ChristenUnie
Bijdrage Joël Voordwind aan het plenaire debat wijziging
Mediawet
Bijdrage Joël Voordwind aan het plenaire debat wijziging Mediawet
donderdag 19 maart 2009 15:00
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter. In dit debat mag ik de heer Slob vervangen.
Het is goed dat wij vandaag spreken over het tweede wetsvoorstel in de
reeks van de drie voorstellen waarmee de regelgeving in het
medialandschap wordt aangepast aan de eisen van deze tijd. De fractie
van de ChristenUnie onderschrijft het belang van een sterke en
pluriforme omroep. Ik kan mij nog herinneren dat wij het bij de vorige
concessiebesprekingen hadden over de termen "diversiteit" en
"pluriformiteit". Gelukkig hebben wij in de wet de term
"pluriformiteit" kunnen handhaven. Het is noodzakelijk om met dit
wetsvoorstel de legitimiteit en de pluriformiteit van de publieke
omroepen op een moderne leest te schoeien.
De pluriformiteit van de publieke omroep staat regelmatig ter
discussie. Misschien is het wel helemaal niet erg om elkaar scherp te
houden opdat de pluriformiteit er ook in de praktijk blijft. Een
recent voorbeeld is de discussie over de vermeende eenzijdige
berichtgeving door de NOS over het conflict tussen de Hamas en Israël.
In antwoord op vragen van collega Van der Vlies heeft de minister toen
aangegeven dat de NOS heeft toegezegd alsnog een gespecificeerd
antwoord te sturen aan de Stichting WAAR. Dat is inmiddels gebeurd.
Kan de minister daar nog een korte reactie op geven? Misschien ligt
dit wel in de lijn met de suggestie van de heer Atsma om een
programmaraad in te stellen, zodat via deze programmaraad de
pluriformiteit van de NOS wordt gegarandeerd. Graag hoor ik ook hierop
een reactie van de minister.
Dit soort discussies geeft aan dat het belangrijk is om de
pluriformiteit van de publieke omroepen zeker te stellen en waar
mogelijk zelfs te versterken. Het wetsvoorstel dat wij vandaag
bespreken levert daar een goede bijdrage aan. Ik vraag wel de aandacht
voor een aantal belangrijke punten.
De in- en uitstroom bij het publieke bestel. Nederland kent een open
omroepbestel. Dat heeft zo zijn voordelen, bijvoorbeeld op het gebied
van de pluriformiteit. Tegelijkertijd is het risico aanwezig dat de
openheid leidt tot een onwerkbare versnippering en zelfs tot een
implosie van het stelsel. Dit risico is reëel gelet op het feit dat
dit jaar twaalf nieuwe initiatiefnemers aan de poort van het
omroepbestel aankloppen.
Voor de toetreding van nieuwe omroepen worden de eisen verscherpt. Dat
is terecht en noodzakelijk. Om de versnippering van de middelen in
Hilversum daadwerkelijk tegen te gaan en werkbare verhoudingen te
verzekeren, moet ook de uitstroom aan de achterdeur een reële optie
zijn. Op dit punt ben ik nog niet helemaal gerust gesteld.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik moet nog bijkomen van het vorige punt van de heer Voordewind over
een programmaraad voor de NOS. Dat noemde hij naar aanleiding van het
feit dat de NOS niet neutraal, ofwel gekleurd bericht heeft gegeven
over de oorlog in Israël.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ja.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Kan de heer Voordewind daarvan een voorbeeld geven en toelichten wat
hij bedoelt met een programmaraad voor de NOS? Wie zullen daarin
zitting nemen? Hoe zal die raad eruit zien?
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Een programmaraad zou heel goed de pluriformiteit van de NOS kunnen
controleren. Daarin zouden maatschappelijke organisaties zitting
kunnen nemen die daarop kunnen toezien. Het moeten mensen zijn die met
de NOS kunnen meedenken over de programmering en die dus kunnen
toezien op de pluriformiteit van de NOS. De stichting WAAR liet een
onderzoek doen naar de berichtgeving. De heer Van Dijk kent dat. Het
is vrij duidelijk, al kun je vragen stellen bij de afwegingen die
worden gemaakt. Is het de lengte van de uitzendingen geweest, of de
intentie van de beelden? De heer Van der Vlies en ik hadden het daar
net over. Dit soort onderwerpen en programmaraden zouden de NOS scherp
kunnen houden.
De heer Bosma (PVV):
Dat onderzoek ken ik en ook ik heb mij geërgerd aan de
anti-Israël-houding van in het bijzonder het NOS-journaal. Zou die
gekleurde berichtgeving ook te maken kunnen hebben met de opbouw van
de redactie van het NOS-journaal? 48% van de redacteuren van het
NOS-journaal stemt op de PvdA en 20% op GroenLinks. Ik vraag nogmaals
of dat een oorzaak zou kunnen zijn.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dat zou zo kunnen zijn, maar het is natuurlijk niet aan de Kamer om te
besluiten welke vertegenwoordigingen bij welke redacties gaan werken.
Ik probeer met de minister mee te denken. Misschien kunnen wij een
soort evenwicht, controle of een meedenkorganisatie bedenken om de NOS
in lijn te brengen met de doelstelling van deze wet, namelijk het
garanderen van de pluriformiteit van het publieke omroepbestel.
De heer Bosma (PVV):
Hoe kan een programmaraad, zoals de heer Voordewind die voorstelt, het
linkse karakter van zo'n redactie en programma de goede kant op doen
hellen?
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dat valt en staat natuurlijk met de vertegenwoordigingen van de
samenleving in een dergelijke programmaraad. Daarop moet goed worden
toegezien, opdat die programmaraad wat de taken en de samenleving
betreft een afspiegeling vormt van de NOS als belangrijkste
nieuwsvoorziener in het publieke bestel. Als de heer Bosma andere
suggesties heeft om de NOS op dit gebied scherp te houden, hoor ik dat
graag.
In het wetsvoorstel staan geen criteria voor de evaluatie. Ook de
toegevoegde waarde van de bestaande omroep speelt geen rol, daar waar
dit voor nieuwe omroepen wel als eis geldt. Er is geen negatieve
evaluatie van die omroep gedaan. Wij hebben daar dus geen ervaring
mee. Wat is daarvoor naar de mening van de minister nodig? Hoe reëel
is de kans dat de achterdeur daadwerkelijk open gaat?
Het programmaversterkingsbudget blijft volgens de minister 25%. In het
wetsvoorstel wordt het budget voor de nieuwe media -- wij hadden het
er net over -- aan het programmaversterkingsbudget toegevoegd. Daarmee
komt het wel degelijk op die 30%. Past die keuze in het beleid dat in
het verleden is ingezet? Graag willen wij helderheid op dat punt. De
afgelopen jaren is het geld steeds buiten de reguliere geldstromen om
toegekend op basis van het experimentele karakter van de nieuwe
mediavormen. In de mediabrief van de minister van OCW bij de begroting
2007 stelt hij dat het nieuwe dienstenbeleid voorlopig een kwetsbaar
onderdeel is van de publieke programmering. Tegelijkertijd gaf de
minister in die brief aan dat het, naarmate andere distributievormen
dan de klassieke vijf radionetten en de drie televisienetten een meer
geïntegreerd deel van het totale aanbod gaan vormen, voor de hand ligt
om een deel van het budget voor nieuwe diensten op dezelfde wijze toe
te kennen als de budgetten voor de radio en de televisie. Hij doelt op
het evenredig verdelen van de budgetten over de omroepen. Intussen
maakt al het publieke media-aanbod ook digitale radio- en
televisiekanalen. "Uitzending gemist" en andere internetaanbod bestaan
al. Een en ander maakt dus al volledig onderdeel uit van de hoofdtaken
van de publieke omroep.
Dan lijkt het de fractie van de ChristenUnie logisch dat exclusief
beheer niet meer aan het programmaversterkingsbudget zou moeten
toevallen, maar dat dit doorgesluisd zou kunnen worden naar de
omroepen zelf. Dit is volkomen in lijn met de multimediale
uitgangspunten van de Mediawet. Hiertoe heb ik samen met de heer Atsma
een amendement ingediend, waarmee het programmaversterkingsbudget
alsnog wordt vastgesteld op 25%.
Voorzitter. Ik kom te spreken over het maximumbudget van de NPS. De
fractie van de ChristenUnie erkent de waarde van de NPS voor de
pluriformiteit van het stelsel.
De heer Van Dam (PvdA):
Ik wil nog even een vraag stellen over het amendement waarmee het
programmaversterkingsbudget wordt teruggebracht van 30 naar 25%. De
heer Voordewind heeft gezien dat de situatie zoals die nu in de wet
staat, overeenkomt met de huidige situatie. Er verandert dus niets.
Met het amendement wordt de positie van de raad van bestuur juist
minder belangrijk gemaakt.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dat klopt. Het is geoormerkt als nieuwe media toegevoegd aan het
programmaversterkingsbudget. Het is bedoeld om deze aspecten goed op
de rit te zetten, maar het is ook bedoeld om het, op het moment dat
dat geïntegreerd zou zijn bij de bestaande omroepen, uiteindelijk weer
door te sluizen naar de bestaande lopende budgetten van de omroepen.
De heer Remkes is er nog niet zo zeker van dat dit het geval is, maar
wij vinden van wel. Dan zou je natuurlijk dezelfde redenering kunnen
hanteren en het dus uit het budget van de raad van bestuur halen en
het gewoon weer bij de omroepen kunnen neerleggen. En je zou, op het
moment dat de heer Remkes vindt dat er extra sturing nodig is, nog
kunnen overwegen om dat zelfs geoormerkt te doen.
De heer Van Dam (PvdA):
De vraag zou ook andersom gesteld kunnen worden. Wat gaat er nu mis
waardoor je iets in die balans zou willen veranderen?
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dit was specifiek geoormerkt om dit vanuit de sturing van de raad van
bestuur goed op de rit te zetten. Daar konden de omroepen dus op
intekenen. Volgens mijn fractie hebben de omroepen dat goed opgepakt.
Dan is er dus geen noodzaak meer van een extra schijf, van het
aantrekken van extra fte's om speciale projectfinanciering aan te
vragen en dat geld vervolgens weer terug te sluizen naar de omroepen.
Laat de omroepen dat gewoon doen, zou ik zeggen.
Voorzitter. Ik ben inmiddels toe aan de NPS. De waarde is er, ook in
het pluriforme stelsel, maar die waarde is niet onbegrensd, zoals ook
het budget van de NPS dat niet kan zijn. Ik ben dan ook blij dat de
minister via de nota van wijziging een maximum van het budget voor de
NPS heeft voorgesteld. De minister wijst er echter terecht op dat de
taken van de NPS niet veranderen en dat er wel variabele componenten
in de taken van de NPS zitten. Daar gaat het om: het verzorgen van
aanbod ten behoeve van maatschappelijke doelgroepen die elders niet of
niet voldoende tot hun recht komen. Het is de bedoeling van de wet dat
zo veel mogelijk bestaande omroepen of nieuwe toetreders in zulke
leemtes zullen voorzien.
De ruimte om het budget voor de NPS vast te stellen, kent hierdoor een
natuurlijke bovengrens, zo stelt de minister. Hij wil dat in de wet
tot uitdrukking brengen en een bovengrens nemen om dat gelijk te
stellen aan de omroepverenigingen die 400.000 leden of meer hebben. De
fractie van de ChristenUnie stelt echter voor om de variabele
component in de taken van de NPS terug te laten keren bij het
vaststellen van de maximering. Dit kan door de voorgestelde maximering
vast te stellen op een gemiddelde van wat de omroepverenigingen
ontvangen. Daardoor wordt dit maximum hoger als er minder
omroepverenigingen zijn, en er dus meer behoefte is aan de aanvullende
taken van de NPS. Tegelijkertijd is het maximum lager wanneer er meer
omroepverenigingen zijn. Dan is er dus minder behoefte aan de
aanvullende taken van de NPS. Het mag duidelijk zijn dat de NPS
bedoeld is om de pluriformiteit te handhaven. Komen er meer omroepen,
dan is er minder belang om de NPS haar werk te laten doen. Hiertoe heb
ik samen met collega Atsma een amendement ingediend.
Ik kom te spreken over de quotaregeling Europese onafhankelijke
producties. Voorgesteld wordt om niet langer te kijken naar het
percentage van het aantal uitgezonden uren op de televisie maar naar
een deel van het bestede budget. Het stelt gerust dat de minister in
de antwoorden op de vragen van verschillende fracties benadrukt dat de
regering in financiële termen geen verzwaring van de verplichting
beoogt. De minister denkt dat het percentage ongeveer 20 tot 25 zou
moeten zijn. Vanuit de omroepen horen wij echter lagere cijfers. Ik
vraag de minister om bij het vaststellen van het percentage zorgvuldig
te werk te gaan en in overleg met de omroepen te komen tot een vast te
stellen percentage dat recht doet aan de historische situatie. Ik
hoorde ook percentage van rondom de 15. Het moet toch niet zo zijn dat
wij gedwongen worden om dingen buiten de deur te doen en daardoor ons
eigen personeel in omroepland naar huis zouden moeten sturen omdat wij
onszelf deze regel opleggen.
Ik vraag de minister ook wat de Europese ruimte is om aan te sluiten
bij het historische percentage van 15. Ik overweeg, op dit punt een
motie in te dienen.
Wij hebben het al eerder in dit debat gehad over de financiële ruimte
voor de verenigingsactiviteiten. De fractie van de ChristenUnie heeft
ook enkele vragen hierover. De inkomsten uit de programmabladen kunnen
niet meer deels worden ingezet voor verenigingsactiviteiten. Dat lijkt
ons ongewenst. Daarnaast kunnen aan de bestedingen van de inkomsten
die wel voor de verenigingsactiviteiten worden ingezet, voorwaarden
worden verbonden. Dit alles leidt tot een inperking van de financiële
ruimte voor de verenigingsactiviteiten, waarvoor de ChristenUnie niet
veel voelt. In hoeverre is deze verscherping van de eisen ingegeven
door de eis uit Europa? Ik overweeg een amendement om de financiële
ruimte voor de omroepverenigingen te herstellen. Ik vraag de minister
dan ook, duidelijk aan te geven wat de ruimte daarvoor is.
Er komt een beloningskader voor personen die geen bestuurder zijn en
toch buiten de cao om worden beloond. De minister gaat ervan uit dat
de omroepen zich zullen houden aan het door de raad van bestuur
opgestelde beloningskader en niet op zoek zullen gaan naar allerlei
constructies om onder de werking van het beloningskader uit te komen.
Waarop is de verwachting en de hoop van de minister gebaseerd dat dit
ook daadwerkelijk zo zal geschieden? Is dit toegezegd door de
omroepen? Ook stelt de minister het acceptabel te vinden dat het
maximumbedrag dat in het beloningskader moet worden opgenomen voor
presentatoren en dj's, iets hoger kan liggen dan een ministersalaris.
De fractie van de ChristenUnie vindt het niet wenselijk dat voor deze
groep een grote uitzondering wordt gemaakt of enige uitzondering wordt
gemaakt. Hoe wil de minister waarborgen dat het beloningskader
daadwerkelijk de topsalarissen bij de publieke omroep, betaald met
publiek geld, zal beteugelen?
Collega Slob heeft voorheen allerlei moties ingediend over de
datingreclames. Ik ben mij ervan bewust dat dit onderwerp niet direct
raakt aan het voorliggende wetsvoorstel, maar gezien de ontwikkelingen
wil ik er toch iets over zeggen. Ons standpunt is duidelijk: de
seksreclames en de seksboodschappen op teletekst horen niet op de
buis. Zo ver is het nog niet. Wel hebben de commerciële omroepen laten
weten dat zij verwachten nog voor de zomer van 2009 met een
definitieve versie van de gedragscode te komen. Wat ons betreft, is
dat al een eerste goede stap. De ChristenUnie is daar blij mee. Het
zou dan inderdaad een beperking van de uitzendtijd van de
datingreclames moeten gaan inhouden, inclusief de seksboodschappen op
teletekst. Wij verwachten wel dat de uitzendtijd ook daadwerkelijk zal
worden ingeperkt en het daarmee dus verdergaat dan het bestendigen van
de gedragscode van de bestaande situatie. Mocht dat niet het geval
zijn, dan zullen wij de minister vragen om zijn toezegging met
betrekking tot de regulering gestand te doen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Mag ik even overstappen van de seksreclames naar de reclames voor
ongezonde voeding? De ChristenUnie is het volgens mij vaker met de SP
eens geweest dat dit niet uit de hand moet lopen. Nu is ook vanuit de
maatschappij, bijvoorbeeld van de Consumentenbond, duidelijk de kreet
te horen dat de zelfregulering op dat front niet werkt en dat
eigenlijk moet worden gekeken naar een verbod op reclames op ongezonde
voeding voor kinderen tot twaalf jaar. Deelt de heer Voordewind de
mening dat wij daaraan moeten werken?
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dinsdag hebben wij hierover een uitgebreid rapport gekregen van de
jongerenadviesraad van minister Rouvoet. Daarin staat trouwens wel dat
men zelfregulering nog een kans wil geven, in ieder geval tot de
zomer. Ik zou die tijd willen nemen om te zien of daar inderdaad wat
van komt. Ik ben het echter met de SP eens dat wij hier heel scherp op
moeten zijn. Als er niets gebeurt op het vlak van zelfregulering,
kunnen wij mogelijk gezamenlijk optrekken om er scherpere regels voor
te stellen dan nu het geval is.
De heer Van der Ham (D66):
Ik ga weer even terug naar de seksreclames. Ik hoop overigens dat de
massageolie van de heer Van Dam wel aangeprezen mag blijven worden op
de televisie. Het kabinet heeft een mediacode in ontwikkeling. Wat
verwacht de ChristenUnie van die mediacode? Zij heeft die in het
regeerakkoord gekregen. Wil de heer Voordewind een inkijkje geven in
wat hij daar minstens in wil zien?
De heer Voordewind (ChristenUnie):
De bal ligt nu bij het kabinet. Op het moment dat de code in de Kamer
ligt, zullen wij er zeker over spreken. Ik heb het nu over de
seksreclames en de seksboodschappen op teletekst, waarover eerder
moties zijn ingediend door mijn fractiegenoot Slob.
Ik geef de zelfregulering ook hier nog even een kans om tot een
inperking te komen van deze reclames. Mocht dat geen effect hebben,
dan zullen wij daar de minister op aanspreken.
De heer Van der Ham (D66):
U zegt dat de mediacode moet worden aangekleed. Dat is een beetje
dubbelzinnig, want het is waarschijnlijk ook de boodschap van de
mediacode om vooral aan te kleden. Mijn vraag aan u is toch wat
serieuzer. Wij hebben de mediacode nog niet in handen. Het is een
belangrijk punt van de ChristenUnie om die code binnen te halen. Wat
wilt u daar nu precies mee bereiken? Welke dingen moeten daar volgens
de ChristenUnie in staan? U hebt dat immers niet voor niets
ingebracht. U wilt vooral bij de publieke omroep de boel kuisen.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik vind dit niet de plaats om de mediacode in te vullen.
Eerst moeten wij nog een voorstel krijgen van het kabinet. Ik wacht
dat voorstel af. Het staat in het regeerakkoord en als het voorligt,
zullen wij er uitgebreid in de Kamer over komen te spreken.
Voorzitter. Ik kom tot een afronding met een laatste opmerking over de
zendgemachtigde op levensbeschouwelijke grondslag. De heer Van der Ham
had daar ook een aantal opmerkingen over en hij heeft zelfs een
amendement ingediend over de 39f-omroepen. Wij ondersteunen het warme
pleidooi van de minister voor de waarde van deze omroepen. Net als het
kabinet zien wij geen enkele reden om iets te doen aan de bestaande
situatie. Als ik even kijk naar het amendement van de heren Van der
Ham en Remkes, dan zie ik daar twee doelen in staan. Een is het
integreren van het aanbod bij de reguliere omroepen. Ik zie echter ook
dat de omroepen nog vier jaar krijgen en na die vier jaar zou het
afgelopen moeten zijn. De ChristenUnie wil natuurlijk creatief
meedenken over kostenbesparing en effectiviteit, maar ik vind het
triest dat het amendement bij voorbaat al een einddatum geeft voor de
zendgemachtigde. Daarom zullen wij het amendement niet steunen.
De heer Van der Ham (D66):
Voorzitter. In het amendement staat ook dat de programma's die daaruit
voortvloeiden en waarin aandacht wordt gegeven aan verschillende
religieuze groepen, niet ter discussie worden gesteld. Dat staat er
ook in. De vraag is alleen of je dat via allerlei aparte omroepjes
moet gaan regelen. Je kunt je ook afvragen of daar niet ook een aantal
grote stromingen bij zijn, waaronder de christelijke, die toch al
vertegenwoordigd zijn. Kunnen die dat niet organiseren? Kan dat niet
worden toegewezen aan hen? Het moet ook nog geborgd worden in de wet
of op een andere manier, dat staat eveneens in het amendement, dat die
programma's gemaakt kunnen worden, ook voor kleine geloofsgroepen
zoals de humanistische stroming bijvoorbeeld. Wij hebben er vier jaar
van gemaakt, om nog even tijd te hebben om het uit te zoeken. Toch
willen wij er op enig moment een einde aan breien en een andere
structuur vinden. Wij willen overigens ook dat degenen die een
erkenning krijgen, die de aankomende vijf jaar ook houden. Dat is dus
zeer zorgvuldig ingevuld. Het is niet een aanval op religieuze
groepen. Het is een poging om ervoor te zorgen dat wij naar een andere
constructie gaan en wat effectiever omgaan met belastinggeld, met
behoud van de inhoud.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
De winst die je zou kunnen maken, ligt in het bezien of je verder zou
kunnen samenwerken. Ik begrijp dat u die samenwerking heel breed ziet,
ook richting de reguliere omroepen. Als je dat doorzet, zou je
inderdaad bij een BBC-model uitkomen. Daar zijn wij een fel
tegenstander van, want dan krijg je diversiteit in plaats van
pluriformiteit, waar ik mijn betoog mee begon. Als het de heer Van der
Ham erom gaat, te bezien waar de meerwaarde zou kunnen liggen bij de
bestaande omroep en deze zendgemachtigde, dan zeg ik: daar moet je
naar kijken. Wij willen daar ook creatief in meedenken, maar schrijf
nu niet in je amendement dat dit ook automatisch het einde inhoudt van
deze zendgemachtigde. Het kan nog wel eens heel anders gaan. Nu staat
er expliciet heel hard in dat er vier ja na inwerkingtreding van deze
wet geen aanwijzing meer zal zijn voor deze zendgemachtigde. Dan is de
uitkomst van het creatieve denken bij voorbaat al bepaald in dit
amendement, en daar zijn wij een tegenstander van.
De heer Van der Ham (D66):
Het enige wat in het amendement staat, is: laten wij binnen vier jaar
tot een conclusie komen. Wat die conclusie is, hebben wij nog niet
ingevuld. Die vier jaar is een zorgvuldig gekozen periode om tot iets
constructiefs te komen, dus ik begrijp uw bezwaar werkelijk niet.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter. Een periode van vier jaar om na te denken, lijkt mij heel
verstandig, maar de uitkomsten daarvan al in je amendement neer te
zetten, lijkt mij onverstandig.
De heer Van der Vlies (SGP):
Voorzitter. De regering spreekt van een drieluik: de nieuwe Mediawet
2008, de Erkenningswet die wij vandaag bespreken en de
Implementatiewet van de Europese Richtlijn inzake de audiovisuele
diensten die nog volgt.
Bij het bewonderen van een drieluik gaat de aandacht meestal
voornamelijk uit naar het middenpaneel. Een indrukwekkend voorbeeld
hiervan, vooral in de lijdenstijd, is de triptiek Isenheimer Altar van
Matthias Grünewald. Op het middenpaneel wordt, zoals bekend, op
indringende wijze het lijden van Christus verbeeld. Schilderkunst was
in die tijd een belangrijk medium om de boodschap van het evangelie te
communiceren. Wij spreken over het jaar 1510. Ook nu nog heeft
schilderkunst vaak meer te zeggen dan mening film die wordt
geproduceerd.
Het is een aardige gedachte om het wetgevingstraject voor de
multimediale wereld in de vorm van een drieluik te gieten. Over de
importantie van de panelen kan worden getwist. Hoewel het nieuwe
ontwerp van de Mediawet moet worden gezien als het grondwerk, is het
voor de mediapraktijk toch naar het linkerpaneel verschoven. Eerlijk
gezegd, meen ik dat het paneel over de erkenning van omroepen dat wij
vandaag bespreken door velen als het hoofdpaneel zal worden beschouwd.
Het betreft immers regelgeving die de praktische speelruimte van de
omroepen bepaalt.
De SGP-fractie heeft altijd een relatieve voorkeur gehad voor de
publieke omroep boven de commerciële omroep. Bij de publieke omroepen
moeten immers inhoudelijke en kwalitatieve overwegingen een grote rol
spelen. Voor de commerciële omroepen blijkt dat vaak wat lastiger te
zijn. Vanwege het publieke karakter mogen wij van de publieke omroep
een zekere waardigheid verwachten. Wij mogen verwachten dat
bijvoorbeeld porno bij de publieke omroep geen vaste voet aan de grond
krijgt.
De publieke omroep moet er voor waken zich te laten meeslepen door de
werkwijze van de commerciële zenders. Daarover stond eind vorig jaar
een artikel in Trouw onder de kop "Kijkcijferterreur". Een radiomaker
en cabaretier schreef over een publieke omroep: "Wij moeten ons
tevreden stellen met programma's over sex, drugs en toiletbezoek van
bekende Nederlanders". Ook bij de publieke omroep laat zich de macht
van de markt voelen. Deze komt bijvoorbeeld tot uiting in een sterkere
nadruk op kijkcijfers. Welke programma's scoren goed? Wat dit betreft,
is de verdeling van het programmaversterkingsbudget een kwetsbaar
terrein. Het gaat erom dat alle omroepen werkelijk een goede kans
maken om mee te dingen voor dit budget. Pluriformiteit betekent dat
goede programma's, die normaal niet snel aan de bak zouden komen, ook
moeten kunnen worden uitgezonden.
De legitimatie van de publieke omroep zou in toenemende mate
problematisch worden. Het belang van maatschappelijke stromingen zou
immers afnemen. De regering reageert met het zoeken naar een nieuw
evenwicht: combinatie en gelijkwaardigheid van taakorganisaties en
ledengebonden omroepen. In deze aanpak schuilt echter een
dubbelzinnigheid. De regering wil het stromingsbeginsel nieuw gewicht
geven, maar stelt tegelijk onomwonden dat een maatschappelijke
stroming geen kans krijgt wanneer het aanbod pluriform genoeg wordt
geacht.
Daardoor ontstaat de indruk dat de invulling van de publieke omroep
toch vooral een programmatische zaak is geworden. Dat roep bij onze
fractie vragen op over de doelstelling en de houdbaarheid van het
bestel. De minister schreef in zijn brief van 5 oktober het volgende.
"De sleutel voor modernisering van het bestel ligt veel dichterbij.
Het begint met de erkenning dat een pluriforme programmering via twee
wegen tot stand komt, namelijk door de missie van omroepen -- waarvoor
maatschappelijke steun nodig is in de vorm van leden -- en door
programmatische specialisatie. De meeste omroepverenigingen kennen
beide drijfveren, maar het accent verschilt. De ene omroepvereniging
wordt meer door haar missie gedreven, een andere onderscheidt zich
sterker door een programmatische specialisatie en doelgroep." Als de
inhoud van dit citaat als een fundamentele relativering van het
missiebeginsel gezien moet worden -- een suggestie die door het citaat
wordt opgeroepen -- dan moet het fundament van het bestel grondig
worden herzien. Kan de minister over zijn bedoeling klare wijn
schenken? Hoe moeten wij dit evenwicht door hem geduid zien? Hoe
moeten wij dit zien tegen het licht van zijn toekomstvisie op de
media?
De rol en waardering van ledenaantallen is een bijzonder lastige
kwestie. Ledenaantallen schommelen mogelijk. Tegelijkertijd blijft het
heel wat als een omroep in deze tijd onder bepaalde restricties
300.000 leden of meer weet te vergaren. De SGP-fractie vindt het goed
en terecht om in een tijd waarin de steun voor maatschappelijke
organisaties afneemt, onderscheid te maken tussen omroepen die aan de
ondergrens zitten en omroepen die veel meer leden weten te
mobiliseren. Het is nu de vraag of een glijdende schaal, zoals wordt
voorgesteld, voldoende recht doet aan dit onderscheid. Mijn fractie
erkent de ongewenste effecten van de harde grens van 300.000 leden.
Een halvering van het variabele budget is immers niet gering. Het
voorgestelde model van de glijdende schaal bevat echter sterk
nivellerende effecten, waardoor kleine omroepen zeer sterk worden
bevoordeeld. Mijn fractie zoekt eigenlijk naar een correctie op dit
model. De grootte van de omroep moet, zeker in deze tijd, beter worden
beloond dan in het voorgestelde model, zo komt het ons voor. De
regering voert die overweging zelf ook aan. Het huidige probleem is
mijns inziens vooral, dat er slechts twee categorieën zijn. Daardoor
kan het verlies van een paar leden tot een halvering van het variabele
budget leiden. Ik verneem graag hoe de regering tegen deze
problematiek aankijkt.
Er zijn twee bijstellingsrichtingen mogelijk. De eerste is om een
kwart in plaats van de helft van het budget te reserveren voor het
vaste basisbedrag. De regering werpt daartegen op dat zulks in het
kader van een fatsoenlijke bedrijfsvoering onmogelijk is. Dat lijkt
toch niet op voorhand steekhoudend genoeg? Je zou toch denken dat het
minimale basisbedrag, ongeveer 15 mln., voldoende ruimte voor
aanpassing bevatte? Als een kwart wordt uitgetrokken voor de vaste
basis, levert dit trouwens geen al te schokkende herverdeeleffecten
op. Ik hoor graag een uitgebreide toelichting van de regering.
De tweede oplossing kan liggen in het handhaven van de huidige
verdeling tussen de vaste en variabele budgetten, maar tegelijkertijd
het invoeren van een extra status. Dat zou inderdaad ongeveer
neerkomen op het systeem van de A-, B- en C-status dat in de oude
Omroepwet te vinden is. Dat is een eenvoudige aanpassing die een
continue jacht op leden en extreme gevolgen van ledenverlies voorkomt.
Ook wordt hiermee in sterkere mate nivellering voorkomen. Het
mogelijke verlies aan financiën loopt dan ongeveer gelijk op met de
fluctuaties die het gevolg kunnen zijn van het
programmaversterkingsbudget.
Omroepen lopen daardoor momenteel ook een risico van mogelijk 30%. Wat
vindt de regering van deze suggestie?
De SGP-fractie onderkent het probleem van de dreigende versnippering
van het omroepbestel. Het verhogen van de ledeneisen is daarom het
overwegen waard. Het concrete voorstel kan zijn om een grens van
200.000 te hanteren. Hiermee wordt ook meer recht gedaan aan het
criterium van maatschappelijke stroming, zoals de regering voorstaat.
In de nota naar aanleiding van het verslag lijkt de regering de deur
open te houden voor verhoging van de ledendrempel. Welke mogelijkheden
ziet de minister om hieraan (een begin van) uitvoering te geven?
De regering is voornemens het innovatiebudget te integreren in het
programmaversterkingsbudget. Het argument is dat dit budget voorheen
al onder de raad van bestuur viel en dat er daardoor materieel niets
verandert. Mijn fractie plaatst hier vraagtekens bij. Het budget is
namelijk bij de raad van bestuur geparkeerd vanwege de bijzondere aard
van innovatie en de zorgvuldige omgang met dit budget. Ik wijs in dit
verband op een citaat van de toenmalig minister uit de brief van 6
oktober 2006 over de mediabegroting 2007: "Naarmate andere
distributievormen dan de klassieke 5 radio- en 3 tv-netten een meer
geïntegreerd deel van het totale aanbod gaan vormen, ligt het voor de
hand een deel van dit budget op dezelfde wijze toe te kennen als de
budgetten voor radio en televisie." Mijn fractie vraagt de regering
daarom de verhouding 25%/75% te handhaven en zal het
amendement-Voordewind/Atsma op stuk nr. 20 zo bezien.
De SGP-fractie ontvangt graag nog meer helderheid over de evaluatie
van omroepen. Het is een goede zaak dat ook het functioneren van
bestaande omroepen tegen het licht wordt gehouden. Uit de nota naar
aanleiding van het verslag begrijp ik echter duidelijk dat bestaande
omroepen niet beoordeeld worden op hun toegevoegde waarde voor het
bestel, zulks in tegenstelling tot nieuwe omroepen. Betekent dit
feitelijk dat omroepen in het bestel kunnen blijven omdat zij er ooit
ingekomen zijn? Een meer inhoudelijke toets zou toch mogelijk moeten
zijn. Wat te doen als een omroep vooral programma's uitzendt die
eigenlijk door iedere willekeurige omroep uitgezonden kunnen worden?
Wanneer wij het criterium van maatschappelijke stroming kracht willen
bijzetten, lijkt een verdiepingsslag toch op enig moment nodig. Graag
een reactie van de minister.
Vanaf deze plaats wil ik iets positiefs zeggen aan het adres van de
NOS. Mijn fractie heeft recent vragen gesteld over de
klachtenprocedure ten aanzien van de inhoud van verslaggeving. Het
betrof een klacht van de stichting WAAR over de verslaggeving over het
conflict in Gaza. De minister heeft deze vragen beantwoord; hij deelde
mee dat hij een contact, dan wel een gesprek van de NOS met de
stichting voorzag. Dat heeft plaatsgevonden en inmiddels heeft de
stichting WAAR van de NOS een uitgebreid antwoord ontvangen, waarvan
wij afschrift ontvingen. Ik vind dat dit voorbeeld vanuit de publieke
omroep respect verdient. Dan heb ik het over de procedure en niet eens
over iedere letter, punt en komma van de inhoud van de gewisselde
correspondentie; ik vind wel deze kwestie procedureel goed is opgepakt
en afgehandeld.
Onlangs constateerde mijn fractie dat veel commerciële omroepen
hieraan een voorbeeld kunnen nemen. Zij hebben geen ombudsman en
weigeren om op inhoudelijke klachten in te gaan. Wat mij betreft
verdient een omroep eigenlijk pas echt erkenning als hij
verantwoordelijkheid durft te nemen voor zijn uitingen. Deelt de
minister deze mening? Is hij bereid om met deze omroepen in contact te
treden?
Tot slot wil ik mijn waardering uiten voor de uiteenzetting van de
regering over de verhouding tussen kerk en staat. Het had warempel
door een SGP'er geschreven kunnen zijn! Ik constateer dat ook de
regering niet uitgaat van een rigide scheiding tussen kerk en staat,
maar eigenlijk spreekt van een onderscheiding. Er is geen sprake van
institutionele versmelting en wederzijdse zeggenschap, maar van een
warme betrokkenheid. Vanuit dit gezonde standpunt kan volgens de
SGP-fractie de afzonderlijke zendtijd voor levensbeschouwelijke
instellingen gewoon blijven bestaan. Het amendement-Van der Ham/Remkes
op stuk nr. 9 kan dus gauw van tafel, maar dat zal de heer Van der Ham
niet verbazen.
Mevrouw Peters (GroenLinks):
Voorzitter. GroenLinks heeft niets tegen het verenigingswezen. Wij
zijn warm voorstander van het recht op vereniging en het feit dat men
zich organiseert om zijn stem in de maatschappij te laten horen. Los
daarvan ben ikzelf echter nooit een groepjesmens geweest. Daarmee
behoor ik tot de ruime meerderheid van de bevolking die is opgegroeid
in een ontzuilde samenleving. Als geïndividualiseerde burgers hebben
wij andere verwachtingen van de overheid dan de generaties voor ons.
Wij willen erop kunnen vertrouwen dat overheidsgeld voor publieke
diensten zodanig wordt besteedt dat het aan de behoefte van de hele
samenleving tegemoetkomt en niet bovenmatig aan hen die zich in
groepjes of verenigingen hebben georganiseerd, zeker niet als dat
voornamelijk historische groepen zijn, die privileges hebben
verworven, en zeker niet wanneer de overgrote meerderheid van de
bevolking niet langer tot dat soort groepjes behoort.
Wij zijn in meerderheid niet meer oud en christelijk gezagsgetrouw aan
Vadertje Staat. Wij zijn in meerderheid een mengeling van jongere
generaties met gemengde achtergronden, seculier of andersgelovig,
stedelijk en geëmancipeerd, en verwend met een groot commercieel
aanbod. Wij rekenen de publieke diensten af op kwaliteit, niet op
garanties voor eigen parochie. Het is raar dat je dat in het Nederland
van de 21ste eeuw nog moet zeggen. De 21ste eeuw is toch al een tijd
bezig. Bij het publieke mediabestel lijkt de tijd echter te hebben
stilgestaan, wordt de klok bewust stilgezet en wordt het zo gehouden.
Net als het overgrote deel van Nederland, kijk ik voor relatief weinig
geld -- als je dat vergelijkt met de rest van Europa -- met doorgaans
veel plezier naar de publieke televisie en luister ik veel naar de
publieke radio zonder lid te zijn van een omroepvereniging. Als
geëmancipeerde consument van publieke media draag ik dan ook graag met
mijn belastingcenten bij aan de mediabegroting, maar ik verwacht dan
wel dat het geld efficiënt en eerlijk wordt besteed, zodat alle
kijkers en luisteraars aan hun trekken komen. Ik dacht dat wij nu
weliswaar 22 landelijke, gesubsidieerde omroepen en zendgemachtigden
hebben, maar het geld gaat voornamelijk naar de zeven grote, oude
omroepverenigingen. Bij vijf van die zeven zijn de CDA- en
ChristenUniestemmers het meest vertegenwoordigd onder het
kijkerspubliek. Kortom: wij zitten al decennialang de kijkbehoeften
van de georganiseerde christelijke achterban te financieren. Niks
"linkse omroep", zoals rechts steeds roept. Bij vijf van de zeven
grote, oude omroepen vormen CDA en ChristenUnie de grootste achterban.
Het is dus "christelijkdemocratische omroep".
De heer Atsma (CDA):
Ik ben benieuwd naar de analyse en nadere duiding van de stelling u nu
inneemt. Welke omroepen zijn dat dan? Als u dat zo goed weet, kunt u
dat dan precies aangeven? Waar komen alle VARA-, TROS- en BNN-leden
dan vandaan? Ik wil dat graag weten, want u gooit nu iets in de lucht.
Mevrouw Peters (GroenLinks):
U noemde de TROS. Ik dacht dat dit een VVD-club was. De partij die het
meest is vertegenwoordigd onder de TROS-leden is echter niet de VVD,
maar uw eigen partij. Onder de achterban van de VARA is uw partij
inderdaad minder dik vertegenwoordigd. Dat was echter niet mijn
stelling. Mijn stelling was dat het CDA bij vijf van de zeven grote,
oude omroepen het best is vertegenwoordigd. De twee omroepen waar het
CDA niet het best is vertegenwoordigd, zijn inderdaad de VARA en de
VPRO. BNN reken ik niet tot de grote, oude omroepen.
De heer Atsma (CDA):
Ik vroeg u waarop u dat baseert. Het CDA, maar wellicht ook de VVD,
want die zijn kennelijk iets vergeten, zijn daar zeer in
geïnteresseerd.
Mevrouw Peters (GroenLinks):
Ik baseer mij op allerlei publieksonderzoeken die voor het publiek
toegankelijk zijn. U had het over de kopjes koffie en de tijd die je
moet hebben om samen door alle statistieken en tabellen heen te gaan.
Ik bied u graag zo'n kopje koffie aan. Dan deel ik dat graag met u.
De heer Bosma (PVV):
De geachte afgevaardigde van GroenLinks baseert zich wellicht op oude
informatie. Uit een onderzoek van een week of drie, vier geleden van
Maurice de Hond blijkt dat de populairste partij onder TROS-leden toch
echt de Partij voor de Vrijheid is, zoals de Partij voor de Vrijheid
ook de populairste partij is onder Telegraaflezers.
Mevrouw Peters (GroenLinks):
Dit moet ik de heer Bosma nageven. Ik heb mij gebaseerd op
onderzoekscijfers die bij mijn weten ongeveer een half jaar oud zijn,
waar de PVV-gegevens nog niet op deze manier bij waren betrokken.
Het onderschrijft alleen mijn stelling. Ik richt mij speciaal tot de
heer Bosma, omdat rechts altijd roept dat het zo'n linkse omroep is,
maar dat gaat niet op. Het is een christendemocratische en wat mij
betreft ook een conservatiefrechtse club. Vijf grote publieke omroepen
zijn onder de CDA-stemmers het populairst.
De heer Bosma (PVV):
Dit is een waanzinnige redenatie. Als je wilt bepalen of omroepen
links of rechts zijn, moet je naar de programma's kijken. Om de oude
TROS-slogan te herhalen: het zijn de programma's die het hem doen. De
politieke kleur van de achterban zegt helemaal niets over de politieke
kleur van de programma's.
Mevrouw Peters (GroenLinks):
Ik weet dat u zelf ook geen warm voorstander bent van een op leden
gebaseerd omroepbestel. Maar degenen die het huidige omroepbestel
vertegenwoordigen, doen dat juist door erop te wijzen dat de mensen
met hun voeten kunnen stemmen en met hun lidmaatschap zo netjes kunnen
laten zien hoe de programma's moeten worden ingericht. Ik ben het met
u eens dat de politieke kleur van de leden niet van doorslaggevend
belang zou moeten zijn voor de programma-inhoud. Wij voeren dan de
verkeerde discussie met elkaar, want die moet plaatsvinden met de
verdedigers van het op leden gebaseerde omroepbestel.
Voorzitter. Het is dus geen wonder dat het CDA zich al jaren de benen
uit het lijf loopt om dit versteende omroepbestel in stand te houden.
Jarenlang gesteggel onder verschillende kabinetten met allerlei
rapporten heeft hier geen verandering in kunnen brengen. Ook deze
minister wil zijn vingers niet aan de gevestigde CDA-belangen branden.
Deze wijzigingsronde van de Mediawet, nummer twee van drie, is een
vervolg van pappen en nathouden, conservatie en consolidatie, terwijl
juist nu, in tijden van economische crisis en terugslag, er meer reden
dan ooit is om de publieke diensten, dus ook de publieke omroep, te
saneren en opnieuw te legitimeren. Ik vermoed dat bedrijven minder
geld aan reclame zullen uitgeven, waardoor de STER-inkomsten zullen
terugvallen. Ik overweeg een motie op dit punt. Heeft de minister al
inzicht in de te verwachten gevolgen van de economische crisis voor de
reclame-inkomsten van de publieke omroep?
Als mijn verwachting uitkomt, zal de publieke omroep nog strenger
selecteren op marktaandeel, en krijgen nieuwe programma's nog minder
kansen. Bovendien heb ik stellig de indruk dat nog steeds een te groot
deel van de gelden voor de publieke omroepen gaat naar hoge beloningen
voor bestuurders, managers, presentatoren, dure auto's met chauffeur,
dure studio's, overlappende amusementsprogramma's. Deze gelden gaan
allemaal dubbelop naar elke omroepclub afzonderlijk, omdat wij nu
eenmaal zo'n versnipperd bestel hebben waarin de omroepen zelf het
geld vangen.
GroenLinks wil er daarom inzicht in hebben hoeveel geld van de
publieke media daadwerkelijk naar programma's gaat en hoeveel geld
naar de geldverspillende bestuurders, managers, auto's en
infrastructuur gaat. Heeft de minister daar inzicht in? Wat kan hij
zeggen over de verhoudingen tussen de bedragen die naar programma's
gaan en de bedragen die naar de rest gaan?
Zelfs de bazen van de Nederlandse Publieke Omroep, de NPO, klagen nu
over het gebrek aan toekomstvisie in deze nieuwe Mediawet. Het loopt
vast. Het is te veel versnipperd. Het wordt onbestuurbaar. Er is geen
kwaliteitstoets voor bestaande omroepen. De minister mag dan wel
vinden dat, zoals hij in zijn memorie van toelichting schrijft, er
geen enkele reden is om de publieke omroep nu te hervormen -- hij
vindt het zelfs niet wenselijk -- en het CDA mag dan wel de loftrompet
steken over de vitaliteit van het omroepleven, maar het stelsel zegt
nu zelf dat het op barsten staat. Het zegt niet op de huidige voet
door te kunnen na 2015, wanneer een nieuwe concessieronde plaatsvindt.
Het stelsel gaat aan een implosie ten onder. Wat is dit dan voor
wetsvoorstel, als het niet eens een houdbaarheidsdatum heeft van
langer dan vijf jaar?
Bij de behandeling van de mediabegroting voor 2009 heeft mijn collega
Vendrik een motie ingediend, die Kamerbreed werd gesteund. In deze
motie werd verzocht om een vervolg op het WRR-rapport uit 2005 over de
toekomstvisie voor het mediabestel van Nederland. Ik wil van de
minister weten hoe en wanneer hij deze motie gaat uitvoeren. Wat ons
betreft gebeurt dit voor het zomerreces. Als de minister zegt dat hij
in het najaar zal vertellen op welke wijze hij gaat verkennen, is dat
wat ons betreft te vaag. De behoefte aan toekomstvisie wordt in de
Kamer breed gevoeld. Daar willen wij voor het zomerreces een antwoord
op.
De minister kan nu al zijn ambtenaren erop zetten; er is immers al
veel werk verricht door de WRR, het Centraal Planbureau in 2005 en
door voorgaande visitatiecommissies. Zeer binnenkort zal de minister
beschikken over de nieuwe oordelen van de visitatiecommissie en de
uitslagen van de huidige erkenningenronde. Wat let de minister dan om
al voor het zomerreces aan de Kamer te laten weten hoe de verkenningen
zullen worden ingericht en hoe het debat over het toekomstige
mediabestel gevoerd gaat worden? Een dergelijke discussie moet gaan
over legitimiteit en representativiteit, waarbij men kan denken aan
jongeren en minderheden die nu ondervertegenwoordigd zijn in het
media-aanbod. Zij dient ook te gaan over transparantie. Wat zijn de
uitgaven voor de coördinatoren en de infrastructuur? Verder moet men
het hebben over onafhankelijkheid -- zoals over de positie van de
redacties versus die van de netcoördinatoren -- en doelen, die men
moet durven te expliciteren voor de publieke media, versus de rol die
de commerciële media al innemen. Ten slotte gaat een dergelijke
discussie over de kwaliteit van de publieke media. Op al die punten is
vernieuwing nodig.
Om een voorschot te nemen op die discussie: GroenLinks staat een
onafhankelijk bestel voor ogen dat bestaat uit twee reclamevrije
netten met ieder een eigen onafhankelijke redactie. Het geld gaat
direct naar die redacties, dus niet rechtstreeks naar de omroepen, ook
niet gedeeltelijk. Die redactie besteden het geld aan
kwaliteitsprogramma's die zonder overlap verscheiden zijn en
onderscheidend van het commerciële aanbod. Zij dienen alle
bevolkingsgroepen te bedienen: jong en oud, Hollands en
internationaal, hoog- of laagopgeleid, godsdienstig of seculier. Zij
waken ervoor dat de doelen van publieke media waar het publiek het
meest aan hecht, namelijk nieuws en achtergrond, goed worden ingevuld.
Een stelsel dat niet het geld geeft aan wie per se de meeste leden
heeft, maar aan wie de beste programma's maakt. Omroepen worden in een
dergelijk bestel normale productiehuizen die op gelijke voet met
elkaar concurreren op kwaliteit. Het moet een bestel zijn dat
kwaliteit niet alleen definieert met kijkcijfers en marktaandelen,
maar constant toetst aan kijkersoordelen en oordelen van expertpanels,
zoals thans bij de BBC gebeurt.
De heer Van Dam (PvdA):
Wij willen allebei dat wij de komende tijd benutten voor debat.
Mevrouw Peters zei echter zojuist dat zij de conclusie van dat debat
al weet. Wat haar betreft zou er nu gesaneerd en gereorganiseerd
moeten worden. Zij zegt dat er een paar honderd mensen bij de publieke
omroep moeten worden ontslagen. De hele tent moet overhoop worden
gehaald, net nu men twee of drie jaar geleden al het een en ander
heeft gereorganiseerd. De hele tent moet weer overhoop, waardoor weer
een hoop onrust en chaos wordt gecreëerd. Wat levert dat allemaal op?
Mevrouw Peters (GroenLinks):
Ik zeg dat ik er graag een debat over wil voeren. Ik ben bereid om
mijn ingrediënten -- de dingen waarvan ik denk dat zij in zo'n debat
aan de orde moeten komen -- hier op tafel te leggen. Het betekent ook
dat ik graag hoor wat de visie is van de heer Van Dam. Ik krijg graag
meer informatie waarmee de ambtenaren van het ministerie aan de slag
kunnen gaan. Mijn fractie vindt dit een goed idee. GroenLinks heeft
dit altijd al bepleit. Ik vind het nog steeds een goed idee, juist in
tijden van economische crisis. Daarbij hoort misschien het risico van
ontslag, zoals de heer Van Dam dat schetst. Je moet namelijk een
houdbaar stelsel ontwerpen; niet een stelsel dat misschien in 2015 tot
massale ontslagen gaat leiden. Als ontslagen een gevolg zijn van de
teruggang naar twee netten, dan moet je die stap nu durven nemen.
De heer Van Dam (PvdA):
Wij zullen het debat over de wenselijkheid van een reorganisatie na
dit debat nog wel voeren. Het gaat mij nu echter om het saneren.
Mevrouw Peters weet dat de discussie over het laten verdwijnen van een
net heel ouderwets is. Het gaat om het budget. Als een derde van het
budget verdwijnt, betekent dat het ontslag van een derde van de
mensen. Mevrouw Peters stelt vandaag voor om nu honderden mensen op
straat te gooien. Wat winnen wij daarmee?
Mevrouw Peters (GroenLinks):
Ik stel niet voor om die mensen op straat te gooien. Ik weet niet wat
precies de gevolgen zullen zijn van de reductie van drie naar twee
reclamevrije netten, waarbij het geld direct aan de redacties wordt
gegeven. Het moet niet, zoals nu het geval is, besteed worden aan een
uitgebreide dubbele infrastructuur met veel bestuurders en managers.
Ik weet niet of er grote ontslagen komen, met wat er dan netto
overblijft voor alle makers van programma's in Hilversum die zich dan
op twee netten kunnen concentreren.
Voorzitter. Ik gaf zojuist de ingrediënten voor een debat over een
visie op het mediabestel. Ik vraag de minister hierop te reageren.
Het versterkingsbudget wordt met het huidige voorstel verruimd met het
budget voor nieuwe media, waardoor per saldo het bedrag dat de raad
van bestuur rechtstreeks te besteden heeft, gelijk blijft. Je kunt
zeggen: het enige wat er gebeurt, is dat de middelen ter beschikking
van de raad van bestuur worden ontschot. Maar waarvoor is het
versterkingsbudget eigenlijk bedoeld? Met het wetsvoorstel worden
namelijk de doelen die met het budget zijn gemoeid, weggenomen? Waarom
heeft de minister die doelen laten vervallen? Oorspronkelijk was het
de bedoeling om met het budget hiaten op het gebied van jongeren,
cultuur en minderheidsgroepen op te vullen. Het waren mooie doelen die
nu inderdaad onvoldoende bediend worden. Door de doelen met het
wetsvoorstel te laten vervallen, verdwijnt de garantie dat de raad van
bestuur er goed op let dat zij niet nog minder bediend worden en het
onderspit delven bij de strijd om marktaandelen en kijkcijfers.
Voortaan is niet meer duidelijk aan de hand van welke criteria de
gelden van dit budget moeten worden verdeeld en is niet meer te
controleren of die efficiënt en rechtmatig besteed worden. Daarop had
de Raad van State kritiek. Ik dien dan ook een amendement in dat de
schrapping van deze doelen ongedaan maakt. Op die manier wil ik ervoor
zorgen dat de witte vlekken in de pluriformiteit echt kunnen worden
weggewerkt. Met het amendement wil ik ook het Versterkingsbudget
verhogen.
Dan wil ik iets zeggen over de nieuwkomers. In 2005 zei de WRR al:
nieuwkomers in het bestel moeten gelijke kansen krijgen. Daarmee zijn
wij het hartgrondig eens. Er is geen reden om de oude spelers de hand
boven het hoofd te houden en alleen van nieuwkomers te eisen dat zij
toegevoegde waarde voor het totale aanbod hebben. Alle spelers zouden
constant moeten bewijzen dat zij toegevoegde waarde hebben. Waarom
stelt de minister die eis alleen aan nieuwkomers? Waarom ontwerpt de
minister niet kwaliteitscriteria voor de toegevoegde waarde van ook
oude spelers? Het aantal leden geeft maar in beperkte mate een
indicatie van de kwaliteit. De opdracht aan de visitatiecommissies die
de omroepen maar een keer in de vijf jaar onderzoeken, is te vaag. De
sanctie op slecht presteren kan pas na vijf jaar en na een tweede
evaluatie die het slecht presteren bevestigt, worden geëffectueerd. Op
deze manier is er geen enkele daadwerkelijke controle op het presteren
van de omroepen en is de uitgang niet goed geregeld. Ik ben het van
harte eens met datgene wat onder anderen collega Van Dam op dit punt
heeft gezegd en met wat hij voorstelt.
Voorzitter. Er is veel van doen geweest over de ledenjacht die is
ontketend onder aspirant-omroepen, maar ook onder bestaande omroepen.
Er werd niet alleen gejaagd om de benodigde aantallen voor erkenning
te halen, maar ook om zoveel mogelijk te profiteren van de glijdende
schaal die de minister nu introduceert. In plaats van A- en B-omroepen
wordt tot het aantal van 400.000 de bijdrage aan de omroepen
afhankelijk van hun ledental. Dat lijkt democratisch, maar moedigt
tegelijk de omroepen aan om permanent op jacht te gaan naar leden. Wij
vinden dat onwenselijk. Onze vrees, geuit tijdens de debatten in de
jaren 2007 en 2008, is bewaarheid. Ledenjacht bleek duur te zijn.
Hoeveel eigen geld is er niet besteed aan die ledenjacht? Dat geld had
ook aan het maken van goede programma's uitgegeven kunnen worden. Het
is nu niet verbazingwekkend dat de oude bestaande omroepen ervoor
pleiten om het nivellerende effect van die glijdende schaal tegen te
gaan. Zij willen niet dat nieuwkomers op een meer gelijkwaardige
manier uit de pot meesnoepen. Zij baseren zich op hun anciënniteit en
het feit dat zij meer leden hebben. Zij hebben echter niet per se
betere programma's. Ik heb dan ook een amendement ingediend om de
glijdende schaal te beperken en om het maximum niet te stellen op
400.000, maar op 300.000.
De heer Remkes (VVD):
Mevrouw de voorzitter. Is mevrouw Peters niet met mij van mening dat
er op dit punt iets wringt bij de behandeling van dit wetsvoorstel?
Alle omroepen zijn de afgelopen maanden met het perspectief van de
invoering van de spelregels waarover wij spreken, op pad gegaan. In
feite is er, weliswaar niet formeel, maar toch wel in materiële zin,
een beperking van de vrijheid van de wetgever.
Mevrouw Peters (GroenLinks):
Voorzitter. Als de heer Remkes nu wijst op het algemene principe dat
het niet netjes is om tijdens de wedstrijd de spelregels te
veranderen, ben ik het met hem eens.
Dat is de reden waarom ik überhaupt een probleem heb met grote delen
van dit wetsvoorstel. Wij vinden het onwenselijk dat de spelregels een
proces verergeren dat al in gang is gezet. Of ze nu aspirant,
voorlopig, erkend of bestaand zijn, omroepen gaan permanent op jacht
naar meer leden van het schaarse geld dat beschikbaar is voor de
publieke omroep. Iedereen zal proberen zoveel mogelijk uit de pot mee
te snoepen door de 400.000 leden te willen halen. Om maar een
voorbeeld te noemen: als BNN nu de 300.000 haalt, is het niet genoeg
en ga je op naar de 400.000. Dat vinden wij een onwenselijke
ontwikkeling. Nu de spelregels toch weer open liggen terwijl de rit al
gedraaid wordt, dienen wij dit voorstel opnieuw in. Dat hebben wij in
het verleden trouwens ook al gedaan.
De heer Atsma (CDA):
Hoeveel van het schaarse geld wordt ingezet voor ledenwerving? Bij
mijn weten gaat het om eigen geld van de omroepen.
Mevrouw Peters (GroenLinks):
Ik wil dat graag weten. Ik heb ook gevraagd hoeveel geld het nu
precies heeft gekost. Ik denk dat het ook voornamelijk om eigen geld
gaat. Ik heb omroepen ook horen zeggen "was het niet prachtig geweest
als ook dat eigen geld ingezet had kunnen worden voor programma's!" Ik
ben het daarmee eens.
De heer Van Dam (PvdA):
Wij hebben het eerder over de ledengrens gehad van 400.000. In het
plan van de regering ging het om 500.000. Ik had daar grote twijfels
bij en die heb ik ook geuit. Het CDA en de ChristenUnie spraken
destijds over 500.000 leden, ik vroeg of wij het überhaupt wel moesten
verhogen en GroenLinks was met de VVD en D66 van mening dat het er
400.000 moesten worden. De minister heeft mevrouw Peters haar zin
gegeven. Daar hebben wij ook een debat over gevoerd en het is
uiteindelijk door de Kamer geaccepteerd. Vervolgens is het uitgewerkt
in een wetsvoorstel. Die wet ligt er nu. De race wordt gelopen en nu
wil mevrouw Peters op het allerlaatste moment toch nog even terugkomen
op haar eerdere standpunt en de spelregels veranderen.
Mevrouw Peters (GroenLinks):
Het was wel chique van de heer Van Dam dat hij mij al in de
voorbereiding op dit debat wees op deze motie, die GroenLinks in 2007
heeft meeondertekend. Ik ben de wetsgeschiedenis nog eens nagegaan.
GroenLinks heeft er altijd voor gepleit dat de competitie om leden, de
ledenjacht, beperkt moet worden, evenals de glijdende schaal en de
marges daarbinnen. Daarbij hebben wij altijd het getal 300.000 als
maximum aangehouden. In het debat waar de heer Van Dam op wijst, is de
grens van 400.000 genoemd. Daarin ging het erom dat het er geen
500.000 zouden worden. Dat moesten we tegenhouden. GroenLinks heeft
toen een voorstel gesteund dat in de richting kwam van de door haar
gewenste 300.000. Ik zie de heer Remkes daar al staan. Het ging om
zijn motie die wij toen hebben meeondertekend. Hij is misschien
teleurgesteld, maar voor ons is het toch het motief geweest om die
motie te steunen. Later, in 2007 en in de debatten van 2008, hebben
wij altijd het steeds door GroenLinks bepleite standpunt herhaald:
300.000 zou het maximum moeten zijn waarvoor de omroepen op jacht
gaan.
De heer Remkes (VVD):
Ik moet collega Van Dam bijvallen, want de Kamer doet uitspraken of
doet geen uitspraken. Dat een minister vervolgens de uitspraken van de
Kamer overneemt, mag hem in feite niet worden verweten. Dan had
mevrouw Peter destijds een motie moeten indienen over 300.000 en
moeten kijken hoe dat in deze Kamer politiek was gevallen.
Mevrouw Peters (GroenLinks):
Het is een staand standpunt van GroenLinks dat 300.000 het maximum is
waar wij mee kunnen leven.
Voorzitter. Ik rond mijn bijdrage af met een opmerking over Wakker
Nederland. Ik vind de erkenningsaanvraag van Wakker Nederland
interessant. Zij illustreert in een notendop waarom het omroepbestel
dat is gebaseerd op leden, niet langer houdbaar is en waarom de
kwaliteit van de programma's de doorslag zal moeten geven en niet
alleen het ledenaantal. Dat geldt voor zowel voor bestaande als nieuwe
spelers. Als commerciële partijen met een knop in een handomdraai
50.000 nieuwe leden via het internet kunnen regelen, is het
ledenbestel failliet. De aanvraag van Wakker Nederland illustreert ook
hoe het in het nieuwe mediabestel onhoudbaar is om subsidie voor media
nog afhankelijk te maken van een platform, dat wil zeggen kabel,
ether, kranten of internet. Crossmediaal programmeren is aan de orde
van de dag, terwijl voorstellen nu nog per platform moeten worden
ingediend. Wij zullen het oordeel van het commissariaat moeten
afwachten om te weten met welke nieuwe omroepen ons omroepbestel op
korte termijn wordt verrijkt. Wij mogen echter niet afwachten tot het
huidige bestel implodeert. De 21ste eeuw staat niet op de stoep, maar
is allang begonnen. Het laatste bolwerk der verzuiling past daar echt
niet meer bij. Ik roep de minister dan ook op snel een houdbare visie
op de toekomst van het publieke bestel te formuleren.
De heer Van der Ham (D66):
Voorzitter. De opmerking van mevrouw Peters over Wakker Nederland
intrigeert mij. Ik ben het over het algemeen eens met de standpunten
van de GroenLinks-fractie over het achterhaalde karakter van ons
publieke bestel, maar ik vind het heel gek dat zij alleen Wakker
Nederland noemt. Ja, deze omroepvereniging kan op die manier leden
werven, maar bijvoorbeeld een omroep als LLink, een linkse omroep,
heeft ook via allerlei maatschappelijke organisaties vrij eenvoudig in
eerste instantie leden geworven, die 50.000. Wat dat betreft is het
niet alleen maar het probleem van Wakker Nederland, maar bijvoorbeeld
ook van LLink.
Mevrouw Peters (GroenLinks):
Ik ben het met de heer Van der Ham eens dat niet alleen aan de hand
van Wakker Nederland geïllustreerd kan worden waarom ik vraagtekens
heb bij het huidige omroepbestel maar ook aan de hand van andere
aspirant-nieuwkomers. Waarom heb ik het voorbeeld van Wakker Nederland
gekozen? Ik heb niet alleen maar kritiek op Wakker Nederland; ik vind
het ook intrigerend dat een andere aanbieder van media, gebruikmakend
van het platform print, zich nu in televisieland wil begeven. Dat
wijst mij erop dat het omroepbestel niet alleen verouderd is vanwege
het ledenprincipe, maar ook omdat het zich beperkt tot een aantal
platforms. In de moderne 21ste eeuw moet je gaan nadenken over een
mediabestel dat zich niet meer bemoeit met de distributie van media,
maar zou je alleen maar moeten nadenken over welke informatie je nog
wilt subsidiëren en welke niet.
De heer Bosma (PVV):
Voorzitter. De heer Van der Ham stelt een vraag over Wakker Nederland
en hij krijgt een antwoord over LLink; verander de wereld en begin bij
jezelf. Een aantal leden van GroenLinks zit in de ledenraad van LLink.
Het is een groene en linkse omroep. Die omroep heeft heel veel geld
uitgegeven en moest op een gegeven moment uitstel van betaling
aanvragen.
De voorzitter:
Uw vraag is? Dit is een algemene inleiding.
De heer Bosma (PVV):
Daarnaast bestaat er zeer veel kritiek op het feit dat deze omroep
zijn eigen idealen niet naleeft, dat men niet doet aan consuminderen
maar juist aan heel veel vliegen. Hoe staat mevrouw Peters tegenover
die twee kritiekpunten?
De voorzitter:
Kijk, dan komt toch de vraag. U kunt het wel, maar u kunt het ook
sneller.
Mevrouw Peters (GroenLinks):
Nu heb ik helaas alleen maar een van de kritiekpunten verstaan, het
consuminderen.
De voorzitter:
Ach jeetje.
De heer Bosma (PVV):
...en uitstel van betaling.
Mevrouw Peters (GroenLinks):
Los van de vraag of ik veel programma's van LLink interessant en
informatief vind en ik deze omroep een warm hart toedraag en hoop dat
hij het haalt, vind ik natuurlijk dat wie dan ook maar aan het bestel
meedoet aan de meest basale vereisten van goed bestuur en goed
financieel beheer moet kunnen voldoen. Wie dan ook -- wat voor
programma's ze verder ook maken -- daar niet aan voldoet, kan dan
niet, voor zover de wet het toelaat, op alle voordelen rekenen of mee
blijven doen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Voorzitter. Ik moet nog even een vergissing van de heer Bosma
rechtzetten die hij vanochtend heeft gemaakt. Die ging ook over LLink.
Hij had het over mijn collega mevrouw Van Velzen. Zij heeft haar
lidmaatschap van LLink opgezegd. Dat wil ik even gezegd hebben voor de
statistieken.
De voorzitter:
Dat is voor de Handelingen. Ik dank de leden voor hun inbreng en ik
schors de vergadering tot 18.50 uur voor de dinerpauze.
De vergadering wordt van 17.50 uur tot 18.50 uur geschorst.
Minister Plasterk:
: Mevrouw de voorzitter. De Kamer heeft vijf uur lang over dit
onderwerp gesproken en heel veel vragen op mij afgevuurd. U heeft mij
gevraagd om compact te antwoorden. Ik zal daartoe mijn uiterste best
doen en proberen om in de korte tijd die ons gegeven is zoveel
mogelijk vragen zo volledig mogelijk te beantwoorden. Ik zal eerst een
paar punten bespreken die door veel leden zijn aangeroerd. Daarna zal
ik proberen om de vragen per woordvoerder te beantwoorden.
Het omroepbestel dat wij nu hebben vind ik springlevend. Drie miljoen
mensen in Nederland zijn lid van een omroepvereniging, waarmee het
bestel diep in de Nederlandse samenleving is geworteld. De interesse
om een omroep te worden is groot. Er is een stormloop aan
kandidaat-aspirant-omroepen. Het voorbeeld van BNN heeft goed laten
zien dat er in de ogen van veel mensen in dit land een gat zat in het
aanbod: een snellere vorm van programmeren gericht op een gemiddeld,
maar niet uitsluitend, wat jonger publiek. Men heeft na een
aspirant-periode toegang tot het systeem gevonden. Ik denk dat heel
veel mensen in dit land dat een verrijking van de publieke omroep
vinden. Tegelijkertijd zal niet iedereen dat voor alle programma's
vinden, zo zeg ik tegen de heer Van der Vlies, die wel eens kritisch
is geweest op een programma. Maar dat is nou juist de diversiteit in
het systeem. Zoals een columnist deze week ergens schreef, is dit net
zoals hagelslag typisch iets Nederlands, maar daarmee is het helemaal
niet slecht.
Dit systeem heeft mijn voorkeur boven het BBC-achtige model. Toen er
ten tijde van de oorlog in Irak discussie ontstond over de mate waarin
de BCC achter Tony Blair ging staan, waren een aantal mensen die wel
eens met een half oog jaloers naar het BBC-achtige model keken, toch
weer blij met het Nederlandse diverse systeem waarbij je niet
afhankelijk bent van de mening van één organisatie. De legitimiteit
van het systeem vind ik daarom niet dun. Dat ik dit wetsvoorstel voor
de komende erkenningsperiode met verve wil verdedigen, komt dan ook
niet omdat wij zo gauw niks anders kunnen verzinnen, maar omdat ik
denk dat het een waardevol systeem is. In eerdere debatten met deze
Kamer heb ik wel aangegeven dat ik mij afvraag of dit systeem over
tien jaar nog in dezelfde vorm zal draaien. Dat komt niet zozeer omdat
ik de legitimatie ervan in twijfel trekt, maar omdat ik zie dat de
techniek nu heel snel dingen verandert. Sinds ik zelf een
harddiskrecorder heb, kijk ik anders naar films. Ik kijk gewoon welke
films er zijn en die programmeer ik in. En als ik in het weekend tijd
hebt, kijk ik wat er nog op de harde schijf staat. Je kijkt niet meer
naar netten en soms ook niet meer naar omroepen, maar je kijkt naar
specifieke programma's die je eruit vist. De generatie die na ons
komt, gaat weer op een andere manier om met de omroep en de media.
Door de interactie tussen techniek en menselijk gedrag zullen dingen
veranderen. Dat kan ertoe leiden dat wij over een x-aantal jaren niet
meer hetzelfde systeem hebben. Had je tien jaar geleden voorgesteld om
alle vaste telefooncellen van de straat te halen, dan was je voor gek
verklaard, maar nu is het toch in een paar jaar opeens gebeurd. Daarom
ben ik enthousiast over de motie-Vendrik, waarin de regering wordt
opgeroepen zich te beraden op de toekomst. Dat komt niet omdat ik denk
dat het systeem niet goed is, maar omdat ik denk dat wij overspoeld
zullen worden door allerlei nieuwe ontwikkelingen.
Ik wil de Kamer daarom verzoeken om van mij vandaag geen standpunten
te vragen of zelf standpunten in te nemen over toekomstige
ontwikkelingen. Ik vraag haar om ermee akkoord te gaan dat wij in het
najaar, bijvoorbeeld bij de behandeling van de mediabegroting,
bespreken op welke manier wij dit debat zullen voeren, vooruitkijkend
op hetgeen er na deze concessieperiode, dus na 2015, moet gebeuren.
Mevrouw Peters (GroenLinks):
Voorzitter. De motie-Vendrik en de uitvoering daarvan is door vele
leden genoemd. De minister stelt voor om bij de behandeling van de
mediabegroting in het najaar te vertellen hoe hij deze wil uitvoeren.
Ik vind dat laat. Stel dat het in het najaar wordt, kan ik er dan van
uitgaan dat het denken niet dan begint, maar dat er dan voorstellen
liggen over hoe die motie wordt uitgevoerd?
Minister Plasterk:
Dat is wat ik net probeerde te zeggen.
De heer Van der Ham (D66):
U zegt dat wij u niet kwalijk moeten nemen dat u op heel veel punten
niet ingaat wat betreft de toekomst. Ik wil die wildcard niet zomaar
geven, want er zijn niet alleen door mijn fractie, maar ook door
andere fracties een heleboel vragen gesteld die wel degelijk te maken
hebben met de verre en de nabije toekomst. De beantwoording daarvan
heeft direct gevolgen voor de waardering van het wetsvoorstel en van
de ingediende amendementen. Ik wil er niet bij voorbaat mee akkoord
gaan dat al dat soort vragen die ook maar enigszins in die buurt
komen, niet beantwoord hoeven te worden.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ja, ik vind het ook nog iets te vrijblijvend. In de motie-Vendrik
wordt gevraagd om een onderzoek. De minister heeft het over de
volgende periode, na 2015, en dat wij er in het najaar misschien over
verder praten. Volgens mij zou hij dat onderzoek al kunnen doen, zodat
wij dat in het najaar hebben.
De heer Atsma (CDA):
Ik vind het een tikkeltje wild klinken, omdat bij het regeerakkoord
duidelijke afspraken zijn gemaakt over hoe het kabinet tegen het
publieke bestel aankijkt. Ik adviseer de minister om even te kijken
naar wat wij hebben afgesproken en zich te realiseren dat wij in deze
kabinetsperiode natuurlijk geen fundamentele stelselwijzigingen gaan
doorvoeren of bepleiten.
Minister Plasterk:
Dat laatste lijkt mij evident, omdat wij vanavond de Erkenningenwet
behandelen die voor de komende vijf jaar geldt. Ik weet niet hoe lang
het kabinet van plan is te blijven zitten, maar het staatsrecht stelt
daar geloof ik grenzen aan. De aard van het onderzoek dat je zou
willen doen, hangt heel erg af van de randvoorwaarden die je daaraan
zou willen stellen. Ik denk dat de Kamer daarover mee wil praten, dus
dat ik niet in mijn eentje een onderzoek kan uitzetten waarbij ik
bijvoorbeeld zeg dat de omroepverenigingen hoe dan ook
ledenverenigingen blijven. Dan zou mevrouw Peters kunnen zeggen dat
dit niet het model is waarin zij geïnteresseerd is. Ik denk dat wij
dat gesprek over wat wij moeten doen om na 2015 beslagen ten ijs te
komen, hier nog moeten hebben, voordat ik stappen kan gaan ondernemen.
Daarmee blijf ik ook binnen alle grenzen van wat in het regeerakkoord
voor deze regeerperiode is vastgelegd.
Wat mij betreft is het belangrijkste wat vanavond ter tafel ligt, het
afschaffen van de A- en B-omroepstatus en het vervangen daarvan door
de glijdende schaal. Wij hebben eerder uitgebreid over die glijdende
schaal gesproken. Deze is bevestigd in de wet. Ik weet dat een aantal
leden van de Kamer hier niet voor is, zoals een aantal leden überhaupt
is tegen een koppeling van ledental, zendtijd en budget. Dat geldt
voor de fracties van de VVD, GroenLinks en de PVV. Die opvattingen
zijn bekend, maar ik denk dat wij elkaar vanavond op dit punt niet
zullen overtuigen, dus daar zullen wij het dan bij moeten laten.
Ik teken hierbij aan dat er in elk systeem met een verband tussen
ledental en status een race om leden zal zijn. In het oude systeem was
het waar dat een ledenrace geen zin had voor omroepen die veraf zaten
van de grens, dus dan was deze er niet. Maar voor omroepen die in de
buurt van de grens zijn, is het laatste lid dat je verliest 15 mln.
waard dus daar ontstaat een gigantische race. Wij hebben nu de druk op
het ledental op een gelijke manier over het traject verdeeld in plaats
van een extreme druk in de buurt van de grenzen te leggen, zoals bij
de A- en de B-status, maar in alle systemen met ledentallen heb je
natuurlijk een zekere druk.
Door verschillende leden van de Kamer, zoals de heer Van Dam, is
gezegd dat bij de ledenrace in de afgelopen periode diverse
hulpmiddelen en gadgets werden aangeboden en dat dit niet de bedoeling
kan zijn. Ik ben het er wel mee eens dat dit een beetje rare vormen
aanneemt.
De huidige wet zegt dat de waarde van een cadeau niet hoger mag zijn
dan het bedrag van de contributie. Ik denk echter dat een aantal van
de genoemde dingen daar blijvend binnen zouden vallen. Als u vindt dat
dit eigenlijk niet de bedoeling is en dat men alleen lid van een
bepaalde omroep moet worden om uitdrukking te geven aan de wens om die
te laten horen en zien, dienen wij op dat punt de wet te veranderen.
Nu hebben wij vijf jaar. Dat moet dus in de volgende periode worden
meegenomen, namelijk bij de eerstvolgende wetswijziging die zich zal
aandienen. Dan mogen er in de toekomst geen cadeautjes meer worden
gegeven om mensen aan te zetten, lid te worden van de omroep. Ik meen
dat de heer Van Dam dat vroeg en zeg dus graag toe dat ik een voorstel
zal doen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Je kunt inderdaad regelen dat er helemaal geen cadeautjes meer gegeven
mogen worden. Er zijn nu cadeautjes met een grotere waarde dan
EUR5,72. Wat doet de minister daar dan mee?
Minister Plasterk:
Als omroepen dat doen, bijvoorbeeld aspirant-omroepen, moet het
Commissariaat voor de Media daarop toezien. Maar, en dat is ook wel
elders gesignaleerd, de regelgeving heeft slechts betrekking op
aspirant-omroepen of omroepen. Een organisatie die dus van plan is om
zich per 1 juli aan te melden met als doel om als aspirant-omroep te
boek te staan, wordt voor zover ik dat nu juridisch kan overzien, niet
beoordeeld op wat daarvoor is gebeurd. Daar kan ik met de huidige
regelgeving niet bij. Mocht u wensen dat dit in de toekomst anders
wordt geregeld, dan moet dat inderdaad ook ergens in de wetgeving zijn
beslag krijgen. Nu is het mogelijk dat voor iemand het lidmaatschap
kwijtgescholden wordt door wat voor organisatie dan ook. In feite is
het dan een geschenk geworden en heb je dus niet betaald voor je
lidmaatschap. Ik zeg nogmaals dat het Commissariaat voor de Media
daarnaar heeft gekeken en dat het voorlopige advies is dat dit wettig
is.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Dat is het voorlopig advies, maar volgens mij is evident dat er
voorbeelden kunnen zijn van cadeautjes die een grotere waarde hebben
dan het bedrag van het lidmaatschap. Dan moet het Commissariaat voor
de Media daar wat mij betreft serieus naar kijken. Volgens mij moeten
wij nu gezamenlijk afspreken dat het Commissariaat voor de Media daar
ook op controleert en dat het daarnaar serieus onderzoek doet.
Minister Plasterk:
Het Commissariaat voor de Media doet alles wat het doet serieus. Voor
de bestaande aspirant-omroepen en omroepen wordt daarop toegezien.
Daarover heb ik geen twijfels. Daar waar geen instrumenten bestaan kan
men, zoals ik zojuist heb toegelicht, nu niets doen. Het heeft ook
geen zin dat wij daarover nu iets zeggen, want men moet zich aan de
wettelijke instrumenten houden.
De heer Van Dam (PvdA):
Ik ben uiteraard blij met de toezegging van de minister. Voor de
helderheid stel ik een vraag. Dan wordt duidelijk of wij elkaar
helemaal goed begrijpen. Dat betekent ook dat het krijgen van korting
op het bedrag voor de omroepgids daarmee verleden tijd wordt, dus dat
wij die ontkoppeling van het gidsabonnement en het lidmaatschap
eindelijk gaan realiseren?
Minister Plasterk:
Ja, wat mij betreft wel, maar ik zeg nogmaals dat ik met een voorstel
daarover kom. Vervolgens zullen wij zien of de meerderheid van de
Kamer dat besluit.
Ik kom op het intreden en het toetreden van aspirant-omroepen en wat
dat zegt over de pluriformiteit. Wij hebben een pluriform stelsel
waarin naar mijn idee in 1968 de TROS toetrad, omdat men vond dat het
rechtse geluid in de publieke omroep onvoldoende werd gehoord. De TROS
is een grote en succesvolle omroep gebleken, maar inderdaad kun je bij
die omroep geen rechtse actualiteitenrubriek aanwijzen. Ik weerspreek
dat dit komt doordat de omroep daarvoor de ruimte niet heeft als
gevolg van het programmeersysteem. Drie dagen in de week heeft de TROS
de eindredactie van EenVandaag en het is echt aan die omroep om te
bepalen hoe die dat programma inkleurt. Ik wil niet zeggen of het
rechts is of niet. Dat oordeel laat ik verder aan anderen over. Het is
echter werkelijk niet juist dat de omroep niet de ruimte heeft om dat
programma op zijn wijze in te kleuren. De keuze om samen met de AVRO
aan het programma EenVandaag te werken, heeft de TROS zelf gemaakt.
Als u mij vraagt hoe het komt dat de linkse omroepen hun
actualiteitenrubrieken meer als links herkenbaar inkleuren dan de
rechtse omroepen dat doen voor hun rechtse actualiteitenrubrieken,
verzoekt u mij om een sociologische verklaring te geven. Ik weet niet
of wij elkaar daarmee op dit uur van de dag gelukkig maken.
Het heeft waarschijnlijk iets te maken met het feit dat journalisten
van huis uit kritisch zijn en dat in de tijd dat zij naar hun
journalistieke opleidingen gingen, kritische mensen vaker aan de
linker- of aan de rechterkant zaten. Maar dat hoeft niet voor de
eeuwigheid zo te zijn, zoals hier en daar blijkt. Het is zoals het is,
maar daar kan ik in ieder geval niets aan veranderen
De heer Atsma (CDA):
De minister zegt dus dat in zijn ogen de TROS drie keer in de week een
eigen actualiteitenrubriek zou kunnen programmeren, waarbij men zelf
bepaalt wat de duiding van het nieuws wordt en op welk net dat zit.
Men bepaalt dus zelf hoe het wordt ingevuld.
Minister Plasterk:
Men maakt drie keer in de week EenVandaag. Daar is dus ruimte om dat
in te kleuren.
De heer Atsma (CDA):
En dan zegt de AVRO dat zij dat ook wel drie keer in de week zou
willen doen. Dat kan dan in uw ogen ook?
Minister Plasterk:
Ja.
De heer Atsma (CDA):
Laten wij maar even doorredeneren. Ik garandeer u het volgende. Als
wij nu vanavond naar de publieke omroep in Hilversum stappen en daar
op het Mediapark een kijkje gaan nemen, dan is het volstrekt
onmogelijk om dat gerealiseerd te krijgen. Ik garandeer u ook dat als
Wakker Nederland wordt toegelaten, zij niet onmiddellijk een eigen
actualiteitenrubriek zal krijgen. Dat past niet in het model, dat past
niet in het systeem, dat past niet in het keurslijf. Als u met ons van
mening bent dat dit wel zou moeten, dan zijn wij het onmiddellijk met
elkaar eens. Ik zou dat wel het ideaalbeeld vinden. Dat voorkomt veel
discussies. Alleen, als men zegt dat het niet kan -- en meerdere
omroepen roepen dat -- dan denk ik dat dit toch zo is.
Minister Plasterk:
Ik kan niet anders dan herhalen wat ik al heb gezegd. De TROS en de
AVRO die hier door u werden aangemerkt als in ieder geval niet-linkse
omroepen, verzorgen een actualiteitenrubriek zoals de VARA dat ook
doet. De KRO heeft overigens ook alle ruimte om de programma's in te
kleuren zoals men dat wenst. Ik vind ook niet dat wij hier moeten gaan
beoordelen of men dat op een juiste manier doet. Ik vind wel dat je
kunt constateren dat er op een gegeven moment in de samenleving het
gevoel kan ontstaan dat er een geluid ontbreekt. En dan kunnen nieuwe
stromingen zich aandienen en zeggen dat ze te weinig gehoord worden en
dat zij 50.000 leden krijgen. Het is een open systeem. Dat toont de
kracht van het systeem. Die nieuwe stromingen moeten dan nog wel aan
een aantal andere criteria voldoen. Dan kunnen ze aspirant-omroep
worden, wat overigens betekent dat zij dan in de komende vijf jaar
twee uur in de week televisie mogen maken. De impact daarvan is dus
ook weer niet dramatisch.
De heer Van der Ham (D66):
Het voorbeeld van EenVandaag is genoemd. Dat programma is in
tegenstelling tot het vroegere TROS Aktua in ieder geval niet meer aan
de naam te linken. Het zou best kunnen zijn dat de TROS zegt: wij
hebben daar met terugwerkende kracht spijt van, wij zouden eigenlijk
terug willen naar een rubriek die ook ons eigen naam draagt. Zou dat
kunnen?
Minister Plasterk:
Ja. Mijn informatie is dat dit de TROS onlangs ook is aangeboden. Ik
meen dat het daarbij om de zaterdagavond gaat.
De heer Van der Ham (D66):
Het is aangeboden. U gaat niet over de wenselijkheid daarvan, maar het
kan wel. Wat vindt u dan in dat licht van de uitspraken van de
netcoördinator van Nederland 2? Hij zei: ook al zou er straks een
cultuuromroep bijkomen, dat zal voor de hoeveelheid cultuur op de
publieke omroep niets uitmaken. Het is een beetje een parallelle
discussie. Er kan blijkbaar niets veranderen, omdat het niet in een
model past. U zegt dat die uitspraak niet klopt?
Minister Plasterk:
Ik zeg in ieder geval dat het prematuur en onverstandig is om die
uitspraak te doen, omdat uiteindelijk in het schema voor de komende
periode kan worden opgenomen hoeveel cultuur daarin komt. Als er dus
bijvoorbeeld ook uit het lidmaatschap van aspirant-omroepen blijkt dat
men vindt dat er sprake is van een onvoldoende representatie, dan kan
dat voor de raad van bestuur een reden zijn om anders toe te wijzen.
De heer Van der Ham (D66):
Het kan best zo zijn...
De voorzitter:
Mijnheer Van der Ham...
De heer Van der Ham (D66):
...dat dit gebeurt in het model van de netcoördinator. Kunt u daar op
een andere manier invloed op uitoefenen?
Minister Plasterk:
Sorry?
De heer Van der Ham (D66):
Ik schaak nu even op twee borden.
De voorzitter:
Ik probeerde u in te seinen dat ik geen toestemming heb gegeven voor
die vraag. Ik had namelijk al "tot slot" gezegd. Dat lijkt me toch
heel duidelijk.
De heer Van der Ham (D66):
Dat heb ik dan niet gehoord. Mag ik de vraag toch stellen?
De voorzitter:
U hebt de vraag al gesteld. De minister kan de vraag beantwoorden.
Minister Plasterk:
Ik heb de vraag niet helemaal begrepen. Mijn excuses daarvoor!
De heer Van der Ham (D66):
Dat is lastig. Ik zal de vraag verduidelijken. U zegt dat het
belangrijk is dat een omroep die erbij is gekomen, ook gehoord wordt.
Dat is blijkbaar een teken uit de samenleving dat een bepaald geluid
niet voldoende gehoord wordt. Stel dat de netcoördinator dan toch voet
bij stuk houdt. Kunt u dan op een andere wijze, bijvoorbeeld via de
afspraken met de publieke omroep, uw invloed aanwenden opdat er toch
meer ruimte voor komt?
Minister Plasterk:
Wij kunnen natuurlijk in zijn algemeenheid afspraken maken over de
prestaties die de omroep de komende periode zal leveren. Die indirecte
weg is er dus wel. Een van de dingen die gevraagd wordt van een nieuwe
omroep is de bereidheid om ook in enige breedte te programmeren.
Misschien heeft de betrokken coördinator dat bedoeld te zeggen. Het
moet natuurlijk gaan om een nieuwe stroming. De programma's moeten
vernieuwend zijn en er moeten nieuwe doelgroepen worden bereikt. En
men moet natuurlijk bereid zijn om in de publieke omroep te
functioneren. Als mensen zich aandienen omdat zij uitsluitend snooker
op de televisie willen, is dat niet de bedoeling. Het is eigenlijk ook
niet de bedoeling dat wij per programmagenre omroepen krijgen. Als
zich een omroep aandient die alleen maar culturele producties zegt te
willen brengen, is het de vraag of dat voldoet aan datgene wat de
publieke omroep zou moeten zijn. Als zich een omroep aandient die zegt
vanuit een culturele invalshoek aan de publieke omroep te willen
meedoen en verschillende soorten programma's vanuit die invalshoek te
willen programmeren, kan ik mij voorstellen dat dat wel aan de
criteria voldoet.
De heer Remkes (VVD):
Er blijft op dit punt toch enige mist in het debat hangen. Dat snap ik
op zichzelf goed, omdat dit veel meer een discussie is naar aanleiding
van de tekst van de wet dan een discussie die specifiek betrekking
heeft op de tekst van de wet. Mijn vraag aan de minister zou dus zijn
of hij bereid is om op basis van nadere gesprekken met de omroepen, de
Kamer te informeren over wat wel en niet mogelijk is.
Minister Plasterk:
Waarover precies?
De heer Remkes (VVD):
Ik hoor de fractie van de PVV zeggen dat dat niets uitmaakt. Dat is
misschien haar houding, maar het maakt dus wel wat uit. Mijn vraag is
wat er op grond van de bestaande wet en de bestaande afspraken binnen
Hilversum wel en niet mogelijk is, bijvoorbeeld op het vlak van TROS
Actua en van andere elementen in het debat. Er zit wrijving. Dat voelt
iedereen in deze Kamer aan. Die wrijving moet zichtbaar worden
gemaakt. Ik zou het dus ook op prijs stellen als de minister in de
rapportage aan de Kamer op basis van de gesprekken met Hilversum,
zichtbaar maakt waar de wrijving zit en welke maatregelen op basis
daarvan moeten worden getroffen.
Minister Plasterk:
Dat kan ik niet toezeggen, want de vraag is mij niet specifiek genoeg.
Wij hadden het over de toetredende oproepen, de aspirant-omroepen, en
wat daarvoor de criteria zijn. Ik probeerde dat punt af te ronden.
Misschien kunnen wij daarna nog kijken naar andere aspecten, maar dit
was het onderwerp waarover ik praatte.
De heer Remkes (VVD):
Daar heb ik het dus ook over, over de geluiden van Omroep C, de
geluiden vanuit de TROS en een aantal andere signalen inzake wensen om
het eigen profiel zichtbaarder te maken dan op dit ogenblik het geval
is. In hoeverre stuit dat ofwel op de grenzen van de wet -- ik schat
in dat dat niet aan de orde is -- ofwel op de grenzen van het
programmeermodel? Dat is de vraag.
Minister Plasterk:
Maar daar heb ik een duidelijk antwoord op gegeven. Er zijn wat dat
betreft geen grenzen. Als een linkse omroep erin slaagt om binnen de
grenzen van het programmeermodel en de wet in uw ogen kennelijk dat
profiel aan te brengen, dan moet een omroep die een andere politieke
kleur wenst aan te nemen, dat ook kunnen doen.
De heer Remkes (VVD):
Dat betekent dus dat de minister zegt dat de geluiden van de
netcoördinator gisteravond in NRC Handelsblad flauwekul zijn.
Minister Plasterk:
Dat zijn mijn woorden niet. Ik heb het gezegd zoals ik het net heb
weergegeven. Een andere kwestie die er nog doorheen speelt -- de heer
Van Dam heeft daarover bij interruptie al het een en ander gezegd --
is dat er in een vorige periode, toen uw partij meen ik in de regering
zat, een proces in gang is gezet om te stimuleren dat VPRO, VARA en
NPS samen een aantal nieuwsprogramma's zouden maken. Dat heeft geleid
tot prachtige programma's, zoals Buitenhof.
De heer Remkes (VVD):
Ik vind het allemaal onzin wat nu beweerd wordt. Ik heb in mijn
inbreng gezegd dat, als je terugblikkend tot de conclusie komt dat
bepaalde dingen tot bepaalde onbedoelde effecten leidden, hierover
gepraat moet kunnen worden. Dat is de vraag die ik stel.
De voorzitter:
Hierna is het echt klaar. Als u elkaar niet begrijpt, kan ik daar ook
niets aan doen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Mag ik in aanvulling op de heer Remkes het volgende zeggen? Er zijn
netcoördinatoren, die uitzendschema's hebben. Zij maken een indeling
van de programmering. Dat wordt door omroepen als een knellend
keurslijf ervaren, zowel door de TROS als door Omroep C, die gisteren
in feite geïntimideerd werd door de netmanager. Die zei: het maakt
niet uit of jullie erbij komen, want er komt toch geen extra tijd voor
kunst en cultuur.
De voorzitter:
Nu uw vraag.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Kunnen wij daarop invloed uitoefenen door middel van de
prestatiecontracten?
Ik ben het wel eens met de heer Remkes die u vraagt om dat op papier
te zetten en in een brief naar ons toe te sturen, zodat wij goed zien
wat wij daar wel of niet over kunnen zeggen.
Minister Plasterk:
Daar heb ik al antwoord op gegeven. Het kan via de
prestatiecontracten. Overigens zit er in die prestatiecontracten een
grote portie cultuur. Ik heb ook al antwoord gegeven op de vraag of ik
het verstandig vind om tegen een omroep die vanuit een culturele
optiek programma's wil gaan maken, te zeggen: dat kunt u wel doen,
maar het zal niets veranderen aan de bestaande situatie. Ik vind dat
niet verstandig.
De heer Jasper van Dijk (SP):
De netmanager heeft dus gisteren in NRC Handelsblad voor zijn beurt
gesproken, laat ik het netjes zeggen. Dan vind ik het wel heel goed
dat wij over de prestatiecontracten een goed debat voeren.
De voorzitter:
Mijnheer Bosma.
De heer Bosma (PVV):
Voorzitter. De minister heeft natuurlijk formeel-juridisch gelijk als
hij zegt dat het wat de links-rechtsdiscussie betreft, helemaal aan de
omroepen is om dat in te vullen en dat hij daar niet over gaat. Er
staat echter ook iets anders in de Mediawet, namelijk -- en dan zeg ik
het even onjuridisch -- "van ons allemaal, voor ons allemaal". Dat is
dus eigenlijk een enorme paradox binnen de Mediawet. Erkent de
minister dat?
Minister Plasterk:
Ik erken dat het van en voor ons allemaal is. Ik heb ook in alles wat
ik hier zeg niet uw opvatting overgenomen dat alles wat op de publieke
omroep te zien is, links zou zijn. Dat is feitelijk niet waar. Ik heb
jaren onder een hoofdredacteur gewerkt bij een actualiteitenprogramma
die zei dat hij op de VVD stemde. Ik herken dat helemaal niet.
De heer Bosma (PVV):
Maar bent u het met mij eens dat er een paradox zit in de Mediawet?
Aan de ene kant ligt het primaat voor deze discussie bij de
omroepverenigingen. Dat lijkt mij logisch. Dat vloeit voort uit de
Mediawet. Aan de andere kant staat er "van ons allemaal, voor ons
allemaal", terwijl de minister geen middelen heeft om dat tweede deel
in te vullen.
Minister Plasterk:
Nee, maar dat is natuurlijk aan de Nederlandse bevolking. Als mevrouw
Peters zegt, geen lid te zijn van een omroep, dan denk ik: dat is
inderdaad een keuze die zij kan maken, maar zij zou ook kunnen
overwegen om wel lid te worden van een omroep. Als zij een bepaalde
omroep goed vindt, kan zij die omroep op die manier haar steun geven.
De heer Van der Ham is lid van drie omroepen. Iemand vroeg naar een
dubbel lidmaatschap. Ik vind daar niets op tegen. Als mensen door hun
lidmaatschap van twee of drie omroepen in twee of drie richtingen
steun willen betuigen, prima.
De voorzitter:
De minister vervolgt zijn betoog en wij houden het tempo erin. U hebt
naar ik hoop allemaal de groene agenda gezien?
Minister Plasterk:
De toets die zou moeten gebeuren moet nagaan of er sprake is van een
nieuwe stroming, of de programma's vernieuwend zijn en of er nieuwe
doelgroepen worden bereikt. Wij weten per 1 april wie er 50.000 leden
heeft, maar dat is pas definitief als het Commissariaat voor de Media
de administraties allemaal heeft gecontroleerd per 1 juli. 1 oktober
krijg ik advies van het Commissariaat voor de Media over de drie
criteria die ik net noemde en eind van dit jaar moet ik een besluit
nemen. Ik hoop dat alle aspirant-omroepen zich realiseren dat zij,
wanneer zij erkend worden, vijf jaar lang radio en televisie zullen
moeten maken. Dat is nog een hele klus. Ik wens ze daar op voorhand
heel veel succes mee. Dan kan vijf jaar later blijken of zij ook
werkelijk volledig tot het systeem gaan toetreden, of ze daar de leden
voor krijgen en of ze aan de criteria voldoen. Dat voor wat betreft
het toetreden.
Er zijn veel opmerkingen gemaakt over de achterdeur en over het
uittreden. Verschillende leden hebben erop gewezen dat het toch wel
lang duurt als bij een visitatie mocht blijken dat men niet meer doet
waar men er voor zit. Voor die evaluatie zijn er overigens ook
criteria. Ik noem ze toch even. Een omroep moet maatschappelijke steun
genieten, goede en gevarieerde programma's maken die in het totaal
passen, de programma's inkleuren vanuit de eigen identiteit, bijdragen
aan het bereik van verschillende doelgroepen en natuurlijk goed
samenwerken met de andere omroepen, want uiteindelijk draagt iedere
omroep bij aan het groter geheel. Dat zijn criteria die ook eerder al
zijn gebruikt. Zij worden ook in de huidige visitatie gebruikt.
Als een omroep in deze ronde een gele kaart krijgt, dan zou het
volgens verschillende leden van de Kamer geen vijf jaar moeten duren
voordat er een hernieuwde evaluatie van die omroepen plaatsvindt. Ik
ben dat met uw Kamer eens. Even het subtiele verschil: ik denk dat het
eens per vijf jaar evalueren van alle omroepen meer dan genoeg is.
Omroepen die een groene kaart krijgen, moeten pas vijf jaar later weer
geëvalueerd worden. Als echter ergens een gele kaart wordt uitgedeeld
-- wij hopen dat dit niet vaak zal gebeuren -- dan zegt uw Kamer dat
er dan sneller weer geëvalueerd zou moeten worden. Daar zijn twee
verschillende voorstellen over ingediend. In een voorstel staat dat je
na één jaar terug zou kunnen komen. Het andere voorstel gaat uit van
twee jaar later. Ik zou u willen vragen of u die voorstellen op wat
voor manier dan ook ineen kunt schuiven. Ik denk inderdaad dat het
praktisch is om het op twee jaar te zetten, al was het maar omdat de
programmeerschema's vaak al voor een jaar vooruit staan. Wanneer je
dus verbetering vraagt, is even ruimte nodig om die verbetering ook
haar beslag te laten krijgen.
Het tweede verschil tussen die twee voorstellen is dat het volgens een
van de voorstellen bij een tweede gele kaart een rode kaart moest
worden, terwijl het volgens het andere voorstel een rode kaart kon
worden, zodat ik als minister nog een discretionaire bevoegdheid houd.
Ik zou u willen voorstellen om het laatste te doen. Dan kan de
politiek er ook nog bij en eventueel om wat voor redenen dan ook
besluiten tot een verlenging. Anders wordt het een totaal automatisme.
Als u vanuit de Kamer komt met een voorstel waarin die twee elementen
zitten, dan lijkt mij dat een nuttige bijdrage.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter. De minister zegt dat het na twee jaar zou kunnen. Na twee
jaar blijkt dan bij de tweede visitatie dat het weer niet goed zit.
Gaan de consequenties dan meteen na die twee jaar tellen? Je gaat
immers een concessie aan die afloopt na vijf jaar. Betekent dat dan
dat die omroep na twee jaar stopt? Of zegt de minister: nee, dan laten
wij ze weten dat het na vijf jaar is afgelopen? Dat is mijn eerste
vraag. Mijn tweede vraag is: gaat de minister hetzelfde regime
toepassen op organisaties zoals de NOS en de NPS? Als daar een
visitatie is geweest, en die komen er, wat voor consequenties heeft
dat dan voor deze organisaties?
Minister Plasterk:
Voor het eerste wacht ik even het amendement vanuit uw Kamer af. Ik
denk inderdaad dat er rekening mee gehouden moet worden dat er mensen
werken bij omroepen. Je kunt een omroep niet van de ene dag op de
andere stopzetten. Ik kan mij er wel wat bij voorstellen dat er even
een moonlight-periode is. Aangezien je binnen een traject van vijf
jaar dan al twee hebt gehad, lijkt het mij in de rede liggen dat het
bijltje na afloop van de erkenningsperiode valt. Dat lijkt mij
redelijk. Maar nogmaals, het is een amendement vanuit uw Kamer, dus ik
neem aan dat ik in tweede termijn zal horen hoe u zich dat voorstelt.
Het tweede deel van uw vraag is hoe het zit met de taakorganisaties.
Dat is toch anders. Wij hebben een pallet aan omroepen. Hoe lief ze
mij ook allemaal zijn, als er eentje tussenuit zou vallen, wordt onze
publieke omroep niet onherstelbaar geschaad. Als zou blijken dat de
NOS het niet goed doet, kun je niet zeggen: dan sluiten wij die tent
maar. Je hebt het NOS Journaal en nog een aantal programma's wel echt
nodig als ruggengraat van de omroep. Ik zou daar geen parallel willen
trekken.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
U zegt nu: daar kunnen wij geen consequentie aan verbinden. Het enige
wat u kunt doen is de raad van toezicht naar huis sturen of zo. Is dat
dan de enige maatregel die u ter beschikking staat?
Minister Plasterk:
Ja, omdat wij voor bijvoorbeeld de NOS heel nadrukkelijk zeggen: die
verricht taken die essentieel zijn voor het voortbestaan van het
bestel. Dus als daar een directie op zit die een rode kaart krijgt,
dan moet er een nieuwe directie komen die het beter doet. Tegen een
van de omroepen zou je kunnen zeggen: er komen nieuwe omroepen bij en
er gaat ook wel eens een omroep af, maar dat kun je tegen de NOS
inderdaad niet zeggen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Dank voor de medewerking en het meedenken van de minister. Ik ben met
collega Van der Ham voorstander van twee jaar. Dat is ook wat in ons
amendement staat. De vraag is nu nog wel: wanneer gaat dit beginnen?
Wanneer is de eerste evaluatie waarna die twee jaar gaan lopen, mocht
er een gele kaart worden uitgedeeld? Wat ons betreft, moet dat niet na
2015 zijn. Dat mag eerder. Kan de minister daar een indicatie van
geven?
Minister Plasterk:
De huidige visitatieronde loopt nu. Daar komt in september een uitslag
van. Als er een gele kaart wordt uitgedeeld, dan kun je twee jaar
later wat doen, en dus ruimschoots voordien. Dan is de enige
resterende vraag nog: stel dat het over twee jaar weer negatief is,
wat doe je dan? Ik stel voor dat wij daar na afloop van de eerste
termijn nog even over nadenken. Dan kunnen wij daar in tweede termijn
op terugkomen. Ik wil mij ook even beraden op de vraag wat daar de
consequenties van kunnen zijn.
De heer Van der Ham (D66):
Voorzitter. Dank daarvoor. Het lijkt mij zinnig om even met de
ambtenaren van de minister te bezien hoe wij het amendement dusdanig
kunnen aanpassen dat wij een aantal elementen kunnen invoegen die de
heer Van Dam en de minister er graag in willen hebben. Ik heb nog een
technisch of juridisch vraagje. Mocht de evaluatie van een omroep in
september negatief zijn en er wordt een gele kaart uitgedeeld, terwijl
deze wet nog niet door de Eerste Kamer is, kan een omroep zich dan
beroepen op het feit dat de wet eigenlijk nog niet in werking is? Kan
men op basis daarvan een eventuele tweede slechte evaluatie
aanvechten?
Minister Plasterk:
Dat zou ik even moeten checken.
De heer Van Dam (PvdA):
Ik dank de minister voor zijn woorden. Ik wil hem enkele verhelderende
vragen stellen om te zien of ik in ieder geval mijn amendement van
tafel kan halen. Ik wil ook nog even naar het amendement van de
collega's kijken. Mijn eerste vraag betreft het amendement van de
heren Van Dijk en Van der Ham. Daarin staat dat in elk geval binnen
twee jaar na een evaluatie de volgende evaluatie moet plaatsvinden.
Mijn interpretatie is dat het dus ook sneller kan wanneer het urgent
is. Onderschrijft de minister dat?
In het amendement van de heren Van der Ham en Van Dijk staat dat de
minister een erkenning kan intrekken. De minister heeft hierover
opgemerkt dat hij een discretionaire bevoegdheid houdt. Ik neem aan
dat de afspraak luidt dat de minister na een tweede evaluatie in
principe de erkenning zal intrekken en dat hij hooguit omstandigheden
kan meewegen. Ik begrijp in dat geval dat het geen automatisme moet
zijn, omdat je in dat geval de beslissing eigenlijk al bij de
visitatiecommissie legt. Het is verstandig dat de minister daarop nog
een check verricht.
De minister zei zojuist dat het intrekken van de erkenning er in de
praktijk wellicht toe zal leiden dat men de hele erkenningsperiode
uitzit om de zaak af te bouwen. Dan zijn wij weer terug bij de
oorspronkelijke situatie. Zie ik het verkeerd dat je dan gewoon vijf
jaar lang zou kunnen doorfunctioneren?
De voorzitter:
Het woord is aan de minister voor het antwoord op deze drie vragen.
Minister Plasterk:
Op de laatste vraag had ik al antwoord gegeven. Ik heb zojuist gezegd
dat ik er in de tweede termijn op wil terugkomen hoe wij het aan het
einde zouden moeten doen. Ten aanzien van het "kan" is dat inderdaad
de interpretatie die ik eraan wil geven. In principe betekent twee
gele kaarten een rode kaart. Anders hebben wij dit hele circus niet
nodig. Maar er bestaat ruimte om daarvan, om welke reden dan ook, af
te wijken. Als wordt vastgesteld dat een tweede evaluatie binnen
maximaal twee jaar moet plaatsvinden en daaruit de vraag voortvloeit
of het dan ook eerder kan, luidt daarop het antwoord: "ja". Ik kan mij
voorstellen dat een omroep die een gele kaart heeft gekregen het zelf
op prijs stelt. Wanneer zij het kunnen fiksen, hebben zij mogelijk
liever dat wij na een jaar opnieuw komen kijken of het in orde is. Dan
kunnen zij immers weer rustig verder werken. Er bestaat geen enkele
reden om het dan verplicht uit te stellen.
De heer Remkes (VVD):
Ik ben altijd voorstander van discretionaire bevoegdheden van
ministers onder parlementaire controle. Ik sluit aan bij de woorden
van collega Van Dam. Ik adviseer de minister om bij het nazoekwerk dat
nu nog wordt verricht, in ieder geval te voorkomen dat een situatie
kan ontstaan waarin het er materieel op kan neerkomen dat de zaak nog
tien jaar door loopt. Misschien dat de minister de variant dat na drie
jaar wordt geëvalueerd en na nog eens twee jaar de knoop definitief
wordt doorgehakt, ook nog even kan laten nagaan. Dat valt dan samen
met de periode van vijf jaar.
De opmerkingen die de minister heeft gemaakt over de NPS waren mij
niet helemaal duidelijk. Het kan toch niet het geval zijn dat daarvoor
een raar uitzonderingsregiem zou gelden?
Minister Plasterk:
Ik heb zojuist gezegd dat de eerste evaluatie in september plaats zal
vinden. Dat zal zelfs nog eerder zijn. Hij komt al in april. Maximaal
twee jaar daarna moet de tweede visitatieronde plaatsvinden. Dat lijkt
mij prima.
Ten aanzien van de taakomroepen heb ik het antwoord al eerder gegeven.
Deze staan apart in de wet omdat wij van mening zijn dat zij een taak
vervullen die wij niet kunnen missen. Dat is dus een andere situatie
dan geldt voor de ledenomroepen. Maar de heer Remkes en ik denken hoe
dan ook verschillend over de status van ledenomroepen. Ik vrees dat
wij elkaar op dit punt niet zullen kunnen overtuigen.
De heer Remkes (VVD):
Dat heeft er niet zo veel mee te maken.
Minister Plasterk:
Oké.
De heer Atsma (CDA):
Ik vind, overigens net als de heer Remkes, dat je uiteraard de
taakorganisaties op dezelfde manier kunt beoordelen. Het gaat daarbij
niet zozeer om de vraag welke naam je op de organisatie hangt, als wel
om de vraag wat deze organisaties doen. Je vindt voor het werk dat
deze organisaties doen altijd een ander. Als er morgen twee kranten
omvallen, staat er overmorgen een nieuwe paraat om het gat te vullen.
Hetzelfde geldt voor de taakorganisaties. Dit bepalen wij zelf. Ik
adviseer de minister echter dringend om ook alle juridische
implicaties van het amendement van mijn collega's op een rij te
zetten. Wij geven immers een erkenning voor vijf jaar. Het is volgens
mij zeer de vraag of wij binnen deze vijf jaar de spelregels kunnen
veranderen. Misschien kan het wel, maar ik adviseer de minister om dat
op een rij te zetten. Ik verwacht van hem dat hij dit de Kamer vóór
dinsdag bekendmaakt. Dinsdag stemmen wij immers over dit wetsvoorstel.
Dit kan leiden tot grote complicaties. Ik schat in dat ...
De voorzitter:
Mijnheer Atsma, wij zouden het kort houden.
Minister Plasterk:
Absoluut; ik had al toegezegd om dit te bezien. Ik maak geen
uitzondering voor de NPS. Als die een negatieve beoordeling krijgt,
moet de raad van bestuur ervan opstappen. Dat is helder; ik had dat
mijns inziens al gezegd. Dat over de achterdeur, de ingang en de
uitgang. Hiermee is er een reële achterdeur gecreëerd die er eerder
niet was.
Mijn uitgangspunt bij het programmaversterkingsbudget was, dat ik op
dat punt geen wijziging in de bestuursverhoudingen wilde aanbrengen.
Op twee manieren heeft de Kamer gevraagd om dit te veranderen. Het
versterkingsbudget ligt nu op 25% plus 5% voor nieuwe diensten.
Enerzijds heeft mevrouw Peters gevraagd waarom dit niet naar 40% kan.
Anderzijds vraagt de heer Voordewind waarom de som niet met 5% kan
worden verminderd. Het laatste zou een reële vermindering betekenen
van het programmaversterkingsbudget. Ik ontraad dat. Mijns inziens
moeten wij de huidige verhoudingen handhaven. Ik heb alleen het schot
verwijderd tussen het programmaversterkingsbudget van 25% en het
budget voor nieuwe diensten van 5%. Ik heb dat gedaan omdat ik denk
dat dit de raad van bestuur iets meer mogelijkheden biedt om middelen
optimaal aan te wenden. Als dit echter onoverkomelijke bezwaren
oplevert, moeten wij het schot opnieuw aanbrengen. Dat heeft mijn
voorkeur niet. Ik wil echter in ieder geval nu geen veranderingen
willen aanbrengen in de balans tussen ledenomroepen en raad van
bestuur. Ik ontraad dus voorstellen die in die richting gaan.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Hoe beoordeelt de minister dan de uitspraken van de vorige minister?
Die zei: wij gaan dit specifiek bij het programmaversterkingsbudget
betrekken, maar vanaf het moment dat de omroepen dat zelf kunnen doen,
moeten zij dat zelf kunnen doen.
Minister Plasterk:
Volgens mij was de staatssecretaris daarvoor verantwoordelijk. Ik kan
alleen staan voor mijn eigen opvattingen hierover. Ik beoog met de
nieuwe Erkenningswet niet, nu een verandering aan te brengen in de
balans tussen het budget voor de ledenomroepen en dat van de raad van
bestuur. Het geld komt overigens uiteraard via de raad van bestuur
altijd weer bij de ledenomroepen terecht. Het gaat immers alleen om de
bestemming van het geld.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
De minister zegt dat dit bij de raad van bestuur moet blijven.
Voorziet hij een moment waarop de omroepen dit ook zelf kunnen doen en
waarop wij het budget alsnog kunnen doorsluizen?
Minister Plasterk:
De raad van bestuur legt accenten met het programmaversterkingsbudget
van 25%. Mevrouw Peters noemde een aantal van deze accenten, zoals het
programmeren voor minderheden en voor de jeugd. Mijns inziens zijn dat
waardevolle accenten. Het leggen van die accenten leidt volgens mij
tot een rijkere programmering. Ik wil daarom de huidige situatie
handhaven.
Mevrouw Peters (GroenLinks):
Het antwoord op de vraag wat de hoogte moet zijn van het
programmaversterkingsbudget en wat daarmee de onderhandelingspositie
moet zijn van de raad van bestuur ten opzichte van de
omroepverenigingen, hangt af van het antwoord op de vraag wat je met
het programmaversterkingsbudget wilt doen en hoe belangrijk je dat
vindt. Hoe belangrijk vindt de minister dat? Als wij een antwoord op
die vraag weten, kunnen wij bepalen of de onderhandelingspositie
waarvoor nu is gekozen, een juiste is. Als je het huidige media-aanbod
bekijkt, wordt de implementatie van een aantal doelen nu een beetje
bedreigd. Dat pleit ervoor om de verhouding wat te veranderen en meer
geld naar het programmaversterkingsbudget te schuiven.
Minister Plasterk:
Ik heb de doelen genoemd. Ik denk dat deze nu goed met elkaar in
balans zijn. Ik vind het dus niet verstandig om nu bijna het halve
budget via het programmaversterkingsbudget te sturen. Overigens had ik
de indruk dat als er een verschuiving vanuit de Kamer zou komen, het
eerder de andere kant op zou gaan, dus misschien hebben wij hier ook
mooi een balans.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Peters.
Mevrouw Peters (GroenLinks):
Ik heb nog een verhelderende vraag. Als ik de inhoud van het
wetsvoorstel goed begrijp, worden de doelen voor het
programmaversterkingsbudget er nu juist uitgehaald. Klopt dat? Zo ja,
wat is dan ...
Minister Plasterk:
Dat klopt inderdaad. De explicitering wordt eruit gehaald. Dat geeft
de raad van bestuur iets meer ruimte om accenten te plaatsen.
Overigens kunnen wij natuurlijk via de programma-afspraken altijd
aangeven -- dat werd zojuist ook al genoemd -- dat er misschien meer
cultuur in moet. Op deze manier wordt de mogelijkheid daartoe
geschapen.
De voorzitter:
Mevrouw Peters, maakt u uw vraag maar af.
Mevrouw Peters (GroenLinks):
Mijn vraag was: waarom zijn die doelen eruit gehaald? Een reden
daarvoor zou kunnen zijn dat die doelen al lang zijn gehaald en dat
het niet langer doelen zijn. Als dat daarentegen niet de reden is, dan
moeten de doelen er vanwege een bijzondere reden uit zijn gehaald;
eigenlijk vroeg de Raad van State daar ook naar. Ik heb stellig de
indruk dat de doelen onvoldoende worden gehaald, met name de
programmering voor jongeren en voor minderheden. Dat vormt dus reden
te meer om die doelen te behouden.
Minister Plasterk:
Ik ben het met u eens dat die doelen niet zijn gehaald. Dat is dus
zeer zeker niet de reden om de explicitering eruit te halen. In het
wetsvoorstel stond "een opsomming van een aantal doelen,
bijvoorbeeld". Wij vonden het echter beter om via de
programma-afspraken proberen zulke accenten aan te brengen, in plaats
van het noemen van voorbeelden in de wet. In zijn algemeenheid is het
aan de raad van bestuur om in wijsheid te besluiten waar op dat moment
het accent wordt gelegd. Als u in het wetsvoorstel meende te lezen dat
de doelen zijn bereikt of minder belangrijk worden gevonden, dan zeg
ik u dat dit niet de bedoeling is.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
Minister Plasterk:
Dan kom ik nu toe aan de 39f-omroepen, die op kerkelijke basis met
name heilige missen, kerkdiensten en andere erediensten uitzenden.
In de schriftelijke antwoorden heb ik al aangegeven dat ik niet beoog
om hier nu een nieuw punt te maken van de scheiding van kerk en staat.
Ik wil dit pleidooi ook bij de Kamer neerleggen, waarbij ik me met
name richt naar de liberalen hier, van wie het voorstel afkomstig is.
Het is gedaan door een Kamerlid die zeker geen kerkganger is, dus dat
is helemaal niet mijn achtergrond. Ik constateer echter dat er al
tientallen jaren omroepen zijn die samen, naar ik meen, 3,5% van de
totale zendtijd vullen en dat grotendeels op zondagochtend doen. Dit
heeft alle liberale regimes ook overleefd. Eerdere kabinetten hebben
nooit de bijl aan die wortel gezet.
Ik vraag de Kamer de 39f-omroepen overeind te houden. Reden hiervoor
is dat ik mensen die hun hele leven naar de kerk zijn gegaan, maar dat
op een gegeven moment niet meer kunnen omdat zij slecht ter been zijn,
de service wil bieden van een kerkdienst op tv, en niet omdat ik een
speciale status voor kerken wil. Nu zou je kunnen zeggen dat die
mensen die kerkdienst ook via internet kunnen volgen, maar voor hen is
dat is niet altijd zo gemakkelijk. Door het bieden van die service
kunnen die mensen ook op dat moment in hun leven op zondagochtend het
gevoel hebben dat zij onderdeel zijn van die geloofsgemeenschap.
Wij kunnen deze discussie heel erg op de spits drijven, en zeggen "ja
maar, is dat wel scheiding van kerk en staat?"; wij kunnen er heel erg
moeilijk over doen. Aan de andere kant kunnen wij voor die 3,5% op
zondagochtend ook zeggen: laat het zo. De heer Van der Ham suggereerde
het niet nu te doen, maar pas over vijf jaar. Maar waarom zou je je
oude schoenen weggooien als je nog geen nieuwe schoenen hebt? De heer
Van der Ham zei tevens "ja maar, wij willen ook niet dat die
kerkdiensten verdwijnen, maar dat moet dan maar geregeld worden door
de KRO en de NCRV". Wij moeten echter eerst maar eens zien of die
omroepen dat willen doen. Wij kunnen hier namelijk niet zomaar
verordonneren dat de KRO voortaan op zondagochtend die diensten
uitzendt.
Ik heb al aangegeven voor de lange termijn te gaan. Sowieso wordt voor
een volgende erkenningsperiode naar het systeem gekeken. Als de Kamer
wil dat daar de 39f-omroepen bij betrokken worden, dan is dat open. Ik
vind het echter onverstandig om nu al te besluiten de RKK, de BOS, de
Humanistische Omroep en andere kerkelijke omroepen de nek om te
draaien, zonder dat wij de oplossing voor het probleem kennen. Ik
ontraad dat dus.
De voorzitter:
Punt gemaakt.
De heer Bosma (PVV):
De minister karakteriseert de 39f-omroepen als heilige missen op
zondagochtend, et cetera. Een van die omroepen betreft de Nederlandse
Islamitische Omroep. Deze heeft weliswaar op levensbeschouwelijke
grond de 39f-erkenning heeft gekregen, maar zeer politieke,
wereldlijke uitzendingen maakt over de hoofddoekenbrigade,
islamofobie, de Gazastrook en mijn eigen partij komt ook vaak aan de
orde. Overigens bedank ik de NIO hartelijk voor dat laatste.
Illustreert dit het feit wellicht dat de islam helemaal geen
godsdienst is? Of vindt u dit wellicht heel goed om wereldlijke
uitzendingen te maken op basis van een religieuze achtergrond?
De voorzitter:
Punt gemaakt.
Minister Plasterk:
De twee grote 39f-omroepen die onder de A-categorie vallen, zijn de
katholieke en de protestante. Daarover gaat de bulk van de discussie.
Daarnaast is er op basis van de gelijkheid ook een humanistische
levensbeschouwelijke omroep. Die zendt zo af en toe eens wat uit. Ik
zie daar niet zo vaak wat van, want die zit in de categorie C. Dat
geldt ook voor de Boeddhistische Omroep Stichting. De islamitische
stroming valt onder categorie B. Die is dus kleiner qua zendtijd dan
de katholieke en de protestante, maar groter dan de boeddhistische.
Die hebben vervolgens het recht om hun zendtijd op hun manier te
vullen, binnen de grenzen van de wet. Anders wordt er natuurlijk
ingegrepen.
De heer Bosma (PVV):
Als je op basis van een religie zendtijd krijgt, dan moet je die
zendtijd toch ook wijden aan religie?
Minister Plasterk:
Dat ben ik met u eens, maar als je dat loslaat op het humanisme, dan
wordt het ook een ingewikkelde kwestie. De reden die de wetgever
altijd heeft gehad om dit zo in te stellen, ligt vooral in die twee
grote groepen: de katholieken en de protestanten, die op zondagochtend
een kerkdienst willen uitzenden. Vervolgens is er kennelijk in het
verleden gezegd: dan moet je dat ook toepassen op andere
levensbeschouwelijke stromingen. Dat lijkt mij logisch. Je kunt
zeggen: humanisme kan ook bij de TROS worden ondergebracht, want
daarop is de redenering die ik net gaf, niet van toepassing. Dat ben
ik met u eens, maar dat is dan min of meer de logische consequentie.
De heer Remkes (VVD):
De minister bezigt de redenering: het is al tientallen jaren zo. Van
een vooruitstrevende sociaaldemocraat verwacht ik dat soort argumenten
niet. Ik verwacht van een vooruitstrevende sociaaldemocraat dat hij
analyseert en doordenkt of er varianten zijn. Dat hoor ik de minister
allemaal niet zeggen. Hij beroept zich op het verleden: het was altijd
al zo. Dat is kenmerkend voor de argumentatie van de minister in zijn
algemeenheid. Ik ben daar niet van overtuigd.
Minister Plasterk:
Mijn eerste argument was een inhoudelijk argument, namelijk: het is
een service aan mensen die slecht ter been zijn en die kerkdiensten
willen bijwonen. Ik constateer dat u daar beiden in vorige
regeerperiodes nooit iets aan hebt willen veranderen. Nogmaals: dat is
geen reden om het zo te houden, maar ik vond het interessant om die
kanttekening te plaatsen. Meer was het niet.
De heer Van der Ham (D66):
Ik vind de reactie op het amendement een beetje bevreemdend. Er staat
uitgebreid in dat wij erkennen dat kerkdiensten en andere
levensbeschouwelijke programma's vooral op de publieke omroep moeten
blijven. Hoe organiseren wij dat echter? Ik heb de suggestie gedaan om
dat door de NOS te laten organiseren. Zij vraagt dan aan haar redactie
om een en ander te doen. Dat is toch een heel mooi model? Dan kan dat
allemaal gebeuren zoals u dat schetst? Dat ziet u toch in dat
amendement?
Minister Plasterk:
In het amendement wordt voorgesteld, weliswaar met een latere
inwerkingtreding, om per heden de omroepen stop te zetten.
De heer Van der Ham (D66):
Dat is niet waar. In het amendement staat dat de erkenning voor de
komende vijf jaar gewoon staat, maar op dit moment nemen wij het
besluit dat er binnen vier jaar een nieuw model moet komen waarin een
en ander meer wordt geïntegreerd in bijvoorbeeld de NOS, of op een
andere manier. Dat staat er. Dan gaat u met de betrokkenen in overleg,
zodat die programma's kunnen bestaan. Wat er wordt aangeboden, is zeer
divers. De heer Bosma had het over politieke programma's. De Joodse
Omroep gaat koosjer koken. Ik zie die programma's wel eens. Dat mag
allemaal. Laat het vooral bestaan. Moet daar nu echter een aparte
omroep voor bestaan? Wat mij betreft niet. De oproep aan u, waar u
veel tijd voor heeft, is: ga dat eens uitzoeken en zorg ervoor dat dit
heilig huisje in ieder geval wordt aangepakt. Daar wordt immers bijna
nooit over gesproken.
Minister Plasterk:
Ik vraag u om nu niet bij hamerslag te besluiten om dat heilig huisje
sowieso te slechten, maar om te bekijken hoe wij hiermee willen omgaan
in een volgende erkenningsperiode. Als u die wens uitdrukkelijk in een
motie wilt vastleggen, dan vind ik dat toch een andere zaak dan dat
wij nu besluiten om deze omroepen stop te zetten.
De heer Van Dam (PvdA):
Hebben wij samen de bereidheid om de komende vier, vijf jaar discussie
te voeren over de vraag hoe wij deze taken borgen, zonder dat op de
huidige manier te doen?
Minister Plasterk:
Mijn vraag aan u is: kunnen wij niet bekijken of er mogelijkheden zijn
om de taken op een andere manier te borgen, zonder nu vast te leggen
wat daar wel of niet de mogelijkheden voor zijn?
De voorzitter:
Ik vraag de minister om daar in tweede termijn op terug te komen en nu
zijn betoog te vervolgen.
Minister Plasterk:
Ik ga nu proberen in hoog tempo de vragen en opmerkingen van de leden
te doorlopen.
De heer Bosma heeft uitgebreid gesproken over pluriformiteit. Daar heb
ik in de algemene ronde op gereageerd. Hij suggereerde dat
aspirant-toetreders, als ze ooit surseance van betaling hebben
aangevraagd, om die reden niet in aanmerking kunnen komen. Ik vind dat
niet juist.
Wij eisen wel dat men financieel gezien stevig in de schoenen staat
als men wil toetreden, maar elke Nederlandse organisatie heeft het
recht, uitstel van betaling aan te vragen en die al dan niet te
krijgen. Als men financieel gezien levensvatbaar is wanneer men zich
aan de poort van de omroep meldt, dan vind ik dat men het recht heeft
om toegelaten te worden.
De heer Bosma heeft gevraagd of de criteria voor toetreders in de wet
stiekem zouden zijn bedoeld om bijvoorbeeld Wakker Nederland de deur
te wijzen. Dat is nadrukkelijk niet het geval. De criteria zijn
dezelfde als in eerdere rondes, en zijn niet bedoeld en hebben niet de
strekking om nieuwe toetreders uit te sluiten. Er wordt bijvoorbeeld
gesproken van "maatschappelijke stromingen". Wanneer een organisatie
zichzelf aandient en te kennen geeft, van opvatting te zijn dat men
een maatschappelijke stroming is, bijvoorbeeld vanuit een politieke
visie, zoals hier het geval is, zie ik niet hoe dat schuurt met wat
hier staat.
Verder heeft de heer Bosma een vraag gesteld over de Wereldomroep. De
Wereldomroep is ooit opgericht met een drietal doelstellingen. In de
eerste plaats het informeren van Nederlanders in het buitenland, in de
tweede plaats het informeren van het buitenland over Nederland en in
de derde plaats het überhaupt bijdragen aan het verstrekken van
informatie over democratie en rechtsstaat. Ik ben het met de heer
Bosma eens dat de eerste doelstelling minder belangrijk is geworden.
Nederlanders in het buitenland kunnen via internetcafés te weten komen
wat er in het vaderland speelt. De tweede doelstelling, het geven van
een beeld van Nederland, wordt in elk geval door BZ belangrijk genoeg
gevonden om nog steeds mee te willen betalen aan de Wereldomroep. Ik
wil ook aandacht vragen voor de derde doelstelling. Via de
Wereldomroep zijn wij in niet-democratische landen in staat om mensen
andere informatie over de wereld te geven, die vaak ook minder
gemakkelijk technisch gefilterd kan worden dan bijvoorbeeld bij
internet het geval is. Daarom worden in de Arabische wereld de
uitzendingen van de Wereldomroep -- die vaak zelfs in het Arabisch
zijn -- op prijs gesteld, omdat het een andere informatiebron betreft
voor landen waar geen vrije omroep bestaat.
De Wereldomroep is in 2006 geëvalueerd. De evaluatie is de Kamer
toegezonden, maar heeft haar geen aanleiding gegeven om in te grijpen.
Ik wil daarom bepleiten dat de Kamer geen voorstellen steunt om de
stekker uit de Wereldomroep te trekken.
De heer Bosma (PVV):
Als de eerste functie van de Wereldomroep is vervallen, namelijk het
verschaffen van Nederlandstalige informatie aan Nederlanders in het
buitenland, dan begrijp ik dat op korte termijn de Nederlandstalige
radio-uitzendingen en de Nederlandstalige websites van de Wereldomroep
kunnen worden gestaakt. Dat vind ik goed nieuws.
Minister Plasterk:
Ik heb gezegd: minder belangrijk geworden. Ik constateer dat door
Nederlanders die woonachtig zijn in het buitenland wel naar de
Wereldomroep wordt geluisterd. Er wordt gekeken of de Wereldomroep die
mensen bereikt, en dat is het geval. Ik ben het met u eens dat dit
accent minder is geworden.
De heer Bosma (PVV):
Toen de Wereldomroep vlak na de oorlog werd gesticht, bestond er geen
gezamenlijkheid. Je had allerlei losse zuiltjes, dus er moest een
aparte organisatie worden gecreëerd. Tegenwoordig is wel sprake van
gezamenlijkheid, zoals bij Radio 1. Is het niet veel gemakkelijker om
Radio 1 de functie van de Wereldomroep te laten vervullen?
Minister Plasterk:
Het betreft een andere expertise. De Wereldomroep zendt immers ook in
andere talen uit. Ik stel voor, bij een volgende evaluatie van de
Wereldomroep daar nog eens op terug te komen en niet de Wereldomroep
nu uit het water te schieten.
Voorzitter. De heer Jasper van Dijk heeft gevraagd of Educom in gevaar
komt door een lager vast budget. In het wetsvoorstel wordt helemaal
niets veranderd aan een verdeling tussen vast budget en het
programmaversterkingsbudget. In de huidige wet staat al dat Educom
recht heeft op 75% en dat wordt in deze 70%, dus dat verandert iets.
Daarnaast kan Educom aanspraak maken op het
programmaversterkingsbudget. Dit jaar kreeg Educom in de praktijk op
voorhand 100%. Ik vind het redelijk dat Educom onder gelijke condities
gaat werken als de NPS en de omroepverenigingen. Het is wel van belang
dat de raad van bestuur daar rekening mee houdt, in het bijzonder met
de kenmerken van een taakorganisatie zoals Educom. Ik kan mij
bijvoorbeeld voorstellen dat de raad van bestuur van Educom afspraken
maakt over de continuïteit van Schooltv. De avondprogrammering voor
volwassenen varieert meer en kan meer in samenhang met het aanbod van
andere omroepen worden gezien. Ik zie geen reden om Educom meer vast
budget te geven dan andere omroepen, of meer dan in de huidige wet het
geval is.
De heer Jasper van Dijk vroeg naar de programmaraden. Daarop kom ik
binnenkort in een brief terug, waarbij ik ook in zal gaan op de
positie van Digitenne. Het probleem daarbij is dat ik tussen het
Scylla en het Charybdis moet doorvaren, met aan de ene kant de wens
van de Kamer om meer programmaraden in te richten en aan de andere
kant de door de Europese Commissie ambtelijk verstrekte informatie,
dat men het huidige stelsel al in strijd vindt met de vrijheid van het
aanbieden van diensten. Men zal zeker niet akkoord gaan met een
uitbreiding daarvan. Ik weet niet of ik daaruit ga komen. Ik zoek naar
een oplossing en stuur de Kamer binnenkort een brief over de stand van
zaken.
Verder vroeg de heer Van Dijk naar het verbod op de snoepreclame. Ik
geloof dat wij daarover eerder in een AO een gesprek hebben gehad. De
heer Van Dijk wees er toen op dat wij nu de alcoholreclame tot 21.00
uur hebben verboden. Nu was het de beurt aan snoep. Ik heb toen al
gezegd dat ik dat toch anders vind liggen. Alcohol is bij elke dosis
een vergif voor kinderen, terwijl snoep zoals een pannenkoek of een
chocoladereep -- als je je tanden poetst -- niet zo ernstig zijn. Ik
ben er echt tegen om wenselijk gedrag via een verbod op reclames in de
hand te gaan werken. Het aanspraak maken op zelfregulering, in alle
soorten maten en gradaties, vind ik goed. Voor mij ligt toch de grens
bij een verbod. Ik ben mij ervan bewust dat ik daarover anders denk
dan de heer Van Dijk en wellicht een ander lid van de Kamer.
De heer Van Dijk vroeg naar de dalende ledentallen. Ik heb het even
naast elkaar gelegd. Tussen 1992 en 2004 is het ledental van de omroep
als geheel niet dramatisch gedaald. Het is gegaan van 3,8 miljoen naar
3,3 miljoen. Het is iets gedaald, maar laten wij dat niet
dramatiseren. Wel is BNN er met 216.000 leden bijgekomen, naast LLiNK
en MAX. De ledenaantallen van de meeste traditionele omroepen zijn dus
gedaald. Je kunt dat ook als levensvatbaarheid van het systeem zien.
De AVRO is bijvoorbeeld van 600.000 naar 392.000 leden gegaan. De NCRV
ging van 500.000 naar 360.000 leden. Daar zijn dus wel grote klappen
naar achteren gemaakt.
Dan vroeg de heer Van Dijk naar de betalingscode voor de publieke
omroep. De publieke omroep is daarmee werkelijk druk bezig geweest.
Een voorstel voor de code zal mij snel bereiken. Binnen afzienbare
tijd heb ik dat voorstel en ga ik erop reageren. Het is nu maart. Dit
voorjaar moet in dat verband in ieder geval actie te zien zijn. Wij
kunnen dan ook een debat houden over de vraag waartoe die code zich
uitstrekt. Zoals de heer Van Dijk weet, zijn wij Rijksbreed bezig om
alle bestuurders in de publieke sector onder een beloningsregime te
brengen. Dat wordt door Binnenlandse Zaken gecoördineerd. Strikt
genomen gold dat niet voor anderen dan bestuurders. Zoals wij echter
eerder hier in de Kamer hebben besproken, willen wij bij de publieke
omroep ook anderen dan bestuurders daaronder brengen. Vervolgens zal
nog een andere discussie ontstaan, maar ik stel voor die te voeren op
het moment dat wij in de Kamer over die code praten. Die discussie zal
gaan over hoe het dan met de ingehuurde diensten gaat. Mag Marco
Borsato dan ook niet meer verdienen? De vraag is hoe wij daarmee
omgaan.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik heb een korte vraag. De code krijgen wij in het voorjaar; daarmee
ga ik akkoord. Dan heb je nog de wet, voor het maximumsalaris voor de
bestuurders. Ik heb echter de indruk dat ook daar vanuit het kabinet
wat vertraging ingeslopen is. Op het gebied van onderwijs heb ik aan
de staatssecretaris gevraagd om dat voor de zomer te regelen. Kan dat
ook bij de omroep voor de zomer lukken? Ik doel op het maximumsalaris
bij de omroep voor de bestuurders, dus niet voor de artiesten.
Minister Plasterk:
Ik ga ervan uit dat de publieke omroep in die code de bestuurders
betrekt. Dat is eenvoudig, omdat de bestuurders sowieso gebonden zijn
aan de Balkenendenorm zelf. Niets is eenvoudiger dan dat nog eens een
keer in de code vast te leggen. Het is antwoord is dan dus
bevestigend. Het zou echter ook kunnen dat de publieke omroep, omdat
men het nog voorstel nog niet heeft gezien en het voor bestuurders
sowieso via de wet zal worden geregeld, denkt dat men uitsluitend
vraagt om het voor niet-bestuurders te doen. Ik ga er echter vanuit...
Ik probeer ergens een knikkend gezicht te ontwaren.
De voorzitter:
Anders komt het in de tweede termijn.
Minister Plasterk:
Ik zal er in de tweede termijn nog op terugkomen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik probeer het nog één keer. U hebt altijd gezegd: voor bestuurders ga
ik een wettelijk maximum regelen.
Minister Plasterk:
Maar dat is een zaak voor de minister van Binnenlandse Zaken. Die
regeling gaat namelijk voor de gehele overheid gelden. Over de termijn
die hierbij in acht wordt genomen, moet u echt met mijn collega van
Binnenlandse Zaken spreken. Misschien kan ik u toch gelukkiger maken.
Als de code voor de publieke omroep voor alle betrokkenen daar gaat
gelden, zijn wij niet meer afhankelijk van het tempo dat bij het
opstellen van de regeling voor de gehele overheid wordt betracht. Ik
kan u dan toezeggen dat ik dit voorjaar met een voorstel kom.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Nee, daar ben ik geen voorstander van. Ik ben voorstander van een
wettelijk maximum. Dat biedt helderheid. Ik geef verder aan dat uw
collega mevrouw Van Bijsterveldt heeft gezegd dat zij met de minister
van Binnenlandse Zaken zou spreken over versnelling bij het afleggen
van dit traject. U begrijpt dat ik die versnelling ook wil betrachten
voor de regeling voor de omroepen, zodat wij snel helderheid hebben.
Minister Plasterk:
Nogmaals, ik meen u in tweede termijn te kunnen toezeggen dat die
versnelling niet eens hoeft, omdat wij sowieso al doen wat u wilt.
Voorzitter. Ik dank de heer Van der Ham voor zijn steun op een aantal
punten. Over het programma Versterkingsbudget heb ik gesproken en
daarbij de vraag gesteld om dat te houden zoals het nu is. Ik wil dat
dus beleefd aanbevelen.
De heer Van der Ham heeft voorts gevraagd of ik fusies tussen omroepen
kan stimuleren. Ik ben het eens met de heer Remkes dat met het huidige
stelsel die fusies niet worden gestimuleerd. Ik beoog dat ook niet. De
omroepen hebben honderdduizenden leden en hebben bestaansrecht op
zichzelf. Op andere gebieden zijn wij juist voor een fusietoets om
meer fusies te voorkomen. Dus ik beoog niet het bevorderen van fusies.
Over het bestaan van dubbele lidmaatschappen heb ik geen informatie,
maar ik zou met gegevens daarover ook niet veel doen. Ik vind het
namelijk op zichzelf prima dat mensen dubbele lidmaatschappen hebben.
Veder ben ik niet voor de fusie van de taakorganisaties.
De heer Van der Ham (D66):
De vraag over de dubbele lidmaatschappen was mij niet ingegeven omdat
ik daarop tegen zou zijn. Ik wilde weten hoe representatief de
publieke omroep is. Zij beroept zich namelijk op een explosief hoog
ledental. Echter, sommige mensen zijn ook lid van andere omroepen. Dat
vind ik overigens prima. Ik ben zelf ook lid van meerdere omroepen,
maar het feit van de dubbele lidmaatschappen zorgt voor een
relativering. Dit gegeven betrekken bij het onderzoek waarom met
bijvoorbeeld de motie-Vendrik wordt gevraagd, lijkt mij het minste.
Dit is echt een nieuw element, verleken met de situatie van een aantal
jaren geleden.
Minister Plasterk:
Het lijkt mij interessant om hierover informatie in te winnen. Wij
moeten wel eerst nagaan hoe moeilijk het is om die te verkrijgen, maar
ik ben het met u eens: dit is een interessant punt.
U stelde vervolgens een vraag over de financiering van de lokale
omroep. Vorig jaar heb ik bij de behandeling van de mediabegroting
gezegd op dit onderwerp terug te zullen komen. Gisteren heb ik de
Kamer reeds per brief geïnformeerd over de stand van zaken. Het
standpunt van de VNG is dat de middelen voor de lokale publieke omroep
via een integratie-uitkering zouden moeten worden verdeeld. Daarmee
wordt in feite voorgesteld om de aanwending van deze middelen te
monitoren, dus om te laten zien hoeveel geld naar die omroepen gaat.
Ik meen echter dat men hiermee onvoldoende tegemoetkomt aan de wens
die in deze Kamer leeft. De Kamer wil namelijk dat wij garanderen dat
de lokale omroepen gefinancierd worden. Met mijn collega van
Binnenlandse Zaken heb ik overleg gevoerd en daarbij gepoogd tot
overeenstemming te komen. Ik meen dat wij nu een voorstel hebben, maar
ik ben er niet van overtuigd, zeg ik voorzichtig, dat de Vereniging
van Nederlandse Gemeente, daarover enthousiast is. Daarom vind ik het
niet elegant om dat de Kamer toe te sturen. Ik vind namelijk dat ik
hierover eerst met de VNG moet spreken. Als ik de Kamer daarna het
volledige voorstel doe toekomen, is zij op de hoogte van de
opvattingen van de verschillende mensen in de samenleving, waaronder
die van de VNG. Wat heb ik op het oog? Als een gemeenteraad van mening
is dat een omroep representatief is, zou er de verplichting moeten
zijn van financiering van die omroep. Naar zo'n constructie ben ik op
zoek.
De heer Remkes (VVD):
Dat laatste is mij niet helemaal duidelijk. Als u overeenstemming
heeft met uw collega van BZK, dan is het bij een goede communicatie
normaal dat de VNG daarvan op de hoogte wordt gesteld.
Minister Plasterk:
Dat moet ik nog doen.
De heer Remkes (VVD):
Ik ga ervan uit dat de Kamer dan per ommegaande wordt geïnformeerd.
Minister Plasterk:
Als ik de VNG op de hoogte heb gesteld, zal ik de Kamer informeren.
De heer Van der Ham (D66):
Ik ga er dus van uit dat de VNG wordt geïnformeerd, maar niet dat
daarmee weer overleg wordt gevoerd. De motie is aangenomen en de VNG
is niet de Tweede Kamer.
Minister Plasterk:
Dat is ook de reden dat ik zeg wat ik zeg. Nogmaals, ik vind dat men
geïnformeerd kan worden, zodat men niet in de krant hoeft te lezen
welke oplossing ik voorstel.
Dan kom ik bij de Kamer terug met het resultaat van het overleg met
mijn collega van BZK en met de VNG en zal ik melden wie op welke wijze
daarover denkt. Daarbij zal ik een voorstel doen voor mijn oplossing
daarvan.
De heer Van der Ham (D66):
Zou het helpen om het alsnog in het wetsvoorstel in te brengen? Dan
hebben we het direct per 1 januari 2010 gewoon geregeld voor de lokale
omroepen.
Minister Plasterk:
Ik zou het wetsvoorstel daar nu niet mee willen belasten. Ik heb goed
gehoord wat de Kamer heeft gezegd. Wat natuurlijk in de hele discussie
wringt, is dat wij budget en taken gedecentraliseerd hebben. Dat
betekent in principe dat de decentrale overheid van mening is dat zij
het besluit moet nemen of, en zo ja, in welke mate zij die taak
uitoefent. De Kamer heeft een- en andermaal uitgesproken dat niet te
willen, omdat zij wenst dat de lokale omroep gesubsidieerd wordt.
Vervolgens is de vraag hoe dat in het vat moet worden gegoten.
De heer Van der Ham (D66):
Bij het vorige wetvoorstel heb ik een amendement ingediend en er ligt
zelfs een initiatiefwetsvoorstel. De minister wil eerst de VNG
informeren voordat hij hiermee bij de Kamer terugkomt. Hij zal
vervolgens een voorstel indienen, waardoor er wellicht nog meer
vertraging optreedt. Waarom stuurt hij het niet gewoon de Kamer en
tegelijkertijd de VNG toe? Dan kunnen wij bepalen of wij het direct
door een amendement in de wet willen krijgen en zouden wij gewoon op 1
januari 2010 klaar zijn. Dat is toch veel efficiënter?
De voorzitter:
Dan zou dat allemaal voor dinsdag aanstaande moeten!
De heer Van der Ham (D66):
Ik heb het amendement klaarliggen. Als ik nu zou besluiten om het in
deze erkenningenwet te brengen, kan ik dat sowieso doen. Ik wil het
echter graag in goed overleg met de regering doen. Wat wij kunnen, kan
de regering toch ook? Dat kan voor dinsdag.
Minister Plasterk:
Voorzitter. Ik ben overtuigd. Ik kan het toch niet nu vanavond, maar
ik zal gelijktijdig en voor dinsdag ervoor zorgen dat ik de VNG
informeer. Dat moet te halen zijn. Ik zal ervoor zorgen dat u voor
dinsdag op de hoogte bent van de oplossing.
De voorzitter:
Dat zijn nog twee werkdagen.
Minister Plasterk:
Ja, daarom. En nachten. Dat komt helemaal goed!
De voorzitter:
Dank u wel!
Minister Plasterk:
De heer Van Dam heeft een aantal punten aan de orde gesteld die ik ook
in de algemene ronde al heb beantwoord. Hij stelt voor om de concessie
voor tien jaar te verlenen en de erkenning voor vijf jaar. Hij heeft
daartoe een amendement ingediend. Ik kan zijn redenering volgen en ik
laat het oordeel over het amendement dan ook graag aan de Kamer over.
Er is ook een amendement ingediend om de criteria bij visitatie voor
de beoordeling of een bestaande omroep nog aan de eisen voldoet via
algemene maatregel van bestuur vast te stellen en deze eventueel hier
in de Kamer te bespreken. Ik laat het oordeel ook over dit amendement
graag aan de Kamer over.
Ook is een amendement ingediend over de bladen, zoals "Maria". De heer
Atsma heeft al naar voren gebracht dat "Maria" niet meer wordt
uitgegeven, maar laten wij de casus maar even als voorbeeld nemen. In
de wet staat dat bladen die door de omroep moeten worden uitgebracht
voor 50% gerelateerd moeten zijn aan de taak van de betreffende
omroep. De vraag is dus of dit amendement werkelijk heel veel
verandert aan de situatie, want het Commissariaat voor de Media moet
er in beide gevallen op toezien dat het gebeurt zoals het in de wet
staat. Kennelijk heeft men geoordeeld dat het betreffende tijdschrift
voor meer dan 50% gerelateerd was aan de omroeptaak. Ik heb die
beoordeling niet nagedaan. In het amendement wordt voorgesteld om het
product te linken aan de mediaopdracht. Naar mijn mening is dat al de
feitelijke situatie. Daar kan het twee kanten op, want het kan niet
zoveel kwaad, maar het maakt het ook niet strenger. De vraag is
namelijk hoe streng dit wordt beoordeeld door het Commissariaat voor
de Media.
De heer Van Dam (PvdA):
Het Commissariaat voor de Media heeft ook te maken met de bedoelingen
van de wetgever en die staan volgens mij duidelijk in het amendement.
Het lijkt mij dat zich niet nog een keer hetzelfde kan voordoen als
het amendement zou worden aangenomen.
Minister Plasterk:
In de toelichting bij het amendement staat dat bladen die gekoppeld
zijn aan een bestaand programma wel kunnen worden uitgegeven, maar dat
bladen die deze relatie niet kennen, zoals algemene glossy's, geen
toestemming krijgen. Uit het feit dat het tijdschrift Maria destijds
is toegestaan, constateer ik dat kennelijk het commissariaat van
mening was dat het gerelateerd was aan de omroepfunctie van de KRO op
dat moment. Langs deze maat gemeten, zou dat waarschijnlijk opnieuw
toegestaan worden.
De heer Van Dam (PvdA):
Om het dan helemaal goed in de Handelingen te krijgen: in de
toelichting op mijn amendement staat "gerelateerd aan een programma",
dus niet "gerelateerd aan het totaal aan programma's". Dat is, denk
ik, het grote verschil. Een blad dat bij één programma hoort kan, een
algemener blad kan niet.
Minister Plasterk:
Voorzitter. Ik weet dat ik eigenlijk geen vragen aan Kamerleden mag
stellen, maar ik probeer even helderheid te krijgen over...
De voorzitter:
Dan moet u de zin beginnen met "begrijp ik goed dat...". Als u dat
zegt, is het geen vraag.
Minister Plasterk:
Mevrouw de voorzitter. Begrijp ik het dan goed dat de heer Van Dam
vindt dat wanneer een omroep een blad uitbrengt waarin verschillende
artikelen staan die betrekking hebben op verschillende programma's en
wanneer dat meer dan 50% van het blad vult, uitgave van dat blad niet
mag worden toegestaan?
De heer Van Dam (PvdA):
Behalve de omroepgids.
De heer Atsma (CDA):
Voorzitter. Ik meen mij te herinneren dat een aantal
omroepverenigingen meer dan één ledenblad heeft. De heer Van Dam maakt
het wel heel ingewikkeld. Denk aan de KRO, maar er zijn ook andere. De
redenering die de heer Van Dam volgt, zou kunnen betekenen dat wanneer
de EO morgen met een programma Eva komt -- het hoeft maar vijf minuten
te zijn -- dat het dan geen probleem meer is. Dat vind ik echt een
verhaal voor de bühne. Ik krijg graag van de minister een inhoudelijk
oordeel over de argumenten van de heer Van Dam.
Minister Plasterk:
In mijn visie kan een omroep niet zeggen: wij maken een tijdschrift
gericht op onze doelgroep, dus gericht op ons type kijkers of op ons
type luisteraars en dan is er voldoende binding. Er moet duidelijk een
relatie zijn met programma's die worden gemaakt en daaraan moet
minimaal de helft van dat tijdschrift voldoen. Dat is nu al zo. Ik zou
het dan wel acceptabel vinden als een omroep meer dan de helft van de
inhoud van zo'n blad besteedt aan drie programma's, of dat nu een
glossy is of niet. Tegen die achtergrond ben ik het met de heer Atsma
eens dat het amendement van de heer Van Dam het strenger maakt dan de
huidige praktijk. Ik ben daar niet voor. Nogmaals, als een blad voor
meer dan de helft gekoppeld is aan specifieke programma's die een
omroep maakt, valt dat binnen de taak van de omroep. Alleen maar
zeggen "het is onze nestgeur" of "het is onze doelgroep" is niet
voldoende binding.
De voorzitter:
Dank u wel. Volgens mij moet u dit allemaal laten inwerken en hier in
de tweede termijn op terugkomen.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik neem aan dat de minister ook ingaat op mijn amendement dat hieraan
raakt. Dat heeft betrekking op de algemene maatregel van bestuur die
beperkingen zou kunnen inhouden voor de uitgaven als het gaat om de
inkomsten uit contributie en verenigingsactiviteiten. Volgens de
algemene maatregel van bestuur zou je allerlei regels kunnen stellen
als het gaat om de inkomsten van de contributies en de
verenigingsactiviteiten.
Minister Plasterk:
Europa verplicht ons ertoe dat wij de opbrengsten daarvan volledig ten
goede moeten laten komen aan verenigingsactiviteiten.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dit gaat niet zozeer over de regelgeving van Europa; dit gaat over de
beperkingen van de bestedingen van de eigen contributies en de
verenigingsactiviteiten. Dus als een omroep een bepaalde activiteit
organiseert die inkomsten genereert, moet hij zelf kunnen gaan over de
bestedingen van die inkomsten in plaats van dat er beperkt wordt en
alles besteed moet worden aan de programmering. Daar heeft het
amendement-Voordewind/Atsma betrekking op.
Minister Plasterk:
Ik kom er zo op terug.
Van verschillende kanten werden vragen gesteld over het College van
Omroepen. Er is ook een amendement over ingediend. Dat college zou
moeten gaan adviseren over zowel operationele besluitvorming als over
de meerjarenbegroting. In zijn algemeenheid ben ik daar niet voor. Ik
vind dat er wel genoeg vergaderd wordt in Hilversum. Ik vind het niet
nodig om daar iets apart voor in de wet op te nemen. Dus ik ontraad
het amendement. Ik ontraad het met klem voor die operationele
besluitvorming, want ik vind dat dit diep ingrijpt in de taak van de
raad van bestuur. Ook voor de meerjarenbegroting zijn er voldoende
plaatsen in het traject waarbij de omroepen nu betrokken zijn. Ik vind
dat niet nodig.
De heer Atsma (CDA):
Excuses minister, ik heb even niet begrepen om welk amendement het
gaat. U noemde ook mijn naam.
Minister Plasterk:
Dan herneem ik dat onmiddellijk.
De heer Atsma (CDA):
Welk amendement is het?
Minister Plasterk:
Dat is het amendement-Van Dam op stuk nr. 26.
De heer Atsma (CDA):
Dat is helder.
Minister Plasterk:
Over het percentage onafhankelijke producenten ben ik nog in gesprek
met de OTP. De gegevens over de afgelopen jaren vormen de basis voor
dit gesprek. Het is niet de bedoeling dat het een zwaardere
verplichting wordt. De ondergrens is er al; dat is namelijk het
Europese minimum. Ik aarzel bij een bovengrens, want de omroepen
zitten daar vrijwillig al boven en dat wil ik eigenlijk niet
ontmoedigen.
Mij is verder gevraagd waarom de reserve van omroepverenigingen is
gemaximeerd op EUR750.000. Dit is gerelateerd aan de inkomsten uit de
lidmaatschappen van de nieuwe omroepen. Dat is ongeveer eenmaal de
nettojaaropbrengst. Het commissariaat en het NPO zijn geraadpleegd.
Zij vinden dat het voldoende ruimte biedt voor ledenwerfacties.
Dan kom ik op de kwestie die de heer Van Dam aanroerde. Hij zei dat
97% van de lezers van De Telegraaf dezelfde mening was toegedaan, dus
dat lijkt mij wel een voldoende argument. De kwestie verbaasde ook
mij, dus ik deel de verbazing van de heer Van Dam. Het gaat overigens
over een heel klein bedrag. Er zou EUR160.000 teruggeploegd worden
naar een organisatie die de auteursrechten van reclamemakers
vertegenwoordigt. Dit geld wordt dan besteed aan symposia in die
branche. Daardoor betaalt de kijker er uiteindelijk aan mee. Nogmaals,
ik deel zijn verbazing. Een en ander is gebaseerd op het feit dat hier
sprake is van een zogenaamde secundaire vertoning van deze uitingen.
Kennelijk is in een ver verleden al door de Hoge Raad vastgesteld dat
daarover moet worden afgedragen. Dat zit in ieder geval in het
auteursrecht en dus niet in het mediarecht. Daardoor staat het mij
niet vrij om te zeggen dat wij dat in de wet moeten veranderen. Het
gesprek daarover moet de heer Van Dam aangaan met mijn collega van
Justitie, want hij is verantwoordelijk voor het auteursrecht. Ik wil
met alle plezier deze vraag doorgeleiden naar mijn collega van
Justitie. In het gesprek daarover kan dan worden bekeken of het
mogelijk is om dit wettelijk of in enigerlei afspraak te veranderen.
De heer Atsma had vele vragen. Ik zal proberen ze allemaal goed te
beantwoorden. Ik las al in de krant dat hij een vraag ging stellen
over de dagtelevisie. Tja, dat heb je soms. Hoe die kranten daaraan
komen? Je weet niet het, mevrouw de voorzitter, maar enfin. Dat gaf
mij de gelegenheid om dit bij de publieke omroep na te vragen. Er
wordt voor 65 mln. aan dagtelevisie gemaakt. Ik kan de overzichten
geven. De heer Atsma wil het vast allemaal precies weten. Er gebeurt
daar best veel. Ik vind het geen zaak voor de minister, maar het
signaal is helder. Het programmeren is aan de omroep. Ik vind dat de
politiek daarbij op gepaste afstand moet blijven. Men maakt een
afweging tussen de avondprogrammering en de dagprogrammering. Er is
een behoorlijke dagprogrammering. Men hoort dit debat en men hoort dus
ook dat de heer Atsma vindt dat het nog meer zou moeten. Ik weet niet
of wij op dit moment daarvoor andere instrumenten moeten inzetten.
De heer Van Dam (PvdA):
Ik wil graag weten wat de consequenties van het ingediende amendement
zijn. Of is het niet ingediend?
Minister Plasterk:
Ik ga zo in op de amendementen. Dan zal ik zien of op dit vlak nog een
amendement is ingediend.
De heer Atsma vroeg waarom de omroepen niet zelf over themakanalen
mochten besluiten, dus zonder toestemming van de raad van bestuur. De
themakanalen horen bij het onlosmakelijke deel van de publieke taak
van de omroep. Daarom vallen zij onder de regie van de raad van
bestuur. Het College van Omroepen heeft hierbij een adviserende taak.
Ik vind het logisch dat het daaronder blijft vallen. Een eigen
speelruimte zou overigens ook de Europese staatssteunregels in het
geweer brengen en heel andere consequenties hebben.
Cultuur, minderheden en jeugd blijven belangrijke taken voor de NPS.
Dat wordt vastgelegd in het Mediabesluit en in een algemene maatregel
van bestuur. Ik wil de NPS daarbij niet specifiek aan bepaalde
programmacategorieën binden.
De heer Atsma (CDA):
De minister zegt dat hij de NPS niet aan bepaalde programmacategorieën
gaat binden.
Minister Plasterk:
Alleen de NPS.
De heer Atsma (CDA):
Ja, maar de NPS is toch als taakorganisatie voor bepaalde programma's
in het leven geroepen, dus dan moet je deze daar per definitie voor
binden.
Minister Plasterk:
Ja, maar dat doen wij ook in een mediabesluit.
De heer Atsma (CDA):
Mijn vraag was of dit betekent dat de NPS zich straks overal mee zou
kunnen bemoeien, ook al denk ik niet dat zij dit wil.
Minister Plasterk:
Ze moet zich sowieso tot haar wettelijke taken beperken.
De heer Atsma (CDA):
Ja, dan zijn wij het eens. U zei dat dit niet hoeft, maar dat lijkt
mij wel. Vandaar de opmerking van collega Peters over de zorg of
voldoende cultuur en kunst wordt gewaarborgd binnen de huidige
wetssystematiek.
Minister Plasterk:
Nu hebben we het over twee verschillende dingen. Men moet zich
beperken tot de wettelijke taken, dus men mag niets anders doen dan de
wettelijke taken. De NPS mag geen detectiveseries gaan uitzenden, daar
hebben we de KRO voor, maar daarbinnen heeft men een aantal wettelijke
taken. Ik had begrepen dat u wilde vastleggen welk percentage waarvan
men vervolgens moest gaan doen en daar reageerde ik op, maar als u dat
niet bedoelde zijn wij het eens.
Een andere vraag is of de spelregels voor de beloningscode ook gaan
gelden bij buitenproducenten. Ik denk dat men inderdaad in de code kan
vastleggen dat ook in contracten met buitenproducenten afspraken
worden gemaakt over de maximale beloning. Het ligt wel iets anders bij
een presentator die een eigen productiebedrijf heeft dat een programma
aanbiedt. Ik denk dat er grenzen zijn aan wat je kunt vragen op het
gebied van het salaris van personeel bij het aankopen van producten
van een leverancier, maar dat gesprek kunnen wij op een ander moment
nog hebben. Ik denk dat de omroep voorwaarden kan meegeven waaraan
zo'n buitenproducent zich conformeert, bijvoorbeeld als Lingo bij IDTV
wordt besteld.
Dan de vraag over de Raad voor de Journalistiek als tuchtrechter voor
de media. Ik vind zelfregulering binnen de journalistiek van groot
belang. Ik heb in mijn persbrief van 14 november al toegezegd
inspanningen te zullen leveren om het functioneren van die raad te
verbeteren. Ik vond het destijds jammer dat een aantal organisaties
zich daaruit terugtrokken en ik ben blij dat de raad probeert om die
organisaties weer onder zijn vleugels te krijgen. Ik geloof dat dit de
goede kant op gaat. Het overgrote deel van de publieke omroep en van
de andere media is aangesloten bij die raad. Dat geldt ook voor
commerciële omroepen zoals RTL en SBS. Ik voel niet voor gedwongen
regulering. Ik weet niet of de heer Atsma dit heeft gezegd, maar ik
zou het niet met hem eens zijn als hij zegt dat wij aan het feit dat
het publiek geld is, mogen ontlenen dat wij ons intensiever,
inhoudelijk mogen bemoeien met de regulering.
De heer Atsma (CDA):
Ik heb gevraagd naar uw mening over het concrete voorbeeld dat het
programma Radar van de TROS zegt niets met de Raad voor de
Journalistiek te maken te hebben. Twee weken geleden is Radar
terechtgewezen door de Raad voor de Journalistiek in een zaak die door
een slachtbedrijf in Friesland is aangekaart. Radar zegt dat het daar
niets mee te maken heeft en een andere poot van de TROS zegt de
uitspraken van de Raad voor de Journalistiek wel te respecteren. Dat
is toch heel gek?
Juist waar het gaat om met publiek geld gefinancierde organisaties zou
je mogen veronderstellen dat men op zijn minst het gezag van de Raad
voor de Journalistiek erkent, als dat nog veel voorstelt. Naar mijn
mening kan de minister daarover wel een normerend oordeel uitspreken.
Minister Plasterk:
Het zijn twee verschillende vragen. De antwoorden op die vragen zijn
ja en nee. Ja, omdat ook ik van mening ben dat een omroep zich wat het
ene programma betreft wel schikt naar het oordeel van de Raad voor de
Journalistiek en wat het andere programma betreft niet. Ik kan mij
voorstellen dat men er binnen die omroep nog eens over nadenkt of dat
wel zo logisch en verstandig is. Ik antwoord met nee op de vraag over
het feit dat een omroep met publiek geld gefinancierd is en dat ik die
zou moeten dwingen in die zelfregulering van de Raad voor de
Journalistiek. Het feit dat een omroep met publiek geld gefinancierd
is, vind ik geen reden om dat te zeggen. Als ik dat zou doen, vind ik
dat de politiek te dicht bij de inhoud komt. En indicaties van dat ene
programma kan ik niet geven.
De heer Remkes (VVD):
Het gaat mij niet zo zeer om het geld. Het gaat mij veel meer ten
principale om de vraag of wij op dit moment een redelijk dekkend of
sluitend systeem hebben. Ik ben geïnteresseerd in de opvatting van de
minister over de verschillende spelers die op dit moment werkzaam zijn
en het antwoord op de vraag waar de hiaten zitten. De minister hoeft
daarover zijn opvatting niet vanavond te geven en die vraag nu niet te
beantwoorden. Dat kan ook niet. Daarover zou ik graag in de toekomst
een discussie met de minister voeren. Is hij bereid om over de zojuist
genoemde zaken een brief aan de Kamer te sturen?
Minister Plasterk:
Dit debat gaat niet over de Raad voor de Journalistiek en evenmin over
hiaten in de omroepwereld.
De heer Remkes (VVD):
Nee. Het gaat mij in brede zin om de hiaten die er zijn in de relatie
tussen de burger en de media. De Raad voor de Journalistiek is één van
de spelers. Er is nog een aantal spelers en er zijn nog enkele
rechtsmogelijkheden. Ik heb er behoefte aan om daarover in bredere zin
met deze minister in gesprek te raken.
Minister Plasterk:
Bij gelegenheid wil ik graag in die behoefte voorzien. Dat is naar
mijn idee echter een bredere behoefte dan die van de heer Atsma.
De voorzitter:
Dat denk ik ook.
De heer Remkes:
Volgens mij heeft de heer Atsma in de kern dezelfde behoefte.
Minister Plasterk:
Ik kom op de mediacode. Commerciële omroepen zijn voortvarend bezig
met het opstellen van gedragscodes. Er is een eerste aanzet die nog
verder wordt vormgegeven. De omroepen lieten weten dat zij verwachten
om nog voor de zomer van 2009 met een definitieve versie te kunnen
komen. Ik heb de omroepen verzocht om daarmee vaart te maken, dus die
komt er aan.
Gevraagd is of de organisaties taken moeten inleveren als er nieuwe
toetreders zijn. Voor de NOS en Educon, dat is Teleac en RVU, is dat
nooit het geval geweest. Voor de NPS is er nu een koppeling met de
A-omroep. In het verleden heeft de NPS ingeleverd, net als de andere
omroepen, op het moment dat er nieuwe toetreders kwamen. Ik stel nu
dus een plafond voor, namelijk niet meer dan de grootste omroep. Dat
betekent dat zij straks evenveel gaan inleveren als de grootste
omroepverenigingen. Het budget kan natuurlijk ook lager worden als de
aanvullende taak vermindert. De raad van bestuur doet daarvoor bij de
mediabegroting een voorstel.
Binnen enkele weken verwacht ik een brief te kunnen sturen over de
regionale omroep. Aan de hand daarvan kunnen wij het gesprek daarover
voeren, met name over de vraag wat de verantwoordelijkheid van het
Rijk is en welke in dit geval een regionale en provinciale
verantwoordelijkheid is. Die discussie voerden wij zojuist ook in
relatie tot de lokale overheid. Ik ben er geen voorstander van om
daarvoor een deel van het programmaversterkingsbudget te bestemmen.
Dat is immers nadrukkelijk bedoeld voor de landelijke publieke omroep.
Misschien is er een andere manier te vinden om die regionale omroep te
versterken. Met u draag ik die regionale omroep een warm hart toe en
ik vind ook dat die een belangrijke bijdrage aan het stelsel levert.
Ik meen dat ik alle vragen van de heer Atsma heb beantwoord.
De voorzitter:
Anders zal hij u daaraan in tweede termijn wel herinneren.
Minister Plasterk:
Ja, dat zal hij heus niet vergeten.
De heer Remkes heeft ten principale opnieuw zijn kanttekeningen bij
het systeem geplaatst. Die opvatting is bekend en die discussie hebben
wij vaker gevoerd. Bij interruptie is ook al aangegeven dat je een
lean en mean versie van de aanvullende publieke omroep ... Dat is een
legitieme keuze, maar niet die van mij. Daaraan kunnen wij op dit
moment naar mijn idee niet veel veranderen.
De heer Remkes vroeg wat ik vind van het oprekken van de grens van
50.000. Hij vroeg of die grens niet omhoog zou moeten worden getrokken
als er wel ledenomroepen waren. De heer Remkes plaatste daarbij
overigens de kanttekening dat hij daar eigenlijk niet voor is. Ik vind
dat het een billijke grens is en denk dat menig omroep heel erg zijn
best moet doen om die grens van 50.000 te halen. Het is haalbaar en
dus niet onmogelijk.
De heer Remkes vroeg om alle AMvB's voor te hangen en diende daarover
een amendement in. Ik heb daar grote aarzelingen bij. Dat zou
betekenen dat de evenementenkalender die ik vaststel, ook voorgehangen
moet worden. Ik denk dat het beter is dat het specifiek gebeurt. Als
de heer Remkes van een bepaald onderwerp vindt dat dit aan de orde
moet komen, zal dat vanzelfsprekend gebeuren, maar ik ontraad om het
in de wet vast te leggen met het oog op het terugbrengen van de
regelingen en het papier.
De heer Remkes heeft voorts gevraagd naar het nut van het
verzelfstandigen van de NOS-RTV. Op dit moment geeft de raad van
toezicht ook leiding aan de NOS. Wij hebben die nu op afstand gezet
door de raad van bestuur toezichthouder te maken. Ik ben het met de
heer Remkes eens dat dit vanuit het oogpunt van good governance niet
loepzuiver is, maar het is wel een grote verandering ten opzichte van
de huidige situatie waarin de raad van toezicht gewoon leiding geeft
aan de NOS. Vandaar dat ik heb gezegd: laten wij die raad nu voor deze
periode op die afstand zetten, opdat er op de langere termijn
misschien verder ontvlecht kan worden. Vandaar dus het voorstel zoals
het hier nu ligt. Dan kan de raad van toezicht in een volgende periode
misschien nog meer op afstand worden gezet. Maar nogmaals, het is al
een ingrijpende wijziging ten opzichte van de huidige situatie.
De heer Remkes heeft ook gesproken over de concurrentievervalsing. Hij
zei het niet zo onaardig, maar hij zei: het is een beetje een
dooddoener om te zeggen dat de publieke omroep altijd
concurrentievervalsend is. Ik heb ook aan die opmerking iets meer
toegevoegd dan alleen maar dat. Het is waar dat alles wat je publiek
financiert, natuurlijk concurrentievervalsend is ten opzichte van
niet-gefinancierde delen van dezelfde sector. Dat geldt ook voor
bekostigd versus niet-bekostigd onderwijs. Maar wij gaan toch verder
dan alleen maar die constatering, want er wordt ook op toegezien door
het Commissariaat voor de Media en via allerlei regels. Ik noem
bijvoorbeeld het debat over de glossy tijdschriften dat wij zojuist
hebben gevoerd. Dan zien wij er in de regels al op toe dat het geen
blanco cheque is om zomaar elke concurrentie te vervalsen, omdat wij
kijken of het wel op een logische manier gerelateerd is aan de
publieke-omroeptaken. Ik denk dus dat die toets er is en dat wij die
ook zeker moeten houden.
Ik heb onlangs in een vorige wet voor de commerciële omroep de regels
voor reclame en sponsoring verruimd. De heer Remkes heeft ook verwezen
naar andere sectoren in de pers. Ik heb onlangs de commissie-Brinkman
aan het werk gezet met de vraag om nog eens goed te kijken naar de
wijze waarop de andere sectoren versterkt kunnen worden. Ik ben dus
zeker niet alleen maar de minister voor de publieke omroep. Ik ben de
minister voor alle media, de commerciële omroep en ook de gedrukte
pers.
De heer Voordewind heeft een vraag gesteld over het beloningskader.
Die vraag heb ik al beantwoord. Hij heeft voorts gesproken over het
beperken van seksreclame op teletekst. Daar hebben wij eerder al een
gesprek over gehad. Ik heb toen mijn standpunt daarop gegeven.
De heer Voordewind heeft voorts gesproken over het instellen van een
programmaraad bij de NOS. Daar ben ik toch geen voorstander van. De
raad van toezicht controleert de directie van de NOS. Dat is echt een
andere situatie dan een ledenomroep. Men heeft nieuwstaken et cetera.
Men heeft specifieke journalistieke taken. Ik zie niet goed welke
toegevoegde rol nog weer een nieuwe adviesraad daarbij zou kunnen
hebben. Ik ontraad derhalve de instelling daarvan.
De heer Van der Vlies heeft erop gewezen dat je bij het stelsel met
die glijdende schaal nog met verschillende parameters kunt schuiven.
Hij sprak daarbij over de vaste voet, over de schuinte. Dat is zo, dat
kan altijd. Ik heb in de brief ook aantal modellen geschetst en
aangegeven dat mijn keuze viel op de ligging die werd geschetst in
figuur 3. Naarmate je de rechte schuiner maakt, wordt het verschil
groter, doe je meer recht aan de ledentallen maar wordt natuurlijk ook
de ledenrace een scherpere. Naarmate je het platter maakt, krijg je
minder ledenrace maar ligt het iets meer ten voordele van de kleinere
omroepen ten opzichte van de grotere. De heer Atsma heeft erop gewezen
dat er op het moment dat wij dat vaststellen, er wellicht andere
verwachtingen leefden over de omvang van de NCRV en de VPRO. Dat zou
kunnen, maar ik heb nooit mijn argumentatie daaraan ontleend. Het
staat u natuurlijk allen vrij om dat wel te doen, maar ik denk dat je
in principe toch een systeem moet maken waarvan je vindt dat het fair
is, los van hoe dat nu voor de specifieke cases uitpakt.
De heer Voordewind had een aantal andere punten waarop ik nog moet
reageren. Hij vroeg naar het beloningskader topsalarissen van de
publieke omroep. Ik heb al gezegd dat dit valt onder de wet waarmee de
minister van BZK komt. Wij hebben een regeling opgenomen waarover dit
voorjaar de beloningscode komt. Ook vroeg hij naar het beperken van
verenigingsactiviteiten door de inzet van verenigingsinkomsten aan
regels te binden. Het is een misverstand dat ik dat beperk. In het
wetsvoorstel worden deze mogelijkheden juist uitgebreid. De
contributies mogen ook in de nieuwe wet gewoon worden gebruikt voor de
kosten van verenigingsactiviteiten. Wat er overblijft, dus de netto
verenigingsopbrengst, zou volgens de huidige wet naar de programma's
moeten. Er mag immers niets worden gereserveerd. Ik maak het nu
mogelijk om die juist wel te reserveren, bijvoorbeeld voor de
ledenwerving. Er wordt dan een maximum van EUR750.000 vastgelegd in
een algemene maatregel van bestuur. Het antwoord dat ik zojuist gaf,
gaat over de inkomsten van de programmabladen. Die moeten inderdaad
naar de publieke taak. Dat wordt door "Europa" voorgeschreven, maar ik
geloof dat de heer Voordewind dat ook zei.
Ook heeft de heer Voordewind gevraagd naar de in zijn ogen eenzijdige
berichtgeving van de NOS over het conflict tussen Hamas en Israël. Ik
heb daar schriftelijk antwoord op gegeven. Ik constateer dat de heer
Van der Vlies blij was met de manier waarop dat in de procedure is
afgehandeld. Ik neem aan dat de tevredenheid daarover kan worden
doorgeleid naar de NOS. Als mensen klachten hebben, moeten zij andere
stappen ondernemen, zoals bij de Raad voor de Journalistiek. Ik hoop
dat de heer Voordewind het mij niet kwalijk neemt dat ik nu niet mijn
oordeel uitspreek over de individuele berichtgeving over één oorlog.
Over de programmaraad voor de NOS heb ik het gehad, net zoals over het
maximumbudget van de NPS.
De heer Van der Vlies heeft gevraagd of ik programmatische toegevoegde
waarde wellicht minder belangrijk vind dan de maatschappelijke
pluriformiteit. Ik vind beide belangrijk. De kern van het wetsvoorstel
is dat omroepen zich in 2009 eigenlijk op twee manieren kunnen
bewijzen, namelijk via de missie, de stroming en het ledental
enerzijds en via hun programmatische bijdrage anderzijds. Daar werkt
met name het versterkingsbudget op. Nieuwkomers moeten ook op beide
punten iets nieuws toevoegen, namelijk een nieuwe stroming en
programmatisch toegevoegde waarde.
Mevrouw Peters is geen groepjesmens, zo meldde zij, en geen lid van
een omroepvereniging. Dat kan zij nog altijd worden, dus dat is aan
haar. Ik constateer dat zij met een paar andere fracties in de Kamer
de voorkeur zou geven aan een ander omroepstelsel. In eerdere debatten
heb ik daarover uitgebreid van gedachten gewisseld met mevrouw Halsema
en ik geloof zelfs een keer met de heer Vendrik. Wij kijken daar
anders tegenaan. Mevrouw Peters heeft ook gevraagd naar de
overheadkosten en of ik die inzichtelijk kon maken. Ik zeg toe dat ik
de Kamer een brief zal sturen waarin ik de overheadkosten zichtbaar
maak.
Ik zal even kijken of ik nog wat heb gemist. Daarna loop ik de
amendementen nog langs.
De heer Van der Ham (D66):
De minister deed een toezegging over de overheadkosten van de publieke
omroepen. Ik heb zelf gelijksoortige vragen gesteld over de specifieke
instellingen. De minister zei dat hij dat niet ging onderzoeken, maar
ik begrijp dat hij hiermee ook mij tegemoet komt. Ik heb het over de
NOS en de RVU en of de overheadkosten kunnen worden verminderd door
een fusie.
Minister Plasterk:
Het zijn wel twee verschillende toezeggingen. Ik zeg graag toe dat ik
de informatie die voor de ledenomroepen geldt -- ik moet wel kijken
hoe ik daaraan kom -- bijeen zal garen en de Kamer zal toesturen, ook
voor de taakomroepen. Iets anders is de vraag over de voorspelling wat
het oplevert als je zou fuseren. Dat ligt een slagje ingewikkelder,
dus dat zeg ik niet op voorhand toe.
De heer Van der Ham (D66):
Niet op voorhand, maar de minister gaat het wel bekijken.
Minister Plasterk:
Als er iets nuttigs over te zeggen valt, maar dat betwijfel ik eerlijk
gezegd.
De voorzitter:
Minister, volgens mij hebt u al over heel veel amendementen uw oordeel
gegeven.
Minister Plasterk:
Dat denk ik ook, maar ik wapper er doorheen. Dat over de 39f-omroepen
heb ik gedaan, net zoals het amendement op stuk nr. 13.
De voorzitter:
Misschien kunnen wij een piepsysteem gebruiken. Als u iets nog niet
weet, dat u dan ...
Minister Plasterk:
Ik vind het zo slordig als ik geen reactie geef.
De voorzitter:
De minister doet het op een rijtje.
Minister Plasterk:
Ik ben nu bij het amendement op stuk nr. 16.
De heer Remkes (VVD):
Kan de minister vanaf het begin de amendementen langslopen?
Minister Plasterk:
Het aannemen van het amendement op stuk nr. 9 ontraad ik om de redenen
die ik daarvoor heb gegeven.
Mevrouw Vos (PvdA):
Ik meende dat de minister net was begonnen met een reactie op mijn
bijdrage. Hij bleef in het begin even steken. Of was hij al klaar
omdat hij nu overgaat naar de amendementen?
De voorzitter:
Ik heb de indruk dat de minister klaar was.
Minister Plasterk:
Ik hoop recht te hebben gedaan aan de bijdrage van mevrouw Vos. Veel
van haar onderwerpen zijn in mijn algemene inleiding aan de orde
geweest. Ik hoor het graag wanneer ik nog iets specifieks zou hebben
overgeslagen. In dat geval op voorhand mijn excuses.
Ik ontraad dus het aannemen van het amendement op stuk nr. 9 over de
kerkgenootschappen.
Het amendement op stuk nr. 12 betreft de eerdere evaluatie. Daarover
laat ik het oordeel aan de Kamer. Omdat er nog een ander amendement
over hetzelfde onderwerp is, verwacht ik dat er een bijgestelde versie
zal komen of dat het ene amendement in het andere zal worden
geschoven.
Ik ontraad het aannemen van het amendement op stuk nr. 13 over de
voorhang van alles.
Ik ontraad het aannemen van het amendement op stuk nr. 14 over de
drempels. Wij hebben daarover een interruptiedebat gevoerd.
Ik ontraad het aannemen van het amendement op stuk nr. 16. Het
stimuleringsfonds is echt voor de publieke omroep bedoeld.
Ik ben het amendement op stuk nr. 15 vergeten. Sorry. Ik heb eerder
gezegd het aannemen daarvan te ontraden.
Ik ontraad, zoals gezegd, het aannemen van het amendement op stuk nr.
16.
Het amendement op stuk nr. 17 over de omroepen die surseance hebben
aangevraagd, heb ik besproken. Ik ontraad het aannemen ervan.
Ten aanzien van het amendement op stuk nr. 19 merk ik op het
buitengewoon aardig van de heer Remkes te vinden dat hij mij de
visitatiecommissies wil laten benoemen. Mijzelf vertrouw ik dat nog
wel toe. Maar het is de vraag of ik het toevertrouw aan het instituut
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Ik zou dat liever
niet doen omdat het dan altijd de suggestie met zich zou kunnen
brengen dat sprake is van een politieke benoeming. Met dank in het in
mij gestelde vertrouwen handhaaf ik daarom mijn voorstel om het te
laten zoals het is. Ik ontraad daarom het aannemen van dit amendement.
Het uiteindelijke oordeel erover ligt natuurlijk bij de Kamer. Met
nogmaals mijn dank.
Ik ontraad het aannemen van het amendement op stuk nr. 20 over het
programmaversterkingsbudget. Daarvoor geldt eigenlijk dezelfde
motivatie.
Ik laat het oordeel over het amendement op stuk nr. 23 graag over aan
de Kamer. De criteria kunnen aan de wet worden ontleend. Maar het
lijkt mij niet bezwaarlijk om deze in een algemene maatregel van
bestuur uit te werken en met de Kamer te bespreken, wanneer de Kamer
dit wenst. Ik laat het oordeel over dit amendement daarom aan de
Kamer.
Dat geldt ook voor het amendement op stuk nr. 22. Ik constateer dat de
amendementen niet op volgorde liggen. Deze heeft eveneens betrekking
op de eerdere evaluatie.
Gehoord de interpretatie die de indiener geeft aan het amendement op
stuk nr. 24, moet ik het aannemen ervan ontraden. Ik heb dat daarnet
in de discussie toegelicht.
Over het amendement op stuk nr. 25 met betrekking tot de periode van
tien jaar laat ik graag aan de Kamer. De erkenningsperiode bedraagt
vijf jaar maar de concessieperiode zou eventueel tien jaar kunnen
zijn.
Ik ontraad het aannemen van het amendement op stuk nr. 26 omdat ik er
niets over voel om het College van Omroepen in dit traject ook nog
eens een eigen rol te geven.
Hoewel ik veel sympathie heb voor meer programmering overdag, zou ik
dagprogrammering toch niet in de wet willen vastleggen. Ik ontraad om
die reden het aannemen van het amendement op stuk nr. 27.
Ik ontraad het aannemen van het amendement op stuk nr. 28. Het laten
vaststellen van het budget is in eerste instantie een taak van de Raad
van Bestuur.
Over het amendement op stuk nr. 29 over de concessietermijn van tien
jaar laat ik het oordeel aan de Kamer. Dit is hetzelfde amendement als
dat op stuk nr. 25.
Amendement 30 betreft het beperken van verenigingsinkomsten uit de
programmagids. Ik heb zojuist al toegelicht waarom ik dat de Kamer
niet aanraad. Ik ontraad derhalve dit amendement.
Amendement 31 over een snelle evaluatie van de NPS na een slechte
score is in lijn met het tempo van de omroepverenigingen. Ik laat het
oordeel over dit amendement graag over aan de Kamer.
De voorzitter:
Volgens mij was het amendement op stuk nr. 31 nog niet rondgedeeld.
Wij zullen ervoor zorgen dat de Kamer dat nog krijgt. De minister is
beter geïnformeerd dan de Kamer. Dat is heel bijzonder. Wij gaan dat
goedmaken.
Ik dank de minister voor zijn oordeel over de amendementen. Ik
constateer dat de Kamer behoefte heeft aan een tweede termijn. Wij
gaan deze snel doen, want om 21.30 uur begint het volgende agendapunt.
De heer Bosma (PVV):
Voorzitter. Ik moet toch even nadenken over het staatsrechtelijk
aspect van het feit dat de heer Plasterk het instituut van de minister
van Onderwijs niet helemaal vertrouwt, maar daar heb ik wat meer tijd
voor nodig.
Ik bedank de minister voor zijn uitgebreide beantwoording van de
vragen. Wij hebben de hele tour d'horizon weer gehad en het hele
omroepstelsel van voor tot achter besproken. Alle stellingen zijn
ingenomen; alle posities zijn duidelijk. Ik houd het daarom kort. De
minister heeft mijn amendement ontraden en ik vrees bij voorbaat dat
hij dat oordeel ook zal vellen over mijn moties. Toch dien ik een
drietal moties in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat nieuwkomers in het omroepbestel beoordeeld gaan
worden op hun toegevoegde waarde;
constaterende dat de bestaande omroepen van deze "nulmeting"
gevrijwaard blijven en dat zulks niet eerlijk is;
overwegende dat van vele omroepverenigingen niet meer duidelijk is
welke stroming zij vertegenwoordigen;
verzoekt de regering, tegelijkertijd met de "nulmeting" van
nieuwkomers ook een dergelijk onderzoek uit te voeren naar de reeds
bestaande omroepen met dezelfde criteria en bij het onvoldoende scoren
van een omroep een einde te maken aan de financiering,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Bosma. Naar mij blijkt, wordt
de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 32 (31804).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de oorspronkelijke taak van de Wereldomroep, het
brengen van nieuws voor Nederlanders in het buitenland, ruimschoots is
overgenomen door internet en andere nieuwe media;
overwegende, dat in tijden van economische crisis de broekriem moet
worden aangetrokken;
verzoekt de regering, maatregelen te nemen om de Wereldomroep op te
heffen en de vrijgekomen 45 mln. in de vorm van lastenverlichting uit
te keren aan de Nederlandse belastingbetaler,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Bosma. Naar mij blijkt, wordt
de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 33 (31804).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat socialistische en multiculturalistische omroepen
zijn overbedeeld bij het mogen uitzenden van informatieve
tv-programma's op de publieke omroep;
constaterende dat de VARA en de NPS makers zijn van onder andere
Dichtbij Nederland, Zembla, PREMTime, De Wereld Draait Door, NOVA,
Pauw & Witteman en Buitenhof;
overwegende dat het nu de beurt moet zijn aan anderen;
verzoekt de regering, te bevorderen dat de VARA en de NPS in de
komende concessieperiode worden onderbedeeld bij het maken van
informatieve programma's,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Bosma. Naar mij blijkt, wordt
de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 34 (31804).
De heer Jasper van Dijk (SP):
Voorzitter. Ik bedank de minister voor zijn antwoorden. In het
wetsvoorstel staat een aantal verbeteringen. Dat is positief. Ik ben
ook zeker te spreken over de discussie over de uittredingstermijn. Ik
vind het amendement Van der Ham/Van Dijk in orde; op deze manier
kunnen wij goede zaken doen, zeker bij de ingangstermijn. De minister
zegt eigenlijk dat het klokje al dit jaar, na de eerste evaluatie, kan
gaan lopen. Daarmee stel ik vast dat Hotel California nu ook een
uitgang of achterdeur -- hoe de minister het ook wil noemen -- krijgt;
daarmee wordt het dus geen Jurassic Park.
Het blijft nog wat vaag op basis van welke criteria de omroepen worden
beoordeeld. Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering, heldere en toetsbare criteria op te stellen
waarmee de visitatiecommissie omroepen kan beoordelen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij
blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 35 (31804).
De heer Jasper van Dijk (SP):
De minister heeft aangegeven graag in het najaar verder te willen
praten over het onderzoek. Ik vind dat wel jammer; het mag wel wat
eerder. Ik wil voorstellen dat voor de zomer een opzet naar de Kamer
wordt gestuurd. Ik vind het wel goed dat de minister samen met de
Kamer wil bepalen waarover -- de toekomst, de scenario's en de
legitimering -- dat onderzoek zal gaan. Kan daar dan ook mijn voorstel
om de omroepen breder -- bereik en waardering, naast de leden -- te
beoordelen, in meegenomen worden?
De discussie over de netmanager, het uitzendschema, de TROS en Omroep
C blijft nog ietwat onduidelijk. De minister geeft wel aan dat de
prestatiecontracten kunnen worden aangepast. Dat is mooi.
Op dit moment is er echter nog onduidelijkheid, in ieder geval in
Hilversum. De TROS zegt immers: het wordt voor ons lastig om een eigen
actualiteitenprogramma te maken. De minister zegt dat het wel kan. Ook
Omroep C is gisteren in NRC Handelsblad wat negatief bejegend door de
netmanager. Ik blijf dus bij het voorstel dat eerder is gedaan,
namelijk: geef in een brief aan welke mogelijkheden de Kamer en
Hilversum hebben om inspraak te krijgen in de programmering, of in het
uitzendschema.
Dan kom ik op de reclame. Ik had gevraagd of de minister wilde ingaan
op wat ik noem: de "methode-Sarkozy". Hij compenseert de
inkomstenderving via de commerciële zenders. Daar heb ik ook een motie
over.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat in Frankrijk de publieke omroep stapsgewijs
reclamevrij wordt gemaakt en dat het verlies aan inkomsten wordt
gecompenseerd door middel van een extra belasting op reclame-inkomsten
van de commerciële zenders;
verzoekt de regering, te onderzoeken hoe een reclamevrije publieke
omroep gefinancierd kan worden door de inkomstenderving te compenseren
via een extra belasting op reclame-inkomsten van de commerciële
zenders,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij
blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 36 (31804).
De heer Jasper van Dijk (SP):
Voorzitter. De minister wilt niet aan hetgeen werd gezegd over de
ongezonde voeding. Hij vertrouwt op de zelfregulering. Ik ben daar wat
sceptischer over. Daar had ik een motie over, maar die dien ik niet
in, wederom in het kader van de reflectie, voorzitter. Het moet niet
te gek worden.
De voorzitter:
Dat is heel goed.
De heer Jasper van Dijk (SP):
De minister zegt dat hij met een brief komt over Digitenne. Hij zegt
ook: ik zit tussen Europa en de Kamer in. Dan weet ik het wel: hij
kiest toch gewoon voor het parlement? Het is een zaak van Nederland.
Voor het salaris bij de publieke omroep komt een code in het voorjaar.
Daar houd ik de minister aan. Ik hoop dat daar snel duidelijke
wetgeving over komt.
De heer Van der Ham (D66):
Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Die waren op een
aantal punten heel constructief. Wij zijn op een aantal punten nader
tot elkaar gekomen. Er zijn nog een aantal vragen en opmerkingen
blijven liggen. Daar gebruik ik mijn tweede termijn voor.
Allereerst kom ik op de lokale omroepen. Ik ben blij dat de deal
tussen het ministerie van BZK en het ministerie van OCW er snel komt,
met een kopie aan de VNG, zodat wij kunnen bezien of wij dat nog
kunnen ombouwen met een amendement. Ik denk dat er geen grote bezwaren
tegen zijn als wij dat via een amendement zouden doen, omdat ik heb
begrepen dat het erg lijkt op een andere regeling die bijvoorbeeld
voor de regionale omroepen is getroffen. Overigens kan de minister dat
natuurlijk nog niet bevestigen, want hij heeft de brief nog niet
gestuurd. Het is dus al eens gecheckt of dat kan. Als dat de vorm is,
dan hoeft het niet helemaal langs de Raad van State, maar is het meer
een politieke beslissing. Dan zouden wij het met een amendement kunnen
ombouwen en hebben die lokale omroepen eindelijk wat meer houvast. Dan
hebben wij het gewoon geregeld en zijn wij klaar na heel veel jaren
discussie en na de motie van mijn oud-collega Bakker. Ik hoop dat wij
daar zaken in kunnen doen.
Ik bedank de minister voor zijn toezegging dat hij de cadeaus van de
omroepen gaat bezien. Wij zullen de massageolie van BNN natuurlijk erg
gaan missen. Dat moet dan maar, want er is een hoger doel mee gediend.
Dan kom ik op de discussie over Omroep C en TROS Actua. Straks dient
de heer Atsma een motie in om binnen korte termijn duidelijkheid te
krijgen over de vraag wat er precies mogelijk is. Het is van groot
belang dat nieuwe omroepen daadwerkelijk iets kunnen toevoegen en dat
ze niet worden gesmoord in de nauwe engtes waarbinnen de netmanager
werkt. Dat moet niet kunnen. Als een omroep iets wil doen met de
actualiteiten, dan moet deze binnen bepaalde grenzen zijn eigen kleur
kunnen inbrengen in de programma's. Ik ben in afwachting van de
indiening van de motie van de heer Atsma, die ik heb mede-ondertekend,
en van de reactie van de minister op dat punt.
Mijn volgende punt is het uitstappen en de evaluatie. De minister was
positief over het amendement. Ik heb al even op eigen initiatief met
zijn ambtenaren overlegd. Aangezien de minister nu eenmaal hier in
vak-K zat, waren zij echter nog niet in staat om zijn mening in te
voeren in dat amendement, zodat wij tot een mooi gezamenlijk
amendement konden komen. Daar gaan wij dus de aankomende dagen aan
werken. Volgens mij komen wij daar wel uit. De heer Atsma vroeg: stel
je voor dat een omroep er tussentijds wordt uitgegooid, hebben wij dan
niet een groot probleem met de programma's?
Dat zou kunnen, maar is niet helemaal onoverkomelijk. Integendeel,
natuurlijk is dat te overkomen. Ik heb begrepen dat zelfs toen LLiNK
de afgelopen weken dreigde om te vallen, waardoor de omroep niet meer
zou kunnen uitzenden, de NOS al maatregelen aan het nemen was om de
gaten in de programmering op te vullen. Gelukkig was dat niet nodig.
Ik heb nog een vraag gesteld die niet is beantwoord. Deze vraag ging
over herhalingsrechten en salarissen van acteurs inzake Nederlandse
culturele producties van de publieke omroep. De Nederlandse publieke
omroep zou het goede voorbeeld moeten geven aan commerciële partijen
inzake salariëring en de regeling van herhalingsrechten.
Het amendement over de 39f-omroepen breng ik gewoon in stemming. De
minister maakt namelijk in zekere zin een karikatuur van hetgeen wij
met het amendement willen. Wij willen juist die programma's houden. De
structuur moet echter sowieso veranderen. Mijns inziens is dat ook
zeer goed te doen.
Tot slot. De minister heeft een aantal toezeggingen gedaan. Hij gaat
kijken wat hij in het kader van de motie-Vendrik gaat doen aan
mogelijke fusies en aan mogelijkheden om tot efficiencyslagen te komen
door middel van betere samenwerking tussen omroepen. Ik vind dat de
kwestie van het mogelijk laten fuseren van omroepen met een
overlapping in hun achterban uitdrukkelijk aan de orde moet komen bij
de reactie op de motie-Vendrik. Als de minister dat niet zelf doet,
zullen wij dat ongetwijfeld zelf in het debat aanbrengen. Ik hoop dat
de minister het lef toont, dit zelf in te brengen bij zijn reactie op
de motie-Vendrik.
De heer Van Dam (PvdA):
Voorzitter. Een interessant deel van de discussie ging over de
kenmerken van het open bestel waar je in kunt, maar ook uit kunt, waar
je een voor- en een achterdeur hebt. Wij hebben naar de precieze
formulering van die achterdeur gekeken. Het gewijzigde amendement-Van
der Ham/Jasper van Dijk is uiteindelijk toch beter dan mijn
amendement, omdat omroepen twee jaar de tijd krijgen, maar het ook
sneller kan. Ik trek mijn amendement op stuk nr. 22 daarom in.
De voorzitter:
Het amendement-Van Dam (stuk nr. 22) is ingetrokken.
De heer Van Dam (PvdA):
Ik had het amendement van mijn beide collega's willen meeondertekenen,
maar dat mocht niet van de heer Van Dijk. Ik kondig daarom aan dat ik
in elk geval voor zal stemmen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Dat heb ik geleerd van de Partij van de Arbeid.
De voorzitter:
Nou zeg.
De heer Van Dam (PvdA):
Het zal mij een worst wezen. Aan dat soort politiek doe ik niet mee.
Volgens mij kan de minister het amendement gewoon overnemen, als hij
er het er toch mee eens is.
De voorzitter:
Een amendement mag niet worden overgenomen zonder de toestemming van
de indieners.
De heer Van Dam (PvdA):
O ja, dat zit zo.
De voorzitter:
Ja, zo zit dat.
De heer Van Dam (PvdA):
Dan ben ik benieuwd of zij daar wel toestemming voor geven.
Met betrekking tot de criteria heeft de minister gezegd dat hij het
oordeel aan de Kamer overlaat. Dat is mooi. Ik hoop dat dit door de
collega's als een aanbeveling wordt gezien.
Ik kom te spreken over het amendement betreffende de ruimere
adviesmogelijkheid voor het College van Omroepen. Ik heb al aangegeven
dat ik het belangrijk vind dat de omroepen ook betrokken blijven bij
het geheel van de publieke omroep. Die betrokkenheid mag best weer
iets worden uitgebreid om de balans weer te herstellen. Ik ben tijdens
dit debat ervan overtuigd geraakt dat het coördinatiereglement toch
niet het verstandigste onderdeel is om advies over te vragen aan het
College van Omroepen. Ik zal het amendement op stuk nr. 26 wijzigen.
Ik neem aan dat het gewijzigde amendement in elk geval wel uitvoerbaar
is. Het wordt misschien iets lastiger, maar het is dan wel
uitvoerbaar.
Ik kom te spreken over mijn amendement op stuk nr. 24 inzake de
glossy's. Nu is in elk geval duidelijk wat er wordt bedoeld; daar kan
dan ook geen misverstand over ontstaan. Wij zullen het in de praktijk
wel gaan zien als het Commissariaat voor de Media weer een beslissing
moet nemen.
Zojuist heb ik een nieuw amendement ingediend dat gaat over de
discussie over het percentage onafhankelijk product, het deel dat
wordt uitbesteed aan buitenproducenten. De minister is hier niet meer
op ingegaan. Ik vind het toch wenselijk om in de wet een bandbreedte
vast te leggen. Er moet in de wet niet alleen een minimumpercentage,
het Europese minimum van 10%, maar ook een maximumpercentage worden
vastgelegd. Ik heb 20% gezegd en dat is hoger dan nu. De minister kan
binnen die bandbreedte het uiteindelijke percentage vaststellen. Zo
kan worden voorkomen dat een eventuele nieuwe minister -- je weet maar
nooit van welke partij die zal zijn -- besluit om de helft van de
publieke omroep te laten uitbesteden, want dat kan ook weer niet de
bedoeling zijn.
De voorzitter:
Is het amendement waarover u het heeft al rondgedeeld?
De heer Van Dam (PvdA):
Nee, ik heb het net ingediend. Ik wilde het maar even zeggen, zodat de
collega's weten dat het onderweg is.
De voorzitter:
Het is het amendement op stuk nr. 37.
De heer Van Dam (PvdA):
Dat weet ik niet helemaal; ik raak de tel een beetje kwijt.
In mijn eerste termijn had ik een punt gemaakt met betrekking tot de
kerkelijke omroepen. Er ligt een amendement van mijn collega's Van der
Ham en Remkes. Die zeggen dat de kerkdienst best mag blijven. Die moet
zelfs blijven, maar de omroepen die bij elke kerk horen met de
bijbehorende overhead niet. Wij hebben vijf jaar de tijd om te regelen
dat de taak wordt geborgd, zonder dat wij gebruik blijven maken van
deze omroepen. Ik zou bijna zeggen: het is een stuitend redelijk
amendement. Ik snap de bezwaren ertegen dan ook niet zo goed. Gelet op
de discussie die wij eerder hebben gehad, sta ik er positief
tegenover.
Tot slot kom ik op de auteursrechtelijke vergoedingen die kabelaars
moeten betalen voor de commercials die zij doorzenden. Oftewel: wij
betalen met zijn allen voor reclame. De minister zei dat hij dat moest
bespreken met de minister van Justitie, die er eigenlijk over gaat. Ik
wil hem graag een motie meegeven zodat hij die kan doorsturen aan de
minister van Justitie. Wij weten dan zeker dat het aangepakt wordt. De
motie luidt als volgt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat kabelaanbieders een auteursrechtelijke vergoeding
betalen voor het mogen doorgeven van reclame- en
telewinkelboodschappen;
overwegende dat kijkers en luisteraars via het kabelabonnement zo
indirect betalen voor het mogen kijken of luisteren van commercials;
van mening dat dit een absurde situatie is;
verzoekt de regering, om hier via aanpassing van relevante wetgeving
een einde aan te maken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Dam. Naar mij blijkt, wordt
de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 38 (31804).
De voorzitter:
Ik merk wel op dat de minister een vrij complete toezegging had gedaan
op dit punt. Nee? Ik dacht van wel, maar dat horen wij zo.
De heer Atsma (CDA):
Voorzitter. De CDA-fractie wil de minister graag dank zeggen voor de
uitgebreide beantwoording en ook vooral voor zijn principiële
stellingname. Ik denk dat het goed is om dat nog een keer te
bevestigen. De minister maakt een heel principiële keuze voor het
huidige publieke bestel. Dat is een keuze die overigens niet iedereen
in deze Kamer maakt, maar mijn fractie waardeert het zeer dat de
minister zo uitgesproken voor handhaving van het huidige bestel is,
met al zijn plussen en natuurlijk ook verbeterpunten.
Dat brengt mij bij een aantal concrete opmerkingen. In een amendement
van mijn fractie staat dat de concessieperiode van het publieke bestel
voor tien jaar moet worden vastgelegd. De minister heeft gezegd dat
hij het oordeel over het amendement overlaat aan de Kamer. De
CDA-fractie vindt het punt buitengewoon belangrijk. Je weet maar
nooit, zeg ik in navolging van een collega die zojuist de microfoon
hanteerde. Het is verstandig om voor de concessieperiode van tien jaar
vast te leggen dat het publieke bestel bestaansrecht heeft, met
daarbinnen de erkenning van de verschillende omroepen. Voor de positie
van het College van omroepen geldt iets soortgelijks. De minister is
daar toch een beetje terughoudend in. Maar juist als wij principieel
hechten aan het bestaansrecht van omroepen, zullen wij ook de positie
van het College van omroepen moeten versterken. De heer Van Dam geef
ik in overweging dat het misschien goed is om het College van omroepen
een adviesrol over de netprofielen te geven. Er kan dan wellicht heel
veel discussie worden voorkomen.
Over de toetreding komen wij graag later met minister nog uitgebreid
te spreken. De minister worstelt in mijn ogen een beetje met de
heldere criteria. Die zullen in de toekomst anders en vooral beter
moeten worden geformuleerd. Collega Van der Ham maakte zojuist een
opmerking over het uitstappen. Ik heb niet gezegd dat ik mij zorgen
maak over programma's die er dan wegvallen. Men staat in de rij met
programma's om de gaten op te mogen vullen, zowel binnen als buiten
Hilversum. Dat is het probleem niet. Ik heb gezegd dat de minister
heel goed duidelijk moet maken wat de juridische consequenties zijn
als je halverwege een erkenningsperiode een omroep de deur wijst.
Daarover gaat het in de kern. Daarvoor hebben wij op grond van een wet
een erkenning van vijf jaar gegeven.
Ik heb veel waardering voor wat de minister naar voren heeft gebracht.
Ik erken dat de minister een aantal amendementen die de CDA-fractie
heeft ingediend, wel of niet samen met anderen, niet heeft
overgenomen. De stemming is echter nog niet geweest, dus is de moed
nog niet verloren.
Ik heb desalniettemin een aantal moties. Met de eerste motie haak ik
in op datgene wat de minister zei over een opmerking van onze kant
over de regionale omroepen. De minister zei dat hij er niet voor voelt
om het programma Versterkingsbudget daarvoor te benutten. Hij zei
eventueel bereid te zijn om een andere optie in aanmerking te nemen.
Dat brengt mij tot het indienen van de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele
Omroepproducties (Stifo) tot taak heeft om de ontwikkeling en
productie te
bevorderen van artistiek hoogwaardige culturele programma's van de
publieke landelijke en regionale omroep;
constaterende dat er voor het Stifo 2 miljoen euro extra budget
beschikbaar
wordt gesteld;
overwegende dat aanvragen van de regionale omroepen vaak niet
gehonoreerd worden vanwege een tekort aan middelen bij het Stifo;
overwegende dat vanwege/de beperkte financiële middelen van de
regionale omroepen het juist van belang is dat zij een beroep kunnen
doen
op het Stifo;
verzoekt de regering om de 2 miljoen euro extra middelen voor de
regionale
omroepen te oormerken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Atsma en Remkes. Naar mij
blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 39 (31804).
De heer Atsma (CDA):
Voorzitter. De tweede motie heeft betrekking op de vervlechting van de
raad van bestuur van de publieke omroep en NOS RTV, de NOS. Ik heb
hierover een aantal opmerkingen gemaakt. De minister is ingegaan op de
wenselijkheid van een programmaraad bij de NOS en heeft die
nadrukkelijk afgewezen. De CDA-fractie zou echter zeer hechten aan de
ontvlechting. Daarom dien ik op dit punt een motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat NOS RTV een zelfstandige positie krijgt binnen het
publieke omroepbestel;
overwegende dat de huidige raad van bestuur van de publieke omroep de
rol van toezichthouder van NOS RTV krijgt;
overwegende dat op grond van de Mediawet reeds sprake is van een
zekere gezagsverhouding tussen NOS RTV en de raad van bestuur van de
publieke omroep;
stelt vast dat het onwenselijk is dat de raad van bestuur tevens
toezichthouder wordt van NOS RTV;
verzoekt de regering te bevorderen dat binnen twee jaar de raad van
bestuur van de publieke omroep niet langer toezicht houdt op NOS RTV
en wordt vervangen door een onafhankelijke raad van toezicht,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Atsma, Remkes, Peters en
Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende
ondersteund.
Zij krijgt nr. 40 (31804).
De heer Atsma (CDA):
Voorzitter. De minister heeft een aantal opmerkingen gemaakt over de
wens van het CDA en anderen om te komen tot een meer stevige positie
van de dagprogrammering bij de publieke omroep. De minister heeft
aangegeven dat op jaarbasis al 65 mln. beschikbaar is voor
dagprogrammering. Gelukkig luisteren en kijken er veel mensen mee, ook
mensen uit Hilversum en dan is het goed om even vast te stellen dat
die 65 mln. voor het overgrote deel gaat naar kinderprogrammering.
Daar is niets mis mee. Iedere dag gebeurt dat en dat hoort ook zo. Die
programma's zijn er in de namiddag. De uitzending van Sesamstraat is
weliswaar vervroegd, maar je kunt je ook afvragen: had dat allemaal
wel gemoeten. Het gaat dus om kinderprogrammering, NPS en vooral
sport. Nu is de sport mij ook dierbaar, maar het gros van de 65 mln.
gaat hier wel naar toe. Ik wil daarom de volgende motie indienen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat dagprogrammering in Nederland geen volwaardige
plaats heeft binnen de programmering van de publieke omroep;
constaterende dat vele miljoenen Nederlanders ook overdag een
pluriform aanbod op televisie waarderen;
overwegende dat een aantal omroeporganisaties zeer geïnteresseerd is
in het uitzenden van programma's overdag;
overwegende dat hier slechts zeer beperkt financiële middelen voor
beschikbaar worden gesteld door de raad van bestuur van de publieke
omroep;
verzoekt de regering te bevorderen dat volwaardige dagprogrammering
mogelijk wordt en omroepen hiervoor voldoende middelen uit het
omroepbudget beschikbaar wordt gesteld,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Atsma, Van Dam en Jasper van
Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 41 (31804).
De heer Atsma (CDA):
Voorzitter. U zult zich afvragen: waarom deze motie als er op dit punt
al een amendement is ingediend. De aanneming van het amendement wordt
door de minister afgewezen. Deze motie is daarom een terugvaloptie.
Mocht het amendement worden afgewezen, dan sluit ik niet uit dat deze
motie de steun van de meerderheid van de Kamer krijgt. Ik meen zelfs,
dat zij die al heeft.
Voorzitter. Mijn allerlaatste opmerking betreft de
actualiteitendiscussie. Wij hebben hierover uitgebreid gesproken. De
minister heeft aangegeven dat er voldoende mogelijkheden voor omroepen
zijn om als zij dat willen zich te profileren bij het duiden van het
nieuws.
Ook voor hen geldt dat en niet alleen voor de TROS. Ook andere
omroepen geven aan dat het absoluut anders ligt. Om die reden stel ik
de volgende motie voor.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat omroepverenigingen een eigen, herkenbare positie en
rol hebben binnen het Nederlandse omroepbestel;
overwegende, dat omroepverenigingen bij wet een positie hebben
gekregen om nieuws- en actualiteiten te duiden;
stelt vast dat meerdere omroepverenigingen aangeven dat zij door tal
van oorzaken niet de ruimte en mogelijkheden krijgen om het nieuws en
actualiteiten te duiden op een wijze die aansluit bij doelstelling,
karakter, ambitie en/of identiteit van de verenigingen;
stelt vast dat de publieke omroep binnen de programmering ruimte moet
creëren voor duiding van nieuws en actualiteiten;
verzoekt de regering om in overleg met alle betrokken partijen
afspraken te maken om te waarborgen dat omroepen hiervoor voldoende
ruimte krijgen;
verzoekt de regering de Kamer binnen drie maanden te informeren over
de uitkomsten van dit overleg,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Atsma, Jasper van Dijk, Van
der Ham, Van der Vlies, Remkes en Van Dam.
Zij krijgt nr. 42 (31804).
De heer Remkes (VVD):
Mevrouw de voorzitter. Naarmate collega Atsma de minister meer prijst,
is dat voor mij een veelzeggend signaal dat er toch zo hier en daar,
in ieder geval voor de liberale fractie in deze Kamer, nog de nodige
hiaten zitten in de reactie van de minister. Ik dank de minister voor
de beantwoording, maar hij is er in ieder geval niet in geslaagd om de
VVD-fractie over de streep te trekken waar het gaat om de aarzelingen
en de grote twijfels of dit wetsvoorstel zal bijdragen aan de
doelstellingen, zoals die in het wetsvoorstel zijn geformuleerd. Ik
herhaal dan ook wat ik in eerste termijn heb gezegd. Ik geloof er
absoluut niet in dat dit wetsvoorstel zal bijdragen aan het nieuwe
evenwicht. Ik ben de formulering even kwijt die de minister gebruikte,
maar hij wilde in ieder geval de weg inslaan naar een nieuw evenwicht
in het bestel. Daaraan zal dit wetsvoorstel geen bijdrage leveren.
Ik heb natuurlijk overwogen om ook allerlei moties in te dienen. Wat
betreft de basisvraagstukken heb ik echter niet het vertrouwen dat
deze moties ook een meerderheid in deze Kamer zullen krijgen. Ik heb
daarvan dan ook afgezien. De heer Atsma heeft een amendement op stuk
nr. 29 ingediend over de verlenging van de concessieperiode van vijf
naar tien jaar. De minister laat het oordeel aan de Kamer over,
terwijl ik in eerdere stukken een redelijk overtuigende argumentatie
tegenkwam om die periode echt tot vijf jaar te beperken. De minister
ging wat dat betreft naar mijn mening te gemakkelijk door de bocht. De
VVD-fractie zal dat amendement dan ook zeker niet steunen, omdat zij
ervan overtuigd is dat tussen nu en tien jaar het bestel door de
hoeven zal zijn gezakt.
In het debat vond ik het redelijk opmerkelijk dat de steun voor het
bestaande bestel in feite helemaal geconcentreerd is bij de bestaande
coalitiepartners. Dat is een oud beeld en dat verrast mij natuurlijk
ook totaal niet. De heer Jasper van Dijk verleent nog een beetje
flanksteun maar dat brokkelt langzamerhand ook af. Als ik mevrouw
Peters, de heer Van der Ham en de heer Van Dijk zo hoor, constateer ik
dat er in de Kamer een beweging aan het groeien is op weg naar een
nieuw bestel.
Tegen de heer Van der Ham zeg ik één ding: wij moeten hier niet de
discussie over fusies in het omroepbestel willen voeren, omdat wij dat
niet moeten willen opleggen. Dan moet je helder zijn en dan moet je
dat punt op de horizon formuleren.
Ik heb nog een paar dingen gemist.
De heer Van der Ham (D66):
Voorzitter.
De voorzitter:
Mijnheer Van der Ham...
De heer Van der Ham (D66):
Wij gaan niet een heel debat overdoen hoor!
De voorzitter:
Ik dacht het ook niet.
De heer Van der Ham (D66):
De heer Remkes en ik zijn het er van harte over eens dat de oude
omroepen wat betreft hun legitimatie echt iets uit te leggen hebben.
Daar heb ik in mijn eerste inbreng veel over gesproken. De heer Remkes
ook. Daar zijn wij het van harte over eens.
De heer Remkes (VVD):
Dat moeten ze dan doen in de richting van hun leden, maar wij kunnen
hier geen geforceerde fusies opleggen. Ik zie dat de heer Van der Ham
knikt en daaruit begrijp ik dat wij het daarover eens zijn. Wat ik mis
is een reactie van de minister op de vraag of er een evaluatie kan
komen van de ledenwerfcampagnes zoals deze nu gevoerd zijn, in termen
van instrumenten die gehanteerd zijn en van kosten die gemaakt zijn,
zodat wij daar politieke conclusies aan kunnen verbinden.
Mijn volgende punt betreft de voorhangprocedure. Ik snap de opmerking
van de minister hierover. Het gaat mij niet om ondergeschikte punten.
Ik vraag de minister of hij wil nagaan welke punten echt van
ondergeschikte betekenis zijn en op welke punten er eventueel nog een
nota van wijziging kan komen waar het gaat om de kernvraagstukken. Ik
heb bij toen ik mevrouw Peters interrumpeerde, uitgelegd waarom ik
tegen verlaging van het aantal van 400.000 leden naar 300.000 leden
ben en ook waarom ik tegen de verhoging van 30% naar 40% ben. Ik vraag
de minister om in te gaan op het element publieke verantwoording. Daar
is hij volgens mij nog niet expliciet op ingegaan.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording. Ik constateer
dat er nu sprake is van een verschuiving van 25% naar 30%, terwijl die
verschuiving vorige keer nog is tegengehouden in de wetswijziging. De
hele Kamer spreekt over het belang van pluriformiteit. Dat hopen wij
ook zeker met zijn allen in stand te houden. Ik hoor hier ook
afkeurende geluiden als het gaat om het BBC-model. De minister zegt
dat zelf ook. Toch zie ik die verschuiving van 25% naar 30%. Ik houd
mijn hart vast voor het volgende debat dat wij gaan voeren. Ik hoor
zelfs 40% noemen. Als wij die kant opgaan -- en dat geef ik als
waarschuwing aan de Kamer en aan de minister -- en wij gaan over de
50% heen, gaan wij wel richting het BBC-model en zullen omroepen
vervlakken tot televisieproductiemaatschappijen die hun producten
hopelijk mogen slijten bij de NPO. Ik hoop niet dat het zo ver komt,
maar ik waarschuw er wel voor.
Ik heb een amendement ingediend met betrekking tot de inperking van de
financiële ruimte voor de verenigingsactiviteiten. Dit is weer een
voorbeeld waar mijn eerdere opmerkingen op sloegen over de inperking
van de mogelijkheden van de omroepen. De minister zegt dat dit niet
het geval is, maar ik noem maar het element dat de inkomsten van de
programmabladen besteed moeten worden aan de programma's. Voor de
netto-inkomsten uit contributies en verenigingsactiviteiten worden
nadere regels gesteld. Dit betekent dat de bewegingsvrijheid en de
bestedingsvrijheid van de omroepen worden ingeperkt. Tegen die
achtergrond heb ik mijn amendement ingediend. Ik hoop op de steun van
mijn collega's in de Kamer voor dit amendement.
De verplichte uitbesteding van de productie is ook zo'n voorbeeld
waarbij de ruimte van de omroepen wordt ingeperkt. Hierover dien ik de
volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de regering voorstelt in het kader van de
quotaregeling Europese onafhankelijke producties niet langer te kijken
naar een percentage van het aantal uitgezonden uren op tv maar naar
een deel van het bestede budget;
van mening dat dit niet mag resulteren in een, in financiële termen,
verzwaring van de verplichting ten opzichte van de huidige situatie;
overwegende dat bij het vaststellen van het percentage van het bestede
budget zorgvuldig te werk moet worden gegaan;
verzoekt de regering, in overleg met de omroepen te komen tot een vast
te stellen percentage dat recht doet aan de historische situatie en
geen verzwaring van de bestaande verplichting inhoudt,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind en Atsma. Naar mij
blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 43 (31804).
De heer Van der Vlies (SGP):
Mevrouw de voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording.
Het bestel is springlevend en gelegitimeerd, maar ook in beweging door
de nieuwe media en technieken. Zo is dat. Ik vond het een helder
statement. Mijn fractie steunt dit. De minister is de Kamer nog wel
een antwoord schuldig op de volgende vraag. Hoe zit het nou als na de
visitatie/evaluatie en de herstelperiode van twee jaar het eindoordeel
negatief is en die conclusie valt binnen de juridisch gestelde
termijn? Volgens mij zitten wij dan met een probleem en dat moet nog
worden opgehelderd.
Ik heb de minister geprezen om zijn redenering inzake de 39f-omroepen.
Een groeiend deel van de Kamer lijkt het amendement op stuk nr. 9 te
steunen. Het wordt er dus niet beter op. Weliswaar valt de beslissing
na deze kabinetsperiode en na de geldingsduur van het coalitieakkoord,
maar het is wel curieus dat de fractie van de Partij van de Arbeid
zojuist steun betuigde aan het amendement en daarmee de
coalitiepartners een beetje vervelend voor de voeten loopt. Ik
constateer het maar. Ik zit niet in die coalitie, maar ik kijk er wel
met enige bezorgdheid naar.
De heer Remkes (VVD):
Mevrouw de voorzitter, ik nodig collega Van der Vlies uit om nog wat
meer positieve opmerkingen in de richting van de minister op dit punt
te maken. Dat kan de steun in de Kamer nog vergroten.
De heer Van der Vlies (SGP):
Dat perspectief maak ik niet helemaal mee. Ik vond dat de minister een
helder betoog hield. Natuurlijk, ik maak in mijn omgeving mee welke
waarde wordt toegekend aan de activiteiten van deze al sinds jaar en
dag toegelaten genootschappen.
De heer Remkes (VVD):
Mij viel echt op dat de minister door u werd geprezen voor zijn betoog
over de scheiding tussen kerk en staat.
Voorzitter: Koser Kaya
De voorzitter:
Mijnheer Remkes, u dient via de voorzitter te spreken.
De heer Van der Ham (D66):
Voorzitter, ik heb ook nog een vraag.
Ik hoop dat de heer Van der Vlies, wanneer hij zegt dat hij zoveel
belang hecht aan de genootschappen, in het amendement leest dat die
uitzendingen ook worden gewaardeerd. Misschien denkt hij in een reflex
"ah, daar staat D66 en de VVD onder, dan zal het wel weer tegen ons
zijn", maar dat is niet zo. Het gaat ons om de structuur, om de manier
waarop wij dat organiseren.
De heer Van der Vlies:
Ik heb de veronderstellingen van collega Van der Ham niet in stelling
gebracht. Natuurlijk heb ik het amendement gelezen. Binnen de genoemde
termijn moet een oplossing worden gevonden. De minister zei echter dat
wij nog geen enkel zicht hebben op die oplossingen. Bij de genoemde
instellingen leidt dat tot de nodige onrust. Dat is een proces dat in
het verleden als eens de kop op heeft gestoken. Daar waren wij
allemaal bij betrokken. Toen hebben wij een amendement ingediend om
een en ander veilig te stellen. Daar zou ik bij willen blijven. Dat is
de positie van mijn fractie. De minister had daar een goed en
invoelend verhaal bij.
Ik vind dat de Wereldomroep ook moet blijven. Enkele amendementen en
moties heb ik meeondertekend. Dat is duidelijk. Enkele andere zullen
onze steun krijgen.
Mevrouw Peters (GroenLinks):
Voorzitter. Het onderzoek naar de toekomst van het Nederlandse
mediabestel, met omroepverenigingen of een BBC-model, of welke
varianten er ook maar bedacht zullen worden, dat moet er komen en de
vraag is wanneer het komt.
Voorzitter: Verbeet
Mevrouw Peters (GroenLinks):
Ik ben het met de heer Van Dijk eens wanneer hij zegt dat het laat is,
als wij pas bij de najaarsbegroting over de randvoorwaarden van dat
onderzoek kunnen gaan nadenken. Kan de minister voor de zomer een
opzet sturen, waarover we dan kunnen debatteren, opdat de
randvoorwaarden klaar zijn tegen de tijd van de najaarsbegroting en
het daadwerkelijke onderzoek kan plaatsvinden?
Ik dank de minister voor de toezegging om een onderzoek te verrichten
naar de overheadkosten van omroepverenigingen. Ik ben zeer benieuwd
wat er overblijft voor de programmamaker. De uitkomst hiervan zal ook
interessant zijn voor het toekomstdebat. Kan ik ervan uitgaan dat dit
onderzoek zal zijn voltooid voor de najaarsbegroting?
Ook interessant voor het toekomstdebat vind ik de vraag wat de invloed
is van de economische crisis op de publieke omroepen. Hierover dien ik
de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de reclamebranche van alle zakelijke dienstverleners
de zwaarste klappen te verduren heeft door de economische recessie;
overwegende dat het risico dus groot is dat ook de STER-inkomsten van
de publieke omroep zullen teruglopen;
verzoekt de regering te onderzoeken wat de gevolgen zijn van de
economische crisis voor de publieke omroep en de Kamer daarover te
informeren voor de Najaarsnota,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Peters. Naar mij blijkt, wordt
de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 44 (31804).
Mevrouw Peters (GroenLinks):
Voorzitter. De minister was het met mij eens dat de in de oude wet
gestelde doelen voor het programmaversterkingsbudget niet zijn
gehaald. Dat is nogal wat. Dat betekent dat het doel waaraan invulling
moest worden gegeven, dat ook de jeugd en de minderheden bereikt
moeten worden met serieuze cultuur, zoals film, documentaires en
drama, niet is bereikt. Dan vind ik het moeilijk te begrijpen dat als
reactie daarop de doelen van het programmaversterkingsbudget uit de
wet worden gehaald. Je zou denken dat deze er met een dikke streep
extra in worden gezet. De redenering van de minister dat je dit maar
aan de wijsheid van de raad van bestuur moet overlaten, kan ik zonder
nadere toelichting van de minister niet helemaal begrijpen. Ik heb
hierover een amendement ingediend, maar de minister heeft de aanneming
daarvan ontraden.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik vind het vreemd dat u zegt dat het versterkingsbudget naar 40% zou
moeten. U bent er heel kritisch over dat de minister die
doelstellingen eruit haalt. Dat budget wordt een grote grijze brij.
Dan moeten wij dat toch niet verhogen?
Mevrouw Peters (GroenLinks):
Ik heb inderdaad gepleit voor verhoging van het
programmaversterkingsbudget om de doelen die daarin zijn genoemd,
waarvan wij met z'n allen constateren dat zij niet zijn gehaald, juist
beter te kunnen realiseren. We weten allemaal dat het
programmaversterkingsbudget in de praktijk helemaal niet apart wordt
ingezet voor lacunes die eventueel zouden blijken in het "geld op
schema"-verhaal. Wij weten allemaal dat dit geld op een hoop wordt
gegooid met de gelden die direct naar de omroepen gaan, zodat achteraf
heel moeilijk te toetsen is waarvoor die gelden zijn ingezet en of zij
wel ten goede zijn gekomen aan minderheden en andere doelen die de wet
oorspronkelijk kende.
Mijn amendement bevatte twee onderdelen. Het ene was verhoging van het
programmaversterkingsbudget en het andere was behoud van de doelen
waarvoor dat budget oorspronkelijk was bedoeld. Ik overweeg om dat
amendement uit elkaar te knippen, zodat een apart amendement
overblijft om de doelen van het programmaversterkingsbudget terug in
de wet te plaatsen. Hierop hoor ik graag een reactie van de minister.
Ten slotte ben ik blij dat de minister steun heeft uitgesproken voor
de ideeën die door mijn collega's zijn ingebracht, om de toetsing van
de kwaliteit van de bestaande omroepen beter te regelen en uittreding
een reële mogelijkheid te laten zijn.
Minister Plasterk:
: Voorzitter. Op een paar punten zijn toezeggingen gevraagd en daarna
kom ik toe aan de moties. De heer Jasper van Dijk vroeg om een brief
over de ruimte die omroepen hebben om zich te profileren in het kader
van het programmeermodel en het netmanagement. Die brief zeg ik toe.
Ik heb gelegenheid gehad om uit te zoeken waarmee de publieke omroep
bezig is inzake het voorstel voor die beloningscode. Die code is
inderdaad aanvullend bedoeld ten opzichte van de wetgeving. Dat
betekent dat die uitsluitend betrekking heeft op de niet-bestuurders.
Voor de bestuurders loopt een en ander dus mee in het traject dat voor
de gehele overheid geldt. De staatssecretaris heeft toegezegd dat zij
bij de minister van BZK zal melden dat de Kamer aandringt op spoed. Ik
zeg hetzelfde toe voor deze sector. Ik zal daarvoor dus nog eens
aandacht vragen.
Gevraagd is wat er zal gebeuren met omroepen die twee jaar na de
eerste gele kaart opnieuw een gele kaart krijgen. Het is dan dus een
rode kaart. Gevraagd is hoe lang die omroepen dan nog kunnen werken en
hoe dat juridisch in elkaar zit. Ik denk dat het amendement zo
ingericht zou kunnen worden dat er een intrekkingsgrond is in de wet.
Dan zal de juridische basis in die intrekkingsgrond liggen. Ik kan mij
dan inderdaad voorstellen dat die omroepen na die tweede gele kaart
nog een jaar de tijd krijgen met het oog op het feit dat er dan sprake
is van staande programmering. Ik meen dat de heer Van Dam daar ook op
wees. Overigens zijn er eveneens allerlei andere consequenties
verbonden aan het stoppen van een omroep. Op die manier, dus met een
jaar, lijkt mij dat fatsoenlijk geregeld.
Er is een amendement ingediend met de intentie om het College van
Omroepen op twee punten bij de besluitvorming te betrekken. Ik had
aangegeven dat ik de Kamer ontraad om dat amendement aan te nemen.
Voor het ene onderdeel geldt dat ik de Kamer dat gewoon heb ontraden
en voor het andere deed ik dat met klem. Ik dank de heer Van Dam voor
zijn bereidheid om de zin van de betrokkenheid bij het meer
operationele werk te schrappen. Dan blijft het gewoon ontraden over.
Ik moet immers consistent zijn met mijn eerdere standpunt hierover,
lijkt mij.
In ieder geval de heer Remkes vroeg mij om een evaluatie van de
ledenwervingscampagne. Ik zal het Commissariaat voor de Media vragen
om aan het slot van deze ledenwervingscampagne een evaluatierapport op
te stellen en dat naar mij te sturen. Vervolgens zal ik dat rapport,
vergezeld van mijn beleidsreactie, aan de kamer sturen.
De heer Remkes vroeg of het mogelijk is om bij nota van wijziging na
te gaan op welke punten een voorhangprocedure wel nuttig en nodig zou
kunnen zijn. Ik zeg hem toe dat ik zal nagaan of het mogelijk is om
dat te doen.
De laatste vraag van de heer Remkes over de publieke verantwoording
kon ik niet plaatsen. Mag ik dat zeggen voorzitter?
De heer Remkes (VVD):
Die vraag heeft te maken met het punt dat ook mevrouw Peters maakte.
De Raad van State heeft opmerkingen gemaakt over het schrappen van die
doelen in de wet bij het programmaversterkingsbudget. Het zou daardoor
niet meer mogelijk zijn om nog een vorm van meetbare publieke
verantwoording af te leggen. Dat vind ik wel een punt.
Minister Plasterk:
Ik moet er even over nadenken in welke vorm ik de heer Remkes tegemoet
zou kunnen komen als daartoe een mogelijkheid bestaat. Misschien mag
ik daarop schriftelijk terugkomen.
Ik kom op de moties. De heer Bosma diende drie moties in en merkte op
een opvallende manier op dat hij ervan uitging dat ik de Kamer zal
ontraden om die aan te nemen. Kennelijk beginnen wij elkaar te kennen,
want dat is inderdaad het geval. Over de criteria voor nieuwe
toetreders hebben wij namelijk eerder een gesprek gehad. Ik ontraad de
Kamer dan ook om de motie daarover aan te nemen.
De tweede motie heeft betrekking op de Wereldomroep. Ik heb al gezegd
dat ik er tegen ben om nu de stekker uit de Wereldomroep te trekken.
In de derde motie wordt verzocht om in de volgende periode de VARA en
de NPS wat informatieve programma's betreft onder te bedelen. Dat
lijkt mij onverstandig. Daarom ontraad ik de Kamer ook om die motie
aan te nemen.
In de motie op stuk nr. 35 van de heer Jasper van Dijk wordt de
regering verzocht om toetsbare criteria op te stellen voor de
visitatiecommissie omroepen. Deze motie is in feite in dezelfde lijn
als het amendement van de heer Van Dam. Ik laat het oordeel daarover
aan de Kamer over.
In de motie op stuk nr. 36 van de heer Jasper van Dijk wordt
voorgesteld om de publieke omroep stapsgewijs reclamevrij te maken. Ik
ontraad de aanvaarding van deze motie. In de motie wordt aangegeven
dat er een dekking zou kunnen worden ontleend aan middelen die kunnen
worden onttrokken aan de commerciële zenders via het verhogen van de
belasting of anderszins. Daar ben ik niet voor.
De heer Van Dam heeft een motie ingediend over de eigenaardige
toestand dat kijkers meebetalen aan de reclames waar zij naar kijken.
Ik heb al aangegeven dat ik deze motie wil doorgeleiden naar de
collega van Justitie. Ik stel derhalve voor om deze motie aan te
houden, opdat ik dat overleg kan voeren. Dan kan de minister van
Justitie de Kamer per brief informeren over zijn opvatting over de
motie.
De motie op stuk nr. 39 van de leden Atsma en Remkes gaat over het
Stifo. Het is een keuze of je die 2 mln. extra aanwendt voor het
Stimuleringsfonds dan wel voor de reeds lang door de heer Atsma
gekoesterde wens om de samenwerking tussen de regionale en landelijke
omroepen meer te ondersteunen. Bij een eerder debat heeft de heer
Atsma erop gewezen dat het ook een meerwaarde kan hebben, omdat
bijvoorbeeld veel regionaal gemaakt drama dan ook landelijk kan worden
uitgezonden. Ik laat het oordeel over deze motie aan de Kamer over.
De motie-Atsma c.s. op stuk nr. 40 gaat over de governance bij
NOS-RTV. Het heeft mijn voorkeur om de nieuwe situatie vijf jaar
intact te laten. In de motie wordt de regering echter verzocht om te
bevorderen dat binnen twee jaar de raad van bestuur van de publieke
omroep niet langer toezicht houdt op NOS-RTV. Hoewel mijn voorkeur
uitgaat naar vijf jaar, kan ik onmogelijk volhouden dat de helft van
die periode een springende zaak zou zijn. Ik laat derhalve het oordeel
over de motie aan de Kamer over. Mijn voorkeur is echter duidelijk.
De motie op stuk nr. 41 van de heer Atsma heeft betrekking op de
dagprogrammering. In het dictum wordt geconstateerd dat er te weinig
aan dagprogrammering gebeurt. In de toelichting werd ook gezegd dat
het allemaal naar sport en jeugd ging. Ik heb het even opgeteld. Van
die 65 mln. gaat 25 mln. naar sport en het programma Z@appelin. Verder
gaat er bijvoorbeeld 4,7 mln. naar Goedemorgen Nederland. Er wordt 1,3
mln. uitgegeven aan cultuur op Nederland 1. Verder wordt aan
minderheden 1,7 mln. uitgegeven en wordt aan cultuur op Nederland 2
5,9 mln. uitgegeven. Kortom, de considerans bevat toch feitelijk een
onwaarheid. Ik ontraad derhalve de aanneming van deze motie.
De motie van de heer Atsma en heel veel anderen op stuk nr. 42 gaat
over de herkenbare positie van actualiteitenprogramma's in het
Nederlandse omroepbestel. Ook deze motie wordt door mij ontraden.
Nogmaals, ik kan ook heel goed tellen, maar in de motie wordt
vastgesteld dat de publieke omroep ruimte moet creëren voor duiding
van nieuws en actualiteiten. Dat kan niet anders dan de conclusie
omvatten dat die ruimte er nu niet is. Dat is in strijd met wat ik net
heb aangegeven. Het voorbeeld van de TROS is genoemd. De TROS maakt
samen met de AVRO een actualiteitenprogramma. Ik deel die vaststelling
niet en ontraad derhalve de aanneming van de motie.
De heer Atsma (CDA):
Als de indiener de motie zou wijzigen in de zin dat ruimte moet
creëren" wordt veranderd in "meer ruimte moet creëren", kan de
minister er dan wel mee uit de voeten?
Minister Plasterk:
Als de heer Atsma ervan zou maken dat er ruimte moet zijn, dan kan ik
ermee uit de voeten.
De heer Atsma (CDA):
De minister zegt "ruimte moet zijn". Dat vind ik nog een betere tekst.
Voorzitter. Ik zal aldus de gewijzigde motie indienen. Ik zal even een
woordje veranderen.
Minister Plasterk:
Dan laat ik het oordeel over de motie graag aan de Kamer. Dank voor de
wijziging, want ik ben het er dan natuurlijk mee eens dat die ruimte
er moet zijn.
De motie van de heren Voordewind en Atsma over de percentages is een
ondersteuning van mijn beleid. Had ik al gereageerd op het amendement
over de bandbreedte? Dat is niet het geval. Dan zeg ik graag dat ik
dat zou willen aanmoedigen. Ik denk dat het nuttig is om dat op te
nemen. Dat is ook in lijn met het uitgangspunt dat de waarde van het
percentage zendtijd wordt vertaald naar een gelijkwaardig percentage
budget. Ik laat het oordeel over dit amendement graag aan de Kamer.
Ten slotte kom ik bij de motie van mevrouw Peters, waarin staat dat er
een onderzoek moet komen. Ik ontraad de aanname van deze motie. Ik zou
werkelijk niet weten wat ik nu zou moeten onderzoeken. Het wordt
natuurlijk duidelijk bij de mediabegroting in het najaar. Voordien
kunnen wij er sowieso niets aan doen. Op dat moment moeten wij
vaststellen wat de consequenties van de crisis zijn. Ik deel de zorgen
van mevrouw Peters daarover natuurlijk. Daarover mag geen misverstand
bestaan. Ik denk echter dat wij zullen moeten zien hoe groot de schade
wordt.
De voorzitter:
Ik dank de minister zeer voor de beknopte wijze van beantwoorden. Het
is echt heel bijzonder dat wij het zo voor elkaar hebben gekregen. Ik
dank ook de leden voor hun medewerking. Ik doe dat mede namens de
deelnemers aan het volgende debat.
De minister heeft een aantal toezeggingen gedaan, die ik vanwege de
tijd niet zal herhalen.
Ik stel voor, over het wetsvoorstel en de ingediende moties volgende
week te stemmen.
Daartoe wordt besloten.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
Ontslagrecht
Aan de orde is de interpellatie-Ulenbelt, gericht tot de minister van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid, over een verschil in uitleg van de
passage over ontslagrecht in het Najaarsakkoord 2008.
Tot het houden van deze interpellatie is verlof verleend in de
vergadering van heden.
(De vragen zijn opgenomen aan het eind van deze editie.)>
De voorzitter:
U kent de gang van zaken. De heer Ulenbelt stelt zijn vragen, de
minister geeft antwoord, beiden zonder interrupties. Dan volgt de
termijn waar u allen aan deel kunt nemen, wederom geopend door de heer
Ulenbelt. Dan kunt u wel interrumperen.
De heer Ulenbelt (SP):
Voorzitter. In het Najaarsakkoord 2008 is afgesproken om een maximum
te stellen aan de ontslagvergoeding van maximaal één jaarsalaris,
alleen voor werknemers met een jaarsalaris van boven de EUR75.000.
Daarvoor heeft de minister een wetsvoorstel ingediend. In zijn
uitwerking komt het erop neer dat een werknemer met een inkomen van
EUR74.000 bij een normaal ontslag onder omstandigheden zo'n EUR200.000
aan ontslagvergoeding kan krijgen. Een werknemer die net boven de
grens van EUR75.000 zit, krijgt alleen maar een verslagvergoeding van
EUR75.000 of anders gezegd: zijn hoge jaarsalaris.
Ik weet het: grenzen trekken leidt tot verschil. Natuurlijk. Maar deze
verschillen zijn groot, veel te groot. Terecht wijst de Raad van State
daar dan ook op en spreekt over "willekeur", "gemis van overtuigende
motivering" en "ongerechtvaardigde verschillen". Dat zijn nogal
kwalificaties. In normaal Nederlands zou je dan zeggen: dit is een
prutwet. Aan mijn collega's die het hoofdlijnendebat op dit moment
niet wilden voeren, zou ik willen vragen of wij de minister niet een
grote dienst zouden bewijzen, als de Kamer dit voorstel niet in
behandeling zou nemen.
Er wordt gedaan alsof er overeenstemming was over de grens van
EUR75.000. Ik moet vaststellen dat die overeenkomst er misschien wel
was tussen de minister, werkgeversvoorman Wientjes en
vakbondsvoorvrouw Jongerius. Wie echter wat dieper in de polder kijkt,
ziet dat de Vakcentrale voor Middelbaar en Hoger Personeel tegen was,
dat het CNV in het begin helemaal tegen was, al is zij later om
verschillende redenen overstag gegaan, en dat de grootste bond binnen
de FNV tegen was. Van draagvlak is daar dus geen sprake.
Voorzitter. Het is naar het oordeel van mijn fractie een ondoordachte
en slordige afspraak, die daarom ook leidt tot een ondoordacht en
slordig wetsvoorstel. In het Najaarsakkoord 2008 was ook afgesproken
dat er onderhandelingsvrijheid zou zijn, individuele contracten,
sociale plannen, en dat er bij cao afgeweken zou kunnen worden van de
grens van EUR75.000. Nu staat echter in het wetsvoorstel dat bij
toetsing door de rechter van een onderlinge afspraak, cao of sociaal
plan, de rechter toch die grens van EUR75.000 moet toepassen. Dat
betekent dus: weg onderhandelingsvrijheid, want als iemand het sociaal
akkoord zou voorleggen aan de rechter, gaat er door de bedragen boven
de 75.000 een streep en daarvoor in de plaats komt 75.000 te staan. De
vakcentrales CNV en FNV wijzen erop dat de afspraak die de minister nu
verwoordt in het wetsvoorstel, zo niet is gemaakt. Ik zag dat al
aankomen, want ik heb in het verleden ettelijke keren aan de minister
gevraagd wat nu de precieze inhoud is van de afspraken in het
Najaarsakkoord 2008. Het enige wat hij toen antwoordde was: de
onderhandelingsvrijheid zou onverlet worden gelaten.
Nu stel ik vast dat dit niet het geval is. Het betekent dat iemand die
individueel met de werkgever een overeenkomst afsluit over zijn
ontslagvergoeding boven een bedrag van EUR75.000, niet eens naar de
rechter kan om eerlijkheid en billijkheid te laten toetsen, want hij
komt thuis met niet meer dan EUR75.000 of zijn jaarsalaris.
Dit is een grens zonder draagvlak en een foute uitleg van
onderhandelingsvrijheid; de Raad van State heeft zeer ernstige kritiek
geuit. Het resultaat is een wangedrocht. Ik stel dan ook de minister
voor om het wetsvoorstel in te trekken.
Minister Donner:
: Voorzitter. De heer Ulenbelt heeft een aantal punten naar voren
gebracht die meer het wetsvoorstel als zodanig betreffen. Daarentegen
gaan zijn interpellatievragen vooral over de uitleg van het
najaarsakkoord en de vertaling daarvan in het voorliggende
wetsvoorstel.
De desbetreffende tekst in het najaarsakkoord is de slotalinea, die
luidt: "Afgesproken wordt om de door de kantonrechter toe te kennen
ontslagvergoeding voor inkomens vanaf 75.000 euro te maximeren op een
jaarsalaris. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd. Deze afspraak
laat onverlet de onderhandelingsvrijheid. Hiermee wordt de weg
vrijgemaakt voor de benodigde gezamenlijke stappen om de
arbeidsparticipatie te bevorderen en de economische uitgangspositie te
versterken."
In overeenstemming met die afspraak regelt het wetsvoorstel alleen de
vergoeding bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de rechter,
opdat deze niet meer bedraagt dan een bedrag gelijk aan het
jaarsalaris van de werknemer, als dat hoger is dan EUR75.000. Nu
begrijp ik het zo dat deze bepaling op zich niet bepaalt dat er geen
overeenkomst met daarin een hoger bedrag dan EUR75.000, mag worden
gesloten. Als de rechter echter bij ontbinding van de overeenkomst om
een oordeel wordt gevraagd, dan geldt het maximum.
Voor zover ik kan nagaan, is dat de vertaling van de afspraak.
Kennelijk is er ruis ontstaan over de uitleg van de afspraak, zoals
ook blijkt uit de brief aan de Kamer van enkele partijen bij die
overeenkomst, waarvan zij een afschrift aan mij hebben gezonden. Het
lijkt mij dan ook het beste dat ik over die ruis mij met alle partijen
bij de overeenkomst versta, over de vraag in hoeverre het voorliggende
wetsvoorstel de vertaling is van de gemaakte afspraak. Wij moeten ons
er hier wel van bewust zijn dat het najaarsakkoord op dit punt primair
een afspraak tussen twee partijen -- het kabinet is gevraagd om die
afspraak te vertalen in wetgeving -- waarbij beide partijen hebben
aangegeven "als wij nu ten minste dit doen, dan maken wij de weg vrij
voor de maatregelen op het terrein van arbeidsparticipatie".
Het is dus niet helemaal zo als de heer Ulenbelt voorstelt, namelijk
dat ik een afspraak heb gemaakt met de werkgevers en dat ik een
afspraak of geen afspraak heb gemaakt met bepaalde bonden. Het is
daarentegen een afspraak tussen werkgevers en bonden, waarbij
inderdaad de MHP onmiddellijk te kennen heeft gegeven hierin geen
partij te willen zijn. Ik zal mij dus verstaan met die partijen om te
bekijken waar het verschil zit en of er inderdaad op dit punt een
verschil is tussen het wetsvoorstel en de door hen gemaakte afspraken.
Ik meen echter dat het wetsvoorstel een vertaling is van de afspraken.
Nogmaals, de grens van het jaarsalaris is niet absoluut. De rechter
kan ervan afwijken als hij limitering van de vergoedingen in het licht
van alle omstandigheden onaanvaardbaar acht.
Het wetsvoorstel ziet dan ook niet toe op een wettelijke regeling van
de ontslagvergoeding, noch op de contractuele afspraken, hetzij
individueel, hetzij collectief. Partijen mogen in onderlinge
overeenstemming afspreken wat zij willen. Dat wordt door dit
wetsvoorstel niet belemmerd. Het antwoord op uw eerste en tweede vraag
is dan ook dat ik meen dat is geprobeerd een vertaling te maken van
wat is afgesproken. Als daar echter een misverstand over bestaat, zal
ik mij verstaan met de betrokken partijen om na te gaan waar dat
probleem zit. Ik heb ook aangegeven dat partijen op dit terrein de
overeenkomsten kunnen sluiten die ze willen, dat die niet worden
beperkt en dat er geen bepalingen zijn over de nietigheid van zo'n
overeenstemming.
Er werd gevraagd: wat is de rechtvaardiging voor het gegeven dat een
ontslagvergoeding bij een bepaald jaarsalaris hoger kan zijn dan de
vergoeding bij een jaarsalaris net daarboven? Dat is eigen aan iedere
beperking en limitering. Als de Kamer meent dat het rechtvaardiger is
om het plafond algemeen te maken, dan kan dat punt wellicht in het
beraad worden ingebracht. In een poging om op dit punt tot
overeenstemming te komen en daarmee de maatregelen op het terrein van
arbeidsparticipatie mogelijk te maken, heb ik gemeend dat het
verantwoord was om dit voorstel toch te doen. Het heeft ongetwijfeld
beperkingen en gebreken, maar dat betekent niet dat het daarmee niet
verantwoord kan zijn.
De Raad van State wijst in zijn advies op een aantal tekortkomingen
die aan het wetsvoorstel kleven. Ik ben mij daar ten volle van bewust.
Ik doe steeds mijn best om zo goed mogelijk recht te doen aan de
adviezen van de Raad van State. Aan de andere kant zat ik echter met
het feitelijk gegeven dat ik een en ander moest proberen op het punt
van arbeidsparticipatie. Sinds die tijd is het belang daarvan
gebleken, omdat dat Najaarsakkoord ongeveer is gesloten aan het begin
van de huidige virulente fases van de financiële crisis. Daarin
onderscheidt Nederland zich van andere landen, doordat wij hier
relatief goed de arbeidsrust hebben kunnen bewaren, terwijl dat in
andere landen niet het geval is. Dat is mede te danken aan de
afspraken die hierin worden vertaald. Om die reden meen ik dat de
verantwoordelijkheid van een kabinet een andere is dan die van de Raad
van State. Die kan terecht wijzen op punten en zeggen: daar moet beter
naar worden gekeken. Het is echter niet geheel een novum dat een
advies van de Raad van State niet in alle opzichten wordt gevolgd. Dat
komt vanwege de onderscheiden verantwoordelijkheden.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Ulenbelt (SP):
Voorzitter. Dat is precies het wrange van de zaak. Het ging om het
vergroten van de arbeidsparticipatie. Inmiddels heeft de minister zelf
toegegeven dat het doel dat hij had, namelijk 200.000 extra mensen aan
het werk krijgen, al aan de kant heeft gezet. Om dat te bereiken, legt
de minister nu een willekeurig voorstel dat ongerechtvaardigde
verschillen met zich gaat brengen, aan het parlement voor. Wij moeten
oordelen over de deugdelijkheid van wetgeving. Aan het slot van het
najaarsoverleg moest er een afspraakje over ontslag worden gemaakt.
Dat blijkt een ondoordachte, slordige afspraak te zijn die leidt tot
onrechtvaardige verschillen. De minister zegt nu dat hij teruggaat
naar de onderhandelingstafel. Ik raad hem dan aan om ook opnieuw te
overleggen over de onrechtvaardigheden die de Raad van State opmerkt.
Volgens mij moet er iets heel nieuws komen om platina handdrukken te
beperken. Daarvoor voldoet dit voorstel niet. Daarom dien ik de
volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het wetsvoorstel Limiteren van de hoogte van de
vergoeding bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst leidt tot
willekeur en ongerechtvaardigde verschillen;
verzoekt de regering, het wetsvoorstel in te trekken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ulenbelt. Naar mij blijkt,
wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 1 (31897).
Mevrouw Koser Kaya (D66):
Voorzitter. "Stem tegen, stem SP" was ooit de slogan van de SP, maar
dit kabinet lijkt dat motto overgenomen te hebben. "Nee" klinkt het in
de Trêveszaal, "nee" in het Catshuis en "nee" in het Torentje. Dit
kabinet heeft geen oppositie nodig. Het komt namelijk tot niets. Dit
is geen kabinet, maar een antikabinet. De tegenpartijen zijn aan de
macht.
Zelf zien zij dat anders. Zorgvuldigheid voor alles, zeggen het
kabinet en de coalitiepartijen. "Zorgvuldigheid" is een mooi woord,
maar het blijft bij mooie woorden. Ik ben bang dat het kabinet tot
zeer zorgvuldige actie overgaat als de economische crisis voorbij is.
De Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Duitsland en Frankrijk
handelen, maar Nederland staat stil. Dit kabinet gaf bij zijn
aantreden aan terug te willen naar de tijd van de wederopbouw. D66
heeft weinig met "weder", maar des te meer met "opbouw". Graag geef ik
de minister dus die ruimte. Waarom pakt hij die ruimte niet?
Het vorige kabinet roeide tegen de stroom in. Maar, en ik citeer: "Er
zat visie in die club, zeker over de hervorming van de sociale
zekerheid. Je kon het ermee eens zijn of niet, maar ze presenteerden
het wel goed en deinsden niet terug voor een vol Malieveld. Daar kan
het huidige kabinet van leren. Politici zijn bang geworden voor de
kiezer. Te bang. Een land dat wordt geleid door bange mensen neemt
verkeerde besluiten. Besluiten die niet in het belang zijn van de
toekomst. We moeten aangeven waarom we de dingen doen. De kiezer wil
een heldere lijn." Dit is een mooie analyse. Weet u wie ik citeerde?
Dat was Jacques Tichelaar.
De crisis maakt duidelijk dat de modernisering van de arbeidsmarkt
nodig is, omdat de arbeidsmarkt nog steeds insiders en outsiders kent.
De nieuwkomers op de arbeidsmarkt, de mensen met tijdelijke contracten
en de flexwerkers zijn degenen die in deze tijd het eerste eruit gaan,
vaak zonder compensatie. Het gaat hier meestal om vrouwen, allochtonen
en jongeren. Waarom moeten zij het onderspit delven als er ontslagen
vallen? Waarom moeten zij in deze tijd van crisis het eerste eruit?
Modernisering van de arbeidsmarkt is nodig, omdat hiermee niet alleen
voor gelijke rechten wordt gezorgd, maar ook voor een toename van de
arbeidsproductiviteit. De beste mensen komen op de juiste plekken.
Het verbaast mij in het geheel niet dat de Raad van State gehakt maakt
van het wetsvoorstel, want het betreft slechts 2,5% van de werkenden.
Slechts 2,5% van de werkenden verdient meer dan EUR75.000. Bovendien
is de grens van EUR75.000 arbitrair. Waarom zou iemand die EUR74.999
verdient, 55 jaar is, 25 jaar heeft gewerkt een veel hogere vergoeding
krijgen dan iemand van 55 jaar met 25 jaar werkervaring en een salaris
van EUR75.000,01? Met het wetsvoorstel wordt niet bijgedragen aan
modernisering van de arbeidsmarkt. Outsiders blijven outsiders, want
welke jonge allochtone vrouw verdient meer dan EUR75.000?
Nu is er gerommel in de polder. Dit is de polder op zijn smalst, want
alleen FNV en VNO-NCW kwamen tot dit akkoord. Zelfs in dit kleine
groepje is sprake van onduidelijkheden over de afspraken. De minister
geeft in de eerst plaats aan dat hij weer teruggaat, omdat er allerlei
foutjes, communicatiefouten, in zijn getreden. De minister geeft in de
tweede plaats aan dat hij die dingen zal oppakken, waarna hij met een
nieuw voorstel zal komen. Dan zeg ik tegen de coalitiepartijen en de
minister: houd de Kamer dan niet bezig, maar kom met een echt voorstel
waar wij wat mee kunnen!
Het is dan ook terecht dat mijn collega Ulenbelt dit debat heeft
aangevraagd. Hoe vaak kan een coalitie het oneens zijn over een
modernisering van de arbeidsmarkt? Allereerst kwam het kabinet al niet
uit het ontslagrecht bij de totstandkoming van het coalitieakkoord.
Daarna volgde onenigheid tussen PvdA en CDA. Er kwam een
commissie-Bakker om deze kabinetscrisis te sussen. Maar ook die wilde
het ontslagrecht moderniseren; daarom stopte mevrouw Hamer het advies
in de onderste la. De coalitiepartijen waren het nog steeds oneens
over het ontslagrecht. In arren moede legde de minister het onderwerp
op het bordje van de sociale partners. Zelfs zij kwamen met de
modernisering. Weliswaar is de modernisering van het ontslagrecht geen
elegante oplossing, maar zij kwamen in ieder geval tot iets. Het
hoofdlijnendebat hierover is al twee keer uitgesteld. Hoeveel
besluiteloosheid kan een land verdragen?
De heer Fritsma (PVV):
Voorzitter. Wij zijn toe aan het volgende hoofdstuk van het gebed
zonder einde van het ontslagrecht. Er ligt een wetsvoorstel. Een
hoofdlijnendebat is, beschamend genoeg, tot twee keer toe van de
agenda gehaald. Dezelfde treuzelende coalitiepartijen die daarvoor
verantwoordelijk waren, hebben het verzoek om dit interpellatiedebat
over hetzelfde onderwerp vervolgens gesteund. Wie het snapt, mag het
zeggen.
Door het kabinet wordt duidelijk aangestuurd op een versoepeling van
het ontslagrecht. Een andere conclusie kan men niet trekken op grond
van het wetsvoorstel dat steeds van de agenda wordt gehaald. Het
kabinet wil de ontslagvergoeding immers wettelijk begrenzen tot een
bedrag van EUR75.000 voor mensen die meer dan dat bedrag per jaar
verdienen. Dat betekent gewoon minder geld voor veel mensen die hun
baan verliezen. De PVV-fractie is tegen dat voorstel; het afknabbelen
van zekerheden van werknemers gaat immers, eenmaal begonnen, vaak van
kwaad tot erger. Er is ook al gewezen op de rechtsongelijkheid. De
PVV-fractie is tegen een versoepeling van het ontslagrecht en roept
het kabinet dus op om van de ontslagvergoedingen af te blijven. Met
deze insteek kan natuurlijk meteen een einde worden gemaakt aan
meningsverschillen over de uitleg van de voorgestelde begrenzing.
De PVV-fractie wil de financiële positie van werknemers die hun baan
verliezen juist versterken. Die is al te veel aangetast door de
kantonrechters. Deze rechters hebben recentelijk de formule gewijzigd
die wordt toegepast bij de vaststelling van ontslagvergoedingen.
Hierdoor krijgen veel werknemers die hun baan verliezen fors minder
geld. Dit is, mede gelet op de huidige economische problemen,
onacceptabel. Ik wil het kabinet dus vragen om de oude
kantonrechtersformule wettelijk te verankeren zodat deze
verslechtering ongedaan wordt gemaakt.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Voorzitter. Ik zou zeggen: wij zijn er eigenlijk al uit. De minister
heeft zich de laatste weken zo flexibel getoond als een blok beton,
maar hij bezwijkt nu toch onder politieke druk. Hij heeft natuurlijk
ook het ANP'tje gelezen waarin CDA en PvdA zeggen dat de ruis eraf
moet. Er moet opnieuw overleg worden gevoerd met de sociale partners
omdat het voorliggende voorstel een voorstel van niks is. De Raad van
State maakt er gehakt van; het is gewoon een groot prutswerk. Het
bevat ook nog een verkeerde interpretatie van een oorspronkelijke
afspraak van het najaarsakkoord. De minister zit al wekenlang een
beetje voor zich uit te turen. De crisis moet natuurlijk bestreden
worden; ook dat schiet voor geen meter op. Ik heb twee weken geleden
al gezegd dat dit een slecht voorstel is. Ik heb toen voorgesteld het
naar de prullenbak te verwijzen, in de hoop dat er een nieuw sociaal
akkoord komt waarbij betere afspraken worden gemaakt die werkelijk wat
doen aan de problemen op de arbeidsmarkt.
Wij hebben hier in Nederland het H-woord; er mag niet over de
hypotheekrenteaftrek worden gesproken. Wij hebben het A-woord van de
aanrechtsubsidie. Wij hebben ook het O-woord als het gaat om ontslag.
Ik zou er eigenlijk het P-woord, de p van prullenbak, aan toe willen
voegen, want daar hoort dit voorstel thuis.
De minister heeft het over ruis en zegt zich opnieuw te zullen
verstaan over de interpretatie van het wetsvoorstel. Dan denk ik:
minister Donner, waar bent u nou toch helemaal mee bezig? Ik schat u
altijd in als een redelijk slimme man, die heel goed weet hoe de hazen
hier lopen. Dinsdag had men het in vak K al over broedende kippen,
maar nu hebben wij te maken met u en u weet hoe de hazen lopen,
althans dat zou ik denken. Waarom hebt u dan niet van tevoren nagegaan
hoe dit voorstel zou vallen bij degenen waarmee u de afspraken hebt
gemaakt? Blijkbaar bent u doof en blind voor signalen uit uw omgeving.
Op deze manier is uw spel niet sterk. Uiteindelijk zult u aan het
kortste eind trekken. Dat doet u nu al, want u moet terug naar de
sociale partners. In de huidige ingewikkelde tijden komt u er daar op
korte termijn niet uit. Dat is althans mijn inschatting. Ik vind dat
diep treurig. Er is genoeg te doen als het gaat om ontslagvergoedingen
en als het gaat om mensen die een zwakke positie op de arbeidsmarkt
hebben en die eigenlijk het minste profiteren van dit soort
regelingen. Degenen die er het meest van profiteren, de mensen met de
hoge inkomens, zullen weer snel aan de slag zijn. Minister, u zou
juist nu moeten luisteren naar de Raad van State. Die zegt: dit
voorstel is niet effectief. Daarmee wordt niets gedaan aan bevordering
van de arbeidsparticipatie. Daarop zegt u: dat was niet mijn
doelstelling; mijn doelstelling is: onnodig hoge ontslagkosten
tegengaan. Daarmee komt u echter alleen werkgevers tegemoet en doet u
niets voor werknemers die grote problemen hebben op de arbeidsmarkt.
Er is een veel beter voorstel mogelijk. GroenLinks heeft al eerder
plannen gepresenteerd voor mensen die problemen hebben op de
arbeidsmarkt. Minister, leest u die er nog eens op na. Wat mij betreft
kan dit voorstel zo snel mogelijk in het ronde archief. U gaat nog
eens goed overleg plegen. Dat zal wel de uitkomst van dit debat zijn,
want wat ik zeg is eigenlijk de mening van de hele Kamer. Ik vraag mij
dan ook af, minister: hoe hebt u zo nonchalant kunnen zijn. Dit is
toch wel meer dan een beetje dom van u.
De heer Nicolaï (VVD):
Voorzitter. De microfoon maakte een agressief geluid toen ik wilde
beginnen. Dat agressieve geluid gaat vooraf aan een agressieve
inbreng. Mijn eerste zin is namelijk: de besluitenloosheid van dit
kabinet en van de coalitiepartijen is onvoorstelbaar. Terecht hebben
anderen daarop gewezen. Wij hebben die besluitenloosheid gemerkt bij
de besprekingen van de financieel-economische crisis. De
oppositiepartij VVD komt daarom maar met een totaalplan, want het
kabinet en de coalitie komen nog steeds met niets.
De besluiteloosheid bij de bespreking van het ontslagrecht is er al
sinds de aantreding van dit kabinet. Ik vind dit onvoorstelbaar en
zelfs het sterkste staaltje van besluitenloosheid van het kabinet en
van de coalitiepartijen. Die proberen de discussie over het
wetsvoorstel dat er nu ligt nog eens twee weken en misschien wel
langer uit te stellen. Anderen hebben daar ook al op gewezen.
De minister wrong zich in allerlei bochten, maar kwam er op geen
enkele manier uit. Hij wist niet wat hij moest doen met de aanpak van
het ontslagrecht en de versoepeling, flexibilisering van de
arbeidsmarkt. Het gevolg was dat de rechter verdergaand moest
inspringen. In feite zijn ook de sociale partners ingesprongen. Dat
leidde tot de opstelling van het gedrocht dat wij zouden bespreken,
het wetsvoorstel van minister Donner. Ik noem het een gedrocht omdat
het wezenlijk strijdig is met de gedachte die aan ontslagvergoeding
ten grondslag ligt. Ontslagvergoeding moet namelijk altijd gerelateerd
zijn aan het loon. Kenmerk van ontslagvergoeding is namelijk dat het
iets te maken heeft met de schade die je loopt als je op straat komt
te staan. Als het om die wezenlijke gedachte gaat, legt men met dit
voorstel de bijl aan de wortel van de boom. Bovendien is het
krankzinnig oneerlijk. Op de vragen daarover heeft de minister nog
steeds geen antwoord gegeven. Als je namelijk iets minder dan
EUR75.000 verdient, zou je een veelvoud aan ontslagvergoeding kunnen
krijgen van de ontslagvergoeding die iemand krijgt die iets meer dan
EUR75.000 verdient. Alle weldenkende mensen vinden dit vreemd, niet in
de laatste plaats de Raad van State. Ook daarop hebben de anderen
terecht gewezen. Echter, het voorstel was een gedrocht met draagvlak,
verkregen met steun van de sociale partners.
En wat blijkt nu? Het heeft ook niet eens een draagvlak en daarom
staan wij hier, terecht, in een interpellatiedebat dat de heer
Ulenbelt heeft aangevraagd. De sociale partners hebben gezegd dat een
wezenlijk onderdeel in strijd is met wat zij hadden afgesproken. Ik
vind het zelf ook als liberaal een wezenlijk onderdeel, want het holt
eenvoudigweg de contractvrijheid uit. Dat zijn de rechten die je hebt
om afspraken te maken als werkgever en werknemer onderling. Met andere
woorden, het is ook nog eens een gedrocht zonder draagvlak. Dan kan er
inderdaad geen enkele andere conclusie getrokken worden dan dat de
minister zo snel mogelijk teruggaat en vervolgens een voorstel doet
dat nu eindelijk echt recht doet aan de broodnodige flexibilisering
van de arbeidsmarkt. Hij moet ervoor zorgen dat mensen gemakkelijker
op die arbeidsmarkt komen. Juist in deze tijd is het alleen maar
belangrijker dat mensen met een vlekje of mensen die op andere
manieren minder gemakkelijk aan de slag kunnen komen, juist wel aan de
slag komen. Dat vereist flexibilisering, meer nog dan eerder. Ik vind
deze besluiten, nogmaals, onvoorstelbaar.
De heer Van der Vlies (SGP):
Mevrouw de voorzitter. Het is toch wel een beetje merkwaardig. Ik heb
me de vorige week voorbereid op een hoofdlijnendebat. Dat wordt een
week uitgesteld. Het zou deze week zijn, vanavond. Het wordt opnieuw
uitgesteld. Opnieuw had ik me voorbereid, want je wilt natuurlijk je
speech wat actualiseren. Het gaat niet door en er komt een
interpellatie over een verschil in uitleg van de passage over het
ontslagrecht in het Najaarsakkoord 2008. Mevrouw Koser Kaya trekt alle
registers open over de financieeleconomische crisis. Zij mag die vijf
minuten spreektijd invullen zoals zij denkt dat dit kan en moet, maar
naar mijn mening gaat dat natuurlijk wel op het randje van het
onderwerp van de interpellatie.
Natuurlijk, ook de SGP-fractie heeft diverse vragen over het
wetsvoorstel. Dat is helder. Ook wij hebben een gevoel van urgentie
over het uitblijven van de daadkracht, enz. Maar wij zien
mogelijkheden om die vragen in te brengen in de behandeling van de wet
en als het me uiteindelijk niet bevalt, heb ik toch echt de ruimte om
tegen te stemmen. Dus ja, ik vind het allemaal wat merkwaardig dat dit
vanavond meteen zo moet. Alsof we niet gewoon een normale behandeling
van de wet zouden kunnen organiseren.
Iets anders is natuurlijk dat er ruis is ontstaan. Politiek begrijp ik
wel dat het allemaal een beetje met elkaar samenhangt. De minister
zegt dat die ruis niet goed is en dat hij zich met betrokkenen zal
verstaan. Als daar aanleiding toe is, neem ik aan dat er een reactie
naar de Kamer komt over de bevindingen in die gesprekken. Als dit al
zou leiden tot een nota van wijziging op het wetsvoorstel, zou zelfs
dat nog kunnen. Ik weet het niet, maar het zou kunnen. Dan kunnen wij
deze knoop verder langs de lijnen die wij daarvoor hebben, doorhakken.
Mevrouw Koser Kaya (D66): Voorzitter. De heer Van der Vlies heeft
gelijk als hij stelt dat wij het wetsvoorstel ook gewoon hadden kunnen
behandelen en dat wij tegen kunnen stemmen als het ons niet bevalt. Ik
ben dat met hem eens. Maar ik zou die vraag toch ook aan mijn
collega's van het CDA en de PvdA willen stellen, want zij hebben om
uitstel verzocht.
De heer Van der Vlies (SGP):
Maar u stelt een interruptie ...
Mevrouw Koser Kaya (D66): Via de voorzitter en de heer Van der Vlies!
De heer Van der Vlies (SGP):
Ik heb wel heel goede contacten met alle fracties in dit huis, maar zo
ver reikt mijn mandaat niet!
De heer Ulenbelt (SP):
Voorzitter. Ik wil graag een vraag stellen aan de nestor van dit
parlement. Wat vindt hij er nu van als Kamerleden in de krant laten
zetten dat zij de minister in dit debat zullen oproepen om iets te
gaan doen maar zij hier het woord niet voeren? De heer Heerts heeft
mij net gezegd het woord niet te zullen voeren en de heer Van Hijum
staat niet op de sprekerslijst. Dat is toch een heel unieke situatie,
dat je in de krant wel iets zegt en zegt dat de minister zijn huiswerk
over moet doen en dat je dat hier niet zegt?
De heer Van der Vlies (SGP):
Het krantenbericht ken ik niet, maar op zichzelf vind ik dat u een
punt hebt. Maar wij kunnen niemand dwingen naar deze katheder te
komen. Dat is een eigen recht en een eigen keus.
De heer Ulenbelt (SP):
Hoe zou u het willen kwalificeren: als merkwaardig, uiterst
merkwaardig, bizar, heel bizar? Heeft u er een kwalificatie voor?
De heer Van der Vlies (SGP):
Daar wil ik over nadenken. Ik kom daar in tweede termijn op terug.
De voorzitter:
Die is er niet, zoals u weet.
De heer Nicolaï(VVD):
Voorzitter. Ik zie dat de heer Van der Vlies wegloopt, maar ik heb ook
nog een vraag aan hem. Ook ik ben zeer benieuwd naar oordelen van de
nestor -- en wat niet al -- van deze Kamer.
De voorzitter:
Wij moeten er maar een functie van maken.
De heer Nicolaï(VVD):
Ik begrijp de formuleringen van de heer Van der Vlies op zichzelf wel.
Hij zei: wat zitten we hier eigenlijk te interpelleren; laten wij het
wetsvoorstel behandelen. Maar nog gekker is, om nog een schepje
erbovenop te doen naar aanleiding van wat de heer Ulenbelt zegt, dat
nota bene de heer Heerts en anderen dit interpellatiedebat hebben
gesteund. Dus de woordvoerders van de coalitie -- CDA, PvdA en
ChristenUnie -- vonden het een reuzegoed idee om een
interpellatiedebat te houden. Zij voeren overigens niet het woord. Wat
vindt de heer Van der Vlies daar nu van?
De heer Van der Vlies (SGP):
Dat is helemaal geen novum. Een interpellatie kan aangevraagd worden
en het is lange tijd gebruikelijk geweest dat je dat doorgaans steunt,
zonder meer al, omdat het een recht is dat van grote waarde is en je
goede redenen moet hebben om dat te blokkeren. Maar dan hoef je nog
niet zelf eraan mee te doen. Dat is in het verleden vaak genoeg
gebeurd.
De voorzitter:
Hiermee zijn wij gekomen aan het eind van de inbreng van de kant van
de Kamer en kan de minister antwoorden en zijn oordeel geven over één
motie.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Het lijkt mij een heel goede afspraak dat wij de minister zijn betoog
laten houden. Als dat nodig is, kan aan het eind daarvan een ronde
interrupties volgen.
Ik geef het woord aan de minister.
Minister Donner:
: Voorzitter. Door verschillende leden zijn opmerkingen gemaakt van
verschillende aard, enerzijds over de inhoud van het wetsvoorstel,
anderzijds over de onduidelijkheden die gerezen zijn over de vraag of
dit een behoorlijke vertaling is van de gemaakte afspraken. Daarnaast
is ingegaan op het algemene vraagstuk van de crisis en op de vraag of
en hoe daarop moet worden gereageerd. Het is kortom een waaier aan
reacties, maar dat bevestigt ook dat hier nog allerminst
overeenstemming bestaat over de manier waarop het ontslagrecht moet
worden geregeld, zelfs als het kabinet een voorstel zou doen.
Ik ben blij dat de heer Fritsma mij vraagt om een voorstel te doen dat
ik twee jaar geleden in voorbereiding had, namelijk een voorstel ter
regeling van de ontslagvergoeding. Als hij op dit punt een
initiatiefwetsvoorstel ontwerpt, kunnen wij daarbij wellicht
samenwerken.
Mevrouw Koser Kaya stelt dat dit voorstel een uiting is van de
besluiteloosheid van het kabinet. Als het één ding is, dan is het dit
niet. Precies aan het begin van de uitbraak van de huidige fase van de
crisis is het gelukt om met de sociale partners een
najaarsovereenkomst te sluiten. Enerzijds heeft deze de discussie over
loon en loonmatiging afgesloten. Sinds die tijd is ook aangegeven dat
het juist op dat vlak -- en dat was een van de centrale elementen in
het geheel -- partijen tot elkaar heeft gebracht op een wijze die het
voor partijen mogelijk heeft gemaakt om sindsdien samen te werken.
Anderzijds zijn afspraken gemaakt die ook nu nog geldig zijn en juist
bij uitstek steeds zwaarder wegen. Zij hebben betrekking op de vraag
op welke wijze wij ook in de huidige omstandigheden ervoor kunnen
zorgen dat jongeren met een handicap een plaats binnen bedrijven
vinden. Er is gezegd dat dit wetsvoorstel niet bijdraagt aan de
arbeidsparticipatie. Lees de slotoverwegingen van het najaarsoverleg.
Door dit wetsontwerp is het voor partijen mogelijk om samen te werken
op het gebied van arbeidsparticipatie.
De heer Ulenbelt zegt dat de doelstelling van 200.000 werklozen minder
ook al is losgelaten. De ontwikkeling van de werkloosheid in
Nederland, die sterk achterblijft bij de verwachtingen van het
Centraal Planbureau, is mede het resultaat van de wijze waarop sociale
partners samenwerken voor het behoud van werkgelegenheid. Dat is onder
andere gebeurd op basis van de instrumenten die inmiddels door het
kabinet aangedragen zijn en die mede mogelijk waren door dit
wetsvoorstel. Dat is een van de redenen om dit hier nu voor te leggen.
Natuurlijk zijn er bedenkingen. Natuurlijk zijn er bezwaren te maken,
zoals de Raad van State dat doet. Als men langs een objectieve meetlat
vraagt of dit wetsontwerp nu in alle opzichten voldoet aan de regeling
van het ontslagrecht, dan is het antwoord nee. Daaraan voldoet het
niet.
Maar daar gaat het niet om. Het is het instrument en de mogelijkheid
om op dit moment samen te werken. Dat was de basis voor het
najaarsoverleg en voor de najaarsovereenkomst. Op die wijze heeft het
kabinet de medewerking toegezegd aan het realiseren van dit
wetsvoorstel en ik zou de laatste zijn om op die afspraak terug te
komen.
De heer Van der Vlies heeft juist weergegeven dat onduidelijkheid is
gerezen over de wijze waarop dit een vertaling is. Het wetsvoorstel is
in de ontwerpfase besproken met de sociale partners. Sinds die tijd is
er kennelijk toch nog onduidelijkheid gerezen. Dan is het ook aan mij
om met de sociale partners te bekijken hoe het zit met die
onduidelijkheid. Het is niet zo dat er nu een ander wetsvoorstel komt.
Nee, het wetsvoorstel ligt er. Ik zal mij met alle partijen bij de
overeenkomst verstaan over wat nu de bedoeling van hun afspraak was en
op welke wijze dat is vertaald. Vermoedelijk is het beste moment
daarvoor de memorie van antwoord naar aanleiding van het verslag
waarin eventueel andere vragen van de Kamer worden gesteld, om dan
uiteen te zetten hoe dat komt. Dan zal ik mij ten volle verantwoorden,
samen met de minister van Justitie, die medeondertekenaar is van dit
wetsvoorstel. Ook al kan men zonder meer zeggen dat er tekortkomingen
zijn bij dit wetsvoorstel, dat betekent niet dat dit wetsvoorstel niet
tot wet bevorderd behoort te worden.
Door de limiet zit er een element in dat degenen die een net iets
lager inkomen hebben, wel kunnen doorgroeien en anderen niet. Die
redenering zou ertoe leiden dat men geen enkele beperking moet
stellen, terwijl de kantonrechters op grond van overwegingen van
rechtvaardigheid en maatschappelijk functioneren tot de conclusie zijn
gekomen dat een lagere ontslagvergoeding gerechtvaardigd zou zijn. In
het coalitieakkoord is de afspraak gemaakt, die in de Kamer breder
werd gedragen dan alleen door de coalitiepartijen, dat de vergoedingen
bij ontslag in de publieke sector niet hoger zouden zijn dan een
jaarinkomen. Ook dat vormt de basis voor dit wetsvoorstel. Natuurlijk
kan men zeggen dat er ook andere groepen zijn en dat wij de regeling
zouden moeten verbreden. In een geordend wetgevingsproces kan de vraag
aan de orde komen of dat gerechtvaardigd en verantwoord is en of het
wetsvoorstel dan nog de functie heeft die was bedoeld, namelijk om de
sociale partners in staat te stellen samen te werken en om op één
onderdeel in ieder geval te komen tot een regeling die beantwoordt aan
wat breder in de Kamer is gevraagd.
In de motie van de heer Ulenbelt wordt gevraagd om het wetsvoorstel in
te trekken. Daarmee vraagt hij in wezen aan het kabinet om een
onbetrouwbare partner te zijn voor de sociale partners. Dat is de
essentie van deze motie. Dit is in het najaarsoverleg besproken en het
werd verwelkomd door partijen. Dit maakte het mogelijk om afspraken te
maken over de koopkracht die tot gevolg hebben gehad dat wij minder
problemen hebben met vraaguitval en besteding. Hierdoor is het
mogelijk ook op andere onderdelen voorbereid te zijn op de
ontwikkelingen van een crisis. Voor zover mogelijk kan hierdoor
werkgelegenheid worden behouden binnen een teruglopende economie. En
dat alles wil de heer Ulenbelt op het spel zetten met deze motie. Dat
is de teneur: kabinet, wees onbetrouwbaar, zet uw handtekening om een
afspraak te maken en trek deze dan weer in. Daarom ontraad ik de
aanneming van deze motie, want het kabinet kan niet onbetrouwbaar
zijn.
De voorzitter:
Ik geef allereerst de indiener van de motie de gelegenheid om te
reageren.
De heer Ulenbelt (SP):
Het is een ondeugdelijk wetsvoorstel en de minister gaat nu terug naar
de onderhandelingstafel. Wat moet de Kamer doen met dit voorstel? Moet
zij dat nu in behandeling nemen, of kan zij wachten op nieuwe
voorstellen van de minister, nadat hij het opnieuw eens is geworden
met de sociale partners? Wat heeft de minister gebracht tot deze
beweging in de richting van de sociale partners? Overal in de pers is
te lezen dat de fracties van de PvdA en het CDA tijdens het debat met
de minister opheldering zullen eisen. Dat soort woorden wordt
gebruikt. Ik heb die fracties echter niet gehoord. Hoe heeft dat
geluid de minister dan bereikt?
Minister Donner:
Mijnheer Ulenbelt, mag ik nogmaals het beeld rechtzetten dat ik
terugga naar de onderhandelingstafel? Ik zal mij verstaan met de
partijen die een afspraak hebben gemaakt over de inhoud daarvan. Ik
zal de Kamer over de uitkomst daarvan inlichten in het kader van de
memorie van antwoord. Het lijkt mij het beste dat het wetsvoorstel de
gewone gang van behandeling heeft, zoals ieder wetsvoorstel dat aan
deze Kamer wordt voorgelegd. Dat is het minste waarop een regering
aanspraak mag maken: als er wetsvoorstellen worden ingediend, dienen
die door de Kamer te worden behandeld.
De heer Ulenbelt (SP):
Als wij gewoon gaan behandelen, hebben de CDA-fractie en de
PvdA-fractie nog niet de gevraagde helderheid. Ik vraag die fracties
dan ook of wij dit wetsvoorstel gaan behandelen, of dat zij zullen
wachten.
De heer Heerts (PvdA):
Om die duidelijkheid te geven: de kern van de kritiek was de ruis en
de minister heeft toegezegd dat hij daarover met de sociale partners
zal spreken. Als wij een hoofdlijnendebat hadden gevoerd, had ik er
wel gestaan. Er is echter een interpellatiedebat van gemaakt. Je kunt
ook zeggen dat wij de heer Ulenbelt deze keer volledig het woord
hebben gegeven en dat hij zijn punt kon maken. Daarvoor hebben wij dus
ook alle tijd ingeruimd. Waar het ons om gaat is dat wij voordat het
wetsvoorstel wordt behandeld echt helderheid krijgen over de vraag of
die ruis is weggenomen.
De voorzitter:
Uw antwoord is dus dat u het wetsvoorstel gewoon wil behandelen?
De heer Heerts (PvdA):
Volgende week is er een hoofdlijnendebat gepland. Het antwoord dat de
minister nu geeft, zal ik meenemen naar mijn fractie.
De voorzitter:
Dan is het mij ook duidelijk. Nu weet ik waar ik aan toe ben. Heeft de
heer Van Hijum nog behoefte aan een aanvulling?
De heer Van Hijum (CDA):
Ja, ik sluit mij graag aan bij de woorden van de heer Heerts. Wat mijn
fractie betreft gaat het er primair om of het draagvlak dat voor dit
wetsvoorstel verondersteld werd bij de Kamer er nog steeds is. Dat
lijkt mij wel van belang voor de verdere behandeling.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Het is weer geen fraaie vertoning van de coalitie en het kabinet.
Blijkbaar willen de coalitiepartijen over dit onderwerp wel buiten de
Kamer praten, maar niet in de Kamer.
Ik heb toch nog een paar vragen aan de minister. Hij zei in zijn
beantwoording dat dit voorstel in de ontwerpfase met de sociale
partners is besproken. Hoe komt het dan dat er nu ruis op de lijn is?
Was er overeenstemming in de ontwerpfase? Waarom gaat de minister naar
de onderhandelingstafel? Doet hij dat om zijn gelijk te halen en
nogmaals uit te leggen wat hij bedoelt, of gaat hij daadwerkelijk
opnieuw onderhandelen? Het laatste lijkt mij wel nodig, want er ligt
een uitermate slecht voorstel voor.
Minister Donner:
Mevrouw Van Gent, ik heb gezegd dat dit, net zoals bij andere
wetsvoorstellen, niet betekent dat dit wetsvoorstel separaat voorwerp
is geweest van nog meer onderhandelingen. Nee, net als bij veel
wetsvoorstellen gebeurt, is dit wetsvoorstel bekend gemaakt, ook bij
betrokkenen. Op dat moment leverde dat in die zin geen opmerkingen op.
Achteraf blijkt dat er vragen rijzen die men aanvankelijk niet had.
Dat gebeurt wel vaker. Dat is voor mij aanleiding om op dat punt met
de partijen te kijken. Ik heb u de tekst voorgelezen van de
najaarsovereenkomst op dat punt. Die is vrij duidelijk. Daarin staat
namelijk dat, als de rechter wordt gevraagd om uitspraak te doen over
een ontslagprocedure, die gebonden zal worden aan de wet. Dat is
precies wat dit voorstel doet.
Ik zal, zoals gezegd, partijen opnieuw vragen waar nu de oorzaak van
de ruis zit. Ook mevrouw Van Gent gebruikt de term dat ik nu terugga
naar de onderhandelingstafel. Net zoals niet iedere ontmoeting die ik
met sociale partners heb, een top is, is niet ieder gesprek de
onderhandelingstafel.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Voorzitter. Wat de minister gaat doen, lijkt me ook geen top maar meer
een dieptepunt. De minister houdt de nieuwsberichten heel goed bij.
Daarom weet hij ook wat het CDA en de PvdA vinden. De sociale partners
hebben al helder aangegeven dat zij het eigenlijk geen goede
interpretatie vinden. De minister gaat het als een soort bovenmeester
nog een keer uitleggen. Hij gaat aangeven hoe zij die afspraken moeten
interpreteren. Eén partij is het er niet mee eens. Gaat hij het dan
gewoon doorzetten? Ik heb begrepen dat als het aan minister Donner en
het kabinet ligt, dit slechte prutsvoorstel gewoon op tafel blijft
liggen.
Minister Donner:
Mevrouw Van Gent, u probeert mij wel vaker een bepaalde bedoeling in
de mond te leggen die ik juist niet heb. Ik heb geschetst dat ondanks
bedenkingen dit wetsvoorstel juist nodig is om de doelen te bereiken
die wij hier met ons allen bepleiten. Wat dat betreft, zal ik met de
partijen spreken over datgene wat zij afgesproken hebben. Nogmaals, u
hebt een brief gekregen van een van de partijen. Maar dit is een
afspraak tussen meerdere partijen, in het bijzonder tussen werkgevers
en werknemers. Als het gaat om de uitleg van die afspraak, zul je
derhalve beide partijen moeten spreken. En er was nog een derde partij
bij. Dat was het kabinet dat meende dat, in dit totaal, de afspraken
zoals die daar aan tafel begrepen werden, verdedigbaar waren om in een
wetsvoorstel aan de Kamer voor te leggen.
De heer Nicolaï(VVD):
Voorzitter. Ik heb drie vragen.
Mijn eerste punt gaat over onbetrouwbaarheid. De gotspe van de avond:
wij zouden als Kamer onbetrouwbaar zijn wanneer wij deze motie zouden
aannemen. Ik heb daarover twee vragen. Is het een misplaatste jij-bak?
Suggereert dit het primaat van het overleg met sociale partners boven
dat van de parlementaire democratie? Ik zou namelijk denken dat als
wij als Kamer iets afwijzen, dat nog gaat boven datgene wat de
minister met de sociale partners bespreekt.
Mijn tweede vraag is de volgende. De minister verwijst naar de
kantonrechter. Die heeft toch ook gepleit voor een verlaging van de
vergoeding. Maar dat is toch een wezenlijke andere benadering,
namelijk een verlaging die is gerelateerd aan het loon. De heer
Ulebelt -- nota bene mijn grootste tegenstrever, maar hierover zijn
wij het geheel eens -- heeft terecht gezegd dat deze benadering tot
onrechtvaardige en oneerlijke verschillen leidt . Ook de Raad van
State heeft dat geconcludeerd.
Mijn derde vraag luidt als volgt. Is de minister het ermee eens dat
dit voorstel heel weinig bijdraagt aan het regelen van het
ontslagrecht en niets bijdraagt aan het aan de slag helpen van mensen?
Ook dat concludeert de Raad van State.
Minister Donner:
Mevrouw de voorzitter. Ook de heer Nicolaï begrijpt mij verkeerd. Ik
heb niet gezegd dat de Kamer onbetrouwbaar zou zijn. Ik heb
geconstateerd dat als de Kamer deze motie zou aannemen, zij van het
kabinet zou vragen om onbetrouwbaar te zijn. Het kabinet heeft met de
sociale partners een overeenstemming gesloten om hier een wetsvoorstel
in te dienen met dit voorstel. Dat is iets wat een Kamer naar mijn
mening niet mag vragen. Dat laat onverlet de bevoegdheid van de Kamer
om uiteindelijk te concluderen dat een voorstel niet tot wet moet
worden gemaakt. Daar treed ik niet in. Maar de Kamer kan niet van een
kabinet vragen om onbetrouwbaar te zijn, om terug te komen van een
handtekening die gezet is, om terug te komen van een afspraak die
gemaakt is. De strekking van de motie is immers dat het kabinet het
wetsvoorstel zou moeten intrekken.
Het is zeer wel mogelijk dat de Kamer na de behandeling van het
wetsvoorstel tot de conclusie komt dat het geen wet moet worden. Dat
is de normale procedure, dat is de volgorde van democratische
rechtsorde en de gewone maatschappelijke orde waarin "een man een man,
een woord een woord" geldt.
De heer Nicolaï heeft voorts een vraag gesteld over de kantonrechter.
De kantonrechterformule is gerelateerd aan het loon. Ook dit
wetsvoorstel is gerelateerd aan het loon. Het maximeert namelijk de
ontslagvergoeding op één jaarinkomen en is derhalve het meest direct
gerelateerd aan het loon, namelijk één op één.
Dat de kantonrechter in de formule voor bepaalde categorieën een
vermeningsvuldigingsfactor gebruikt of een andere factor, is een
andere wijze van relateren aan het loon. Er kan echter niet worden
gezegd dat het niet is gerelateerd aan het loon. Ik wijs op het
onderdeel van het coalitieakkoord waarin precies hetzelfde beginsel al
stond. De Kamer heeft toen niet gezegd dat dit een afwijking is van
het gegeven dat de ontslagvergoeding is gerelateerd aan het loon.
Ten slotte stelt de heer Nicolaï dat het niet helpt om mensen aan het
werk te krijgen. Dat is een discussie die wij al ettelijke keren in de
Kamer hebben gevoerd. In zichzelf leidt het ontslagrecht niet tot een
enorme toevloed naar arbeid. Het leidt er echter wel toe dat wij
afkomen van het systeem dat wij nu hebben, waarin alles is
geconcentreerd op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en waarin
de investeringen plaatsvinden in de beëindiging van de
arbeidsovereenkomst. De opzet is nu juist om te komen tot het
investeren in het van werk naar werk komen van mensen, in het behoud
van werkgelegenheid, in scholing en in andere ondersteuning om mensen,
als er op één plaats werk verdwijnt, naar werk op een andere plaats te
begeleiden. In die zin is dit een stap.
De heer Nicolaï(VVD):
Het blijft ironisch dat de minister zich opeens zorgen maakt over zijn
betrouwbaarheid tegenover de sociale partners nu de sociale partners
hem verwijten onbetrouwbaar uitvoering te hebben gegeven aan de
afspraken. Ik waag toch nog een laatste poging. Wat vindt de minister
van de gedachte "beter ten halve gekeerd, dan ten hele gedwaald"?
Minister Donner:
In wezen ligt het antwoord op de tweede vraag van de heer Nicolaï
besloten in de eerste vraag. Ik meen op betrouwbare wijze uitvoering
te hebben gegeven aan de afspraak. Vanuit hetzelfde motief zal ik mij
dan ook verstaan met de sociale partners om te begrijpen waar zij
menen dat er nu verschil van mening is. Ook hier geldt: als ik eenmaal
een handtekening heb gezet om tot een bepaald resultaat te komen -- en
wij profiteren nu dagelijks van de vruchten van die afspraak -- dan is
het niet aan mij om te zeggen dat ik er op mijn onderdeel op terugkom,
net zo min als dat aan de sociale partners is. Als wij tot de
conclusie komen dat dit wel een juiste vertaling is, hoop ik dat men
ook op dat punt zou concluderen dat het wetsvoorstel er zeker moet
liggen zoals het er ligt.
Mevrouw Koser Kaya (D66): Ik waan mij in een slecht toneelstuk ...
Minister Donner:
Dat moet dan aan mij liggen!
Mevrouw Koser Kaya (D66): ... en de hoofdrolspelers houden wijselijk
hun mond in dit geheel. Dat is naar mijn mening overigens vrij zwak,
want zij hebben tot twee keer toe om uitstel van dit debat gevraagd.
Of de minister is een slecht crisismanager, of hij kan het niet goed
doen voorkomen, want ik neem aan dat de afspraak met de sociale
partners duidelijk is besproken en dat het wetsvoorstel ook is
teruggekoppeld. Kennelijk is dat niet gebeurd, want anders was de ruis
niet ontstaan. Als dat zo was geweest, was er misschien niets aan de
hand geweest. Er is tot twee keer toe om uitstel gevraagd. Waarom is
de ruis bij de eerste keer dan niet weggenomen? Wie houdt u op dit
moment bezig?
Minister Donner:
Als het mogelijk was om op het beleidsterrein waar ik mij dagelijks
mee bezig houd, ruis tegen te gaan, en als de aanwezigheid van die
ruis een bewijs zou zijn van slecht cisismanagement, dan moet ik
vaststellen dat u de hele samenleving tot één permanente crisis
verklaart en dat u de minister verwijt dat er ruis is. Ik vind het in
eerlijkheid een ernstige blikverenging als u de wijze waarop de Kamer
haar werkzaamheden regelt, beschouwt als een verantwoordelijkheid van
de minister. Als u het managen daarvan ziet als een
verantwoordelijkheid van de minister, dan hebt u de staatsrechtelijke
verhoudingen niet geheel juist in beeld.
Mevrouw Koser Kaya (D66): Voorzitter. De minister speelt rondom deze
vraag goed toneel, kan ik wel zeggen. Het punt is dat hier tot twee
keer toe uitstel is gevraagd en dat hier tot twee keer toe over ruis
is gesproken. Dat had vorige week ook opgelost kunnen worden. Waarom
is dat niet gebeurd? Twee: ik neem aan dat, toen er afspraken zijn
gemaakt, duidelijke afspraken zijn gemaakt. Ik neem aan dat de
minister, toen hij het voorstel opstelde, dat ook terugkoppelde. Als
hij dat had gedaan, was er misschien geen ruis geweest. De minister
houdt de Kamer, samen met de coalitiepartijen, bezig en ik denk niet
dat de samenleving op zo'n toneelstuk zit te wachten.
Minister Donner:
Mevrouw Koser Kaya, u begon met te zeggen dat u zich in een slecht
toneelstuk waande en u complimenteert mij vervolgens met mijn
toneelspel. Dat is in tegenspraak met elkaar. Ik moet gewoon
vaststellen dat ik vorige week ook andere besprekingen had. Na overleg
met de voorzitter van de Kamer is erkend dat die voorrang hadden. Dat
was onder meer met de sociale partners.
De voorzitter:
Ik denk dat wij de zaak verder moeten laten rusten. Ik dank de
minister voor zijn antwoorden.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik stel voor, over de ingediende motie volgende week dinsdag te
stemmen.
Daartoe wordt besloten.