Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap


1

e Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal D
Postbus 20018
2500 EA 'S-Gravenhage Rijnstraat 50 Den Haag Postbus 16375 2500 BJ Den Haag www.minocw.nl

20 maart 2009
Betreft Afhandeling moties en toezeggingen notaoverleg 7 en 12 november Referentie: DE/110110

Op 26 januari jl. heb ik uw Kamer een brief gestuurd over de uitvoering van de moties en toezeggingen die gedaan zijn in het notaoverleg van respectievelijk7 en 12 november 2007. Naar aanleiding hiervan hebben enkele fracties uit uw Kamer aanvullende vragen gesteld en opmerkingen gemaakt. In deze brief ga ik hierop in.


1. Moties

Motie over flexibilisering van de arbeidsmarkt (Kamerstuk 30 420, nr.
69)
De leden van de PvdA-fractie wijzen op de motie-Koser Kaya waarin het kabinet verzocht wordt om in gesprek te gaan met MKB-Nederland en VNO-NCW, met als doel te komen tot gezamenlijke initiatieven om de `arbeidsdag' te flexibiliseren. De minister verwijst in de brief naar de Taskforce Deeltijd Plus die zich buigt over het vraagstuk van de combinatie arbeid en zorg. Inmiddels heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de voorzitter van de Taskforce Deeltijd Plus en de bonden. De minister gaat in de brief echter niet in op de uitkomsten van het gesprek. Deze leden willen graag weten wat de concrete uitkomsten zijn van het gesprek weten en wat het kabinet van plan is met de uitkomsten te doen.

Antwoord
In mijn brief d.d. 26 januari jl. antwoordde ik u dat mevrouw Pia Dijkstra, voorzitter van de Taskforce DeeltijdPlus, gesprekken heeft gevoerd met MKB en VNO/NCW en afspraken heeft gemaakt over samenwerking. Dat beeld completeer ik graag als volgt. Mw. Dijkstra heeft ook gesproken met de voorzitters van SER, FNV, CNV en MHP, alsook met de heer Rien Meijerink, voorzitter van de RVZ (Raad Voor de Volksgezondheid & Zorg). Met hen heeft zij verkend hoe samenwerking tot stand gebracht kan worden. De uitkomsten van de diverse door haar gevoerde gesprekken zijn samen te vatten in de zin dat het thema van de TDP ­ met name vrouwen in kleine deeltijdbanen te stimuleren meer uren te gaan werken ­ blijvend onder de aandacht van de leden van genoemde organisaties worden gebracht. In het kader van de pilots in de sectoren zorg, onderwijs, overheid, zakelijke dienstverlening en detailhandel, die de TDP thans initieert, zijn de in 2008 gevoerde gesprekken ook van belang, omdat de TDP mede daardoor een goede ingang heeft weten te bewerkstelligen tot organisaties in die sectoren. Het is nog te vroeg om conclusies te trekken over de uitkomsten van de a
na 1 van 11 Pagi





gesprekken, gegeven het feit dat de TDP haar werkzaamheden zal afronden in Datum april 2010 en dan met conclusies en aanbevelingen in de richting van kabinet en 16 maart 2009

sociale partners zal komen.

Motie om doelstelling te handhaven dat 60% vrouwen in 2010 economisch zelfstandig is (Kamerstuk 30420, nr. 91) De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat met alleen het opschrijven dat in 2011 60% van de vrouwen economisch zelfstandig moet zijn, de doelstelling natuurlijk nog niet gehaald is. Uit de onlangs verschenen Emancipatiemonitor blijkt dat de groei van het aantal economisch zelfstandige vrouwen stagneert. Dat baart de leden grote zorgen. Immers economische zelfstandigheid beschermt vrouwen en hun kinderen tegen armoede. Dat is juist in deze tijden van groot belang, vinden deze leden. Dat gevoel van urgentie ontbreekt bij het kabinet is de stellige indruk van deze leden. Welke nieuwe acties heeft de minister in gang gezet sinds het aannemen van de motie? Heeft de minister van Emancipatie over de aangenomen motie gesproken met de minister van SZW en zo ja, wat is daar uitgekomen, zo vragen de leden van deze fractie.

Antwoord
Ik heb over de aangenomen motie geen gesprek gehad met mijn collega-minister van SZW.

Uit de Emancipatiemonitor 2008 blijkt dat de economische zelfstandigheid tussen
2004 en 2006 is gestegen, naar 43%. Er is geen sprake van stagnatie. Wel gaat het hier om beperkte groei. Dit komt doordat de arbeidsduur niet in hetzelfde tempo is meegegroeid met de arbeidsparticipatie. Een positieve trend, die nog niet teruggezien kon worden in 2006, is dat de gemiddelde arbeidsduur van werkende vrouwen tussen 2005 en 2009 is gestegen. Voor economische zelfstandigheid is het van belang dat meer vrouwen meer uren gaan werken. Dit is niet van de ene op de andere dag te regelen, maar vergt lange adem en een cultuuromslag. Een aanzet geven tot die cultuuromslag is wat onder meer de Taskforce DeeltijdPlus wil bereiken, om zo de arbeidsparticipatie in uren van met name vrouwen te verhogen. Tot het oprichten van de Taskforce DeeltijdPlus is besloten tijdens de Participatietop 2007. Bij de werkzaamheden van de taskforce ben ik nauw betrokken door de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die politiek verantwoordelijk is. De Taskforce richt zich op een cultuurverandering in bedrijven, bij vrouwen en mannen zelf, en in de maatschappij als geheel. Binnenkort gaan bijvoorbeeld pilots gericht op meer uren werken door vrouwen van start in de sectoren zorg, onderwijs, detailhandel, zakelijke dienstverlening en overheid. Door dit kabinet zijn ook andere maatregelen genomen zoals de verdubbeling van het ouderschapsverlof, investering in brede scholen, investering in de kinderopvang en verhogen van fiscale korting van werkende ouders. Cultuurverandering kan niet door de overheid worden afgedwongen en de overheid zit evenmin met sociale partners aan de cao-tafel of bij de mensen thuis aan de keukentafel.

Om goed in beeld te krijgen wat nog meer van belang is en differentiatie naar groepen mogelijk te maken zal ik een verdiepend onderzoek laten doen naar economische zelfstandigheid laten doen. Ik zal u hierover bij de voortgangsrapportage van volgend jaar meer melden.

Pagina 2 van 11





Datum Motie voor opname van seksediverse samenstelling van de selectie- en 16 maart 2009

benoemingsadviescommissies in reglementen of procedures van ministeries (Kamerstuk 30 420, nr. 100)

De leden van de CDA-fractie merken met betrekking tot deze motie op dat er tot op heden niets ondernomen is. De leden zijn gesterkt in hun overtuiging van de noodzaak hiertoe door een recentelijk onderzoek aan de Radboud Universiteit Nijmegen waaruit blijkt dat mannen bij het scouten en werven op elkaar zijn gericht. Deze conclusie werd getrokken op basis van 3.322 benoemingen aan dertien universiteiten tussen 1999 en 2005 en 64 interviews met 64 leden van benoemingsadviescommissies1. Deze leden hebben niet de illusie te veronderstellen dat dit binnen de overheid anders is en willen daarom binnen vier weken van de verantwoordelijk en coördinerend minister weten hoe de motie uitgevoerd zal worden.

Antwoord
Minister Ter Horst zal nog deze maand over de resultaten rapporteren. Zoals ik in mijn brief over de verantwoordelijksverdeling (Kamerstuknr. 2007-
2008, 30420nr. 61) heb uiteengezet, ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de uitvoering van dit beleid en het bereiken van de doelstellingen op dit terrein ondubbelzinnig bij minister Ter Horst. Zij is daarop ook aanspreekbaar. Ik zie het wel als mijn rol om deze toezeggingen te monitoren en waar nodig hierover in gesprek te gaan met mijn collega's. Alvast vooruit lopend op de beantwoording van Ter Horst kan ik u het volgende melden.
In de procedure die door de Algemene Bestuursdienst bij vacaturevervulling wordt gehanteerd, is enige tijd geleden vastgelegd dat in de selectie- en benoemingscommissies minimaal één vrouw, en liefst twee vrouwen zitting hebben. Alle ministeries zijn hiervan op de hoogte gesteld en verzocht is deze bepaling indien nodig eveneens te implementeren in departementale procedures. Ook meer in het algemeen wordt binnen de meeste departementen actief gestuurd op een sekse-diverse samenstelling van selectiecommissies. Daarnaast heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koningsrelaties voor de rijksoverheid het Charter 'Vrouwen naar de top' ondertekend.

Motie die ertoe strekt dat de Algemene Bestuursdienst en de afdelingen P&O van ministeries zich bekwamen in genderdiversiteit (Kamerstuk 30
420, nr. 101)
De leden van de CDA-fractie lezen in de onderhavige brief dat de minister van BZK voor de uitvoering van deze motie verantwoordelijk is. Dit is de leden bekend. De leden merken tevens op dat de minister van BZK de Kamer heeft geïnformeerd over haar voornemens op dit onderwerp. Wat de leden van deze fractie betreft bieden deze voornemens ook goede mogelijkheden. Nadien echter heeft hierover voor zover zij kunnen overzien nooit terugkoppeling plaatsgevonden richting de Kamer, ook niet in het Sociaal Jaarverslag 2008. Zij wensen dat de minister van BZK en de coördinerend minister hen alsnog over de resultaten rapporteert. Dit brengt de leden tot een andere constatering. Deze is dat als de verantwoordelijk minister tot uitwerking komt van emancipatiebeleid of


1 Bron: `Vrouwelijk talent komt nog steeds niet aan bod', Volkskrant 4 maart j.l.

Pagina 3 van 11





hetgeen aan de orde is gesteld tijdens de emancipatiedebatten in de Kamer er Datum geen vanzelfsprekendheid bestaat dat ook de coördinerend minister daarover de 16 maart 2009

Kamer informeert. Deze leden willen de minister verzoeken dit in de toekomst wel te verzorgen. Zij menen dat het achterhalen van informatie nu `spoorzoeken' is.

Antwoord
Minister Ter Horst zal nog deze maand over de resultaten rondom deze motie rapporteren.

De managers en HRM-adviseurs worden op verschillende manieren bewust gemaakt van het belang van (gender)diversiteit en hun eigen rol bij het bereiken ervan. Zo is informatie over (het voorkomen van) `bias' in werving en selectie verspreid onder (potentiële) selecteurs binnen de rijksdienst via het eerste deel van het Groeiboek Diversiteit Rijk (een handboek voor managers en HR-adviseurs om de diversiteit in de organisatie te versterken), via het Kennisweb Diversiteit op Rijksweb en via workshops (oa. tijdens de conferentie `Diversiteit? Gewoon doen!' dit najaar). Voorts wordt op 2 april 2009 een bijscholing verzorgd in "Waardenvrij selecteren" voor ABD-medewerkers en MD-adviseurs van de departementen. Verschillende departementen voeren op dit moment trajecten uit om de deskundigheid van hun managers m.b.t. diversiteit in brede zin te vergroten. De rol van beeldvorming en onbedoelde stereotypering bij selectie en beoordeling maken hiervan deel uit.

Motie over overdracht expertise Fiom t.a.v. hulpverlening aan slachtoffers seksueel geweld aan o.a. maatschappelijk werk en GGZ (Kamerstuk 30 420, nr. 102)
De leden van de CDA-fractie wijzen in hun reactie op de motie welke de alsmaar niet tot stand komende overdracht van hulpverlening aan slachtoffers en betrokkenen van seksueel geweld door de Federatie van Instellingen voor Ongehuwde Moeders (FIOM) aan reguliere instellingen als het Algemeen Maatschappelijk Werk (AMW) of de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) betreft. Al tijdens het debat in najaar 2008 bedankten deze leden het kabinet dat hij het onderwerp heeft ingebracht in een overleg dat hij de GGZ en dat zij de GGZ gevraagd heeft contact op te nemen met het FIOM. Hoewel dit contact heeft plaatsgevonden is de overdracht van de expertise nog niet tot stand gekomen. Nadrukkelijk maakte ook dit verzoek deel uit van het dictum van de motie. Naar de mening van deze leden is deze motie dus slechts ten dele uitgevoerd. Zij verzoeken de coördinerend bewindspersoon in het werk te stellen samen met zijn collega van VWS alsnog de gehele motie uit te voeren en ervoor te zorgen dat op korte termijn het beoogde hulpverleningsaanbod voor slachtoffers van seksueel geweld daadwerkelijk en laagdrempelig wordt aangeboden.

Antwoord
De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft sinds haar brief van 1 april 2008 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2007 ­ 2008, 30 420, nr. 118), waarin zij de Kamer heeft geïnformeerd over de eerste acties die zij heeft ondernomen om te bewerkstelligen dat het aanbod van hulpverlening aan slachtoffers van seksueel geweld door het algemeen maatschappelijk werk (AMW) en de GGZ wordt verbeterd, een aantal vervolgstappen gezet. Uitgangspunt daarbij is dat het bij het bevorderen van hulpverleningsaanbod van slachtoffers van seksueel geweld het niet alleen gaat om een enkele actie, maar

Pagina 4 van 11





om een langere termijn beleid. Voorop staat dat partijen zelf verantwoordelijk zijn Datum voor adequate hulpverlening in dit kader. Het ministerie van VWS stimuleert en 16 maart 2009

bevordert waar mogelijk.
De Stichting Ambulante Fiom (verder: Fiom) heeft verschillende activiteiten ondernomen om bij GGZ- en AMW-instellingen de overdracht van kennis en kunde

op dit gebied te bevorderen. Zo heeft de Fiom samen met Movisie een aanbod bij alle AMW-instellingen gedaan om maatschappelijk werkers te trainen op signaalgevoeligheid, wanneer het gaat om seksueel geweld. Ook wordt soms een aanbod gedaan aan werkers uit de GGZ en de verslavingszorg. Sinds 2008 bestaat er een landelijke aanbod van laagdrempelige aanvullende seksualiteitshulpverlening waarbij jongeren in (Sense)spreekuren (veelal bij een GGD) terecht kunnen met al hun vragen rondom seksualiteit en seksuele gezondheid. De Fiom heeft Sense geadviseerd in het goed kunnen doorverwijzen van slachtoffers van seksueel geweld die gesignaleerd worden in deze spreekuren. In dat kader biedt Fiom samen met scholingen van de RINO Groep aan de medewerkers van Sense aan. Dit is een aantal voorbeelden van acties die zijn ondernomen.

Omdat het belangrijk is dit proces van overdracht verder te stimuleren, financiert de staatssecretaris van VWS het partnership Aanpak Seksueel Geweld in 2008 /
2009. Dit partnership is op 26 januari jongstleden afgesloten, tijdens de landelijke conferentie `Seks over de grens'. Het partnership gaat kennis en activiteiten op het gebied van de aanpak seksueel geweld bundelen. De inzet is maatschappelijke en politieke agendering en verbetering bij onder andere de hulpverlening. Onder andere GGZ-Nederland, MOgroep en de Fiom zijn lid van dit partnership. Op deze manier is er voor de komende jaren een landelijk gremium om de hulp aan slachtoffers van seksueel geweld verder te bevorderen en te verbeteren.
VWS houdt vinger aan de pols en zal met de voorzitter van het partnership, de heer A. Wolfsen, burgemeester van Utrecht, overleggen over de voortgang, in relatie tot de uitvoering van de beleidsbrief `Beschermd en Weerbaar, intensivering van de opvang en hulp bij geweld in afhankelijkheidsrelaties' (Kamerstukken II, vergaderjaar 2007 ­ 2008, 28 345 en 22 894, nr. 51).

Beloningsverschillen
De leden van de PvdA-fractie wijzen op de maatregelen die het kabinet neemt om de beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen tegen te gaan. Het ministerie van BZK heeft in 2007 onderzoek heeft gedaan naar de precieze aard en omvang van de beloningsverschillen binnen de overheid. Deze leden willen weten wat er tot op heden met de uitkomsten van het onderzoek is gedaan en wat het resultaat is van de genomen maatregelen. Dit mede in relatie tot het verontrustende bericht dat in de Telegraaf stond: de beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen zouden alleen maar zijn toegenomen en Nederland staat in het rijtje slecht presterende landen voor wat betreft de beloningsverschillen.2


2 Bron Telegraaf d.d. 4 maart 2009

Pagina 5 van 11





De leden van de SP-fractie vernemen graag welke acties de minister tot op heden Datum heeft ondernomen om de bestaande beloningsverschillen tussen mannen en 16 maart 2009

vrouwen in de publieke en private sector te doen afnemen.

Antwoord
In het najaar van 2008 heeft BZK onderzoek laten doen naar beloningsverschillen bij de rijksoverheid. De uitkomsten van dat onderzoek worden gepubliceerd in het Sociaal Jaarverslag 2008 van de sector Rijk. Dit jaarverslag verschijnt in mei 2009.

Minister Ter Horst van BZK is verantwoordelijk voor het arbeidsmarkt- en arbeidsvoorwaardenbeleid bij de rijksoverheid en dus ook voor het beloningsbeleid bij de sector Rijk. Na correctie voor gelegitimeerde vormen van onderscheid (zoals deeltijd, ervaring en functieniveau) blijft een gecorrigeerd beloningsverschil over van slechts 1,7%. Op grond van dit beloningsverschil is in overleg met werknemersorganisaties van overheidspersoneel besloten om hierop geen verdere actie te ondernemen, maar de inspanning te richten op diversiteit van het personeelsbestand. Dit heeft bovendien indirect effect op de beloning.

Staatssecretaris Klijnsma van SZW is verantwoordelijk voor het gelijke beloningsbeleid. Op 1 december 2008 is door toenmalig staatssecretaris Aboutaleb van SZW de negende voortgangsrapportage gelijke beloning aan u gezonden, met daarbij het rapport van de arbeidsinspectie over de beloningsverschillen in 2006, "De arbeidsmarktpositie van werknemers in 2006"; hieruit blijkt dat het gecorrigeerde beloningsverschil tussen mannen en vrouwen in het bedrijfsleven is gedaald naar 6,5% (was 7,4% in 2004) en het rapport "Verdiepende analyse van loonverschillen" van SEO economisch onderzoek. De staatssecretaris van SZW heeft, zoals aangekondigd in deze rapportage, sociale partners gevraagd naar hun visie op de uitkomsten van dit onderzoek.

Het in het artikel van De Telegraaf genoemde beloningsverschil gaat om het ongecorrigeerde beloningsverschil m/v in het bedrijfsleven. Volgens eerder genoemde rapport van de arbeidsinspectie is dat 23%. Volgens cijfers van Eurostat (waarover het artikel in De Telegraaf over gaat) is dat 23,6%. Dat dit verschil in Nederland groter is dan het EU-gemiddelde (17,4%) is deels te verklaren doordat vrouwen in Nederland vaker in deeltijd werken dan in de rest van de EU en daardoor minder doorgroeien. Door die Mede daarom heeft het kabinet de Taskforce Deeltijd Plus ingesteld.

Uitval jongens op pabo
De leden van de PvdA-fractie wijzen op de maatregelen inzake de hoge uitval van jongens/mannen op de pabo. De leden willen ten aanzien van deze situatie graag weten of de maatregelen om mannen/jongens op de pabo te laten studeren effectief zijn gebleken. Tonen de cijfers in die zin een stijging aan van de instroom en gediplomeerde uitstroom, zoals bij het Platform Bèta/Techniek? Zo ja hoeveel? Zo neen, zijn de huidige maatregelen dan voldoende effectief of moeten er nieuwe maatregelen komen, zo vragen de leden.

Antwoord
Tussen 2005 en 2007 liep het project PaBoys, waarbij het SBO (Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid) pilots ondersteunde op zes pabo's. De pilots waren

Pagina 6 van 11





gericht op een hogere instroom van mannen op de pabo en een lagere uitval Datum tijdens de opleiding en uit het beroep. 16 maart 2009

In die periode bleef de instroom van mannen op alle pabo's tesamen vrijwel stabiel, rond 17% à 18%. Ook het rendement van mannen op de opleiding is onveranderd (circa 47% na vijf jaar). Daarmee is niet aan te geven of het project voldoende effectief is geweest. Momenteel wordt het project Paboys geëvalueerd.

Beleid ten behoeve van meer mannen in het onderwijs wordt nu vormgegeven in het kader van 'Krachtig meesterschap', de kwaliteitsagenda voor het opleiden van leraren 2008-2011. De afspraken rond deze kwaliteitsagenda sluiten aan op de bezwaren van mannen tegen de opleiding met betrekking tot niveau, eindtermen en specialisatie. Met de opleidingen, verenigd in de HBO-raad, wordt momenteel ook gesproken over instellingsspecifieke doelstellingen voor instroom en rendement. Bij het nastreven van deze doelstellingen kunnen de instellingen gebruik maken van het netwerk en de best practices uit het project Paboy's. Ook de afspraken rond het Convenant Leerkracht van Nederland (juli 2008) sluiten aan bij de bezwaren van mannen tegen het beroep basisschoolleraar. Zo zijn in het convenant afspraken gemaakt over betere beloning en meer carrière- en scholingsmogelijkheden voor leraren.

De Vaste Commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wordt twee keer per jaar geïnformeerd over de voortgang van het convenant en de kwaliteitsagenda, ook over het rendement van mannen op de pabo. Afhankelijk van die voortgang kan gekeken worden of er extra maatregelen nodig of mogelijk zijn.

Doelstellingen participatie
De leden van de PvdA-fractie merken op dat het ministerie van BZK zichzelf ­ ten aanzien van de participatie van vrouwen binnen de overheid in het algemeen en de top in het bijzonder - enkele doelstellingen heeft gesteld. Hoewel de termijn waarbinnen de doelstellingen gerealiseerd moeten worden loopt tot 2011, zijn deze leden erg benieuwd hoe het op dit moment met de realisatie ervan staat. Zij vernemen graag een reactie op dit punt.

Antwoord
Het werken aan een divers personeelsbestand bij de rijksoverheid is een doorlopend proces. Wat betreft genderdiversiteit zijn de resultaten positief te noemen. De instroom van vrouwen bij het Rijk is hoger dan die van mannen. Op
1 november 2008 was het aantal vrouwen in de ABD 19,7%. In de TMG (Top Managementgroep) zelfs al 25%. Ook de instroomcijfers bij de ABD zijn veelbelovend (ruim 37%).
In het Sociaal Jaarverslag Rijk 2008 dat u binnenkort zult ontvangen, staan de meest recente cijfers van de man/vrouwverdeling binnen de verschillende functieniveaus bij het Rijk.


2. Toezeggingen

Studerende moeders
De leden van de SP-fractie wijzen op de toezegging van de minister om in gesprek te gaan met het Steunpunt Studerende Moeders om te bekijken op welke

Pagina 7 van 11





wijze hij de werkzaamheden kan ondersteunen. Tot op heden zijn daar geen Datum concrete maatregelen en resultaten uit voort gekomen. De leden vragen of dat 16 maart 2009

inmiddels wel het geval is. Is de minister bereid om speciaal beleid te ontwikkelen voor studenten die een zorgverplichting hebben (of zwanger) zijn. Voor mensen

met een beperking of topsporters bestaat een dergelijk beleid wel. Ook studerende moeders zijn gebaat bij een aangepast studieprogramma en eventueel uitstel van studiefinanciering zodat de combinatie van scholing en zorg meer in balans komt. Waarom kunnen zwangere studenten en studenten met een zorgplicht geen beroep doen op contractonderwijs, willen de leden weten. Ziet de minister mogelijkheden om dit wettelijk, bijvoorbeeld in de wet studiefinanciering, te regelen? De leden vragen hoe de besparing op de kinderopvang zich verhoudt tot de koopkracht voor studerende moeders. Er zijn studerende moeders die van hun studiebeurs 200 euro per maand moeten betalen voor kinderopvang. Wat is het oordeel van de minister over deze ontwikkeling? Ziet de minister mogelijkheden om een soortgelijke voorziening te treffen voor studerende moeders zoals deze geldt voor moeders met een bijstandsuitkering in een re- integratietraject? Bent u bereid om de mogelijkheden te onderzoeken voor een studiebeurs gelijk aan bijstandsniveau voor alleenstaande studerende ouders? Zwangerschaps-, en ouderschapverlof regelingen en rechten op afkolfruimte zijn zaken die vast gelegd zijn in de cao's. Medewerkers van onderwijsinstellingen kunnen daar aanspraak op maken. Maar zwangere studenten en studenten met een zorgplicht aan diezelfde instelling hebben deze rechten niet. Studerende moeders mogen op de wc afkolven omdat het onderwijssysteem hier niet op is ingericht. Bent u bereid om zwangere studenten en student-ouders in het middelbaar en hoger onderwijs recht te geven op zwangerschaps- en ouderschapsverlof en een afkolfruimte, zo vragen de leden van deze fractie.

Antwoord
In oktober 2008 heb ik de Stichting Steunpunt Studerende Moeders een subsidie verleend, zodat zij de website en informatievoorziening kan verbeteren en de doelgroep nog beter kan bedienen. Ik heb uw Kamer daarnaast toegezegd om met deze stichting in gesprek te gaan over mogelijke verdere ondersteuning waar dit nodig is. Er zijn op dit moment geen concrete signalen dat een grote groep studerende moeders in de problemen komt. Daarom wil ik eerst de groep alleenstaande studerende ouders in kaart brengen. Op basis van de resultaten van een analyse van de gegevens ga ik verder in gesprek met de Stichting Steunpunt Studerende Moeders. Ik rapporteer uw Kamer nog vóór deze zomer over de resultaten, zoals ik u tijdens het wetgevingsoverleg van 8 december 2008 jongstleden heb toegezegd. In deze rapportage zal ik ook de uitkomsten van mijn gesprek met de Stichting Steunpunt Studerende Moeders meenemen. Overigens wijs ik uw Kamer erop dat de financiële situatie van studerende moeders overeenkomt met de situatie van een bijstandsmoeder met de toeslag voor het kind. Ter informatie voeg ik onderstaande tabellen toe, waarin wordt weergegeven hoeveel inkomen alleenstaande ouders met een kind ontvangen via de bijstand en via de studiefinanciering.

Bedragen bijstandnorm incl. vakantiegeld per maand (bron: ministerie van SZW) (2009):
Alleenstaande ouder > 21 898,70 Maximale toeslag alleenstaande ouder 256,77

Pagina 8 van 11





Totaal 1.155,47 Datum
16 maart 2009

Bedragen studiefinanciering hoger onderwijs, uitwonende student per maand (2009):

Basisbeurs 259,76 Aanvullende beurs / veronderstelde ouderlijke 231,43 bijdrage
Maximale lening 284,19 Toeslag alleenstaande ouder 435,10 Ov-studentenkaart met tegenwaarde van 80,25 Subtotaal 1290,73 Maximaal collegegeldkredit 130,42 Totaal 1421,15

Bedragen studiefinanciering beroepsonderwijs, uitwonende student per maand (2009):
Basisbeurs 240,02 Aanvullende beurs / veronderstelde ouderlijke 319,27 bijdrage
Maximale lening 160,22 Toeslag alleenstaande ouder 435,10 Totaal 1154,61 NB: de deelnemers in het mbo-bol ontvangen daarnaast een ov-studentenkaart met een tegenwaarde van 80,25 per maand.

In de ondersteuning van alleenstaande studerende ouders zie ik echter ook een verantwoordelijkheid voor de onderwijsinstellingen, onder andere waar het aanpassingen van het studieprogramma en de afkolfruimtes betreft.

Ten aanzien van de kinderopvang laat ik u het volgende weten. Op grond van de Wet kinderopvang komen studenten (volgens de daarvoor geldende definitie) in aanmerking voor kinderopvangtoeslag op dezelfde wijze als andere 'doelgroepen' van de Wet kinderopvang. Dat betekent dat de gemeente (in geval van studenten) een zesde deel van de kosten (tot de maximum uurprijs) betaalt als quasi werkgeversdeel en de overige bijdrage (de kinderopvangtoeslag) inkomensafhankelijk door de belastingdienst wordt toegekend. Het gaat hierbij om het verzamelinkomen per huishouden. Als de student samenwoont met iemand die 3 keer modaal verdient zal de kinderopvangtoeslag voor het huishouden relatief laag zijn en als de partner het minimumloon verdient is de kinderopvangtoeslag voor het huishouden hoog. Omdat kinderen (in het algemeen) bij twee ouders horen is het logisch dat de tegemoetkoming van de overheid voor kinderopvang gerelateerd is aan het huishoudinkomen en niet aan dat van één van de twee ouders. Hierbij past het niet om de kosten voor kinderopvang alleen toe te rekenen aan de studerende moeder, zoals hier gedaan. In geval van een re-integratie traject geldt een vergelijkbare redenering.

Ouderschapsverlof

Pagina 9 van 11





De leden van de GroenLinksfractie komen graag terug op de betaling van het Datum ouderschapsverlof. Zij wijzen er op dat het minister Rouvoet was die in een 16 maart 2009 interview met NRC Handelsblad3 stelde dat de bestaande

ouderschapsverlofregeling niet goed werkt. Hij stelde dat er door mannen

nauwelijks gebruik van gemaakt wordt, omdat het onvoldoende betaalt en dat de betaling van vijftig procent van het wettelijk minimumloon niet interessant is. Juist daarom, aldus deze leden, is het voorstel van de FNV dat wel. Het is de leden nog niet duidelijk waarom dat te kostbaar zou zijn, tenzij de redenering van dit kabinet zou zijn dat zij niet wil dat er meer mensen met een laag inkomen gebruik gaan maken van de ouderschapsverlofregeling.

Antwoord
Een hogere financiële tegemoetkoming bij de opname van ouderschapsverlof zal leiden tot een groter gebruik ervan. Dat is ook de achtergrond van het voorstel van de FNV. Het is dan ook logisch dat dit voorstel niet budgettair neutraal is. De extra kosten van het voorstel worden geraamd op circa 120 mln. Het is nu niet aan de orde om uitgaven ten behoeve van ouderschapsverlof te verhogen, ook omdat daarvan geen positieve effecten kunnen worden verwacht op de arbeidsparticipatie en werknemers zelf aangeven dat meer flexibele arbeidspatronen, zoals aangepaste arbeidstijden en telewerken, hen beter in staat stellen om arbeid en zorg te combineren dan de opname van verlof. Met ingang van 1 januari 2009 is overigens het wettelijk ouderschapsverlof verlengd van de huidige 13 weken tot 26 weken. Hetzelfde geldt voor de ouderschapsverlofkorting van 50% wettelijk minimum loon. Dit is een vaste tegemoetkoming per opgenomen uur verlof. Tot januari werd de deelname aan de levensloopregeling als voorwaarde gesteld voor het verkrijgen van de ouderschapsverlofkorting. Deze voorwaarde vervalt per 1 januari 2009. Daarmee vervalt voor degenen die ouderschapsverlof opnemen een drempel om ook daadwerkelijk in aanmerking te komen voor deze fiscale tegemoetkoming.

Het kan zijn dat mannen door de mogelijkheid om het ouderschapsverlof flexibel op te nemen, hiervan vaker gebruik zullen maken. Mogelijkheden voor flexibele opname van ouderschapsverlof zijn opgenomen in de Beleidsverkenning modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden die aan de orde is gekomen op het algemeen overleg van 15 januari jl.

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

dr. Ronald H.A. Plasterk
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap


3 Bron: NRC Handelsblad, d.d. 26 juli 2008

Pagina 10 van 11





Datum

16 maart 2009

Pagina 11 van 11