Rechtbank 's-Gravenhage

Rwandees wegens foltering veroordeeld tot 20 jaar gevangenisstraf

Den Haag, 23 maart 2009 - De rechtbank 's-Gravenhage heeft vandaag de 40-jarige Rwandees Joseph M., een Hutu, veroordeeld tot 20 jaar gevangenisstraf wegens foltering ten tijde van de genocide in Rwanda in 1994. De veroordeling betreft twee afzonderlijke feiten. Bij een van de folteringen zijn twee Tutsi-vrouwen, en hun kinderen, die op de vlucht waren voor de genocide, in opdracht van verdachte met machetes en houten knuppels vermoord. De verdachte is wegens gebrek aan (betrouwbaar) bewijs vrijgesproken van betrokkenheid bij vijf andere misdrijven.

Alle feiten waren oorspronkelijk aan verdachte ook tenlastegelegd als genocide. Op 24 juli 2007 heeft de rechtbank beslist dat Nederland geen rechtsmacht heeft om in dit geval verdachte te berechten wegens genocide. Het Hof 's-Gravenhage heeft dit op 17 december 2007 bevestigd en de Hoge Raad heeft het cassatieberoep van het OM daartegen verworpen op 21 oktober 2008.

Al deze feiten zijn ook tenlastegelegd als oorlogsmisdrijven. De rechtbank heeft wel rechtsmacht om verdachte hiervoor te berechten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de door verdachte gepleegde misdrijven niet kunnen worden aangemerkt als oorlogsmisdrijven. De rechtbank onderkent dat er verwevenheid was tussen de genocide en de oorlog die tegelijkertijd plaatsvond tussen het regeringsleger van Rwanda en het voornamelijk uit Tutsi's bestaande leger van het RPF (Rwandees Patriottisch Front). Anders dan het Openbaar Ministerie echter komt de rechtbank tot het oordeel dat er onvoldoende bewijs is dat er sprake was van een voor een oorlogsmisdrijf vereiste nauwe samenhang (`nexus') tussen de door verdachte gepleegde misdrijven en dit gewapend conflict.

De door verdachte gepleegde misdrijven kunnen wel worden aangemerkt als foltering. De rechtbank heeft in het vonnis vastgesteld dat de verdachte tot zijn gruwelijke misdrijven is uitgelokt door jarenlange propaganda van het extremistische Hutu-regime, waarin de Tutsi's werden afgeschilderd als vijanden en de Hutu-bevolking werd opgeroepen de Tutsi's uit te moorden.

De veroordelingen
De bewezenverklaarde feiten kunnen als volgt kort worden samengevat:


1. Misdrijven tegen de inzittenden van een ambulance Verdachte heeft samen met anderen op of omstreeks 13 april 1994 een ambulance, bij Birogo tot stoppen gedwongen en naar Mugonero (de toenmalige woonplaats van verdachte) laten rijden. Deze ambulance werd bestuurd door A., een Hutu. In de ambulance zaten twee Tutsi-vrouwen met hun jonge kinderen en een 12-jarig meisje (B.). Zij waren op de vlucht voor de genocide. Tijdens de rit werd de ambulance omsingeld door een groep belagers. Daarbij werden wapens getoond en werd er op de ambulance geslagen. Ook schreeuwden de mensen die de ambulance omsingelden woorden als `inyenzi' (een scheldwoord voor Tutsi's dat kakkerlakken betekent). In Mugonero zijn de inzittenden bij de wegversperring waarover verdachte de baas was gedwongen om uit te stappen. Daarbij zijn dreigementen geuit, onder meer door te zeggen: "Voordat de kakkerlakken gedood worden, moet eerst de chauffeur gedood worden". Vervolgens zijn de twee Tutsi-vrouwen en hun kinderen geslagen/neergehakt met machetes en knuppels. Ten gevolge van dit handelen zijn de 2 Tutsi-vrouwen en hun kinderen overleden. De chauffeur en het 12-jarige meisje zijn met hulp van anderen ontsnapt voordat de anderen werden vermoord.

De rechtbank baseert haar veroordeling voornamelijk op de verklaringen van deze beide overlevenden.


2. Misdrijven tegen de familie C.
Verdachte heeft, samen met anderen, op 27 april 1994 in Mugonero D., haar man E., een Duitse arts, en hun enkele maanden oude baby, die op de vlucht waren voor de genocide, bij een wegversperring in Mugonero tegengehouden. Daarbij werden wapens getoond en werd D. uitgescholden in bewoordingen zoals `kakkerlakken', `Kijk maar goed naar die Tutsi vrouw, dat zijn het soort mensen die de president hebben vermoord', `Je mag kiezen of je in Kibingo, in Mugonero of in Gishyita gedood wordt', `Kijk eens hoe slecht die Tutsi's zijn, ze lachen zelfs als we ze gaan doden' en `Hutu-power'. Mevrouw D. heeft langdurig voor haar leven en het leven van haar zoontje moeten vrezen. De heer E. moest vrezen voor het leven van zijn vrouw en zijn zoontje.

De rechtbank baseert haar veroordeling op de verklaringen van D. en haar man E, alsmede op een door verdachte tijdens dit incident geschreven brief aan de burgermeester van zijn gemeente, waarin hij vroeg wat hij met deze mensen moest aanmoest.

De vrijspraken
De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van de volgende hem tenlastegelegde feiten.


1. Zevendedags Adventistencomplex
Verdachte zou op 16 april 1994 in Mugonero samen met anderen Tutsi's, waaronder veel vrouwen en kinderen, hebben aangevallen die in de daaraan voorafgaande dagen naar het Zevendedags Adventistencomplex (een ziekenhuis, een school en een kerk) waren gevlucht. De aanvallers zouden op deze vluchtelingen hebben geschoten en hen met machetes en knuppels hebben neergehakt. Ook zouden zij traangas hebben geworpen in gebouwen waarin Tutsi's zich hadden verstopt. Veel Tutsi's zijn overleden. Alle overlevenden hebben lange tijd voor hun leven en dat van hun naasten moeten vrezen. Een aantal van hen heeft zwaar lichamelijk letsel opgelopen.

Buiten twijfel is dat deze aanval heeft plaatsgevonden. Vijf overlevenden van de aanval hebben verklaard dat verdachte daaraan heeft deelgenomen, enkelen noemen hem als één van de leiders van de aanval. In verklaringen die deze vijf getuigen eerder over de aanval hebben afgelegd tegenover onderzoekers van het Rwanda-tribunaal en/of ter terechtzittingen van dit Tribunaal heeft geen van hen de naam van verdachte genoemd als leider dan wel deelnemer van deze aanval. De rechtbank komt, dit in aanmerking nemend, tot het oordeel dat niet boven redelijke twijfel is verheven dat verdachte aan de aanval heeft deelgenomen en spreekt hem daarom vrij.


2. Verkrachting/doden van enkele vrouwen
a. Verdachte zou, al dan niet samen met anderen, op of omstreeks 14 april 1994 (enkele dagen voor de aanval) in het ziekenhuis van het Adventistencomplex van Mugonero, een vrouw genaamd F. hebben geslagen, vastgepakt en verkracht.
b. Verdachte zou samen met anderen op 16 april 1994 (tijdens de aanval) G. en H., die zich in een kamer van het ziekenhuis hadden verstopt, hebben bedreigd met een vuurwapen en tegen hen hebben gezegd: `Wij hebben jullie al lange tijd gevraagd om seks met ons te hebben. Toen weigerden jullie. Nu kunnen jullie niet meer weigeren.' Vervolgens zou hij beide vrouwen hebben verkracht en daarna hebben vermoord door hun keel door te snijden met een mes. c. Verdachte zou samen met drie bewapende anderen op 13 mei 1994 op een heuvel in het gebied Bisesero (een gebied waarnaar veel Tutsi's waren gevlucht), een vrouw genaamd I. hebben vastgepakt, naar de grond hebben geduwd en tegen haar hebben gezegd: "Als je niet vertelt waar ze zijn, zullen we jou vermoorden. Als je het wel vertelt, zullen we jou met rust laten." Vervolgens zou hij tegen zijn mededaders hebben gezegd dat zij haar mochten verkrachten en dat hij hun veiligheid zou garanderen. Zijn mededaders zouden haar toen meermalen hebben verkracht, waarna verdachte een bajonet in haar vagina zou hebben gestoken en haar in haar rug en hoofd zou hebben geschoten.

De rechtbank heeft verdachte van deze feiten vrijgesproken, omdat steeds slechts één getuige hierover heeft verklaard en onvoldoende steunbewijs in het dossier voorhanden is.


3. Misdrijven tegen de familie J.
Verdachte zou samen met anderen tussen 6 april en 1 juli 1994 vlakbij Mugonero drie kleine kinderen, die in het huis van hun grootouders verstopt waren, daar hebben weggehaald. Daarna is niets meer van deze kleinkinderen vernomen.

De rechtbank heeft verdachte hiervan vrijgesproken omdat alleen de grootvader verdachte als dader heeft aangewezen en andere getuigen hun wetenschap omtrent het mogelijke daderschap van verdachte uitsluitend baseren op wat deze grootvader hen heeft verteld.

Strafmotivering
Foltering met dodelijke afloop is bedreigd met een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van maximaal 20 jaar. Zonder twijfel gaat het hier om zeer ernstige strafbare feiten. De rechtbank heeft echter ook in haar overwegingen betrokken de straffen die voor soortgelijke feiten zijn opgelegd door het Rwanda-tribunaal en gerechten in België en Zwitserland. Ook heeft de rechtbank overwogen dat gelet op de inmiddels in Nederland gegroeide praktijk waarbij, mogelijk zelfs in strijd met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, aan levenslang gestraften naar huidig beleid geen reëel uitzicht wordt geboden op terugkeer in de samenleving, oplegging van een levenslange gevangenisstraf slechts in zeer uitzonderlijke gevallen gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat, anders dan in verreweg de meeste gevallen waarin in Nederland een levenslange gevangenisstraf wordt opgelegd, ten aanzien van deze verdachte niet kan worden aangenomen dat hij bij terugkeer in de samenleving opnieuw soortgelijke of andere ernstige strafbare feiten zou plegen. De rechtbank spreekt uit dat oplegging van een tijdelijke gevangenisstraf van 20 jaar (de facto 13 jaar en 4 maanden), onvoldoende recht doet aan de ernst van de door verdachte gepleegde misdrijven. Gelet op wat de rechtbank heeft overwogen over de straftoemeting door het Rwanda-tribunaal en de Nederlandse strafpraktijk ten aanzien van levenslanggestraften, legt zij niettemin aan verdachte de maximaal tijdelijke gevangenisstraf van 20 jaar op.


Bron: Rechtbank 's-Gravenhage Datum actualiteit: 23 maart 2009