Ingezonden persbericht
Banen of barbecues?
Banen of
barbecues?
Kanaleneiland als case study
van het wijkbeleid
Katinka Eikelenboom
Gerrit Pas
Wetenschappelijk bureau Groenlinks 2009
Inhoudsopgave
Inleiding 5
1. De geschiedenis van het wijkbeleid 7
2. Kanaleneiland 11
2.1 Nieuwbouwwijk Kanaleneiland: het Nieuwe Bouwen 12
2.2 Jaren zestig en zeventig: Rozeneiland 13
2.3 Jaren tachtig en negentig: etiket probleemwijk 14
2.4 Het Grotestedenbeleid 15
2.5 Vogelaarbeleid: wijkactieplan Kanaleneiland Leert! 18
2.6 Versnellingsplan Kanaleneiland 21
3. Het maatschappelijk middenveld in Kanaleneiland 23
3.1 De corporaties 23
3.2 De wijkwelzijnsorganisatie 28
3.3 Al Amal 29
3.4 Het 3-generatiecentrum 30
3.5 De Huurdersvereniging Kanaleneiland 32
3.6 De Wijkraad Zuidwest 33
4. Analyse 35
4.1 Aannames in het wijkbeleid 35
4.2 Participatie 38
4.3 De relatie tussen de overheid en de woningcorporaties 39
5. Conclusies en perspectieven 41
4
Inleiding
Het landelijke steden- en wijkbeleid is de afgelopen jaren veelvuldig in het
nieuws geweest, meestal niet in positieve zin. Berichten over overlast, cri-
minaliteit, drugsgebruik en verpaupering van buurten zijn aan de orde van
de dag. De gedachte om deze problematiek wijkgericht aan te pakken is niet
nieuw. Al vanaf de negentiende eeuw bemoeit de overheid zich actief met
wijken, in het bijzonder met volkshuisvesting. Sinds die tijd is de wijkgerichte
benadering van de grotestedenproblematiek nooit meer helemaal verdwenen.
Wel waren er duidelijke verschuivingen in ideeën over wat een wijk is en zou
kunnen zijn. De invalshoek en de doelstellingen van het wijkbeleid in een
bepaalde periode hangen dan ook sterk samen met de tijdsgeest en de heer-
sende opvatting over hoe de samenleving eruit moet zien.
De maakbaarheidsgedachte is een drijvende kracht achter het wijkbeleid en
verwijst naar het geloof dat door overheidsingrijpen de samenleving kan
worden verbeterd. Geloof in de maakbare samenleving en de sociale verhef-
fing van de lage klassen vinden we in Nederland traditioneel terug bij de
sociaal-democratie. Het is dan ook geen verassing dat uitgerekend een PvdA-
minister, Ella Vogelaar, in 2007 een nieuwe impuls geeft aan de wijkaanpak
met haar project Van probleemwijk naar prachtwijk'1 De reden hiervoor is dat
ondanks het Grotestedenbeleid in de jaren negentig sommige wijken achter-
blijven. Minister Vogelaar besluit daarom om bovenop het bestaande beleid
een aparte afspraak te maken met de grote steden om extra te investeren in
veertig wijken. Het beleid van Vogelaar combineert herstructurering, renova-
tie en sloop van woningen met welzijns- en opbouwwerk en richt zich zowel
op de fysieke als op de sociale problemen in de wijken. De Utrechtse wijk
Kanaleneiland is een van de veertig zogenoemde `Vogelaarwijken'.
Aan plannen voor Kanaleneiland geen gebrek, maar worden de juiste proble-
men aangepakt? Wat zijn de grootste problemen in de wijk, hoe moeten ze
worden opgelost en wie bepaalt dat? In de lente van 2008 sprak het Weten-
schappelijk Bureau GroenLinks met verschillende partijen in Kanaleneiland
over deze vragen. Onderzocht werd wat het wijkbeleid van minister Vogelaar
inhoudt en wat de betrokken organisaties van de aanpak vinden. Voordat
1 Het project wordt later omgedoopt in Van aandachtswijk naar krachtwijk, na kritiek
op de term `probleemwijk'.
5
B a n E n o f B a r B E c u E s?
we ons in hoofdstuk 2 en 3 richten op Kanaleneiland, geven we eerst een
overzicht van de geschiedenis van het wijkbeleid in Nederland. In hoofdstuk
4 en 5 volgen de analyse en conclusies en wordt vanuit de case study van
Kanaleneiland een bredere kritiek op het wijkbeleid geformuleerd.
6
1.
De geschiedenis van
het wijkbeleid
De deplorabele omstandigheden waarin arbeiders aan het einde van de negen-
tiende eeuw woonden, waren voor de overheid aanleiding om in te grijpen
in de woningmarkt. Dit leidde in 1901 tot de eerste Woningwet waarin het
recht op een goede woning duidelijk werd benoemd. De overheid besteedde
haar verantwoordelijkheid om te zorgen voor voldoende goede en goedkope
woningen grotendeels uit aan de woningcorporaties die toen nog duidelijk
waren gestoeld op confessionele, socialistische of algemene grondslag. De
rol van de overheid was beperkt tot financiering, regelgeving en toezicht.
De corporaties bouwden in de jaren twintig en dertig woningen aan de rand
van de steden voor de arbeiders die massaal van het platteland naar de stad
verhuisden. Deze nieuwe wijken werden opgezet als dorpen, de zogenoemde
tuindorpen, die de sfeer en het gemeenschapsgevoel van de plattelandsdor-
pen moesten oproepen. Deze stadsdorpen zouden de anonimiteit van de
grote stad tegengaan.
Het WRR-rapport Vertrouwen in de buurt2 beschrijft de geschiedenis van de
wijkaanpak als drie golven in de twintigste eeuw. In de jaren veertig en vijftig,
de eerste golf, worden metropolisering en urbanisatie gezien als bedreigin-
gen voor de gemeenschap. Het idee van de ideale wijk als een kleine stad
op zich, waarin wonen, werken en recreëren samengaan, is dominant. De
wijk moet een hechte en overzichtelijke gemeenschap zijn waar mensen zich
thuis voelen. De wijkgemeenschap wordt gezien als de nieuwe hoeksteen van
de samenleving: een dorp in de stad en het sociale integratiekader voor de
stadsbewoners.
2 Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (2005), Vertrouwen in de buurt, Rap-
porten aan de Regering Nr. 72, Amsterdam: Amsterdam University Press, pp 29-41.
7
B a n E n o f B a r B E c u E s?
Op deze visie kwam al snel kritiek3. Is de wijk wel zo gemakkelijk te vormen
naar de wensen van de landelijke politiek? Moeten we wel een hechte gemeen-
schap op het niveau van een wijk nastreven? De visie op de wijk als kleinscha-
lig en zelfstandig dorp maakt dan plaats voor de opvatting van de stedelijke
burger als metropoliet. In deze visie worden moderne steden gekenmerkt
door een strikte ruimtelijke scheiding van functies: wonen, werken en recre-
eren. De moderne stedeling is immers mobiel en daarom wordt meer de
nadruk gelegd op de aanleg van wegen, kortom op automobiliteit.
In de jaren vijftig en zestig ligt het accent op nieuwbouw. De vele nieuwe
stadswijken worden opgezet volgens het Nieuwe Bouwen. Ze worden geken-
merkt door veel licht, ruimte en grote doorgaande wegen. Maar ook door
eenzijdige vormen, anonimiteit en het gebruik van goedkope materialen en
bouwmethodes. De vooroorlogse wijken worden in die periode nauwelijks
meer onder handen genomen en geraken geleidelijk in verval. De bewoners
hiervan vertrekken naar de nieuwbouwwijken.
Het sleutelwoord in de jaren zeventig is stadsvernieuwing. Bij de vooroorlogse
wijken, met name ook de negentiende-eeuwse wijken, is men bezig met een
inhaalslag van sloop, nieuwbouw en renovatie. Belangrijke uitgangspunten
daarbij zijn `bouwen voor de buurt' en `baas in eigen buurt', waarbij kleinscha-
ligheid, sociale infrastructuur en inspraak voorop staan. Het is een reactie op
het moderne, nieuwe, rationele bouwen in de decennia daarvoor. Voor het
eerst betrekt de overheid ook de bewoners zelf bij het beleid. Maar al snel
groeit het besef dat fysieke herstructurering alleen niet genoeg is. Wil men
de buurt veranderen, dan moet ook de `leefbaarheid' van de wijken worden
verbeterd. Deze gedachte zorgt, in combinatie met de decentralisatie van
steden in stadsdelen en de deconcentratie van het gemeentelijk apparaat,
voor een tweede opleving van het wijkbeleid in de jaren zeventig. Het wel-
zijnsbeleid komt midden jaren zeventig onder de verantwoordelijkheid van
de lokale overheid, wat leidt tot een `wijk-welzijnsaanpak'.
In de jaren tachtig krijgen door de economische crisis het macro-economisch
beleid, de werkgelegenheid en het gezond maken van de overheidsfinanciën
prioriteit. Er is kritiek op het gebrek aan aandacht voor de sociaal-econo-
mische problemen van de mensen in de stadswijken waar de werkloosheid
hoog is. Het tweede kabinet-Lubbers (1986-1989) legt de basis voor de derde
bloeiperiode van het wijkbeleid met het zogenoemde `probleemcumulatie-
gebiedenbeleid', oftewel achterstandsbeleid in de stadswijken.
3 Doorn, J.A.A. van (1955), `Wijk en Stad: reële integratiekaders?', in S. Groenman en
H. de Jager (red.), Staalkaart der Nederlandse Sociologie, Assen: Van Gorcum.
8
D E G E s c h i E D E n i s va n h E t w i j K B E l E i D
Het motto van het derde kabinet-Lubbers dat in 1989 aantreedt met de
PvdA na acht jaar oppositie weer in de regering is Sociale Vernieuwing.
Het idee van sociale vernieuwing borduurt voort op het probleemcumula-
tiegebiedenbeleid van het kabinet ervoor. Het is een combinatie van fysiek
en sociaal beleid: het tegengaan van de werkloosheid via scholing, de soci-
ale cohesie bevorderen en de vervuiling en verloedering tegengaan. In dit
beleid dat eind jaren tachtig wordt ingezet is de visie op de wijk als gemeen-
schap en integratiekader terug, maar dit keer moeten de bewoners daar zelf
vorm en inhoud aan geven. Politici en bestuurders willen geen beleid meer
van bovenaf opleggen. Ze willen meer direct contact met burgers. Ook het
Rijk adviseert de gemeenten te ijveren voor meer inspraak van burgers. Zo
zet Utrecht eind jaren tachtig voor het eerst wijkbureaus op die het contact
tussen de gemeente en de bewoners moeten versterken. De wijk moet een
overzichtelijke plaats worden, met een sterke sociale samenhang, maar het
hoeft geen eigen dorpje meer te worden zoals in de vooroorlogse jaren.
In de jaren tachtig is er binnen het wijkbeleid voor het eerst expliciet aan-
dacht voor de instroom van grote groepen allochtonen in de goedkope stads-
wijken. Zij behoren vaak tot de laagste inkomensgroepen en zijn aangewe-
zen op goedkopere woningen. Bepaalde problemen in de wijken, zoals de
spanningen tussen oude en nieuwe bewoners, worden in verband gebracht
met de hoge percentages allochtonen. Het wijkbeleid is er daarom mede
op gericht nieuwkomers te integreren in de gemeenschap. In plaats van de
fysieke structuur of de individuele kenmerken van de bewoners, wordt de
bewoners amenstelling van de wijken steeds meer als oorzaak gezien van de
s
wijkproblematiek. Om de bewonerssamenstelling van de wijken te verande-
ren, wil men de diversiteit van het woningaanbod vergroten. De variatie in
huizen (huur/koop/prijs) moet de vorming van achterstandwijken tegengaan.
Spreiding van verschillende inkomensgroepen over de wijken moet zorgen
voor sterkere wijken, omdat de concentratie van zwakkere groepen in een
wijk wordt voorkomen. Een gemengde wijk zou ook moeten bijdragen aan de
sociale mobiliteit van de lagere inkomensgroepen en aan een beter onderhou-
den leefomgeving, door de voorbeeldfunctie van de huishoudens die behoren
tot de middenklasse en door de onderlinge contacten tussen de verschillende
inkomensgroepen.
Vanaf het begin heeft dit idee onder vuur gelegen van deskundigen die stel-
len dat er geen empirisch bewijs is dat spreiding een oplossing biedt voor de
problemen in de wijken van grote steden.4 Het spreiden van groepen over
verschillende wijken verdunt misschien bepaalde problematiek, maar het
verandert niets aan de individuele positie van mensen. Binnen de wijk is het
4 Duyvendak, J.W. en N. de Boer (1998), Wijkaanpak. Een trend?, Rotterdam: Erasmus
Universiteit Rotterdam.
9
B a n E n o f B a r B E c u E s?
maar de vraag of mensen uit hoge en lage inkomensgroepen sociaal gaan
mengen en of de vermeende positieve effecten (sociale stijging) inderdaad
optreden. Deze bedenkingen kwamen bovenop de al sedert de jaren vijftig
bestaande kritiek op de benadering van de wijk als sociale eenheid en als
kader waarbinnen achterstandsbeleid vorm moet krijgen.
Ondanks deze kritiek op de wijkgedachte en het ideaal van de gemende wijk
wordt in het Grotestedenbeleid (GSB), het kader waarin de stedelijke vernieu-
wing en de sociale vernieuwing vanaf 1995 vallen, een focus op de stadswijken
opgenomen. Om de vijf jaar komt de regering met een nieuw actieplan voor
de grote steden. In deze plannen worden actiethema's benoemd, die de steden
zelf mogen invullen en implementeren. Hiervoor krijgen ze geld van het Rijk.
De thema's werk en economie, onderwijs, sociale en fysieke leefomgeving,
zorg en veiligheid blijven grofweg hetzelfde in elk GSB, maar de nadruk op
bepaalde thema's verschilt per periode. Zo domineren na de aanslagen van
11 september en de moord op Pim Fortuyn veiligheid, integratie en sociale
samenhang de maatschappelijke discussies. Binnen het GSB leidt dat tot een
focus op de segregatie binnen de steden en de (sociale) veiligheid in de wijken.
Mede door de economische recessie in Nederland aan het begin van de een-
entwintigste eeuw blijven bepaalde stadswijken ook economisch achter.
Pieter Winsemius, korte tijd minister van Volkshuisvesting Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer in het kabinet-Balkenende III, vraagt tijdens zijn
bewind al aandacht voor de sociale uitdagingen in een groot aantal probleem-
wijken. Hij komt op een aantal van 140 wijken. Met enkele woningcorporaties
maakt hij vergaande afspraken over het aanpakken van de problemen in deze
wijken, tot in 2007 het nieuwe kabinet-Balkenende IV aantreedt. In dit kabi-
net wordt Ella Vogelaar minister van Wonen, Wijken en Integratie. Zij kiest
voor het gericht aanpakken van veertig wijken in het project Van probleemwijk
naar prachtwijk, waaronder de wijk Kanaleneiland in Utrecht.
10
2.
Kanaleneiland
Kanaleneiland ligt in het zuidwesten van de gemeente Utrecht. Ofschoon de
wijk niet ver van de binnenstad ligt, vormt het Jaarbeursterrein een grote
barrière. De wijk wordt in het westen begrensd door het Amsterdam-Rijn-
kanaal en in het oosten door het Merwedekanaal. Aan de zuidkant vormt de
a12 een barrière. Hierdoor ligt de wijk relatief geïsoleerd. Tegelijk is de wijk
vanuit het centrum goed bereikbaar: de sneltram tussen Utrecht en Nieuwe-
gein loopt dwars door de wijk over de Beneluxlaan. Samen met Transwijk en
Rivierenwijk/Dichterswijk vormt Kanaleneiland de wijk Zuidwest. De sub-
wijk Kanaleneiland zelf bestaat weer uit de buurten Kanaleneiland-Noord en
Kanaleneiland-Zuid. De officiële krachtwijk `Kanaleneiland' omvat Kanalen-
eiland-Noord, Kanaleneiland-Zuid én Transwijk. In de subwijk Kanaleneiland
is de grootstedelijke problematiek het meest manifest.
In 2007 houdt de gemeente Utrecht een enquête onder bewoners over de
thema's veiligheid, openbare ruimte, sociale infrastructuur en werk en inko-
men.5 Ook brengt de gemeente in kaart hoe de verschillende stadswijken
scoren op allerlei indicatoren op het gebied van werk, inkomen en onder-
wijs. De wijk Zuidwest staat in de totaalscore van tien wijken op de negende
plaats (Overvecht eindigt als tiende). In de totaalscore van de subwijken staat
Kanaleneiland op de laagste plaats. Kanaleneiland scoort op alle indicatoren
ongunstig. De subwijk Transwijk scoort gemiddeld op de meeste indicatoren,
maar ongunstig op `werk en inkomen'. Hierbij moet worden opgemerkt dat in
Transwijk relatief veel ouderen wonen met een pensioen en die zo bijdragen
aan een hoog percentage uitkeringsgerechtigden.
Wat opvalt, is het hoge percentage mensen met een uitkering in de subwijk
Kanaleneiland (23,6 procent tegen een gemiddelde in Utrecht van 12,3 pro-
cent), waarvan een aanzienlijk deel een langdurige bijstandsuitkering heeft
(12,3 procent). Daarnaast heeft 51 procent van de mensen wel eens overlast
van jongeren en voelt eenzelfde percentage zich wel eens onveilig in de buurt.6
5 De uitkomsten zijn gepubliceerd in de Utrecht Monitor 2008, http://www.utrecht.
nl/smartsite.dws?id=15260.
6 Dit gevoel van onveiligheid wordt onderbouwd door relatief hoge criminaliteitscij-
11
B a n E n o f B a r B E c u E s?
Bijna de helft van de respondenten heeft vaak last van rommel (24 procent
in Utrecht gemiddeld). Positief is dat 32 procent van de mensen actief is in de
buurt (in Utrecht is dat gemiddeld 27 procent). Ondanks de actieve houding
van veel mensen in de wijk, wordt de sociale cohesie door de wijkbewoners
beoordeeld met een schamele 4,4 ten opzichte van een 5,6 in Utrecht totaal.
2.1 Nieuwbouwwijk Kanaleneiland: het Nieuwe Bouwen
Kanaleneiland (inclusief Transwijk) wordt in 1958 ontworpen door de ste-
denbouwkundige Van der Stad die uitgaat van 7.350 woningen voor circa 30
duizend bewoners. De wijk is een typisch product van de jaren vijftig en zestig
en is duidelijk beïnvloed door het Nieuwe Bouwen, later ook wel verbasterd
tot simpelweg `nieuwbouw'. Kanaleneiland is opgezet met veel ruimte tussen
de afzonderlijke flats, groenstroken en licht tussen en in de gebouwen. Daar-
naast zijn veel van de woningen `prefab' gemaakt, ook een nieuwigheidje uit
die periode, geboren uit de tijdsdruk waaronder de wijken moesten worden
gerealiseerd. Het functionalisme en de seriematige, industriële bouwmetho-
des waren leidend bij de bouw van de wijk. Het resultaat is een wijk die zeer
rechtlijnig van opzet is en bestaat uit een herhaling van hetzelfde patroon
van gebouwen en wegen (zie figuur 1).
De openbare ruimte is ruim opgezet, met brede straatprofielen en soms zeer
brede plantvakken. Door de monotone bebouwing, de eindeloze plinten met
garageboxen, de onsamenhangende voorzieningenstroken en de barrièrewer-
king van de hoofdinfrastructuur, is de wijk niet erg aantrekkelijk voor voet-
gangers. Toen Kanaleneiland werd ontwikkeld, verwachtte men dat Utrecht
de spin in het web van Nederland zou worden, zeker wat betreft verkeer en
transport.7 Er werd zelfs gedacht aan een helihaven in Kanaleneiland voor
de helikopters die wel eens een gangbaar vervoersmiddel zouden kunnen
worden. De nieuwe wijken moesten een goede verbinding hebben met de
rest van de stad en het verkeer moest soepel door de wijk worden geloodst,
zonder te veel overlast voor de bewoners te veroorzaken. Kanaleneiland is
dan ook duidelijk gebouwd aan de hand van een wegenplan. Een grote rond-
weg moet het verkeer zo snel mogelijk de wijk uit leiden. Grote brede banen
doorkruisen de wijk en leiden naar de rondweg. Op de `gewone' wegen tussen
de flats moeten kinderen kunnen spelen: wijk en verkeer met elkaar verenigd.
fers, zie Utrecht Monitor 2008, http://www.utrecht.nl/smartsite.dws?id=15260.
7 Wijer, M. de (1996), `Utrecht uitgebreid; een studie naar de wijken Hoograven,
Kanaleneiland en Overvecht', Doctoraalscriptie Rijksuniversiteit Groningen, p. 60.
12
K a n a l E n E i l a n D
Een ander kenmerk is de duidelijke functie-
scheiding. Er zijn vier gescheiden delen in de
wijk voor wonen, werken/industrie, groen/
ontspanning en voorzieningen. De wijk is
bedoeld voor een nieuwe en jonge generatie
burgers vooral jonge gezinnen en vrijgezel-
len die alles wat ze nodig hebben in deze wijk
kunnen vinden. De kritiek op dit soort wijken,
in Amsterdam bijvoorbeeld de Bijlmer en de
Westelijke Tuinsteden, is dat ze ver buiten de
stad liggen en daardoor afgezonderd zijn van
het stadsleven, dat er door de functiescheiding
erg veel verkeer is in de wijk, dat er voor jon-
geren meestal te weinig te beleven valt en dat
door het eenzijdige woningaanbod een `woon-
carrière' onmogelijk is.
Figuur 1: Kanaleneiland (Bron: KEI)
2.2 Jaren zestig en zeventig: Rozeneiland
Begin jaren zeventig zijn de drie nieuwbouwwijken in Utrecht, Hoograven
(1960), Kanaleneiland (1965) en Overvecht (1973) eindelijk klaar. Op landelijk
niveau gaat de aandacht in deze periode vooral uit naar stadsvernieuwing.
De verwaarloosde wijken van vóór de oorlog, in het gedrang gekomen door
de aandacht voor de nieuwbouwwijken, staan nu op het programma om te
worden aangepakt. Ook in Utrecht worden delen van de stad opgeknapt,
vooral in Oost en Noordoost, waar verschillende typen van achterstand (tech-
nische, economische en sociale achterstand) zich opstapelen. Kanaleneiland is
dan nog jong en functioneert over het algemeen goed. Over de woningen zijn
er weinig klachten en het imago van de wijk is zeer positief. Kanaleneiland
wordt zelfs liefkozend `Rozeneiland' genoemd, vanwege de vele rozenperken.
Maar klachten zijn er al wel, vooral over het verkeer en de verkeerskundige
opzet van de wijk. Dit probleem wordt in de jaren daarna alleen nog maar
erger. De poging om verkeersoverlast te vermijden en verkeer en wijk in
harmonie met elkaar te brengen, blijkt al snel niet te zijn geslaagd. Hoewel
het wegennet inderdaad zorgt voor een goede doorstroming, wordt de wijk
hierdoor tegelijk afgesneden van de rest van de stad. Omringd en doorkruist
door drukke wegen is de wijk een verzameling van `eilandjes'. Die eilandjes
hebben niet alleen weinig contact met elkaar, maar ook niet met andere
13
B a n E n o f B a r B E c u E s?
delen van Utrecht.8 Naast de verkeersoverlast wordt het gebrek aan voor-
zieningen als probleem gezien.9
2.3 Jaren tachtig en negentig: etiket probleemwijk
Ook in de jaren tachtig is de gemeente Utrecht nog niet expliciet bezig met
Kanaleneiland. Toch zijn juist deze jaren belangrijk voor de wijk. Het is name-
lijk in deze periode dat de wijk verandert. In Kanaleneiland staan veel sociale
huurwoningen, speciaal voor de lage inkomens, net als in de wijken Hoog-
raven en Overvecht.10 Het gevolg is een grote concentratie van werklozen en
mensen uit lage inkomensgroepen en met een grote instroom van allochto-
nen.11 De concentratie van lage inkomensgroepen, vooral als die gepaard gaat
met verschijnselen als criminaliteit en onveiligheid, verlaagt de status van
een wijk12. Ook verwaarlozing van de openbare ruimte draagt hieraan bij. In
de jaren tachtig krijgt Kanaleneiland steeds meer te maken met criminaliteit,
overlast en werkloosheid. Dit leidt aan het eind van de jaren tachtig tot beleid
dat voor het eerst specifiek op Kanalaneiland is gericht.
Op het niveau van de wijk is er tot dan toe weinig meer gedaan dan het
aanpakken van technische gebreken. Dat blijkt ook uit het Wijkplan van
1990/1991 dat voor Kanaleneiland is opgesteld. Wat opvalt, is de grote aan-
dacht voor wijkbeheer door de bewoners zelf. Een voorbeeld hiervan is het
`huismeesterproject', waarbij enkele bewoners verantwoordelijk worden voor
een deel van de flat. Werklozen in de wijk worden via stages of tijdelijk werk
ingezet om de wijk op te knappen en te onderhouden. Daarnaast wordt er
hard gewerkt aan de veiligheid rondom de flats. Deze worden niet alleen opge-
knapt, maar de bewoners worden ook gemaand tot zelfcorrigerend gedrag.
Het wijkbureau speelt een belangrijke rol in het contact tussen de gemeente
en wijkbewoners.
Utrecht beseft dat ze de bestaande wijkproblematiek deelt met de drie overige
grote randstedelijke gemeenten. Ze besluit daarom samen met Rotterdam,
Amsterdam en Den Haag een gezamenlijk plan te presenteren aan de rege-
ring, gericht op het verbeteren van het stedenbeleid. Dit mondt in 1994 uit
in het eerste Grotestedenbeleid (GSB-I).
8 Wijer, M. de (1996), pp. 29-30.
9 Gemeente Utrecht (1973), Structuurplan Kanaleneiland, p. 31.
10 Bolt, G.S., `Verhuiswensen onderzocht: Allochtonen kiezen niet zelf voor slechte
wijken', in Zebra-Magazine, Nr. 1, februari 2001.
11 Wetenschappelijk Raad voor Regeringsbeleid (2001), Nederland als immigratie-
samen eving, Rapporten aan de Regering, Nr. 60, Den Haag: Sdu, pp. 56-60.
l
12 Smink, G. (2002), Apart of gemengd? Segregatie in het onderwijs, Utrecht: Sardes, p.12.
14
K a n a l E n E i l a n D
2.4 Het Grotestedenbeleid
In 1995 tekent Utrecht, net als de andere grote steden, een convenant met
het Rijk om vervolgens te starten met het nieuwe GSB-beleid. In de pream-
bule geeft de stad forse kritiek op zichzelf en haar inwoners. `Groei van de
werkloosheid is een feit. Tal van wijken zijn eenzijdig gebouwd en van slechte
kwaliteit. De bereikbaarheid van en in de stad (...) neemt af. (...) De veiligheid
laat veel te wensen over. De criminaliteit is groot. (...) De stad is niet schoon
en verpaupert.'13 Geen malse kritiek, die laat zien dat Utrecht de problemen
in ieder geval onderkent. Maar er is ook kritiek op de rol en de positie van
de inwoners. `Teveel jongeren verlaten voortijdig het onderwijs. Tevelen zijn
onvoldoende thuis in de Nederlandse taal en samenleving. Teveel mensen (...)
hebben geen werk, teveel zijn aangewezen op een uitkering. (...) Tweedeling
van de maatschappij wordt zichtbaar.' Voor het eerst worden de problemen
van allochtonen in de wijken expliciet genoemd.
Het Grotestedenbeleid had tot doel om de fysieke, sociale en economische
problemen in de grote steden integraal aan te pakken. De afspraken die
Utrecht in 1995 met het Rijk opstelt in het kader van het convenant Grote-
stedenbeleid (GSB-I) zijn dan ook veelomvattend. Op het gebied van werk
en economie wil de gemeente tussen 1995 en 1998 3.500 langdurig werklozen
aan het werk helpen. De aansluiting en samenhang tussen de verschillende
departementen en projecten rondom werkloosheid moeten worden verbeterd.
Ook de lokale economie moet worden gestimuleerd. Een versoepeling van
de wetgeving voor het starten van een eigen bedrijf moet resulteren in extra
arbeidsplaatsen. Hiermee hoopt men vooral het etnisch ondernemerschap
te stimuleren. Het verruimen van de winkelsluitingstijden moet meer banen
opleveren. De hoogconjunctuur in de jaren negentig zorgt voor de ideale eco-
nomische context om deze afspraken na te komen. Veel van de genoemde
maatregelen zijn dan ook eigenlijk niet nodig om de werkloosheid terug te
dringen. Volgens een CBS-persbericht uit juni 200014 was de arbeidsmarkt in
de provincie Utrecht het meest rooskleurig in Nederland. Slechts 3 procent
van de beroepsbevolking was werkloos, ten opzichte van een landelijk gemid-
delde van 4,1 procent in 1999.
Op het gebied van onderwijs wil men in de periode 1995-1999 de jaarlijkse
tachtig tot honderd zogenoemde `probleemgevallen' (jongens en meisje die
het onderwijs voortijdig verlaten) alternatieve leerwerktrajecten aanbie-
den. Daarnaast moet de capaciteit van de zmok-scholen worden vergroot
13 Bestuursovereenkomst Rijk- Gemeente Utrecht (1995), `Waar een wil is, is een weg', p.2.
14 Centraal Bureau voor de Statistiek, `Arbeidsmarkt: verschil tussen Utrecht en Noor-
den van het land blijft groot', Persbericht, PB00-145, 22 juni 2000.
15
B a n E n o f B a r B E c u E s?
om jaarlijks vijftig tot zestig zeer moeilijk opvoedbare kinderen extra te
kunnen opvangen.
Ook de leefbaarheid in de wijken wil men op verschillende manieren aan-
pakken. Er komt meer geld beschikbaar voor stadsvernieuwing en er wordt
gedacht aan een nieuw fonds ter ondersteuning van de woonlasten van de
allerzwaksten. Ook is er aandacht voor de problemen naar aanleiding van de
grote instroom van allochtonen in bepaalde Utrechtse wijken. Er wordt geld
beschikbaar gesteld om alle nieuwkomers een inburgeringscursus te geven.
Tot slot wil de gemeente meer geld steken in het schoon maken en houden
van de stad.
Wat betreft de zorg wil de gemeente, via een experimenteel plan, de regie van
de zorg sterker in eigen hand nemen. Er wordt extra geld besteed aan `wijk-
jongeren met perspectieven' en aan het verbeteren van de zorginstellingen.
Opvallend is verder het voorstel om te experimenteren met gratis medicinale
verstrekking van heroïne.
Na afloop van GSB-I besluiten de betrokken gemeenten en het Rijk het
ingezette beleid voort te zetten in een tweede periode, GSB-II (1999-2004).
Onderzoeken wijzen uit dat burgers zich steeds onveiliger voelen. Om dit
tegen te gaan wordt extra geld geïnvesteerd in veiligheid. Daarnaast wordt
fors ingezet op uitbreiding van het aantal cellen, rechters en jeugdofficieren;
kortom het justitieapparaat. Utrecht wijst in haar stedelijk ontwikkelingsplan
Utrecht groeit in het kader van het GSB-beleid vijf aparte GSB-wijken aan die
extra aandacht krijgen. Dat zijn de wijken Overvecht, Hoograven, Zuilen,
Ondiep en Kanaleneiland. Deze vijf wijken worden apart gevolgd en getoetst
en krijgen eigen plannen. Voor het eerst zijn er in Utrecht wijken met een
`status aparte'.
Voor Kanaleneiland wordt een plan ontwikkeld binnen de Regeling Sociale
Integratie en Veiligheid (SIV), met de titel Kanaleneiland aan Zet. Dit plan
spitst zich toe op vier gebieden: sociale samenhang, leefbaarheid, veiligheid
en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Binnen deze thema's worden
kleinschalige projecten opgezet met en door mensen uit de buurt. Bewoners-
activering staat hierbij centraal. De gemeente financiert de projecten maar
de bewoners moeten ze zelf uitvoeren. Sociale samenhang, leefbaarheid en
veiligheid krijgen veel nadruk, terwijl werkgelegenheid en arbeidsparticipatie
minder aandacht krijgen. De lokale partij Leefbaar Utrecht die van 2000 tot
2005 deelneemt aan het college van B en W in Utrecht, is een stuwende kracht
achter de wijkgerichte aanpak en de nadruk op leefbaarheid en veiligheid in
de wijken.
16
K a n a l E n E i l a n D
Volgens Nicis, het Maatschappelijk Top Instituut voor de steden en tevens
Kenniscentrum Grote Steden, heeft Kanaleneiland aan Zet bijgedragen aan
een groei van bewonersinitiatieven in de buurt en buurtactiviteiten als een
wijkfestival, een wijkwebsite en een tuinenmarkt.15 Maar de Utrecht Monitor
2003 laat nog weinig vooruitgang zien in Kanaleneiland als het gaat om het
aantal achterstandsleerlingen (92 procent tegenover 39 procent voor Utrecht
gemiddeld) of het aantal werkzoekenden (13 procent tegenover 6 procent
voor Utrecht gemiddeld). Wrang genoeg lijkt er evenmin een sterke sociale
samenhang en cohesie te zijn ontstaan: in 2003 vindt nog steeds 58 pro-
cent van de bewoners in Kanaleneiland de sociale samenhang onvoldoende
(tegenover 40 procent voor Utrecht gemiddeld). Dit beeld wordt bevestigd in
de Utrecht Monitor 2005 waarin staat dat de sociale samenhang in het GSB-
gebied, waar Kanaleneiland onder valt, in vergelijking met 2002 ongeveer
gelijk is gebleven. Ondanks de grote nadruk op sociale cohesie in GSB-II is de
sociale samenhang in de wijk dus niet versterkt. Dat betekent niet dat bewo-
nersprojecten en -initiatieven niet op een bepaalde manier succesvol kunnen
zijn geweest: mensen zijn geactiveerd en hebben elkaar ontmoet. Maar de
betekenis van deze ontmoetingen voor de sociaal-economische positie van de
meeste buurtbewoners is zeer gering. Er zijn geen structurele verbeteringen
gerealiseerd op het gebied van veiligheid, samenhang en leefbaarheid (deze
worden door bewoners elk jaar opnieuw weer als `slecht' beoordeeld), hetgeen
wel het doel was van het wijkbeleid in deze periode (1999-2004). De dieper-
liggende oorzaken van de problemen in de wijk, zoals de lage arbeidsparti-
cipatie en de grote onderwijsachterstand, zijn al helemaal niet aangepakt.
De derde periode van GSB is in 2005 ingegaan en loopt nog steeds. In tegen-
stelling tot GSB-II zijn rijksoverheid en gemeenten weer vrij open in de
omschrijving van de doelstellingen. De inleiding van de nota Grotestedenbeleid
in uitvoering16 rept van een aantal problemen in Utrecht. Allereerst ontstaat
er een tweedeling van burgers langs sociale, etnische en economische lijnen.
In de jaren negentig was mede dankzij de economische hoogconjunctuur de
werkloosheid gedaald, ook in de probleemwijken. Maar een stagnerende eco-
nomie zorgt in het begin van de eenentwintigste eeuw voor een stijging van
de werkloosheid. De criminaliteitscijfers blijven hoog, evenals de woning-
nood. De wijkproblematiek is onverminderd groot.
In de doelstellingen die de gemeente zich in het kader van GSB-III heeft
gesteld staan de GSB-wijken voorop en apart. Ze krijgen een speciale behan-
15 Nicis dossier Veiligheid -Preventie -Cameratoezicht - Kanaleneiland en Hoograven -
Utrecht: http://www.onzebuurtaanzet.nl/obaz/dossiers/Veiligheid/Preventie/
Cameratoezicht/4052_1008.html.
16 Gemeente Utrecht (2005), Grotestedenbeleid in Uitvoering. Het Meerjaren Ontwikke-
lingsprogramma van Utrecht voor de GSB III-periode (2005-2009).
17
B a n E n o f B a r B E c u E s?
deling en worden extra gemonitord. Niet lang na het afsluiten van het derde
GSB-convenant besluit minister Vogelaar tot het krachtwijkenbeleid, waarin
veertig wijken worden aangewezen voor extra investeringen. In Utrecht zijn
dat de wijken Overvecht, Ondiep, Zuilen-Oost en Kanaleneiland. Voor elk
van deze wijken wordt een eigen wijkactieplan opgesteld.
2.5 Vogelaarbeleid: wijkactieplan Kanaleneiland Leert!
Het wijkactieplan Kanaleneiland Leert! moet de wijk er weer bovenop helpen.
Het plan komt in 2007 tot stand na bijeenkomsten met bewoners, scholen,
politie, woningcorporaties, zorg- en welzijnsinstellingen en gemeentelijke
diensten. Onder regie van de gemeente zijn concrete maatregelen geïnventa-
riseerd om de problemen aan te pakken. De ruwe ideeën en het eindconcept
zijn daarna met een klankbordgroep van veertig bewoners besproken en het
daadwerkelijke plan is op 6 september 2007 door 39 betrokken (vrijwilligers)
organisaties ondertekend.17 Het wijkactieplan sluit aan op de bestaande uit-
voeringspraktijk. Succesvolle projecten blijven behouden en worden aange-
vuld. Daarbij wordt gefocust op die thema's die voor de toekomst van de wijk
het meest bepalend zijn: wonen, werken, leren, integreren en samenleven,
veiligheid en gezondheid.
De inleiding van het wijkactieplan typeert de krachtwijk Kanaleneiland als
`een naoorlogse wijk die al jaren kampt met problemen. Het imago van de
wijk in en buiten Utrecht is slecht. (...) De problematiek is omvangrijk, zowel
getalsmatig als qua intensiteit.' In de wijk wonen 20.444 mensen. Het is een
wijk met een relatief jonge en voornamelijk allochtone bevolking: eenderde
is jonger dan 17 jaar en 65 procent van de inwoners is van niet-westerse,
voornamelijk Marokkaanse en Turkse afkomst.
Het wijkactieplan signaleert een aantal problemen in Kanaleneiland. De
homogene woningvoorraad, vooral huizen met een lage huurprijs, heeft
geleid tot een zeer eenzijdige bewonerssamenstelling: mensen met een lage
sociaal-economische positie. Midden- en hogere inkomensgroepen trekken
weg door het gebrek aan doorstroommogelijkheden. De openbare ruimte is
veertig jaar oud en begint te verslijten. De inrichting sluit onvoldoende aan
bij het huidige gebruik. Door het relatief grote aantal (jonge) bewoners per
huishouden is er grote druk op de openbare ruimte. In delen van de wijk is
er vervuiling en vandalisme. De betrokkenheid van de meeste bewoners bij
hun omgeving is beperkt.
17 Wijknieuws Zuidwest, speciale editie over wijkactieplan Kanaleneiland Leert!,
november 2007.
18
K a n a l E n E i l a n D
De werkloosheid is met 11,7 procent twee keer zo hoog als in de rest van de
stad (5,1 procent)18, vooral onder jongeren. Hiervan is een substantieel deel
langdurig werkloos. Van de werklozen is een opvallend groot deel van Marok-
kaanse afkomst. Daarnaast hebben veel autochtone bewoners een arbeidson-
geschiktheidsuitkering. Voor veel gezinnen is een uitkering de enige inkom-
stenbron; het gemiddelde inkomen behoort tot het laagste van de stad. Het
gevolg is dat veel huishoudens hoge schulden hebben en relatief veel gebruik
maken van de schuldhulpverlening.
Ruim eenderde van de bewoners is laagopgeleid (37,7 procent tegenover 22,4
procent in Utrecht). Op de basisschool en de middelbare school is 98 pro-
cent van de leerlingen van allochtone afkomst, 89 procent heeft een achter-
standscore. De CITO-scores zijn laag (gemiddeld 8 punten onder het stedelijk
gemiddelde) en de schooluitval is hoog.
De sociale cohesie is volgens het wijkactieplan gering. Ondanks de vele actieve
bewonersgroepen leven bewoners langs elkaar heen: portieken, straten en
buurten functioneren niet als een sociaal netwerk. Dit wordt volgens het plan
versterkt door de grote diversiteit aan achtergronden en leefstijlen. Door de
anonimiteit zou er ruimte ontstaan voor slecht gedrag dat vervolgens niet
wordt gecorrigeerd. Opvoedings- en gedragsproblemen komen veel voor.
Voor de jeugd leidt het verschil in regels en correctiemechanismen thuis, op
school en op straat tot probleemgedrag. Een groot deel van de problematiek
speelt zich af achter de voordeur, waar armoede, werkloosheid, opvoedings-
en andere psychosociale problemen samenkomen. Kanaleneiland kent een
relatief hoog aantal multiprobleemgezinnen, met als gevolg een grote druk
op de voorzieningen (zoals zorg, welzijn en onderwijs).
Hoewel de criminaliteit tot 2004 daalde, is er sindsdien weer sprake van
een forse stijging. Jeugdigen lijken steeds jonger tot criminaliteit te verval-
len. Daarnaast is er een harde kerngroep die een groot aandeel heeft in de
criminaliteit en de overlast in met name Kanaleneiland-Noord. Het aantal
auto-inbraken is twee keer zo hoog als in de rest van de stad. Uit enquêtes
blijkt dat tweederde van de bevolking overlast ervaart van groepen jongeren
en ruim de helft van de bewoners voelt zich wel eens onveilig in de wijk. In
de avonduren is het toezicht op straat beperkt en zijn er te weinig uitvoe-
rende krachten voor sport, buurtwerk en jongerenwerk. In de wijk wonen
veel grote gezinnen in relatief kleine woningen. Hierdoor zijn de oudere
kinderen vaak buiten op straat. De grote groepen jongeren op straat zorgen
18 Iemand wordt volgens de internationale definitie als werkloos beschouwd als hij
geen werk heeft, beschikbaar is om werk te verrichten en actief op zoek is naar
werk. Alle data over Kanaleneiland in deze paragraaf zijn afkomstig uit de het
wijkactieplan Kanaleneiland Leert! .
19
B a n E n o f B a r B E c u E s?
voor een intensief gebruik van de openbare ruimte, wat leidt tot zwerfvuil
en vandalisme.
Het aantal mensen met ziekte en beperkingen neemt toe in de wijk, het per-
centage is hoger dan gemiddeld in de stad. De ongezonde leefstijl van de
volwassenen wordt doorgegeven aan de kinderen, hetgeen bij beiden leidt
tot overgewicht.19
Volgens het wijkactieplan zijn de belangrijkste problemen in Kanaleneiland
kortom:
· Jongerenoverlast en criminaliteit;
· Het grote aantal multiprobleemgezinnen, waardoor kinderen onvol-
doende mogelijkheden worden geboden;
· Het vertrek uit de wijk van gezinnen die het sociaal-economisch beter
gaat, voor wie mensen met minder perspectief terugkomen waardoor
het aantal kansarme huishoudens dus niet afneemt.
Met de implementatie van het wijkactieplan moet de negatieve spiraal in
Kanaleneiland worden doorbroken. Daarbij wordt aangesloten bij een aantal
positieve krachten die men ziet in de wijk, zoals het grote aantal bewoners
dat zich actief inzet voor de wijk, de voorzieningen die de afgelopen jaren
tot stand zijn gekomen en het brede scala aan activiteiten dat in het kader
hiervan voor en door bewoners wordt georganiseerd. Er lopen dus al heel erg
veel projecten. Daarnaast stelt het wijkactieplan voor om in de aanpak twee
focuspunten te kiezen:
1. Veelheid aan jeugd die opgroeit in kansarme gezinnen. Hieronder vallen twee
categorieën maatregelen die zijn gericht op het verbeteren van de vooruitzich-
ten van ouders en kinderen. De eerste categorie betreft het bieden van kansen,
door meer werk, scholing en begeleiding. In de tweede categorie worden
`dwang en drang' maatregelen voorgesteld, zoals een groepsaanpak, meer nor-
merend optreden van de politie en het meer inzetten op gedragsverandering.
2. Vernieuwing van de wijk. Hieronder vallen ook twee categorieën maatregelen
gericht op meer diversiteit in de bevolkingssamenstelling in Kanalen iland,
e
onder andere door het vergroten van variatie in het woningaanbod. De eerste
categorie gaat over sociaal beheer, herstructurering en portiekaanpak. De
tweede categorie maatregelen bevat de inzet van de reinigingspolitie, het
tegengaan van inbraak en de mogelijke opzet van interventieteams.
Ondanks de focuspunten en het voornemen om vooral aan te sluiten bij
bestaande projecten, worden er in het wijkactieplan maar liefst 96 projecten
19 Deze probleemanalyse komt uit het wijkactieplan Kanaleneiland Leert!, september
2007.
20
K a n a l E n E i l a n D
en activiteiten benoemd, die moeten worden uitgevoerd door een kleine vijf-
tig verschillende organisaties. Hiervoor wordt een budget aangevraagd van
58 miljoen euro voor de periode 2008-2011. Op basis van het wijkactieplan
wordt in februari 2008 het Uitvoeringsprogramma 2008/2009 gepresenteerd.
Dit programma bevat 48 maatregelen waarvoor ook daadwerkelijk financiële
middelen beschikbaar worden gesteld vanuit de gemeente en de woningcor-
poraties. In plaats van de gevraagde 58 miljoen tot 2011 is het beschikbare
budget ongeveer tien miljoen euro voor 2008/2009. Daarnaast bevat het Uit-
voeringsprogramma twintig maatregelen die mogelijk gefinancierd worden
uit doeluitkeringen van het Rijk of maatregelen waarvoor de Provincie mis-
schien geld beschikbaar stelt. Een kleine dertig projecten uit het wijkactieplan
is helemaal niet opgenomen in het Uitvoeringsprogramma. Bepaalde maat-
regelen en projecten zijn bij het verschijnen van het Uitvoeringsprogramma
al gestart in het kader van het Versnellingsplan Kanaleneiland dat is opgesteld
naar aanleiding van alle commotie in de zomer van 2007. In die periode is de
wijk veelvuldig in het nieuws vanwege de overlast van criminele jongeren.
De aanleiding is een tv-ploeg van rtl 4 die door de jongeren is bedreigd en
de wijk is uitgejaagd.
2.6 Versnellingsplan Kanaleneiland
Op 4 oktober 2007 neemt de gemeenteraad van Utrecht een motie aan
waarin het college wordt opgeroepen om `een lik-op-stuk beleid in te voeren
tegen criminaliteit van en overlast door jongeren in Kanaleneiland en een
zware programmamanager in te stellen, die een centrale regie voert in de
samenwerking tussen corporaties, politie, hulpverleners, welzijnswerk en de
gemeente.'20 In antwoord hierop komt het college in januari 2008 met het Ver-
snellingsplan Kanaleneiland waarvoor een budget van 5 miljoen euro beschik-
baar is. Hierbij gaat het om het versnellen en intensiveren van maatregelen
uit het wijkactieplan en het wijkveiligheidsplan zoals extra cameratoezicht,
extra politie-inzet, een samenscholingsverbod, een lik-op-stukbeleid voor de
overtreders daarvan en fysieke maatregelen zoals het snoeien van groen en
het afsluiten van vluchtroutes. Ook de individuele aanpak van de `harde kern'
wordt geïntensiveerd en versneld. De harde kern is een groep van tachtig jon-
geren die een samenscholingsverbod heeft en een kleine groep daaromheen.21
Het Versnellingsplan bevat naast bovenstaande veiligheidsmaatregelen ook
maatregelen gericht op een snellere uitvoering van de herstructureringsplan-
nen (Kanaleneiland-Noord, Centrumplan en Amsterdam-Rijnkanaalzone) en
20 Kanaleneiland-Noord lik-op-stuk beleid, Motie 2007/M111, http://www.utrecht.
nl/smartsite.dws?id=88535&GID=218120.
21 Versnellingsplan Kanaleneiland, pp 5-8.
21
B a n E n o f B a r B E c u E s?
een betere communicatie over deze plannen. In het Versnellingsplan stelt het
college dat de problematiek in Kanaleneiland sterk wordt beïnvloed door de
beeldvorming in de media. Zij acht het daarom van groot belang om actief
te communiceren over wat de gemeente doet om de veiligheid te verbeteren
en welke (tussen)resultaten zijn bereikt. De boodschap dient de positieve
ontwikkelingen te benadrukken, `gebaseerd op realisme en nuance, in plaats
van de vaak negatieve en ongenuanceerde insteek in de media.'22 Uit onze
gesprekken met de bewoners van de wijk blijkt dat ook zij het slechte imago
van Kanaleneiland als een groot probleem zien.
Toevallig of niet, eind januari 2008 volgt het persbericht dat de extra maat-
regelen die in september en oktober van kracht zijn geworden effect sorte-
ren: de criminaliteitscijfers vertonen een dalende lijn. Dat geldt ook voor de
jeugdoverlast na de piek in het tweede kwartaal van 2007.
22 Versnellingsplan Kanaleneiland, p. 8.
22
3.
Het maatschappelijk
middenveld in
Kanaleneiland
Kanaleneiland is een van de wijken in Nederland met het grootste aantal
bewonersactiviteiten en vrijwilligersorganisaties23. Dit getuigt van een grote
betrokkenheid van een aanzienlijk deel van de bewoners bij de gemeenschap-
pen in de wijk. In dit hoofdstuk behandelen we de visie van een aantal van
deze organisaties. We bespreken kort hun geschiedenis, activiteiten en hun
reactie op het wijkbeleid, in het bijzonder op het wijkactieplan dat in het
kader van het Vogelaarbeleid in 2007-2008 is opgesteld.
3.1 De corporaties
In Kanaleneiland zijn drie woningcorporaties actief: Bo-Ex, Mitros en Portaal.
De corporaties ondertekenden net als de gemeente het wijkactieplan voor
Kanaleneiland.
Bo-Ex
(www.boex91.info) is de afkorting van `bouwen en exploiteren'. Bo-Ex is de
oudste woningcorporatie in Utrecht, in 1907 opgericht door enkele notabe-
len als de NV Maatschappij tot verbetering der volkshuisvesting `Jaffa'. Het
doel van de organisatie was om de leefomstandigheden van de arbeiders te
verbeteren, waarschijnlijk mede met het oog op de arbeidsproductiviteit.
Tot 1957 had Jaffa een woningopzichteres in dienst die lette op de hygi-
ene, de voeding, de opvoeding en het onderwijs van de huurders en hun
23 Zie de Wijkmonitor Utrecht 2008.
23
B a n E n o f B a r B E c u E s?
kinderen.24 Anno 2009 heeft Bo-Ex woonconsulenten in dienst die huurders,
indien nodig, begeleiden naar gemeentelijke welzijns- of jeugdinstellingen.
Ook heeft Bo-Ex een aantal opvangcentra voor dak- en thuislozen gebouwd,
in samenwerking met de stichting Centrum Vaartserijn. Bo-ex bezit ruim
achtduizend woningen, verspreid over de hele stad Utrecht. Het merendeel
van deze woningen behoort tot de sociale huursector. In Kanaleneiland bezit
Bo-Ex ongeveer duizend woningen.
Mitros
(www.mitros.nl) is de grootste woningcorporatie in Utrecht met een bezit van
zo'n 31 duizend woningen. Op 21 april 1998 ontstond Mitros uit een fusie van
Het Woningbedrijf Utrecht, Woningcorporatie K77 en Woningbouwvereniging
Nieuwegein. Mitros heeft recentelijk een omslag gemaakt `van stenen naar
mensen'. Dat betekent dat zij zich niet meer alleen met de fysieke structu-
ren in de wijken bezighoudt (onderhoud, renovatie, sloop), maar ook met de
sociale en economische ontwikkeling van de wijken. Hiervoor heeft Mitros in
2007 twee gebiedsmanagers aangesteld, die zich samen met de huurders
inzetten voor de leefbaarheid.25 Samen met Portaal bezit Mitros in Kanalen-
eiland de helft van alle woningen, zo'n drieduizend.
Portaal
(www.portaal.nl) is een van de grotere woningcorporaties in Nederland, met
ongeveer 56 duizend woningen in de regio Utrecht, Nijmegen en Leiden. Vele
fusies hebben geleid tot de huidige vorm van Portaal, die dateert uit 2002.
Maar de geschiedenis van de organisatie gaat, evenals die van de meeste
andere woningcorporaties, een kleine honderd jaar terug. De website van
Portaal stelt: `Onze medewerkers staan niet alleen voor goede en betaalbare
woningen. We voelen ons medeverantwoordelijk voor de veiligheid en orde in
de wijk, openbaar groen en sociale samenhang'. Portaal is samen met Mitros
bezig met de vernieuwing van Kanaleneiland Centrum, waar ongeveer 150
koophuizen en honderd huurwoningen worden gebouwd. Het project loopt
van 2008 tot 2015.
De woningcorporaties hebben een lange geschiedenis in de wijken. Vanaf hun
oprichting, meestal aan het einde van de negentiende eeuw, was hun kerntaak
het bieden van betaalbare huisvesting voor de arbeidersklasse. Tevens streefden
24 `Directeur 100-jarige corporatie Bo-Ex: Wonen begint bij mensen', in Ons Utrecht,
25 juli 2007.
25 De Canon van Mitros, Zaandam: Stolwijkgrafax, april 2008.
24
h E t m a at s c h a P P E l i j K m i D D E n v E l D i n K a n a l E n E i l a n D
zij naar de `geestelijke verheffing van de arbeider'. De corporaties incorporeren
van oudsher een sociale taak in hun doelstellingen. Minister Vogelaar gaf hen
een centrale rol bij het financieren en implementeren van haar krachtwijken-
beleid. Alhoewel dit aansluit bij de lange traditie van betrokkenheid van de
woningcorporaties bij het sociaal welzijn van bewoners, verliep de samenwer-
king in de aanloop naar het krachtwijkenbeleid verre van soepel. De minister
van Wonen, Wijken en Integratie kreeg vanuit de rijksbegroting geen extra
budget om haar krachtwijkenbeleid te financieren. Alleen voor brede scholen
en extra politieagenten kwam er rijksgeld beschikbaar. Voor de rest van al haar
plannen was zij afhankelijk van de financiële steun van de corporaties. In 2007
ruzieden de minister en Aedes, de koepel van woningcorporaties, maandenlang
over de hoeveelheid geld en over de financiële constructie. De corporaties deden
voorstel na voorstel, maar deze werden stuk voor stuk verworpen. Intussen
dreigde partijgenoot en minister van Financiën, Wouter Bos, met heffingen op
het aanzienlijke eigen vermogen van de corporaties als deze niet met voldoende
geld over de brug zouden komen. Hij drong aan op een constructie waarbij de
corporaties geld storten in een publiek fonds, waar de overheid de zeggen-
schap over heeft. Op deze manier zou het geld onderdeel uitmaken van de rijks-
begroting en het begrotingstekort drukken. Tegelijkertijd pleitte Bos ervoor
de corporaties te behandelen als volledig private ondernemingen die moeten
worden aangeslagen voor vennootschapsbelasting. De woningcorporaties
kregen hierdoor het gevoel dubbel gepakt te worden en weigerden pertinent
om mee te werken aan deze `boekhoudkundige truc' waarmee ze de zeggen-
schap over een deel van hun investeringen zouden verliezen.26 Ze waren in de
jaren negentig niet voor niets verzelfstandigd. Ondanks hun private karakter,
hebben de corporaties wel degelijk een publieke taak, die wettelijk is vastgelegd
in het Besluit beheer sociale huurwoningen (Bbsh). Sinds hun verzelfstandiging
hebben niet alle corporaties voldoende geïnvesteerd in sociale huurwoningen,
terwijl hun eigen vermogens groeiden. Vogelaar had daarom ook goede rede-
nen om de investeringen in de probleemwijken grotendeels te verhalen op de
corporaties. Dat neemt niet weg dat corporaties die wel geïnvesteerd hadden
in probleemwijken, zich onheus behandeld voelden. Ze werden met de `oppot-
ters' en `verkwisters' over één kam geschoren en voelden zich gestraft voor
al geplande en/of lopende investeringen die volgens de minister (financieel)
niet meetelden in haar `nieuwe' beleid. In september 2007, vlak voor Prins-
jesdag, wordt een akkoord bereikt. De corporaties storten de komende tien
jaar jaarlijks 250 miljoen euro in een privaat fonds voor de krachtwijken. Alle
corporaties dragen bij naar draagkracht. De woningcorporaties die actief zijn
in de krachtwijken kunnen een beroep doen op het fonds. Een klein gedeelte
van het fonds is beschikbaar voor andere wijken met problemen.
26 Willem van Leeuwen, voorzitter Aedes, in `Achtergrond wijkenplan dreigt vast te
lopen. Wie betaalt de "prachtwijken"?', door Thijs Broer, Vrij Nederland, 18 augustus
2007.
25
B a n E n o f B a r B E c u E s?
Aedes was in september 2007 verheugd over het akkoord met Vogelaar. Maar
de woningcorporaties in Kanaleneiland zetten nog steeds grote vraagtekens
bij haar beleid. Ten eerste vragen ze zich af hoe ze hun publieke taak moeten
interpreteren. Volgens de corporaties is deze taak door de minister in ieder
geval eindeloos opgerekt. In het Besluit beheer sociale huurwoningen staat
bijvoorbeeld dat woningcorporaties `oog hebben voor leefbaarheid'. Het is ten
eerste onduidelijk wat leefbaarheid precies betekent: gaat het over onderhoud
van gebouwen of ook over de sfeer in de wijk? Ten tweede is het de vraag wat
de woningcorporaties zouden moeten doen aan de leefbaarheid in de wijken.
De corporaties in Kanaleneiland vragen zich af waar hun taak ophoudt en die
van de overheid begint. Portaal hanteert een zeer ruime taakopvatting, door
te stellen dat de taak van de corporatie ophoudt waar die van justitie begint.
Mitros heeft in 2005 de expliciete keuze gemaakt om zich meer bezig te
houden met de sociaal-maatschappelijke ontwikkeling van de wijken en
stelde gebiedsmanagers aan om projecten en activiteiten op te zetten en te
coördineren. Over het budget dat Mitros hiervoor beschikbaar had gesteld,
heeft ze nu geen bestedingsvrijheid meer. De woningcorporatie moet pro-
jectvoorstellen indienen en apart geld aanvragen bij het `krachtwijkenfonds'.
Dit zorgt volgens Mitros voor bureaucratie en vertraging. De ingediende pro-
jecten moeten bovendien nieuw zijn. Op deze manier wil Vogelaar ervoor
zorgen dat de corporaties daadwerkelijk extra inspanningen gaan leveren in
de krachtwijken en het geld niet gebruiken om bestaand beleid mee te bekos-
tigen. In het geval van Kanaleneiland leidt dit tot een situatie waarin corpo-
raties die al enkele jaren sociaal-maatschappelijke projecten hadden lopen,
noodgedwongen nieuwe projecten moeten gaan verzinnen om een beroep te
kunnen doen op het budget voor de krachtwijken. Deze situatie draagt bij
aan een overkill aan projecten en het zuigt bovendien aandacht weg van de
lopende activiteiten in de buurt.
Een voorbeeld van een activiteit waarin Mitros een fysieke en sociaal-maat-
schappelijke aanpak combineert, is de zogeheten portiekaanpak. Nadat de
corporatie woningen had opgeknapt in de Rooseveltlaan, werden in samen-
werking met de Marokkaanse vrouwenorganisatie Al Amal portiekgesprekken
met bewoners georganiseerd. Tijdens die gesprekken worden, in afzonder-
lijke groepen van mannen, vrouwen en kinderen, afspraken gemaakt over
het netjes houden van de portieken. Als de bewoners de portieken schoon-
houden, dan zorgt Mitros voor een extra schilderbeurt of ondersteunt ze
buitenschoolse activiteiten; een premie op actie. De corporatie betrekt ook
opbouwwerkers en politieagenten bij de portiekgesprekken. In één jaar tijd
heeft Mitros op deze manier zeven portieken gedaan.
Woningcorporatie Bo-Ex onderkent de noodzaak van extra investeringen
in het onderhoud van woningen. In bepaalde achterstandwijken was Bo-Ex
26
h E t m a at s c h a P P E l i j K m i D D E n v E l D i n K a n a l E n E i l a n D
al begonnen met een inhaalslag. Zo werd in het gebiedsplan Overvecht de
Gagel, met instemming van de zittende bewoners, besloten om bestaande
woningen te vervangen door hoogbouw. Portaal is in Kanaleneiland-Zuid
eerst met de bewoners gaan praten over herstructurering van de wijk en
niet, zoals gebruikelijk, eerst met een architect. Maar de benodigde instem-
ming van 60 procent van bewoners voor sloop, in 2006 vastgesteld door het
gemeentebestuur, is niet altijd even gemakkelijk te verkrijgen. Het lukt ook
niet altijd om een goed vervolg te geven aan de raadpleging van bewoners.
De wensen van huurders lopen vaak sterk uiteen en soms druisen ze direct in
tegen de ideeën van de corporatie of de gemeente. De corporaties weten niet
goed hoe ze hiermee om moeten gaan. Het bouwen van nieuwe woningen is
volgens hen in het belang van de wijk als geheel en niet altijd direct in het
belang van de bewoners van de betreffende woningen. Bo-Ex vraagt zich af of
je mensen die amper greep hebben op hun eigen leven, dergelijke strategische
beslissingen over de toekomst van de wijk moet laten nemen. De corporatie
bestrijdt de gedachte dat een besluit altijd beter is wanneer het afhankelijk
wordt gemaakt van de instemming van de betrokken bewoners.
Het herstructureringsbeleid in Kanaleneiland gaat niet alleen over sloop en
renovatie, maar ook over de openbare ruimte (schoon, groen, heel, veilig) en
bijvoorbeeld het plaatsen van speeltoestellen. Bij dit laatste worden alle buurt-
kinderen betrokken, zodat de speeltoestellen echt `van hun' worden en ze ook
het idee krijgen: `het is onze woonomgeving'. De stadsreinigingsdienst, die de
openbare ruimte schoonmaakt, werkt met een aantal leerwerkteams. Een van
die teams wordt gefinancierd door Portaal, dat op die manier zowel jongeren
ondersteunt als bijdraagt aan een schone openbare ruimte. Een verzorgde
openbare ruimte draagt ook bij aan schone gemeenschappelijke ruimtes in de
wooncomplexen.27 Een verbetering van de leefbaarheid in de wijk is volgens de
corporaties van belang voor het behoud van de marktwaarde van het vastgoed.
Portaal heeft in dat kader bijvoorbeeld een jongerenproject opgezet, gericht
op Marokkaanse jongeren. De corporatie biedt ook een cursus tekstschrijven
aan, aan de makers van een lokaal jongerenmagazine en helpt jongeren met
het opknappen van een clubhuis (een oud beheerderskantoor van Portaal)
door bouwmateriaal beschikbaar te stellen. Portaal vraagt sommige van deze
jongeren om deel te nemen aan klankbordgroepen bij planontwikkeling.
27 Zie ook de Broken Window, Wilson and Kelling, 1982. Volgens de `broken window
theory' heeft verloedering van de openbare ruimte een zichzelf versterkend effect:
in een openbare ruimte waar een gebouw met een kapot raam staat, wordt meer
troep achtergelaten en komt meer vandalisme en graffiti voor dan in een openbare
ruimte die schoon en opgeruimd is. De theorie werd mede bekend omdat burge-
meester Rudy Giuliani deze in de jaren tachtig toepaste bij het opknappen van
bepaalde wijken in de stad New York.
27
B a n E n o f B a r B E c u E s?
Het kabinet heeft te weinig oog voor deze sociaal-maatschappelijke betrok-
kenheid van de corporaties, die zich daardoor miskend voelen. De corpora-
ties hebben het gevoel dat ze door het kabinet worden gebruikt als `fruitau-
tomaat.' Er is te veel gesteggel geweest over geld, terwijl de problemen en
uitdagingen centraal moeten staan. Tegelijkertijd mogen de corporaties zich
volgens Portaal niet volledig vrij pleiten. Ze doen weinig gezamenlijke projec-
ten, als gevolg van de spreiding van het woningbezit. Dit komt de samenhang
van de activiteiten in Kanaleneiland niet ten goede. Het gebrek aan afstem-
ming, samenhang en focus is volgens de corporaties een groot probleem. Het
wijkactieplan is `een kerstboom van projecten' geworden. Daarnaast wordt er
volgens Portaal nog steeds te weinig geïnvesteerd in de economische ontwik-
keling van de wijken. De corporatie ziet dit als een andere grote zwakte van
het wijkactieplan.
3.2 De wijkwelzijnsorganisatie
Doenja
(www.doenjadienstverlening.nl) is de wijkwelzijnsorganisatie (WWO) in Ka-
naleneiland, ontstaan uit een fusie van kleinere instellingen toen in 1994 het
wijkgericht werken werd ingevoerd. In elke wijk is toen één wijkwelzijnsor-
ganisatie gevormd, die een breed scala aan welzijnsdiensten ging leveren.
Inmiddels bedienen vier wijkwelzijnsorganisaties gezamenlijk acht wijken.
Doenja richt zich op de wijken Leidsche Rijn en Zuidwest. Doenja is als WWO
betrokken bij veel van de voorgestelde projecten in het wijkactieplan en
speelt in de uitvoering een belangrijke rol, meestal in samenwerking met
de gemeentelijke Dienst Maatschappelijk Ontwikkeling (DMO). Zo is Doenja
betrokken bij de maatregel `Aanpak achter de voordeur', waaronder een back-
office van steun en (schuld)hulpverlening voor gezinnen valt en verschillende
projecten gericht op de vrijetijdsbesteding van kinderen en jongeren.
Doenja is kritisch over het wijkbeleid in Kanaleneiland, kritisch over de plan-
nen die zijn ontwikkeld en kritisch over haar eigen rol daarin. Bij de totstand-
koming van het wijkactieplan heeft iedereen die ertoe doet mogen roepen;
vervolgens heeft het wijkbureau een plan gemaakt. Het plan is een bonte lap-
pendeken van projecten geworden, zonder enige samenhang. Doenja vreest
dat ondanks alle inspanningen de achterstandspositie van bepaalde groepen
wordt gereproduceerd. Ze heeft ook kritiek op de manier waarop de gemeente
de woningcorporaties behandelt en hoe zij de inspanningen van de corpo-
raties in de wijken weinig serieus lijkt te nemen. Daarnaast hekelt Doenja
het gebrek aan samenhang en afstemming tussen de bestaande plannen en
structuren en nieuw beleid. Dit probleem wordt nog verergerd door de Wet
28
h E t m a at s c h a P P E l i j K m i D D E n v E l D i n K a n a l E n E i l a n D
Maatschappelijk Ondersteuning (Wmo) die 1 januari 2007 is ingevoerd. Sinds
de introductie van de Wmo kunnen ook spelers van buiten de wijk diensten
aanbieden. Dit zet de wijkwelzijnsgedachte onder druk en het is de vraag wat
de rol voor de WWO's, waaronder Doenja, nog zal zijn. Met de Wmo wordt
meer flexibiliteit beoogd, maar Doenja voorspelt ook minder coherentie in het
welzijnswerk. Met de komst van nieuwe aanbieders zullen de strikte grenzen
tussen de wijken verdwijnen, veel van de nieuwe organisaties zullen immers
in meerdere wijken actief zijn. Doenja vindt het daarom opvallend dat het
wijkactieplan nog wel gericht is op de wijk en ook het stadsbestuur beleid
blijft ontwikkelen dat gericht is op de wijk. Bovendien sluit het wijkbeleid
vanuit de gemeente niet altijd aan op wat er in het kader van het wijkactie-
plan al gebeurt.
Kijkend naar de toekomst adviseert Doenja om `de school op zijn kop te
zetten'. Er moet ontzettend veel worden geïnvesteerd in onderwijs om de
vicieuze cirkel waar veel kinderen en gezinnen in zitten te doorbreken. Doenja
is ervan overtuigd dat het beter is om twee problemen goed aan te pakken
dan alles tegelijk. Kanaleneiland kent een rijke traditie van projecten, initia-
tieven, bewonersorganisaties en subsidies. Dit heeft geleid tot versnippering.
Een belangrijk thema is de reproductie van achterstand. Mensen die zich wèl
ontwikkelen trekken nu weg uit de wijk. Doenja benadrukt dat hoger opgelei-
den moeten worden behouden voor de wijk: `Je hebt voorbeelden nodig. De
homogeniteit van de bevolkingssamenstelling in Kanaleneiland zorgt voor
een gebrek aan dynamiek.'
Doenja werkt goed samen met de woningcorporaties. Wanneer de corporaties
problemen signaleren, schakelen zij het maatschappelijk werk in. Zo ver-
zorgt Doenja bijvoorbeeld de schuldhulpverlening. Mitros en Portaal maken
duidelijk een omslag door `van stenen naar mensen' en dat gebeurt volgens
Doenja onafhankelijk van de overheid. De corporaties hebben zelf het initia-
tief genomen om gebiedsmanagers in dienst te nemen om problemen rondom
wonen op te lossen. Doenja ziet dan ook een kans om haar positie in de wijk
te behouden, ook na de invoering van de Wmo, door nauw samen te blijven
werken met de woningcorporaties.
3.3 Al Amal
Al Amal
(www.al-amal.nl) is een vrouwenorganisatie in Kanaleneiland. Al Amal bete-
kent `hoop' in het Arabisch. De organisatie is in 2001 opgezet voor en door
Marokkaanse vrouwen. In de beginperiode van Al Amal was het verzorgen
van Arabische les de belangrijkste activiteit, maar tijdens die lessen bleek
29
B a n E n o f B a r B E c u E s?
dat de vrouwen ook behoefte hadden om met elkaar te praten over opvoe-
ding, onderwijs en gezondheid. Dit leidde tot maandelijkse bijeenkomsten,
aanvankelijk ondersteund door het opbouwwerk vanuit de gemeente. Deze
ondersteuning werd op den duur overbodig, omdat een aantal hoogopge-
leide vrouwen actief werd in de stichting en de rol van organisator en be-
geleider op zich nam. Al Amal heeft 55 vrijwilligers en haar bijeenkomsten
kennen een grote opkomst. In het wijkactieplan wordt voor één project van
Al Amal apart subsidie aangevraagd. Dat is het Project Tussenin, gericht op
het versterken van gezinsinterventies bij probleemkinderen- en jongeren.
In het Uitvoeringsprogramma komt dit project, dat valt onder de maatregel
`gezinsaanpak voor multiprobleemgezinnen' niet meer voor. In het wijkac-
tieplan wordt ook voorgesteld om bewonersinitiatieven gericht op sociale
samenhang, waar bepaalde activiteiten van Al Amal onder vallen, met 200
duizend euro per jaar te ondersteunen. Deze aanvraag wordt wel gehonoreerd
in het Uitvoeringsprogramma.
De samenwerking tussen Al Amal en de gemeente bij de ontwikkeling van
het wijkactieplan voor Kanaleneiland kent hoogte- en dieptepunten. Al Amal
heeft in mei 2007 aangegeven dat er niet optimaal gebruik wordt gemaakt
van de beschikbare subsidie voor burgerinitiatieven. In het wijkactieplan is
daarom een `inloopspreekuur burgerinitiatieven' opgenomen. Ook is er in
het wijkactieplan budget gereserveerd voor het professionaliseren van orga-
nisaties in de wijk. Hierdoor heeft Al Amal bijvoorbeeld computers kunnen
aanschaffen. Maar niet alles loopt zoals Al Amal het zou willen. De gemeente
beschouwt Al Amal als een migrantenzelforganisatie. Doordat ze in dit hokje
wordt geplaatst, moet de stichting `gedwongen' samenwerken met welzijns-
instellingen. Welzijnsinstellingen op hun beurt beschouwen Al Amal als een
oneerlijke concurrent, omdat het een vrijwilligersorganisatie is die zelfstandig
projectsubsidie kan aanvragen.
3.4 Het 3-generatiecentrum
Het 3-generatiecentrum
(3GC) werd op 11 mei 2007 geopend in de wijk Zuidwest. De organisatie is ont-
staan vanuit de behoefte van vrouwen van verschillende leeftijden om elkaar
vaker te ontmoeten. Zoals het wijkactieplan stelt: `Een groep van autochtone
en allochtone vrouwen heeft gezamenlijk een centrum voor ontmoeting en
activering van vrouwen opgezet: het 3-generatiecentrum'.28 Doenja heeft een
28 Wijkactieplan Kanaleneiland Leert!, p. 7.
30
h E t m a at s c h a P P E l i j K m i D D E n v E l D i n K a n a l E n E i l a n D
coördinator beschikbaar gesteld voor het 3GC. Het gebouw waarin het 3GC
is gevestigd is eigendom van Mitros die de huur met 75 procent verlaagde en
het ter beschikking stelde aan de bewonersorganisatie. In het Uitvoerings-
programma is 10 duizend euro gereserveerd voor een opvoedbureau dat door
het 3GC wordt georganiseerd.
Het 3GC is hét ontmoetingspunt voor verschillende bewonersinitiatieven.
Zo coördineert het 3GC het project `Vreedzame straat'. In dit project leren
kinderen om beter met elkaar om te gaan en dit ook toe te passen wanneer ze
op straat spelen. Het buurtpastoraat verzorgt deze cursus. Inmiddels hebben
26 mensen de cursus gevolgd: ouders, vrijwilligers en beroepskrachten. Zij
kunnen de spelregels daarna aan de kinderen leren en zo voor een olievlek
zorgen. Wanneer kinderen de spelregels tien keer goed gebruikt hebben tij-
dens het spelen, krijgen ze een beloning in de vorm van een leuke activiteit
(bijvoorbeeld naar de film gaan). Dit wordt betaald door het buurtpastoraat
en het zogeheten leefbaarheidproject. De kinderen die mee hebben gedaan
aan het project spelen volgens het 3GC merkbaar anders met elkaar. Een
ander initiatief is Het Mengelmoesje, een groep vrouwen die de catering ver-
zorgt in de wijk en in het 3GC.
Het 3GC ondersteunt verschillende groepen in Kanaleneiland. Zo probeert
het 3GC bijvoorbeeld werkzoekenden te helpen bij het vinden van een baan
bij Axxon Continu, een bedrijf met een aantal zorginstellingen in de wijk.
Met een zuivelfabrikant is afgesproken dat alle vacatures naar het 3GC gaan.
Daarnaast biedt deze zuivelfabrikant, vanuit het idee van maatschappelijk
verantwoord ondernemen, stages aan. De lokale Rabobank verzorgt een sol-
licitatietraining. Dan is er nog Resto VanHarte, een organisatie die eetge-
legenheden opzet, Resto's, waar wijkgenoten elkaar tijdens een goedkope
driegangenmaaltijd kunnen ontmoeten. VanHarte heeft in het 3GC een Resto
geopend.
Maar niet alles dat wordt opgezet loopt goed. Zo is een project met een groot
schoonmaakbedrijf mislukt. Pas na negen maanden werden de vrouwen
aangenomen om het 3GC schoon te maken, het bedrijf gaf geen begeleiding
en zegde uiteindelijk het contract op. Het schoonmaakbedrijf heeft slordig
geopereerd, valse verwachtingen gewekt en daarmee veel mensen teleurge-
steld. Het 3GC is, ondanks dit soort tegenslagen, een voorbeeld van hoe ver-
schillende organisaties in Kanaleneiland, zoals de wijkwelzijnsorganisatie en
de corporaties, samen met bewoners een initiatief van de grond krijgen dat
vervolgens een spil van activiteiten wordt.
31
B a n E n o f B a r B E c u E s?
3.5 De Huurdersvereniging Kanaleneiland
De Huurdersvereniging Kanaleneiland
(HVK) (www.huurdersvereniging-kanaleneiland.nl) is in 1998 opgericht en
heeft zeven bestuursleden, drie met een Nederlandse en vier met een Marok-
kaanse achtergrond. Zij zijn allen al tien jaar lid van het bestuur. De vereni-
ging bemoeit zich niet met de huur, maar wel met de infrastructuur van de
wijk: de wegen, de veiligheid en het onderhoud. Op de website van de HVK
staat: `Onder goed wonen verstaan we in de eerste plaats het wegwerken van
achterstallig onderhoud. Verder goed geïsoleerde en geventileerde woningen,
moderne woningen ook, zonder overbodige luxe, maar wel met goede ver-
warming, voldoende stopcontacten, een wasmachineaansluiting, afsluitbare
portieken, etc. En een goede bereikbaarheid van de woning door liften.' De
HVK is betrokken bij het Landelijk Platform Aandachtswijken, een platform
waar bewoners uit 31 steden die vallen onder het GSB en het `Actieplan van
aandachtswijk naar prachtwijk' elkaar een aantal keren per jaar ontmoeten
om ervaringen uit te wisselen en projecten en plannen te bespreken.
Via de portiekgesprekken die de Huurdersvereniging in haar beginperiode
organiseerde, verwierf ze vierhonderd leden die eenmalig vijf gulden contri-
butie betaalden. De portiekgesprekken zijn een soort huiskamerbijeenkom-
sten met bewoners van een portiek, in de ruimte van de Huurdersvereniging.
Tijdens deze bijeenkomsten is bijvoorbeeld besproken dat men de deur niet
moet openmaken wanneer iemand niet of verkeerd heeft aangebeld, zodat
ongewenste bezoekers buiten blijven. Ook is de functie van de branddeur,
die altijd open stond, aan de orde gesteld. Daarnaast werd tijdens de bijeen-
komsten een portiekcoördinator gekozen, die bijhoudt wanneer mensen met
vakantie zijn en dan op hun deuren let. De portiekgesprekken werden goed
bezocht en mensen die er niet waren, werden door anderen over de uitkom-
sten geïnformeerd.
Het systeem van portiekgesprekken en portiekcoördinatoren werkte alleen
niet goed in de flats. Een flat is als een gestapelde straat, met vaak veel over-
last (geluid, rommel, graffiti). Het doel van de portiekgesprekken was het
versterken van de communicatie op de trap en het aanspreken van bewoners
op hun gedeelde verantwoordelijkheid voor de gemeenschappelijk ruimtes
in hun gebouwen. In de flats blijkt het lastiger om bewoners te betrekken.
De methodiek wordt, zoals eerder beschreven, toegepast door Mitros bij de
aanpak van overlastgevende portieken. De Huurdersvereniging adviseert de
woningcorporaties in Kanaleneiland om bewoners naast het huurcontract ook
een sociaal contract te laten ondertekenen. Na drie maanden zou de corpo-
32
h E t m a at s c h a P P E l i j K m i D D E n v E l D i n K a n a l E n E i l a n D
ratie de huurder moeten kunnen controleren, om zo bijvoorbeeld onderhuur
aan te pakken. De vereniging pleit daarbij voor strikte handhaving.
De Huurdersvereniging heeft meegedaan aan de inventarisatie van bestaande
plannen en projecten voor het wijkactieplan en voorstellen gedaan voor
nieuwe projecten. Toch is de vereniging kritisch over de gang van zaken. De
bewoners en organisaties worden volgens haar niet goed betrokken bij het
uitwerken van de plannen. Dit leidt ertoe dat zij op een gegeven moment
simpelweg voor een voldongen feit staan, met kant-en-klare, uitgewerkte
plannen voor de wijk. Het wijkbureau dat hier een coördinerende functie in
zou moeten hebben is volgens de vereniging organisatorisch niet sterk. De
vereniging is somber over de toekomst door het gebrek aan betrokkenheid
van de bewoners bij het uiteindelijke wijkactieplan. Ze pleit ervoor minder
en meer concrete projecten uit te voeren, zoals het aanpakken van achterstal-
lig onderhoud en het ontwikkelen van een boulevard langs het Amsterdam-
Rijnkanaal waar mensen kunnen ontspannen. Vooral jongeren moet meer
perspectief worden geboden door hen goed onderwijs, leerwerktrajecten,
stages en banen aan te bieden.
3.6 De wijkraad Zuidwest
De wijkraad Zuidwest
(www.wijkraadzuidwest.nl) is ingesteld in oktober 2002. De raad vormt een
schakel tussen de gemeente Utrecht en de inwoners van Dichterswijk, Ka-
naleneiland, Rivierenwijk en Transwijk. Zij adviseert het college van B en W
gevraagd en ongevraagd over zaken die voor de wijk van belang zijn. De
raad wordt ondersteund door de gemeente in de vorm van vergaderruimte in
het wijkbureau, een notulist en budget voor wijkraadpleging. De raad heeft
een bestuur met drie leden die door twintig bewoners uit de wijk worden
ondersteund.
De wijkraad zit in de lift dankzij de extra aandacht voor wijken vanuit het
Vogelaarbeleid. De raad zet zich vooral in voor veiligheid en leefbaarheid.
Zo wijst ze bijvoorbeeld op het belang van gezellige pleinen en groen in de
wijk. Daarnaast pleit ze voor een buurthuis in iedere subwijk. De wijkraad
constateert dat veel van de lokale organisaties niet altijd van elkaar weten
waar ze mee bezig zijn. Maar plannen voor een platform om informatie uit te
wisselen zijn vastgelopen vanwege tijdgebrek bij de betrokken vrijwilligers.
De wijkraad ziet het als een van haar taken om de wijkmanager in Zuidwest
te controleren. De raad heeft meegewerkt aan de totstandkoming van het
33
B a n E n o f B a r B E c u E s?
wijkactieplan, maar het plan uiteindelijk niet ondertekend. Zoals de wijkraad
Zuidwest aangeeft in een advies aan het college van B en W op 14 september
2007: `De hoofdreden daarvoor is dat wij van mening zijn dat het plan meer
zou moeten aansturen op een beperkt aantal liefst zo concreet en effectief
mogelijke hoofddoelstellingen, op concrete maatregelen, met de benodigde
termijnen; dit in plaats van een groot aantal subprojecten.' Daarnaast vindt
de wijkraad het actieplan te veel `meer van hetzelfde'. Het wijkactieplan sluit
te veel aan bij de bestaande praktijk, zonder het onderscheid te maken tussen
wat werkt en wat niet. Dit hangt samen met de kritiek van de wijkraad in
dezelfde brief aan het college, dat in de probleemanalyse van Kanaleneiland
`te veel wordt gesproken over de bewoners en de jongeren, over de sociale
cohesie, de problematiek van de werkloosheid, de jeugdproblematiek en de
criminaliteit', terwijl het falen van de maatschappelijke organisaties in Kana-
leneiland niet aan de orde wordt gesteld.
34
4.
Analyse
4.1 Aannames in het wijkbeleid
In het wijkbeleid van dit kabinet zitten een aantal aannames verstopt over
de aard van de problemen in de stadswijken, over hoe de ideale gemeenschap
eruit moet zien en over de maakbaarheid van de samenleving. Deze aannames
beïnvloeden de analyse van de wijkproblematiek en de keuze voor bepaalde
oplossingen. Het uitgangspunt van het beleid is dat er in bepaalde wijken
ernstige fysieke en sociaal-economische problemen zijn op het gebied van
wonen, werken, leren en opgroeien, integreren en veiligheid.29 Die proble-
men erkent iedereen, maar over de oorzaken en de oplossingen kunnen de
meningen verschillen. De belangrijkste aannames in het Vogelaarbeleid zijn
(1) dat de problemen in de wijken samenhangen met het gebrek aan sociale
cohesie in de wijk, (2) dat de problemen in de wijken samenhangen met de
concentratie van kansarmen en (3) dat de problemen in de wijken het best
kunnen worden aangepakt op het niveau van de wijk.
De eerste aanname, over het belang van sociale cohesie in de wijk, is om ver-
schillende redenen problematisch. Ten eerste lijkt in het krachtwijkenbeleid
de roep om `sociale cohesie' samen te hangen met een nostalgie naar iets wat
er nooit is geweest: een hechte wijkgemeenschap waar iedereen elkaar kent
en ondersteunt. In het wijkactieplan voor Kanaleneiland staat: `Omdat een
hechte sociale structuur de beste bescherming is tegen onveiligheid en crimi-
naliteit, investeren wij in maatregelen om de sociale cohesie te versterken.'30
Met sociale cohesie wordt in het wijkactieplan dus vooral het sociale con-
tact en de sociale controle tussen wijkbewoners bedoeld; de wijkgemeen-
schap. Het Sociaal en Cultureel Planbureau hanteert een net iets andere
definitie van sociale cohesie: `De mate waarin mensen in gedrag en beleving
uitdrukking geven aan hun betrokkenheid bij maatschappelijke verbanden
in hun persoonlijk leven, als burger in de maatschappij en als lid van de
29 VROM Dossier Krachtwijken: http://www.vrom.nl/pagina.html?id=31002.
30 Wijkactieplan Kanaleneiland Leert!, p.9.
35
B a n E n o f B a r B E c u E s?
samenleving.'31 Uit onderzoek van het SCP blijkt dat met name de individuele
kenmerken van mensen, zoals onderwijs en arbeidsparticipatie, de mate van
betrokkenheid bij maatschappelijke verbanden verklaren.32 Sociale cohesie is
dus een gevolg van individuele ontwikkeling, omdat mensen met wie het goed
gaat, wat betreft inkomen, gezondheid, toekomstperspectief en maatschap-
pelijke positie, meer vertrouwen hebben in zichzelf en in de samenleving.
Wijkgerichte initiatieven en projecten die als doel hebben om het contact
tussen bewoners te stimuleren zullen weinig invloed hebben op de mate van
sociale cohesie; investeringen in de individuele kansen van mensen in het
onderwijs en op de arbeidsmarkt daarentegen wel. Een geringe sociale cohesie
is dus, net als de problemen in de wijk, vooral symptomatisch voor de meer
fundamentele achterstand van wijkbewoners op de arbeidsmarkt en in het
onderwijs. Vooral jongeren hebben te weinig perspectief op een betere toe-
komst, de achterstandspositie van bepaalde gezinnen en groepen wordt nog
te vaak gereproduceerd. Daarbij moet ook de keerzijde van een sterke soci-
ale cohesie niet worden vergeten. Die keerzijde is een naar binnen gerichte
gemeenschap met een sterke groepsbinding en interne regels die vaak weinig
ruimte laten voor afwijkende meningen.33 Het wijkbeleid schrijft bewoners
voor om vooral te integreren in hun wijkgemeenschap. Maar waarom? Is dat
niet paternalistisch? De samenleving is groter dan de wijk. Mensen kunnen
deel uit maken van allerlei gemeenschappen en netwerken via hun werk,
familie, school of sport. Deze maatschappelijke verbanden strekken zich vaak
uit tot buiten de woonwijk en kunnen mensen de mogelijkheid geven om te
participeren op verschillende niveaus en lagen in de maatschappij.
De tweede aanname, de link tussen de concentratie van kansarmen en de
wijkproblemen, wringt eveneens. De bevolkingssamenstelling van de wijk, in
plaats van de individuele achterstand van wijkbewoners, wordt geproblemati-
seerd. Spreiding van kansarmen lijkt dan een logische stap, bijvoorbeeld door
het differentiëren van het woningaanbod via herstructurering. Een diver-
ser woningaanbod trekt immers meer vermogende burgers naar de wijk en
behoudt de succesvolle bewoners, aan wie de minder vermogende bewoners
zich zouden moeten kunnen optrekken. Maar deze `mengingsdoctrine', die
uitgaat van positieve sociale en sociaal-economische effecten van gemengde
31 Schnabel, P. (2000), `Vergroting van maatschappelijke cohesie door versterking van
de sociale infrastructuur. Probleemverkenning en aanzet tot beleid', in R.P. Hortu-
lanus en J.E.M. Machielse (red.), In de marge. Het sociaal debat, deel1 (p. 21-34). Den
Haag: Elsevier, p. 22.
32 Schnabel, P., R. Bijl, J. de Hart (red.) (2008), Betrekkelijkheid van Betrokkenheid,
Sociaal Cultureel Planbureau, nr. 25.
33 Het woonwagenkamp Vinkenslag in Maastricht is hiervan een voorbeeld, evenals
de gesloten gemeenschappen in de Nederlandse bible belt.
36
a n a lys E
wijken, wordt niet onderbouwd door wetenschappelijk onderzoek.34 Een meer
gedifferentieerde samenstelling van de wijk zal het gemiddelde inkomen op
het niveau van de wijk allicht doen toenemen en bepaalde problematiek beter
hanteerbaar maken, maar de individuele problemen van kansarmen worden
hiermee niet opgelost. Het zijn juist deze mensen die meer kansen moeten
krijgen om zich te ontwikkelen, door goed onderwijs en door werk.
De derde aanname is het idee dat omdat problemen zich opstapelen en zicht-
baar zijn in de wijk, de wijk ook het niveau is waarop de oplossingen gezocht
moeten worden. Maar het feit dat problemen zich op een bepaalde plek con-
centreren, betekent niet automatisch dat dat ook de beste plek is om iets
aan deze problemen te doen. Het benaderen van problemen op wijkniveau
moet instrumenteel zijn en mag geen doel op zich worden. Dit lijkt in het
wijkbeleid van dit kabinet wel zo te zijn, vooral door de nadruk op de wijkge-
meenschap als integratiekader en als niveau waarop sociale cohesie tot stand
moet komen. De wijk is niet de enige of de ideale schaal voor gemeenschap
en het is ook niet in alle gevallen het meest efficiënte kader om problemen
aan te pakken. Zeker niet wanneer de problemen vooral samenhangen met de
individuele achterstandspositie van bewoners. De veronderstelling dat met
veranderingen in de fysieke structuur van de wijk, zoals de herstructurering
van het woningaanbod, de sociale structuur van de wijk kan worden versterkt,
wat een positief effect zou moeten hebben op de sociaal-economische pro-
blemen van individuele bewoners, wordt niet door onderzoek onderbouwd.35
Vanuit deze aannames, gecombineerd met het geloof in een maakbare samen-
leving, is de wijkaanpak gericht op het versterken van de sociale cohesie in de
wijk en op het differentiëren van het woningaanbod. Samen zou dit moeten
leiden tot een wijk met een ideale mix van sociaal-economisch sterkere en
zwakkere bewoners die een hechte gemeenschap vormen. Het wijkbeleid pakt
niet de daadwerkelijke oorzaken van de problemen aan (gebrekkige scholing
en werkloosheid), maar verhult deze door kansarmen te verspreiden over de
stad en door ze te integreren in de wijkgemeenschap middels een bescha-
vingsoffensief. Zoals onderzoekers van het Sociaal Cultureel Planbureau ook
al concludeerden, wijkgerichte initiatieven zoals buurtfestivals en `barbecues'
helpen niet om de sociale cohesie te verbeteren, laat staan dat die initiatieven
de achterstanden van mensen oplossen. Het is dan ook niet verrassend dat
de Utrecht Monitor laat zien dat het wijkbeleid er in de afgelopen jaren nog
niet in is geslaagd de sociale cohesie in de wijken te versterken, althans niet
in de beleving van de wijkbewoners. De dieperliggende oorzaken van de pro-
34 Bolt, G., R. van Kempen (2008), De Mantra van de Mix, Rotterdam: Uitgeverij Ger
Gruis, p. 54.
35 Wittebrood, K., V. Veldheer, `Bevordert sloop en nieuwbouw de leefbaarheid van
een wijk?', in Bestuurswetenschappen, Nr. 4, 2008, p.77.
37
B a n E n o f B a r B E c u E s?
blematiek in de wijken, de grote werkloosheid en het lage onderwijsniveau,
hebben intussen te weinig aandacht gekregen en zijn onverminderd groot.
Om mensen in een achterstandspositie vooruit te helpen zijn goede scholing
en arbeidsparticipatie cruciaal en moet worden geïnvesteerd in onderwijs
en werkgelegenheid. Dit zijn bij uitstek taken voor de overheid. Daarnaast
is het zorgen voor veiligheid een primaire overheidstaak. De criminaliteit in
de wijken moet worden aangepakt, maar kan niet los worden gezien van het
gebrek aan kansen voor bepaalde groepen. De jongeren die in Kanaleneiland
voor zoveel overlast zorgen, moeten natuurlijk gewoon naar school of aan
het werk. Hiervoor is een persoonsgerichte aanpak nodig, die hen perspectief
biedt buiten de gevangenis, met bijvoorbeeld agressiereguleringstrainingen,
maar vooral werk- en scholingstrajecten.
4.2 Participatie
Kanaleneiland heeft, zoals gezegd, een bloeiend maatschappelijk middenveld.
Het is een van de wijken in Nederland met de meest actieve bewoners, maar
liefst 32 procent is actief in de buurt36. Het zelforganiserend vermogen van
een aanzienlijk deel van de bewoners is groot. De handtekeningenactie en
protesten van de bewoners tegen de sloop van woningen in Kanaleneiland-
Noord illustreert dit.37 Rond de veertig (vrijwilligers)organisaties organiseren
activiteiten in de wijk38. In het Actieplan Krachtwijken wordt gehamerd op de
noodzaak bewoners en lokale organisaties te betrekken bij de ontwikkeling en
uitvoering van de plannen. Maar uit de gesprekken met actieve bewoners en
organisaties blijkt dat lang niet iedereen tevreden is over de manier waarop
de gemeente de lokale organisaties heeft betrokken bij de totstandkoming
en vooral de uitvoering van het beleid. Bovendien is er ergernis over de stort-
vloed aan verschillende projecten en plannen voor de wijk. De belangenorga-
nisaties signaleren een gebrek aan focus, aan afstemming en aan samenhang.
Als er al focus wordt aangebracht, dan worden aandachtspunten, thema's en
gebieden aangewezen die opgeteld nog steeds leiden tot een overambitieuze
brij aan maatregelen. Verschillende belangenorganisaties zijn hierdoor scep-
tisch over de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van al die plannen.
Participatie van burgers in het openbaar bestuur begon in de jaren zeventig
in de vorm van inspraakavonden. Deze vorm evolueerde in de jaren tach-
36 Dit is 27 procent voor Utrecht gemiddeld, Utrecht Monitor 2008.
37 Op donderdag 26 februari 2009 boden bewoners aan het Utrechtse college van B en
W een petitie tegen de sloop van woningen in Kanaleneiland-Noord aan.
38 De Wijksite Zuidwest geeft een overzicht van de organisaties : http://www.utrecht.
nl/smartsite.dws?id=278358.
38
a n a lys E
tig en negentig naar participatie en interactieve beleidsvorming. In de een
entwintigste eeuw neemt burgerparticipatie de vorm aan van het door de
overheid stimuleren, faciliteren en financieren van burgerinitiatieven.39 In de
Vogelaaraanpak zien we dit terug in een apart budget voor bewonersinitia-
tieven, de Brede Doeluitkering Bewonersinitiatieven, waar Kanaleneiland in
2008/2009 voor 262 duizend euro aanspraak op kan maken. Daarnaast is er
in het Uitvoeringsprogramma nog eens 340 duizend euro vrijgemaakt voor
het ondersteunen en stimuleren van bewonersinitiatieven. Deze vorm van
burgerparticipatie, waarbij de overheid bewoners in feite betaalt om onder-
delen van het wijkbeleid uit te voeren, kan als zeer positief worden gezien.
De overheid neemt immers afstand van de maakbaarheidsgedachte en pro-
beert verbeteringen van onderop, van de burgers zelf, te laten komen. Het
gevaar hierbij is dat de overheid de verantwoordelijkheid voor het oplossen
van bepaalde problemen in de wijk te zeer afschuift op de bewoners. Dit is
vooral problematisch vanwege de aanname dat het versterken van de sociale
cohesie een van de belangrijkste oplossingen is voor de wijkproblematiek. Wie
heeft er gefaald wanneer bewoners, ondanks alle buurtactiviteiten, werkloos
en laaggeschoold blijven? De overheid, het kabinet, kan hierop worden afge-
rekend door het parlement, maar de vrouwenorganisatie Al Amal of de Huur-
dersvereniging Kanaleneiland niet. Toch werd aan de belangenorganisaties in
Kanaleneiland gevraagd het wijkactieplan te ondertekenen; 39 organisaties
deden dat, de Wijkraad Zuidwest weigerde omdat ze de plannen niet goed
genoeg vond en haar onafhankelijkheid wilde bewaren. De Wijkraad Zuid-
west is een officieel adviesorgaan van het college van B en W en had helemaal
niet in de positie gebracht moeten worden om het wijkactieplan al dan niet
te ondertekenen. Voor het welslagen van het wijkbeleid is het cruciaal om
bewoners te betrekken bij de ontwikkeling en de uitvoering van de plannen,
maar dit moet wel op een zorgvuldige manier worden georganiseerd. Bepaalde
taken kan de overheid beter zelf op zich nemen of daar in ieder geval zelf de
verantwoordelijk voor blijven dragen.
4.3 De relatie tussen de overheid en de woningcorporaties
Een andere belangrijke groep in het wijkbeleid zijn de woningcorporaties. Zij
krijgen in 2007 te horen dat ze het leeuwendeel van het krachtwijkenbeleid
moeten gaan bekostigen, 2,5 miljard euro in de komende tien jaar. Dit is
niet zo vreemd, aangezien de corporaties de publieke taak hebben te zorgen
voor goede sociale huisvesting en beschikken over enorme financiële reserves
die mede dankzij jarenlange overheidssteun zijn opgebouwd. De corporaties
39 Kenniscentrum Grote Steden, Kenniscentrum Special Burgerschap, 2007, http://
www.nicis.nl/kenniscentrum/binaries/kcgs/bulk/dossiers/2007/special-defini-
tief-_2_.pdf.
39
B a n E n o f B a r B E c u E s?
waren zich vanaf eind jaren negentig steeds meer gaan richten op de `dure'
woningmarkt. Het werd dan ook tijd voor een inhaalslag in de sociale sector.
De samenwerking tussen Vogelaar en de corporaties verliep jammergenoeg
zeer stroef. Na een lange periode van onderhandelingen worden ze het eens
over een financiële constructie, maar gedurende dat proces heeft de minister
veel corporaties van zich vervreemd. De woningcorporaties in Kanaleneiland
voelen zich miskend. Hun inspanningen in de wijk gaan immers al enkele
jaren verder dan alleen het `stapelen van stenen'. De corporaties investeerden
al in de sociaal-maatschappelijke ontwikkeling van de wijk. Nu worden ze
geconfronteerd met extra bureaucratie rondom projectvoorstellen en bud-
getten. Dit zorgt voor frustratie bij de corporaties en kan de uitvoering van
projecten onnodig vertragen. De overheid en de corporaties zijn duidelijk
zoekende in hun onderlinge relatie en rolverdeling: wie is waarvoor verant-
woordelijk, wat betekent dat voor de financiering en wie controleert wat?
De relatie tussen de overheid en de woningcorporaties is op dit moment in
de praktijk te vaag. De publieke taak van de corporaties moet beter worden
afgebakend en daar moeten de corporaties op worden aangesproken. Vervol-
gens dienen ze de ruimte te krijgen om die taak in te vullen, bijvoorbeeld door
verouderde sociale woningen te renoveren of te vernieuwen.
40
5.
Conclusies en
perspectieven
· Het wijkbeleid lijdt onder een `projectenziekte': te veel projecten, te weinig
samenhang, te weinig afstemming, te veel kortlopend en te weinig focus.
· Er is in het beleid te weinig aandacht voor onderwijs en werk, terwijl goed
onderwijs en arbeidsparticipatie cruciaal zijn om mensen uit een achter-
standspositie te helpen.
· De grote nadruk op het versterken van de sociale cohesie in de wijk via
wijkgerichte initiatieven is problematisch: het biedt geen oplossing voor de
individuele achterstandspositie van mensen, het getuigt van een beperkt
gemeenschapsdenken (een sociaal beschavingsoffensief ten behoeve van de
wijkgemeenschap) en het kan negatieve aspecten (groepsdruk, onwenselijke
dwingende sociale normen) met zich mee brengen.
· Er wordt in het wijkbeleid te veel, haast automatisch, uitgegaan van de wijk
als het uitgesproken kader/niveau om bepaalde problemen aan te pakken, ter-
wijl veel van de problemen te maken hebben met de individuele kenmerken
van bewoners (weinig scholing, geen werk, laag inkomen) in plaats van met
de wijk.
· Herstructurering van achterstandswijken gericht op een meer gedifferen-
tieerd woningaanbod verbetert de individuele positie van kansarme mensen
niet. Sterker nog, zij worden de dupe van het spreidingsbeleid wanneer dit
bijvoorbeeld leidt tot gedwongen verhuizing en hogere woonlasten.
· Een gevaar van de nadruk op bewonersinitiatieven (mede ingegeven door
de roep om sociale cohesie) is dat de overheid de verantwoordelijkheid voor
het oplossen van bepaalde problemen in de wijk afschuift op de bewoners.
· De relatie en taakverdeling tussen de woningcorporaties en de overheid
in het wijkbeleid is te onduidelijk en zorgt voor frictie aan beide kanten. Er
41
B a n E n o f B a r B E c u E s?
moet meer duidelijkheid komen over de publieke taak van de corporaties. De
corporaties moeten vervolgens ook de ruimte krijgen om deze taak goed in
te vullen.
Wij vinden dat de overheid op dit moment haar verantwoordelijkheid voor
goed onderwijs en toegang tot werk niet voldoende invult. In het wijkbeleid
ligt de nadruk te veel op sociale cohesie en te weinig op onderwijs en werk.
Te veel mensen krijgen onvoldoende kansen op de arbeidsmarkt en blijven
steken in een achterstandspositie. Hun kinderen beginnen te vaak met een
leerachterstand op basisscholen die worstelen met een relatief hoog percen-
tage leerlingen die extra aandacht nodig hebben. We moeten voorkomen
dat achterstandsposities worden gereproduceerd en alles op alles zetten om
deze kinderen voldoende kansen te geven om zich goed te ontwikkelen. De
projecten die in het kader van het krachtwijkenbeleid de komende jaren in
Kanaleneiland worden uitgevoerd op het gebied van onderwijs en werk zijn
ontoereikend. Het zijn veelal kleinschalige `projectjes', zoals het Leertraject
Trendy dat elf Marokkaanse jongeren een opleiding jongerenwerk aanbiedt
bij het ROC. Alle projecten op het gebied van `werken' in het wijkactieplan
Kanaleneiland Leert! zijn bovendien gericht op jongeren. Arbeidsparticipatie
van jongeren moet uiteraard prioriteit hebben, maar gezien de grote werk-
loosheid in de wijk moet er ook aandacht zijn voor de volwassen werklozen.
In het wijkactieplan wordt beschreven wat er de laatste jaren in Kanalenei-
land is gedaan aan werkgelegenheid, zoals de zeventig werklozen die aan een
baan zijn geholpen via het project Kanaleneiland werkt!. De conclusie luidt dat
`gezien de hoge werkloosheidscijfers uitbreiding van deze activiteiten drin-
gend gewenst is.'40 Waarom zien we dit niet terug in de 96 projecten die het
wijkactieplan voorstelt?
Het percentage werklozen in de veertig krachtwijken is al hoog, maar zal de
komende tijd verder stijgen. De huidige economische crisis leidt tot een forse
toename van de werkloosheid, vooral onder de meest kwetsbare groepen in
de samenleving zoals laagopgeleide werknemers, werknemers met een tij-
delijk contract, migranten, deeltijdwerkers en jongeren. Deze groepen zijn
oververtegenwoordigd in de Vogelaarwijken.
Het huidige sociale stelsel biedt mensen inkomensbescherming via de WW-
uitkering en de bijstand, maar leidt ook tot een tweedeling in kansen en
isi o's op de arbeidsmarkt: mensen met ontslagbescherming, een goede
r c
opleiding en behoorlijke uitkeringsrechten tegenover mensen met een
tijdelijk contract, met weinig scholing en weinig kansen. Het kabinet kan
het zich niet permitteren om een wijkbeleid te voeren dat is gericht op het
zoet houden van bewoners met een keur aan leuke projecten in hun wijk
40 Wijkactieplan Kanaleneiland Leert!, p. 6.
42
c o n c lu s i E s E n P E r s P E c t i E v E n
en het stil houden van overlastgevende jongeren met een reeks repressieve
maat egelen. Dit creëert een schijn van gemeenschap en veiligheid. De econo-
r
mische crisis zou het kabinet moeten aanzetten om de arbeidsmarkt toegan-
kelijker te maken voor iedereen en in het wijkbeleid prioriteit te geven aan
werk en scholing. Dat zal de bewoners van de Vogelaarwijken meer helpen
dan buurtbarbecues en wijkfestivals.
Vervolgonderzoek
In 2009 gaat het Wetenschappelijk Bureau GroenLinks het werkgelegen-
heids- en onderwijsbeleid in Kanaleneiland nader onderzoeken. Uit deze
eerste analyse van het wijkbeleid in Kanaleneiland concluderen we dat er
te weinig wordt geïnvesteerd in werk en onderwijs en dat er te veel nadruk
wordt gelegd op en te veel wordt verwacht van sociale cohesie. Wij hopen
in een vervolgonderzoek meer zicht te krijgen op de knelpunten in het on-
derwijs- en werkgelegenheidsbeleid in de wijken. Welke investeringen zijn er
sinds de jaren negentig gedaan? Waarom zijn de effecten van deze inspan-
ningen zo gering? Vervolgens hopen we een aantal aanbevelingen te kunnen
doen voor een onderwijs- en werkgelegenheidsbeleid dat mensen in Kanalen-
eiland daadwerkelijk kan helpen om uit hun achterstandspositie te geraken.
43
B a n E n o f B a r B E c u E s?
De auteurs
KATINKA EIKELENBOOM is stafmedewerker bij het Wetenschappelijk
Bureau GroenLinks.
GERRIT PAS is stafmedewerker bij het Wetenschappelijk Bureau GroenLinks.
Dankwoord
Hierbij bedanken we allen die aan de totstandkoming van deze publicatie
hebben bijgedragen. Allereerst de vertegenwoordigers van de organisaties in
Kanaleneiland met wie Gerrit Pas en Miesjel Spruit (WB-stafmedewerker tot
1 augustus 2008) hebben gesproken. Stagiair Marek Peters-Sengers voor het
archiefonderzoek naar het wijkbeleid van de gemeente Utrecht. Inti Suarez
en Ditter Blom (Scilla and Charibdis Research) voor de eerste ordening van
het verzamelde materiaal. Ten slotte een woord van dank aan Bart Snels,
Harry van den Berg en Henrike Karreman die de concepttekst van kritisch
commentaar hebben voorzien.
Colofon
Tekst: Katinka Eikelenboom en Gerrit Pas
Vormgeving: Ruparo, Amsterdam
Druk: De Raddraaier, Amsterdam
© Wetenschappelijk bureau Groenlinks, Utrecht 2009
Uitgave van het Wetenschappelijk Bureau GroenLinks
Oudegracht 312, Postbus 8008, 3503 RA Utrecht
Telefoon: 030 23 999 00
Fax: 030 23 00342
E-mail: info@groenlinks.nl
Website: www.groenlinks.nl
ISBN/EAN 978-90-72288-66-0
44
---- --