornemens scholen die ruimte ook in de structurele
situatie te bieden.
Met de geschetste aanpak verwacht ik bij de vaststelling van de dossiers in 2010
en 2011 de voornaamste knelpunten weggenomen te hebben en ook de
heterogeniteit in omvang tussen de kwalificatiedossiers teruggebracht te hebben.
Vanzelfsprekend past hierbij ook een strenge toetsing door het onafhankelijke
Coördinatiepunt, dat nu al zijn vruchten begint af te werpen.
Met dit doel voor ogen houd ik vooralsnog vast aan de integrale vaststelling van
de kwalificatiedossiers, dus inclusief deel C. Daarmee kom ik tegemoet aan de
door de Kamer geuite zorg over het behoud van kennis en vaardigheden in het
mbo. Ik wil daarop aanspreekbaar zijn. Immers, een belangrijk deel van de eisen
1 In bijlage 1 is een kopie van de opdrachtbrief aan kenniscentra opgenomen.
Pagina 4 van 14
aan kennis staan in het zogenoemde deel C van het kwalificatiedossier en zijn een Onze referentie
integraal onderdeel van de competenties die in deel B staan2. De wens die BVE/stelsel/91870
beluisterd wordt in het onderwijsveld om de adviesstatus van deel C te herstellen,
komt voort uit `overgedetailleerdheid' van deel C en de behoefte te komen tot
meer flexibiliteit en ruimte voor regionale invulling. Zoals ik hiervoor aangaf los ik
het punt van overbodige detaillering graag op bij de bron zelf. Met het beschreven
`pas toe of leg uit-principe' verwacht ik daarnaast meer ruimte te hebben gegeven
voor regionale invulling.
Dan nog het punt van de aansluiting met het hbo. Om een goede aansluiting
tussen mbo en hbo te borgen kan de hbo-sector zitting nemen in de verschillende
paritaire commissies. Veel van deze plekken staan nog open. Ik wil in
samenspraak met de HBO-raad en de MBO Raad vaststellen wat ons ten aanzien
van de goede aansluiting tussen het hbo en het mbo de komende tijd nog te doen
staat. Ik heb daarmee wel rekening te houden met het feit dat de ene helft van
de afgestudeerde mbo-studenten de arbeidsmarkt op stroomt en de andere helft
kiest voor een vervolgopleiding in het hbo. In ieder geval heb ik al eerder
aangegeven dat de algemeen vormende vakken Nederlands en rekenen op niveau
4 op orde moeten zijn.
De doorontwikkeling van de kwalificatiestructuur komt ook ten goede aan de
ontwikkelingen op het gebied van het EKK. Ik verwacht dat de uitvoering van de
plannen die ik hiervoor heb beschreven om de transparantie en de
herkenbaarheid van de kwalificatiestructuur te verhogen, de inschaling van de
mbo-niveaus in het NKK zullen vergemakkelijken. De niveaudifferentiaties in het
mbo stemmen redelijk goed overeen met de referentieniveaus van het EKK.
Momenteel worden de niveaus van het Nederlandse hoger onderwijs in
descriptoren beschreven. Van deze ervaring zullen we gebruik maken bij de
ontwikkeling van de descriptoren voor het NKK, waaronder de niveaus voor het
mbo.
Het traject om tot een NKK te komen ligt daarmee weer op schema om conform
de aanbeveling van de Europese commissie vóór 2011 een NKK te ontwikkelen.
Dit traject loopt parallel aan de planning voor het wetsvoorstel
competentiegerichte kwalificatiestructuur. Ik zal de Kamer dan ook gelijktijdig
met dit wetsvoorstel informeren over het NKK.
C. Randvoorwaarden tijd en geld
Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de deelrapportage door het
Instituut voor Onderzoek van Overheidsuitgaven (IOO). Vertrekpunt voor dat
onderzoek is de eerdere constatering van de inspectie en Berenschot (2007) dat
gebrek aan tijd, geld en adequaat geschoold personeel een risicofactor voor het
2 Toelichting: in deel B staan de kerntaken en werkprocessen vermeld. De samenhang
tussen competenties en kennis & vaardigheden komt tot uitdrukking in de prestatie-
indicatoren, die in deel C staan. In deel C wordt dus een koppeling gelegd tussen de
kerntaken, werkprocessen en competenties.
Pagina 5 van 14
welslagen van het competentiegericht onderwijzen vormt. Op grond hiervan heeft Onze referentie
het IOO een centrale onderzoeksvraag geformuleerd die op zijn beurt weer BVE/stelsel/91870
uiteenvalt in een viertal deelvragen. De beantwoording daarvan is geschied met
een op casuïstiek gebaseerde studie. Dat feit - het IOO wijst daar terecht ook zelf
al op- brengt met zich mee dat de mate waarin de uitkomsten zich in het gehele
veld voordoen uitsluitend kunnen worden geraamd met behoorlijk ruime
betrouwbaarheidsmarges. Ik merk daarbij ook op dat het tweede deel van het
onderzoek uitsluitend rapporteert over roc's en vakinstellingen en niet over aoc's.
De tijdshorizon waarop het onderzoek betrekking heeft betreft de periode 2004-
2012, d.w.z. de gehele implementatietermijn, waarbinnen zowel de opbouw van
het cgo valt als de afbouw van het oude beroepsonderwijs. Dat brengt dus
transitiekosten met zich mee. Terecht wijst het IOO erop dat zich daarnaast
meerdere ontwikkelingen afspelen die samen de modernisering van het mbo
bepalen.
Financiële randvoorwaarden
Het eerste deel van het onderzoek start met een berekening van de rijksuitgaven
per leerling in de structurele bekostiging van het mbo, gecorrigeerd voor leerweg
(dus omgerekend naar fte-leerling) en inflatie (prijspeil 2007). De aldus
berekende uitgaven per leerling laten in de onderzochte periode een stijging zien
van 11% (LNV 14%). De incidentele middelen nemen in de onderzochte periode
toe met 86% en dat betreft dan vooral de extra middelen voor cgo.
Confrontatie van de inkomsten met de uitgaven laat zien dat roc's en
vakinstellingen in het algemeen over voldoende middelen beschikken om hun
onderwijs te innoveren.
Blijkbaar is de basisbekostiging toereikend. In de afgelopen jaren is de omvang
daarvan niet alleen meegegroeid met de leerlingontwikkeling, maar bovendien
ook nog aangevuld met extra structurele middelen, bijvoorbeeld in het kader van
het interdepartementale beleidsonderzoek IBO-BVE (een reeks oplopend tot ruim
100 miljoen).
Om het beeld compleet te maken, is het relevant om in deze context op te
merken dat er specifiek voor cgo ook nog extra middelen beschikbaar komen. Het
gaat dan om de volgende reeks:
Extra middelen cgo 2009 2010 2011 2012
* 1000 4.742 19.000 32.743 32.743
De oploop van de enveloppenmiddelen Coalitieakkoord is vanaf 2010 indicatief op
de aanvullende post van het Rijk voor cgo gereserveerd. Bij Voorjaarsnota vindt
jaarlijks besluitvorming plaats over het per tranche beschikbaar komen van deze
middelen. Daarmee ligt deze reeks nog aanzienlijk hoger dan de reeks die het
IOO in tabel 3.5 heeft opgenomen.
Ter afsluiting van het eerste deel van het onderzoek trekt het IOO een aantal
conclusies met betrekking tot de eerder gestelde deelvragen:
- De instellingen hebben ruim voldoende middelen ontvangen voor de
exploitatie van cgo en er is ruimte ontstaan voor investeringen uit de eigen
reserves en voorzieningen;
- De cgo-middelen zijn ingezet voor de beoogde activiteiten;
Pagina 6 van 14
- De instellingen beschikken over voldoende middelen om de nog resterende Onze referentie
opleidingen om te vormen; BVE/stelsel/91870
- 75% van de instellingen lijkt per studiejaar 2010-2011 alle studenten te
kunnen onderbrengen in een opleiding die is gebaseerd op de
competentiegerichte kwalificatiestructuur. Dit is overigens meer dan ik
verwacht van de sector. Scholen mogen immers ook ná 2010 eindtermgericht
onderwijs aanbieden aan de cohorten studenten die vóór 2010 gestart zijn
met hun opleiding.
Deze conclusies, die wijzen op een stabiel en toereikend macrobeeld, onderschrijf
ik.
In het tweede deel van het onderzoek worden 14 specifieke instellingen nader
geanalyseerd. Deze (niet aselecte en dus niet-representatieve) steekproef laat in
de praktijk van alledag behoorlijke verschillen zien. Naar het oordeel van het IOO
duiden de verschillen tussen de resultaten op landelijk niveau en die van de
individuele instellingen op mogelijke tekortkomingen in de verdeelsystematiek.
Die zou relatief nadelig uitpakken voor kleinere instellingen met veel bbl-
studenten.
Het is op zich een juiste constatering dat de lineariteit van de bekostiging
schaalvoordelen biedt, dus mogelijk gunstiger uitpakt voor grote instellingen. Ik
wijs er echter op dat bij de introductie van het model in 1998 hiervoor bewust is
gekozen om de roc-vorming te bevorderen. Om al te ongebreidelde
schaalvergroting tegen te gaan zijn we bezig beleid te ontwikkelen ten aanzien
van fusies (menselijke maat).
Het is ook juist dat een bol-student meer bekostiging oplevert dan een bbl-
student. Ook hiervoor is destijds bewust gekozen: de bol-opleiding is
schoolzwaar, de bbl-opleiding is werkzwaar. In mijn brief van 23 december 2008
over de modernisering van de mbo-bekostiging heb ik aangegeven, dat ik mij nog
beraad op een aanscherping van het onderscheid tussen bol en bbl.
Naar mijn mening hebben de verschillen die het IOO in de casuïstiek opmerkt
echter niet te maken met de wijze waarop het macrobudget wordt verdeeld over
de instellingen. Ik ben de afgelopen twee jaar enkele keren geconfronteerd met
instellingen die stellen dat ze financiële problemen ervaren bij (onder meer) de
implementatie van de competentiegerichte kwalificatiestructuur. Ik zie daarbij
zowel voorbeelden onder grote als onder kleine instellingen. Het is niet zo dat
kleine instellingen met veel bbl-studenten slechter op hun belangrijkste financiële
parameters scoren dan grote instellingen met een groot aantal bol-studenten.
Uit het onderzoekmateriaal van IOO blijkt wel iets anders. Een combinatie van
factoren kan in de praktijk maken dat vernieuwingsoperaties in het mbo in de
knel komen. Er zijn instellingen die fors verloren hebben op de inburgeringsmarkt
en/of te maken hebben met teruglopende leerlingaantallen als gevolg van
demografische ontwikkelingen. Er zijn instellingen die ten onrechte op basis van
incidentele FES-middelen vast personeel hebben aangenomen. Er zijn instellingen
die té ruim in hun huisvesting zitten en nu een probleem hebben om hun
vastgoed terug te brengen. Dan zijn er verschillen tussen instellingen als het gaat
om de bestuurlijke slagkracht die zij bij al deze uitdagingen - en in het bijzonder
hun financieel beheer - aan de dag leggen. Sommige grote roc's lijken trager te
reageren op teruglopende leerlingaantallen met kostenreducerende maatregelen
Pagina 7 van 14
dan kleinere scholen. En ten slotte: uit de vele gesprekken die ik inmiddels met Onze referentie
leidinggevenden en docenten in het mbo heb gevoerd, concludeer ik ook dat het BVE/stelsel/91870
bouwen aan competentiegericht onderwijs succesvoller verloopt naarmate de
kwaliteit van het middenmanagement beter op orde is en docenten goed
betrokken zijn bij keuzes en vormgeving. Om de hele organisatie in
veranderingen mee te nemen, zodat deze ook op de werkvloer bewerkstelligd
worden, is eveneens bestuurlijk leiderschap nodig.
Deze totale set van factoren verklaart in zijn onderlinge samenhang mijns inziens
de verschillen tussen grote en kleine instellingen veel meer dan de (stabiele en
voorspelbare) macro-verdeelsystematiek. De bijlage van het rapport waarin van
alle 14 onderzochte instellingen de baten en de lasten worden getypeerd spreekt
boekdelen: sommige instellingen innoveren hun onderwijs duidelijk doelmatiger
dan andere. Die verschillen zijn niet verklaarbaar door de combinatie van
schaalgrootte en het onderscheid tussen bol en bbl.
Ik vind doelmatigheid in de eerste plaats een zaak van de instelling zelf, daarbij
kritisch gevolgd door de Raad van Toezicht, de huisaccountant en de banken. Ik
ben uiteraard aanspreekbaar op de kaderstelling. Op dit moment stel ik vast dat
die in financiële zin, ook blijkens het rapport van het IOO, toereikend is. Ik
onderschrijf verder de aanbeveling van MBO2010, dat scholen het toegenomen
bedrijfseconomisch bewustzijn doorzetten in het strategisch en financieel beleid.
Invoeringsdatum per augustus 2010
De invoeringsdatum van de competentiegerichte kwalificatiestructuur per 2010
moet gezien worden als het moment waarop alle eerstejaars in het mbo
competentiegericht worden opgeleid. Voor de goede orde: de volledige uitfasering
van eindtermonderwijs heeft in 2010 dan ook nog niet plaatsgevonden. Daarvan
is pas sprake als de allerlaatste cohorten eindtermgericht onderwijs in 2013/ 2014
met een diploma uitstromen.
MBO2010 heeft nog eens kernachtig de procesdoelstellingen voor 2010 benoemd:
- Alle leerlingen starten in het eerste jaar met een opleiding die is geënt op een
nieuw kwalificatiedossier;
- De modernisering van het mbo is wat de inhoudelijke kwaliteit van de
opleidingen betreft (dus programmering, inrichting en examinering)
voldoende robuust;
- De modernisering van het mbo waar het gaat om de bedrijfsvoering
(waaronder begrepen de professionalisering van bestuur, management en
personeel) kent kwalitatief gezien een stevige basis;
- De kwalificaties zijn op het punt van uitvoerbaarheid, studeerbaarheid,
transparantie en samenhang kwalitatief goed. Tevens is het aantal
(uitstroom)kwalificaties functioneel en van goede kwaliteit in relatie tot de
instroom op de arbeidsmarkt dan wel doorstroom naar het hbo.
Ik ben blij met de constatering van IOO dat alle instellingen uit de microanalyse
verwachten op zijn minst het eerste leerjaar in 2010 te kunnen invullen, hetgeen
ook de doelstelling is. Op basis van de gesprekken met ieder bestuur van een roc,
aoc of vakschool stelt MBO2010 ook dat de realisatie van de vier
procesdoelstellingen haalbaar is per augustus 2010. Derhalve zou de overheid op
dat moment kunnen en moeten overgaan tot wettelijke verankering van de
nieuwe kwalificatiestructuur, waarbij sprake is van een doorlooptijd van vier jaar.
Pagina 8 van 14
Aanpak Onze referentie
BVE/stelsel/91870
Gezien alle bevindingen van zowel IOO als MBO2010 koers ik op invoering van de
competentiegerichte kwalificatiestructuur per augustus 2010. Twee redenen zijn
daarbij zeer relevant:
1. de kwalificatiedossiers worden jaarlijks verbeterd en zijn volledig geënt op de
huidige ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en in de samenleving. De
eindtermdocumenten waarop het eindtermgericht onderwijs is gebaseerd, zijn
eind jaren 90 voor het laatst aangepast. Daarbij komt dat met de komst van
cgo op hun school de meeste besturen gestopt zijn met investeren in
eindtermgericht onderwijs. Ik vind het dan ook van groot belang dat
studenten zo snel als de zorgvuldigheid toestaat, competentiegericht worden
opgeleid zodat alle studenten met een eenduidig waardevol mbo-diploma de
arbeidsmarkt betreden of een vervolgopleiding starten. Met de invoering van
de kwalificatiestructuur per 2010 zal dat vanaf 2014/ 2015 het geval zijn.
2. Daarnaast geven scholen aan dat het in de lucht houden van twee
kwalificatiestructuren veel vraagt van administratieve systemen en personeel.
Ook met het oog op de administratieve lasten wil ik de periode waarin
eindtermgericht naast competentiegericht onderwijs bestaat beperkt houden.
Daarnaast ondersteunen de prognoses voor het studiejaar 2009/ 2010 deze
koers. Op basis van door scholen aangevraagde opleidingen is de verwachting dat
al 84% van de eerstejaars vanaf het komende studiejaar competentiegericht
onderwijs volgt.
Om tegemoet te komen aan een individuele school die dat niet redt zal ik in het
wetsvoorstel competentiegerichte kwalificatiestructuur een overgangsprocedure
opnemen, waardoor het mogelijk is om wat extra invoeringstijd te geven aan
scholen die hiervoor in aanmerking komen.
Ik heb MBO2010 gevraagd hiertoe een voorstel in te dienen, aangezien zij door
de jaarlijkse gespreksrondes goed zicht heeft op wat een werkbare oplossing is.
Vooralsnog denk ik aan een procedure van zelfevaluatie door de instelling en een
audit en schouw door de externe, onafhankelijke adviseurs in het interviewteam
van MBO2010 . Vertrekpunt is dat de student weet waar hij/zij aan toe is.
In de praktijk kan dit als volgt eruit zien. Het is denkbaar dat de adviseurs in het
interviewteam van MBO2010 begin 2010 constateren dat een individuele mbo-
instelling haar bedrijfsvoering en personeel absoluut niet op orde heeft. De
conclusie is dan gerechtvaardigd dat de desbetreffende instelling de omslag van
de resterende eindtermopleidingen per 1 augustus 2010 naar competentiegericht
onderwijs niet succesvol kan maken. Dit zou ik een te groot risico vinden voor
schooluitval en onderwijskwaliteit. In dat geval wil ik een traject - met heldere
prestatieafspraken - met de desbetreffende instelling kunnen inrichten, opdat op
een later moment de `omslag' alsnog gemaakt kan worden. Over de precieze
uitwerking zal ik u nader informeren bij het wetsvoorstel competentiegerichte
kwalificatiestructuur.
D. Draagvlak
Het deelonderzoek naar draagvlak laat zien dat de invoering van
competentiegericht onderwijs kan rekenen op steun van het merendeel van de
betrokkenen. Van de docenten steunt 83% de invoering van de
Pagina 9 van 14
competentiegerichte kwalificatiestructuur of staat neutraal hiertegenover. Onze referentie
Kritische succesfactoren zijn: voldoende betrokkenheid, het zelf kunnen inrichten BVE/stelsel/91870
van het onderwijsprogramma en de wijze waarop zij door het
middenmanagement worden aangestuurd dan wel de ruimte krijgen voor eigen
professioneel handelen.
Het wegnemen van organisatorische en bedrijfsmatige knelpunten moet op de
scholen zelf gebeuren. Bestuurders hebben het afgelopen jaar de regie sterker in
handen genomen om het complexe en ingrijpende transitieproces in goede banen
te leiden. Er is meer oog voor zaken als diversiteit in uitwerkingen, betrokkenheid
en ontwikkeling van docenten en studenten en een ordening van rollen en taken
van docenten. De versterking van het draagvlak en de vergroting van de actieve
betrokkenheid van docenten staan gelukkig hoog op de bestuurlijke agenda. Ik
vind het echter ook van belang dat scholen de ervaringen van studenten actief
benutten. Dit onderzoek bevestigt de resultaten van de Job-monitor 2008.
Studenten hebben behoefte aan een duidelijke theoriecomponent in de opleiding
met uitleg van een docent, individuele begeleiding (met name de studenten aan
een roc) en goede informatie over wat er van hun in het competentiegerichte
onderwijs wordt verwacht. Wel staat 75% van de studenten neutraal tot heel
positief tegenover zijn opleiding.
Ook het bedrijfsleven is ondanks zijn informatiebehoefte en wat afwachtende
houding overwegend positief over cgo. Op zich is dit logisch gelet op het feit dat
de omslag naar competentiegerichte kwalificatiestructuur juist door het
bedrijfsleven geëntameerd is. Nog maar weinig mbo'ers met een cgo-diploma
hebben de arbeidsmarkt betreden. Het is daarom te vroeg om het bedrijfsleven
naar zijn ervaringen met deze mbo'ers te vragen. Tegelijkertijd onderschrijf ik wel
de noodzaak voor scholen het betrokken bedrijfsleven in de omgeving over cgo
informeren.
Aanpak
Het draagvlak en de actieve betrokkenheid van docenten en studenten moeten in
mijn ogen nog verder versterkt, verbreed en verankerd worden. Dit vraagt om
(sterk) onderwijskundig leiderschap, zodat de kennis en kunde van docenten
doelmatig en doeltreffend worden ingezet én verankerd in het onderwijsbeleid van
de scholen. Mede op basis van de gespreksronde 2008 heeft MBO2010 het
ondersteuningsaanbod voor scholen in 2009 vormgegeven. In 2009 zijn modules
beschikbaar op het gebied van de professionalisering van docenten &
opleidingsteams, onderwijskundig leiderschap en programmering, inrichting &
ordening van onderwijs.
In de voortgangsplannen en -gesprekken in 2009 en 2010 zal ik de
professionalisering van personeel en de positie van docenten wederom als
specifieke punten agenderen. Ik kom hiermee tegemoet aan een van de
aanbevelingen uit de rapportage van MBO2010 en de wens vanuit uw Kamer. Ook
zal ik MBO2010 vragen in de gesprekken in te gaan op de positie en
betrokkenheid van studenten. Om voeling te houden met wat er in de praktijk
gebeurt, blijf ik regelmatig het gesprek aangaan met docenten en studenten. In
het eerste halfjaar van 2009 leg ik een aantal extra werkbezoeken af zodat ik op
scholen zelf met bestuurders, docenten en studenten over het competentiegericht
onderwijs kan praten.
Pagina 10 van 14
Onze referentie
In deel B van deze brief heb ik al aangegeven dat ik sommige kwalificatiedossiers BVE/stelsel/91870
té omvangrijk vind. De daarin geschetste maatregelen dragen bij aan de
verankering van kenniselementen in het mbo, maar ook aan de uitvoerbaarheid
van de kwalificatiestructuur in de onderwijspraktijk en daarmee dus aan het
draagvlak onder docenten en studenten. Dit is een delicate balans. Overigens stel
ik vast dat 62% van de docenten bezorgd is over het behoud van vakkennis en
dat studenten behoefte hebben aan een duidelijke theoriecomponent in de
opleiding. Deze bevindingen ondersteunen mij nog eens extra om de genoemde
maatregelen nu te nemen, de kwalificatiedossiers inhoudelijk te laten verbeteren
én integraal vast te stellen.
E. Dagelijkse bedrijfsvoering op scholen
Ik heb de indruk dat veel klachten omtrent competentiegericht onderwijs terug te
voeren zijn op de dagelijkse bedrijfsvoering op scholen. Juist als het praktische
zaken betreft die voor de student zo belangrijk zijn, zoals roosters en begeleiding,
is het zaak dat scholen hun verantwoordelijkheid nemen. Ik ontvang helaas
regelmatig brieven waarin studenten klagen over roostering, begeleiding, de
verstrekte informatie over het onderwijs en de studievoortgang en het afhandelen
van klachten. Het komt er nu op aan de kwaliteit van de dagelijkse
bedrijfsvoering op scholen naar een hoger niveau te tillen en het oordeel van
studenten te betrekken bij de verdere vormgeving daarvan. Op het recente
onderzoek van de inspectie naar klachtenbehandeling ga ik daarom hieronder wat
uitgebreider in.
De inspectie is kritisch over de klachtenbehandeling door mbo-instellingen3. Er
zijn nog steeds instellingen die geen effectieve of transparante klachtenregeling
kennen. Vanuit het oogpunt van kwaliteitszorg en goed bestuur kan ik dat niet
accepteren. Veel klachtenregelingen erkennen daarnaast alleen klachten, die
formeel en schriftelijk zijn ingediend bij een klachtencommissie. Studenten en
ouders maken echter geen onderscheid tussen formele en niet-formele klachten.
Ik vind het cruciaal dat elke serieuze klacht over het onderwijs op een school ook
serieus behandeld wordt en een vanzelfsprekend onderdeel van de kwaliteitszorg
uitmaakt.
De MBO Raad heeft dit onderwerp opgepakt en samen met JOB een richtlijn voor
goede klachtenbehandeling opgesteld en onlangs verspreid. Daarnaast werken
bekostigde instellingen met de governance code `Goed bestuur in de bve-sector'.
Naleving van deze code is niet geheel vrijblijvend, voor de afspraken in de code
geldt: pas toe of leg uit.
Aanpak dagelijkse bedrijfsvoering
Ik heb MBO2010 gevraagd om ook in de gespreksrondes 2009 en 2010 expliciet
aandacht te geven aan de bedrijfsvoering. Ik zal scholen vragen om hiertoe in de
voortgangsrapportages ook de stand van zaken weer te geven ten aanzien van de
verbetering van de bedrijfsvoering. Ter ondersteuning van de verbetering van de
3 Zie bijlage 2 voor het inspectierapport `Klachtenbehandeling in het mbo'.
Pagina 11 van 14
dagelijkse bedrijfsvoering heeft MBO2010 modules samengesteld die gericht zijn Onze referentie
op de organisatie, effectiviteit en betaalbaarheid van processen en systemen. Uit BVE/stelsel/91870
de reacties van bestuurders blijkt dat dit een essentieel onderdeel is van hun
ondersteuningsbehoefte. De modules vinden dan ook gretig aftrek.
Overigens zie ik een positieve ontwikkeling: studenten in competentiegericht
onderwijs willen meer dan in het eindtermgerichte onderwijs meedenken over het
onderwijs en steeds meer scholen maken hiervan gebruik. Dat pleit er dan ook
voor dat scholen meer dan voorheen bij de inrichting van gedegen onderwijs en
de dagelijkse bedrijfsvoering gebruik gaan maken van de terugkoppeling van hun
studenten.
Om studenten te helpen heeft JOB een tweejarig pilotproject `JOB Academy' in
gang gezet om de positie van studenten ook buiten de formele raden verder te
versterken. Ik vind dit een kansrijk initiatief. Daarom heb ik via MBO2010 extra
middelen aan JOB ter beschikking gesteld zodat deze pilot kan worden uitgerold
naar meer scholen.
Van de studenten met een beperking vindt slechts 37%4 (in het eindtermgerichte
en in het competentiegerichte onderwijs) dat de school rekening met hen houdt.
Uit gesprekken met bestuurders weet ik dat veel scholen nog op zoek zijn naar
een modus om binnen het competentiegerichte onderwijs tegemoet te komen aan
de ondersteuningsbehoefte van deze studenten. Daarom ga ik een externe
werkgroep opdracht geven handvatten op te stellen, waarmee scholen opleidingen
zonder niveauverlies doeltreffend aan kunnen passen aan de beperking van
studenten. Om zo dicht mogelijk bij de dagelijkse praktijk aan te sluiten moet de
werkgroep voor een deel bestaan uit ervaringsdeskundigen (docenten,
begeleiders, studenten met een beperking).
Aanpak verbetering klachtenbehandeling
Ik constateer dat klachtenbehandeling nog onvoldoende vorm krijgt. Ik wil
daarom een stap verder gaan dan wat de sector zelf tot dusver aan initiatieven
heeft ontplooid. Van de MBO Raad en AOC Raad verwacht ik dat ze niet alleen de
aanwezigheid van klachtenregelingen stimuleren, maar ook de werking ervan
bevorderen. Dat vind ik nu nog onvoldoende geregeld. Ik vind het essentieel dat
zeker in een grote organisatie als het roc, studenten of hun ouders een beroep
kunnen doen op een goed toegankelijke onafhankelijke klachtencommissie.
Ouders of studenten die er in de reguliere lijn binnen de instelling niet uitkomen,
kunnen zich dan wenden tot deze commissie.
Een school kan deze commissie binnen of buiten de instelling organiseren. Als een
school er voor kiest de klachtencommissie intern te organiseren, dan vind ik de
volgende aanbevelingen van belang. De klachtencommissie:
- heeft een onafhankelijke externe voorzitter;
- heeft een professioneel onafhankelijk secretariaat;
- behandelt alle klachten vertrouwelijk en onder geheimhouding;
- past het principe van hoor en wederhoor toe en kent een reglement waarin de
werkwijze is vastgelegd.
4 Bron: JOB-monitor 2008/ ODIN 5
Pagina 12 van 14
Een aantrekkelijk alternatief voor scholen is aansluiting bij de Stichting Onze referentie
Onderwijsgeschillen. Deze stichting kent een goed werkende onafhankelijke BVE/stelsel/91870
Landelijke Klachtencommissie BVE.
Ik kan dit alternatief dan ook van harte aanbevelen en vraag mbo-instellingen
daarbij:
- in hun klachtenregeling aan te geven dat studenten of hun ouders hun klacht
kunnen voorleggen aan de Landelijke Klachtencommissie BVE van deze
stichting;
- deze informatie proactief openbaar te maken.
Mocht de sector de bovenstaande punten zelf niet of onvoldoende oppakken dan
overweeg ik een externe landelijke onafhankelijke ombudsfunctie in te stellen.
De inspectie heb ik gevraagd om dit najaar een vervolgonderzoek uit te voeren
naar de klachtenbehandeling in het mbo. Ik wil dan een zichtbare verbetering zien
in de omgang met klachten. Dat betekent:
- dat alle (bekostigde en niet-bekostigde) instellingen over een klachtenregeling
beschikken;
- dat deze regeling laagdrempelig en goed toegankelijk is voor studenten en
ouders;
- dat alle klachten zorgvuldig worden behandeld (heldere communicatie en
termijnen);
- dat over de werking van deze regeling verantwoording wordt afgelegd aan
belanghebbenden en
- dat studenten of hun ouders met een klacht een beroep kunnen doen op een
onafhankelijke klachtencommissie.
Ik heb instellingen hiervan per brief5 op de hoogte gesteld en daarin ook
aangegeven in welke periode de inspectie het vervolgonderzoek gaat uitvoeren.
Tot slot
Zoals ik aan het begin van mijn brief heb gezegd, ben ik onder de indruk van de
volledigheid van het onderzoek van de Kamer. Het is een veelomvattend
onderzoek dat in mijn ogen alle aspecten van de implementatie van de
competentiegerichte kwalificatiestructuur behandelt, inclusief het draagvlak
hiervoor onder docenten. Ik zie het Kameronderzoek daarom als het
hoofdbestanddeel van de u toegezegde evaluatie in dit jaar. Daarnaast zal ik te
zijner tijd ook de resultaten van de onderzoeken van ecbo6 en de inspectie naar
competentiegericht onderwijs van een reactie voorzien, waarmee sprake is van
een stapsgewijze evaluatie. Parallel hieraan werk ik aan de wetgeving rond de
competentiegerichte kwalificatiestructuur.
5 In bijlage 3 is een kopie van de brief aan mbo-instellingen opgenomen.
6 Het expertisecentrum beroepsonderwijs (ecbo) een fusie van CINOP Expertisecentrum en
het Max Goote Kenniscentrum. ECBO verzorgt ook de cgo-monitor die voorheen door Cinop
werd uitgevoerd.
Pagina 13 van 14
De onderzoeken van ecbo en de Inspectie van het Onderwijs zal ik u vóór het Onze referentie
zomerreces toesturen. BVE/stelsel/91870
In bijlage 4 van deze brief vindt u een compleet overzicht van de afgedane
toezeggingen en moties rond de competentiegerichte kwalificatiestructuur.
Mede namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Pagina 14 van 14
Onze referentie
BVE/stelsel/91870
Pagina 1 van 1