Elektromagnetische velden:
Gezondheidsraad
Health Council of the Netherlands
Aan de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer
Onderwerp : Aanbieding Elektromagnetische velden: Jaarbericht 2008
Uw kenmerk : -
Ons kenmerk : U 5104/EvR/mj/673-P1
Bijlagen : 1
Datum : 19 maart 2009
Geachte minister,
De commissie Elektromagnetische velden van de Gezondheidsraad heeft onder meer tot
taak geregeld te rapporteren over actuele wetenschappelijke ontwikkelingen met betrekking
tot mogelijke gezondheidseffecten van blootstelling aan elektromagnetische velden. De
commissie heeft hiervoor de vorm van het Jaarbericht gekozen (dat ook altijd getoetst wordt
door de Beraadsgroep Straling en gezondheid van de Gezondheidsraad). Bij deze ontvangt
u de vijfde publicatie in deze reeks. Tevens is dit advies vandaag aangeboden aan de minis-
ter van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de minister van Sociale Zaken en Werkgelegen-
heid en de staatssecretaris van Economische zaken.
De commissie beschrijft in het Jaarbericht 2008 uitgebreid hoe en volgens welke criteria
zij wetenschappelijke informatie beoordeelt en met welke zorgvuldigheid zij hierbij te werk
gaat. Bij het afzonderlijk bespreken van de relatie tussen elektromagnetische velden en her-
senactiviteit én tussen elektromagnetische velden en gezondheidsklachten concludeert de
commissie voor beide onderwerpen dat er geen aanwijzingen zijn dat blootstelling aan alle-
daagse niveaus van radiofrequente elektromagnetische velden tot gezondheidsproblemen
leidt. Omdat de klachten die sommige mensen toeschrijven aan een dergelijke blootstelling
vooral gerelateerd lijken te zijn aan de veronderstelling blootgesteld te worden, lijkt het
raadzaam nog meer aandacht te schenken aan voorlichting.
Met vriendelijke groet,
Prof. dr. M. de Visser
Vice-voorzitter
Bezoekadres Postadres
Parnassusplein 5 Postbus 16052
2511 VX Den Haag 2500 BB Den Haag
Telefoon (070) 340 57 30 Telefax (070) 340 75 23
E-mail: e.van.rongen@gr.nl www.gr.nl
Elektromagnetische velden:
Jaarbericht 2008
aan:
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
de staatssecretaris van Economische Zaken
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Nr. 2009/02, Den Haag, 19 maart 2009
De Gezondheidsraad, ingesteld in 1902, is een adviesorgaan met als taak de rege-
ring en het parlement `voor te lichten over de stand der wetenschap ten aanzien
van vraagstukken op het gebied van de volksgezondheid en het gezondheids-
(zorg)onderzoek' (art. 22 Gezondheidswet).
De Gezondheidsraad ontvangt de meeste adviesvragen van de bewindslieden
van Volksgezondheid, Welzijn & Sport; Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
& Milieubeheer; Sociale Zaken & Werkgelegenheid, Landbouw, Natuur & Voed-
selkwaliteit en Onderwijs, Cultuur & Wetenschap. De raad kan ook op eigen ini-
tiatief adviezen uitbrengen, en ontwikkelingen of trends signaleren die van
belang zijn voor het overheidsbeleid.
De adviezen van de Gezondheidsraad zijn openbaar en worden als regel
opgesteld door multidisciplinaire commissies van op persoonlijke titel
benoemde Nederlandse en soms buitenlandse deskundigen.
De Gezondheidsraad is lid van het European Science Advisory Network
for Health (EuSANH), een Europees netwerk van wetenschappelijke
adviesorganen.
De Gezondheidsraad is lid van het International Network of Agencies for Health
Technology Assessment (INAHTA), een internationaal samenwerkingsverband
van organisaties die zich bezig houden met health technology assessment.
INAHTA
U kunt het advies downloaden van www.gr.nl.
Deze publicatie kan als volgt worden aangehaald:
Gezondheidsraad. Elektromagnetische velden: Jaarbericht 2008. Den Haag:
Gezondheidsraad, 2009; publicatienr. 2009/02.
auteursrecht voorbehouden
ISSN: 1871-3875
Inhoud
Samenvatting 9
1 Inleiding 13
1.1 Achtergrond 13
1.2 Functie van het Jaarbericht 14
1.3 Opzet van dit Jaarbericht 14
1.4 Toekomstige activiteiten 14
2 Uitgebrachte adviezen 2007/2008 15
2.1 Signalement MRI 2007 15
2.2 Briefadvies onderzoeken mobiele telefonie 2007 16
2.3 Briefadvies hoogspanningslijnen 2007 16
2.4 Briefadvies hoogspanningslijnen 2008 17
2.5 Briefadvies BioInitiative rapport 2008 18
3 Hoe beoordeelt de commissie wetenschappelijke gegevens? 19
3.1 Inleiding 19
3.2 Belang van de kwaliteit van onderzoek 19
3.3 Criteria bij de beoordeling van onderzoek 21
3.4 Interpretatie van epidemiologisch onderzoek 22
3.5 Vertekening door publicatie 28
3.6 Waarde van observaties over ziekteclusters 28
Inhoud 7
3.7 Belang van onderzoek naar biologische effecten 29
4 Radiofrequente elektromagnetische velden en hersenactiviteit (humaan onderzoek) 31
4.1 Inleiding 31
4.2 Elektrische activiteit in de hersenen 32
4.3 Gehoor en evenwicht 35
4.4 Plaatselijke doorbloeding van de hersenen (regional cerebral blood flow, rCBF) 35
4.5 Cognitief functioneren 35
4.6 Conclusie 36
5 Radiofrequente elektromagnetische velden en gezondheidsklachten 37
5.1 Inleiding 37
5.2 Klachten en psychologische verklaringsmodellen 38
5.3 Hoe vaak komen de klachten voor? 40
5.4 Is er een oorzakelijk verband? 40
5.5 Conclusie 47
Literatuur 49
Bijlage 61
A De commissie 63
Electromagnetic Fields: Annual Update 2008 65
8 Elektromagnetische velden: Jaarbericht 2008
Samenvatting
Dit is het vijfde Jaarbericht van de commissie Elektromagnetische velden. Naast
een kort overzicht van de in de verslagperiode uitgebrachte adviezen, geeft de
commissie een uitvoerige toelichting op de werkwijze en methoden die zij
gebruikt bij het analyseren van de wetenschappelijke gegevens. Daarna belicht
zij twee thema's:
· de invloed van radiofrequente elektromagnetische velden op hersenactiviteit
en
· het verband tussen blootstelling aan dergelijke velden en het optreden van
gezondheidsklachten.
Hoe beoordeelt de commissie informatie
De commissie baseert haar conclusies over de effecten van blootstelling aan
elektromagnetische velden op de gezondheid op wetenschappelijke gegevens.
Bij het interpreteren daarvan is het van groot belang inzicht te hebben in de kwa-
liteit van het onderzoek, de wijze waarop het is opgezet, en in de wijze waarop de
gegevens zijn verzameld en geanalyseerd. De commissie weegt de kwaliteit van
een onderzoek zwaar mee in de analyse. Om tot een oordeel te komen of het al of
niet bestaan van een verband of effect plausibel is, hanteert de commissie een
aantal specifiek omschreven criteria.
In de totaalanalyse nemen epidemiologische onderzoeken een bijzondere
plaats in, omdat ze kijken naar effecten op de mens. Tezamen met experimentele
Samenvatting 9
onderzoeken aan mensen leggen ze daarom veel gewicht in de schaal. Een pro-
bleem met epidemiologisch onderzoek is echter dat het vaak moeilijk is om een
oorzaak-gevolgrelatie vast te stellen, onder meer doordat de uitkomst van een
epidemiologisch onderzoek om verschillende methodologische redenen verte-
kend kan zijn en dus een onjuiste indruk kan geven van een verband tussen bloot-
stelling en effect. Bij het beoordelen van epidemiologisch onderzoek kijkt de
commissie daarom altijd naar mogelijk verstorende factoren; deze worden in het
advies uitgebreid besproken.
Uiteindelijk baseert de commissie haar conclusies op alle wetenschappelijke
informatie die haar over een bepaald onderwerp ter beschikking staat, dat wil
zeggen, zowel gegevens uit epidemiologisch als uit experimenteel onderzoek
met mensen, proefdieren of gekweekte cellen. Daarbij neemt zij de wetenschap-
pelijke waarde van de individuele onderzoeken afzonderlijk in aanmerking. Op
die manier komt zij tot een oordeel dat gebaseerd is op de weight-of-evidence,
een methode die de wetenschappelijke wereld beschouwt als het meest relevant
en die ook door andere commissies van deskundigen wordt gehanteerd.
Biologische versus gezondheidseffecten
Een meercellig organisme zoals de mens is geen eenvoudige optelsom van indi-
viduele cellen of weefsels, maar heeft een meerwaarde die onder meer ligt in de
beschikbaarheid van mechanismen die mogelijk schadelijke invloeden en
omstandigheden neutraliseren. Deze mechanismen zorgen voor de handhaving
van de zogenoemde homeostase, de primaire levensregulatiefunctie van een
meercellig organisme.
Een effect op een biologisch systeem hoeft dus niet noodzakelijkerwijs te lei-
den tot een negatief effect op de gezondheid. Een gezondheidseffect treedt pas op
als de homeostase niet meer kan worden gehandhaafd, dat wil zeggen als een
biologisch effect potentieel schadelijk is voor de gezondheid en niet of onvol-
doende gecompenseerd kan worden.
Hersenactiviteit
Wanneer een mobiele telefoon tijdens het bellen tegen het hoofd wordt gehou-
den, worden de hersenen blootgesteld aan de door het apparaat uitgezonden elek-
tromagnetische velden, met name in het deel van de hersenen dat het dichtst bij
de telefoon ligt. De afgelopen jaren zijn er vele onderzoeken uitgevoerd naar
mogelijke effecten hiervan op het functioneren van de hersenen.
10 Elektromagnetische velden: Jaarbericht 2008
In sommige onderzoeken zijn subtiele veranderingen waargenomen in
natuurlijke elektrische processen in de hersenen onder invloed van blootstelling
aan de elektromagnetische velden afkomstig van een mobiele telefoon. Deze
effecten zijn echter uiterst gering en zijn, voor zover bekend, niet van invloed op
de gezondheid. Onderzoeken naar effecten op het cognitief functioneren geven
geen eenduidig beeld: sommige onderzoeken vinden geringe en omkeerbare
effecten, andere geen effect. Gehoor- of evenwichtfuncties lijken niet beïnvloed
te worden door mobiele telefoonsignalen.
Kortom: er zijn enkele effecten gevonden op hersenfuncties, maar er zijn
geen aanwijzingen dat deze duiden op, of kunnen leiden tot gezondheidseffecten.
Klachten
Het aantal mensen dat een grote verscheidenheid aan gezondheidsklachten toe-
schrijft aan allerlei bronnen van elektromagnetische velden in huis en op het
werk, lijkt toe te nemen. Gerapporteerd worden bijvoorbeeld hoofdpijn en
migraine, vermoeidheid, slapeloosheid, concentratieproblemen, jeuk en warmte-
sensaties. Ook het aantal mensen dat zich op grond van dergelijke klachten als
elektrogevoelig beschouwt, lijkt te groeien. Als veroorzakers van deze klachten
worden vooral mobiele telefoons, basisstations en DECT draadloze telefoons
genoemd, en tegenwoordig ook steeds vaker draadloze computernetwerksyste-
men.
De klachten waar het hier om gaat komen in de algemene bevolking erg veel
voor. Vaak kan er geen medische verklaring voor gevonden worden; in dat geval
wordt doorgaans gesproken over lichamelijk onverklaarde klachten.
Er zijn zowel in de leefomgeving als in het laboratorium onderzoeken gedaan
naar een mogelijk verband tussen blootstelling aan radiofrequente elektromagne-
tische velden en het optreden van gezondheidsklachten. Verscheidene van die
onderzoeken waren echter niet goed opgezet en zijn daarom niet bruikbaar. Het
beeld dat uit de wel bruikbare wetenschappelijke gegevens naar voren komt, is
dat er geen oorzakelijk verband is tussen blootstelling aan radiofrequente elek-
tromagnetische velden en het optreden van lichamelijk onverklaarde klachten.
Wel is er een verband tussen de klachten en de veronderstelling blootgesteld te
worden en daarmee naar alle waarschijnlijkheid de mate van risicoperceptie. Dat
doet overigens niets af aan het feit dat die klachten er zijn en om een oplossing
vragen.
Samenvatting 11
12 Elektromagnetische velden: Jaarbericht 2008
Hoofdstuk 1
Inleiding
1.1 Achtergrond
De laatste jaren is de publieke bezorgdheid over mogelijk schadelijke effecten
van blootstelling aan elektromagnetische velden sterk toegenomen, onder meer
door de sterke groei van de mobiele telefonie. Deze bezorgdheid is de voornaam-
ste oorzaak van het toenemend aantal vragen dat de Gezondheidsraad over dit
onderwerp krijgt. Vragen zowel van de regering en het parlement, als van pers,
belangenorganisaties en particulieren. De voorzitter van de Raad heeft daarom
op 6 maart 2000 de commissie Elektromagnetische velden geïnstalleerd. Eerst
werd deze commissie voor vier jaar benoemd, daarna is het mandaat steeds ver-
lengd. De huidige benoeming loopt tot eind 2011.
De commissie Elektromagnetische velden (hierna te noemen `de commissie')
heeft als taak regelmatig te rapporteren, zoals in dit Jaarbericht 2008 gebeurt,
over wetenschappelijke ontwikkelingen op het gebied van elektromagnetische
velden en gezondheid. Daarnaast worden adviesaanvragen van bewindslieden in
behandeling genomen. Indien daar aanleiding voor is belicht de commissie ook
tussentijds belangrijke wetenschappelijke ontwikkelingen.
De samenstelling van de commissie is vermeld in bijlage A.
Inleiding 13
1.2 Functie van het Jaarbericht
De commissie behandelt in ieder Jaarbericht onderwerpen die in de betreffende
periode in de wetenschappelijke pers en in de publieksmedia aandacht gekregen
hebben. Dat kunnen onderwerpen zijn die in een uitgebracht advies al eerder aan
de orde kwamen, maar waarop recente publicaties een nieuw licht werpen. Van-
zelfsprekend kan het ook om onderwerpen gaan waarover de commissie nog niet
eerder heeft gepubliceerd.
Het is de vijfde keer dat de commissie een dergelijk Jaarbericht publiceert;
eerdere Jaarberichten verschenen in mei 20011, januari 20042, november 20053
en januari 2007.4
1.3 Opzet van dit Jaarbericht
Hoofdstuk 2 bevat een kort overzicht van de adviezen die in de verslagperiode
zijn uitgebracht. In hoofdstuk 3 komt, uitgebreider dan in eerdere publicaties, aan
de orde hoe en volgens welke criteria de commissie wetenschappelijke gegevens
beoordeelt en hoe zij uiteindelijk komt tot een eindoordeel over eventuele
gezondheidseffecten van blootstelling aan elektromagnetische velden. Hoofdstuk
4 bespreekt laboratoriumonderzoek met mensen naar effecten van radiofrequente
elektromagnetische velden op het functioneren van de hersenen. In hoofdstuk 5
komt onderzoek aan bod naar gezondheidsklachten die mensen toeschrijven aan
het gebruik van een mobiele telefoon of het wonen in de buurt van een basissta-
tion voor mobiele telefonie.
1.4 Toekomstige activiteiten
De laatste jaren zijn er veel publicaties verschenen over epidemiologisch onder-
zoek naar een mogelijke relatie tussen het gebruik van een mobiele telefoon en
het optreden van hersentumoren, onder meer in het kader van het internationale
INTERPHONE onderzoeksprogramma. De beschikbare literatuur laat echter
veel verschillende uitkomsten zien en de eindanalyse van het INTERPHONE
programma is voorlopig niet te verwachten. In zo'n situatie kan een systemati-
sche analyse helderheid geven. De commissie laat daarom momenteel zo'n ana-
lyse uitvoeren, waarbij nadrukkelijk de kwaliteit en volledigheid van de
onderzoeken een belangrijke rol zal spelen. De resultaten van deze analyse wor-
den in 2009 apart gepubliceerd.
14 Elektromagnetische velden: Jaarbericht 2008
Hoofdstuk 2
Uitgebrachte adviezen 2007/2008
Sinds de publicatie van het laatste Jaarbericht zijn de volgende adviezen uitge-
bracht.
2.1 Signalement MRI 2007
In het advies Kanttekeningen over mogelijke beperkingen bij MRI bij invoering
van een EU richtlijn5 signaleert de commissie dat er in de klinische praktijk pro-
blemen te verwachten zijn als een Europese richtlijn zou worden ingevoerd die
gericht is op het beschermen van werknemers tegen eventuele gevolgen van
blootstelling aan elektromagnetische velden. Doordat naar alle waarschijnlijk-
heid bij sommige handelingen met MRI-apparatuur werknemers worden bloot-
gesteld boven de limieten die de richtlijn aangeeft, betekent dit dat die
handelingen niet meer worden mogen uitgevoerd. Dat is niet alleen nadelig voor
patiënten, maar ook voor het medisch personeel; het alternatief is dan immers
teruggrijpen op diagnostiek met ioniserende straling.
De commissie zet kritische kanttekeningen bij de limieten voor lage frequen-
ties die de Europese richtlijn geeft, en concludeert dat de richtlijn op dat punt
herziening behoeft. Daarnaast pleit de commissie voor het nauwkeuriger bepalen
van de blootstelling van personeel dat werkt met of in de buurt van MRI-appara-
tuur. Verder is het wenselijk dat personeel ook geïnformeerd wordt over de hin-
derlijke effecten zoals duizeligheid en misselijkheid, die op kunnen treden als
men snel beweegt door het sterke magnetische veld dat altijd bij een MRI-appa-
Uitgebrachte adviezen 2007/2008 15
raat aanwezig is. De commissie roept fabrikanten op de apparatuur zodanig aan
te passen dat blootstelling van personeel geminimaliseerd wordt. Tot slot pleit de
commissie voor het registreren van de blootstelling van personeel; op termijn is
dan wetenschappelijk onderzoek naar eventuele gezondheidseffecten bij deze
groep werknemers mogelijk.
Mede op grond van dit advies heeft de Europese Commissie voorgesteld om
de implementatie van de richtlijn, die op 30 april 2008 zijn beslag had moeten
krijgen, voor een periode van vier jaar uit te stellen. Het Europees Parlement en
de Raad van de Europese Unie hebben dat voorstel overgenomen.6
2.2 Briefadvies onderzoeken mobiele telefonie 2007
Op verzoek van de minister van VROM heeft de commissie in een briefadvies7
beknopt een eerste reactie gegeven op drie wetenschappelijke publicaties.8-10
De minister vroeg de Gezondheidsraad aan te geven of de gepubliceerde
onderzoeksresultaten aanleiding geven eerdere conclusies met betrekking tot
mogelijke gezondheidseffecten van mobiele telefonie bij te stellen.
Op basis van de publicaties, in combinatie met de reeds eerder door de com-
missie besproken literatuur, concludeert de commissie dat de nieuwe onder-
zoekresultaten geen aanleiding geven om de eerste commissiestandpunten te
herzien. De commissie handhaaft haar conclusie dat er tot nu toe geen oorzake-
lijk verband aangetoond is tussen gezondheidsproblemen en blootstelling aan de
elektromagnetische velden afkomstig van mobiele telefoons of basisstations voor
mobiele telefonie. Wel vindt de commissie dat nader wetenschappelijk onder-
zoek naar dergelijke verbanden nog steeds gerechtvaardigd is.
In dit Jaarbericht gaat de commissie dieper in op de onderwerpen die Cook8
en Hutter10 in hun artikelen behandelen. Over het thema `mobiele telefoons en
hersentumoren' laat de Gezondheidsraad momenteel een systematische analyse
van de beschikbare epidemiologische literatuur uitvoeren. Het resultaat van deze
analyse wordt later in 2009 apart gepubliceerd.
2.3 Briefadvies hoogspanningslijnen 2007
In dit advies geeft de commissie antwoord op de vraag van de minister van
VROM wat het eventueel ondergronds aanleggen van hoogspanningslijnen kan
betekenen voor de effecten van blootstelling aan de door die lijnen opgewekte
elektrische en magnetische velden.11
Bij ondergrondse aanleg wordt de elektrische veldsterkte vrijwel tot nul gere-
duceerd, maar dat is niet het geval voor de magnetische veldsterkte. Die vermin-
16 Elektromagnetische velden: Jaarbericht 2008
dert, afhankelijk van de situatie, naar alle waarschijnlijkheid wel iets. In een
smalle strook boven ondergrondse hoogspanningskabels kan de magnetische
veldsterkte echter hoger zijn dan onder bovengrondse hoogspanningslijnen.
De cruciale vraag is of eventuele gezondheidseffecten van blootstelling aan
de opgewekte elektrische en magnetische velden zullen verminderen bij onder-
grondse aanleg van hoogspanningslijnen. Dit geldt zeker voor indirecte effecten
die het gevolg kunnen zijn van een ontlaadstroom die optreedt bij het aanraken
van grote metalen voorwerpen die door het elektrische veld zijn opgeladen. Bij
ondergrondse aanleg is er geen elektrisch veld en kan dit effect dus niet optreden.
Acute effecten als gevolg van in het lichaam opgewekte elektrische stromen
komen onder hoogspanningslijnen niet voor; de veldsterkte is daarvoor te gering
is. Bij ondergrondse aanleg is dit niet anders.
Resten de eventuele langetermijneffecten: met name de mogelijke verhoging
van de kans op leukemie bij kinderen. In epidemiologisch onderzoek is daarvoor
een associatie gevonden met het wonen nabij bovengrondse elektriciteitslijnen
en langdurige blootstelling aan de daarmee samenhangende verhoogde magneti-
sche veldsterkte. Er zijn echter geen aanwijzingen dat dit verband oorzakelijk is.
Het valt daarom niet te zeggen of een reductie van de magnetische veldsterkte bij
ondergrondse aanleg van hoogspanningslijnen een afname van kinderleukemie
bewerkstelligt.
2.4 Briefadvies hoogspanningslijnen 2008
Na verschijnen van het eerdere briefadvies over hoogspanningslijnen stelde de
minister van VROM de Gezondheidsraad nog enkele aanvullende vragen.12
De eerste vraag is of metingen van de veldsterkte gebruikt kunnen worden
om een wetenschappelijk gefundeerde beoordeling van het risico te maken, spe-
cifiek in situaties waarbij van langdurige blootstelling zoals bedoeld in het
VROM advies uit 2005 geen sprake is.* De tweede vraag is of het product van
blootstellingsduur en veldsterkte gebruikt kan worden als maat voor het gezond-
heidsrisico. Tot slot vroeg de minister of op grond van de beschikbare weten-
schappelijke informatie valt aan te geven of een toename van de sterkte van het
* In een brief van 3 oktober 2005 aan lokale overheden deed de toenmalige staatssecretaris van
VROM, Van Geel, de aanbeveling om in nieuwe situaties ervoor te zorgen dat vermeden wordt dat
kinderen in woningen, scholen, crèches en kinderdagverblijven langdurig blootgesteld worden aan
een magnetische veldsterkte, afkomstig van bovengrondse hoogspanningslijnen, die gemiddeld over
het jaar hoger is dan 0,4 µT. In epidemiologisch onderzoek is bij veldsterktes boven deze waarde een
associatie gevonden met een verhoging van het risico op kinderleukemie.
Uitgebrachte adviezen 2007/2008 17
magneetveld boven 0,4 microtesla (µT) leidt tot een toename van het risico op
kinderleukemie.
Het briefadvies stelt dat meten niet meer dan een eerste indruk geeft van de
blootstelling en dat er meer informatie nodig is voor het bepalen van een eventu-
eel risico. Bovendien wordt vastgesteld dat er weliswaar in epidemiologisch
onderzoek een associatie gevonden is tussen een verhoging van het risico op kin-
derleukemie en het wonen in de nabijheid van bovengrondse elektriciteitslijnen
en een daarmee samenhangende langdurige blootstelling aan een gemiddelde
veldsterkte boven een waarde van 0,3-0,4 µT, maar dat er geen wetenschap-
pelijke onderbouwing is voor een oorzakelijk verband. De commissie beschouwt
`langdurig' als `gedurende minimaal een jaar met een verblijftijd van minimaal
circa 14-18 uur per dag'. Voor kortere blootstellingstijden is een schatting van
het eventuele risico niet mogelijk en evenmin is aan te geven of het risico toe-
neemt bij toenemende veldsterkte. Tot slot concludeert de commissie dat er voor
het bepalen van de hoogte van het risico geen wetenschappelijke onderbouwing
bestaat voor het gebruik van een cumulatieve `dosis' in de vorm van het product
van duur en mate van blootstelling.
2.5 Briefadvies BioInitiative rapport 2008
In dit advies13 geeft de commissie commentaar op het BioInitiative rapport.14 Dit
rapport krijgt in toenemende mate aandacht in de samenleving; het geeft aanbe-
velingen om te komen tot limieten voor blootstelling aan elektromagnetische vel-
den die aanzienlijk lager zijn dan de limieten die in Nederland en in vele andere
landen op dit moment gehanteerd worden.
De commissie concludeert dat het BioInitiative rapport geen gebalanceerd en
objectief beeld geeft van de huidige stand van de wetenschap. Deze conclusie
wordt onderbouwd door de wijze van tot stand komen, het selectieve gebruik van
wetenschappelijke gegevens en andere tekortkomingen over het voetlicht te
brengen. Het rapport geeft de commissie dan ook geen aanleiding om haar opvat-
tingen over de risico's van blootstelling aan elektromagnetische velden te her-
zien.
Het BioInitiative rapport pleit voor het voorkomen van elk effect van elektro-
magnetische velden op biologische systemen. De commissie deelt deze benade-
ring niet, omdat het optreden van een biologisch effect niet per definitie betekent
dat er ook gezondheidsschade optreedt.
18 Elektromagnetische velden: Jaarbericht 2008
Hoofdstuk 3
Hoe beoordeelt de commissie
wetenschappelijke gegevens?
3.1 Inleiding
In eerdere adviezen heeft de commissie al enkele malen aangegeven hoe en vol-
gens welke criteria zij wetenschappelijke gegevens beoordeelt en daar conclusies
uit trekt. Omdat over de werkwijze van de commissie toch nog regelmatig vragen
worden gesteld heeft de commissie besloten om ook in dit Jaarbericht haar werk-
wijze uitgebreid te bespreken, waarbij zij vooral aandacht geeft aan de wijze van
beoordeling van epidemiologisch onderzoek.
3.2 Belang van de kwaliteit van onderzoek
De commissie baseert haar conclusies over de effecten van blootstelling aan
elektromagnetische velden op de gezondheid op een analyse van de wetenschap-
pelijke literatuur, dat wil zeggen: vooral artikelen die zijn gepubliceerd in zoge-
noemde peer-reviewed wetenschappelijke tijdschriften.* Voor het identificeren
daarvan gebruikt de commissie vaste zoekprofielen in de PubMed database,
attendering door een gespecialiseerde nieuwsdienst, haar internationale netwerk
en de `sneeuwbal'methode. Daarnaast maakt de commissie waar nodig gebruik
* Het peer review systeem houdt in dat een artikel, alvorens het gepubliceerd wordt, eerst door vakge-
noten (peers) wordt beoordeeld. Alhoewel het zeker geen waterdicht systeem is, kan het naar het oor-
deel van de commissie wel als een redelijk goede eerste kwaliteitscontrole worden beschouwd.
Hoe beoordeelt de commissie wetenschappelijke gegevens? 19
van zogenoemde `grijze' literatuur, zoals wetenschappelijke boeken, door weten-
schappelijke instituten of organisaties in opdracht geschreven rapporten over
onderzoek, of proefschriften.
Samenvattingen van presentaties op wetenschappelijke bijeenkomsten bie-
den onvoldoende controleerbare informatie om een onderzoek op waarde te kun-
nen schatten en worden daarom niet geraadpleegd. Dat geldt des te meer voor
artikelen in de lekenpers, zoals dagbladen, of op bepaalde internetsites. Derge-
lijke publicaties kunnen wel een signaalfunctie hebben, maar de commissie
gebruikt ze nooit om tot een oordeel over wetenschappelijk onderzoek te komen.
Wetenschappers zullen de resultaten van hun onderzoek niet alleen via de media
bekend maken, maar ze ook publiceren via de juiste (peer-reviewed) wetenschap-
pelijke kanalen, zodat de resultaten voor andere wetenschappers verifieerbaar
zijn.
Bij het interpreteren van wetenschappelijke gegevens is het van groot belang
inzicht te hebben in de kwaliteit van het onderzoek, de wijze waarop het is opge-
zet, en in de wijze waarop de gegevens zijn verzameld en geanalyseerd. Artike-
len die in wetenschappelijke tijdschriften gepubliceerd zijn, verschaffen deze
informatie. Gaat het om slecht opgezet onderzoek, dan is de wetenschappelijke
waarde van de resultaten hoe dan ook gering. Maar als in overigens goed opgezet
onderzoek de verzamelde gegevens niet op de juiste wijze zijn geanalyseerd en
geïnterpreteerd, dan zijn de conclusies ook onbruikbaar. De commissie schat de
onderzoeken die zij analyseert daarom zo goed mogelijk op wetenschappelijke
waarde.
Uiteindelijk trekt de commissie conclusies op grond van alle wetenschappe-
lijke informatie die haar over een bepaald onderwerp ter beschikking staat, dat
wil zeggen, zowel gegevens uit epidemiologisch als uit experimenteel onderzoek
met mensen, proefdieren of gekweekte cellen. Daarbij neemt zij de wetenschap-
pelijke waarde van de individuele onderzoeken afzonderlijk in aanmerking. Op
die manier komt zij tot een oordeel dat gebaseerd is op de weight-of-evidence,
een methode die de wetenschappelijke wereld beschouwt als het meest relevant
en die ook door andere commissies van deskundigen wordt gehanteerd.15-20 De
commissie tekent hierbij aan dat vervolgens één nieuw, maar vergelijkbaar
onderzoek de resultaten van de weight-of-evidence analyse zelden sterk zal ver-
anderen wanneer er al zoals bij elektromagnetische velden sprake is van een
grote hoeveelheid gegevens. Bij een goed en echt vernieuwend onderzoek is dat
uiteraard wel mogelijk.
20 Elektromagnetische velden: Jaarbericht 2008
3.3 Criteria bij de beoordeling van onderzoek
Om tot een oordeel te komen of het al of niet bestaan van een verband of effect
plausibel is, hanteert de commissie de volgende criteria:
· Het onderzoek is van voldoende kwaliteit volgens de in de wetenschappelijke
wereld gangbare normen en het is bij voorkeur gepubliceerd in een peer-
reviewed wetenschappelijk tijdschrift.
· De resultaten van het onderzoek zijn reproduceerbaar gebleken (voor labora-
toriumonderzoek) of consistent (voor epidemiologisch onderzoek) op grond
van onderzoek dat andere, onafhankelijke onderzoekers (bij voorkeur in ver-
schillende landen) hebben uitgevoerd.
· Het onderzoeksresultaat is onderbouwd met een kwantitatieve en statistische
analyse die leidt tot de conclusie dat er een statistisch significante relatie
bestaat tussen blootstelling en effect.
· De mate waarin het effect optreedt is gerelateerd aan de sterkte van de prik-
kel; er is met andere woorden een dosis-responsrelatie; dit behoeft niet altijd
te betekenen dat het effect bij een sterkere prikkel toeneemt. Het kan name-
lijk ook gaan om een resonantie-effect: bij een bepaalde stimulus is er dan
een maximaal effect, terwijl er bij zowel een sterkere als een zwakkere prik-
kel een minder of zelfs in het geheel geen effect optreedt. Daarnaast kan er
ook een drempel zijn: het effect treedt dan pas op boven een bepaalde sterkte
van de prikkel.
Voor de kracht van de bewijsvoering voor een oorzakelijk verband is het daar-
naast van belang of er een voor deskundigen acceptabele hypothese bestaat over
de wijze waarop de stimulus het effect kan veroorzaken, dat wil zeggen, of er een
mogelijk biologisch (of psychologisch) mechanisme is. De commissie stelt ken-
nis over een mechanisme echter niet als een noodzakelijke voorwaarde voor het
vaststellen van de plausibiliteit van een oorzakelijk verband.
Vindt er (laboratorium)onderzoek aan mensen plaats, dan gelden voor goed
onderzoek de volgende aanvullende criteria:
· Het onderzoek dient dubbelblind te zijn opgezet. Dat wil zeggen dat noch de
proefpersonen noch de onderzoekers weten wanneer er blootstelling plaats-
vindt. Voldoen aan deze eis geeft de minste kans op beïnvloeding van de
resultaten. Sommige oudere onderzoeken zijn enkelblind, dat wil zeggen dat
alleen de proefpersonen niet wisten wanneer ze werden blootgesteld.
Hoe beoordeelt de commissie wetenschappelijke gegevens? 21
· De proefpersonen fungeren als hun eigen controlegroep, dat wil zeggen, dat
ze zowel een echte als een gesimuleerde blootstelling ondergaan (een cross-
over opzet). Voldoen aan deze eis voorkomt dat eventuele verschillen tussen
groepen een rol spelen als het onderzoek zou zijn uitgevoerd met een bloot-
gestelde en een controlegroep.
· De opzet van het onderzoek is gebalanceerd. Dat wil zeggen dat alle moge-
lijke volgordes van blootstelling worden gebruikt, met gelijke aantallen
proefpersonen voor elke combinatie. Hiermee wordt zoveel mogelijk voorko-
men dat gewennings- of leeraspecten een rol spelen in de uitkomsten.
3.4 Interpretatie van epidemiologisch onderzoek
Epidemiologische onderzoeken zijn van groot belang bij het onderzoek naar
gezondheidseffecten, doordat ze direct kijken naar effecten op de mens. Tezamen
met experimentele onderzoeken aan mensen kunnen ze daarom bij de interpreta-
tie van het totaal aan wetenschappelijke gegevens, de hierboven besproken
weight-of-evidence benadering, veel gewicht in de schaal leggen. Een probleem
met epidemiologisch onderzoek is echter dat het vaak moeilijk is om een oor-
zaak-gevolgrelatie vast te stellen. Dat kan alleen maar wanneer het verband dat
gevonden wordt tussen blootstelling en effect relatief sterk is (een relatief risico
groter dan circa 10), of wanneer er een consistent verband is (met een dosis-res-
ponsrelatie) dat biologisch plausibel is.
In algemene zin geldt voor epidemiologisch onderzoek dat een oorzakelijk
verband aannemelijker wordt naarmate aan meer van de belangrijkste door Brad-
ford Hill21 geformuleerde criteria wordt voldaan:22
· Sterkte van de associatie: hoe sterker de associatie, des te aannemelijker een
oorzakelijk verband.
· Consistentie: hoe meer de resultaten van verschillende onderzoeken wijzen
in dezelfde richting, des te aannemelijker een oorzakelijk verband.
· Temporaliteit: er is een logische opeenvolging in de tijd van blootstelling en
effect.
· Dosis-responsrelatie: er is een verband tussen de sterkte van de blootstelling
en de sterkte van het effect.
· Biologische plausibiliteit: het is aannemelijk dat het effect door de blootstel-
ling wordt veroorzaakt.
Kennis over een mechanisme is met name bij zwakke associaties in epidemiolo-
gisch onderzoek (een relatief risico tussen circa 0,5 en 2,0) van belang om vast te
kunnen stellen of er een oorzakelijk verband is.
22 Elektromagnetische velden: Jaarbericht 2008
3.4.1 Verschillen typen epidemiologisch onderzoek
Er zijn twee belangrijke categorieën epidemiologisch onderzoek. Het eerste type
is patiënt-controle-onderzoek. Daarin wordt een groep patiënten die aan een
bepaalde ziekte lijden vergeleken met een groep mensen zonder die ziekte, waar-
bij na wordt gegaan hoe in het verleden de blootstelling is geweest. Zijn er ver-
schillen in de mate van blootstelling tussen de groep patiënten en de controle-
groep, dan is dat een aanwijzing voor een mogelijk verband tussen de blootstel-
ling en het optreden van de ziekte. Een groot probleem bij dit soort onderzoek is
het zo nauwkeurig mogelijk achterhalen wat in het verleden de blootstelling is
geweest. Daarbij is men meestal afhankelijk van de herinnering van de deelne-
mers aan het onderzoek. En die is mogelijk beïnvloed doordat iemand weet of hij
of zij een bepaalde ziekte heeft. De herinnering over de blootstelling kan dus ver-
schillend zijn tussen patiënten en controles. Het is een bekend fenomeen bij
patiënt-controle-onderzoek dat patiënten hun blootstelling nauwkeuriger rappor-
teren dan leden van de controlegroep, doordat deze laatsten zich minder bij het
onderzoek betrokken voelen. Ook is het mogelijk dat de patiënten hun blootstel-
ling overschatten omdat ze zelf de blootstelling als oorzaak van hun ziekte zien.
Dit wordt recall bias (selectieve herinnering) genoemd en kan van invloed zijn
op de onderzoeksuitkomst.
Een tweede type epidemiologisch onderzoek is cohortonderzoek. Daarbij wordt
een grote groep mensen (het cohort) gedurende langere tijd gevolgd. Er wordt
dan bijgehouden wat de blootstelling is en of er zich binnen de groep ziektes ont-
wikkelen. Na verloop van tijd is het mogelijk om na te gaan of er een relatie
gevonden kan worden tussen de blootstelling en het optreden van bepaalde ziek-
tes. Doorgaans gaat het hierbij om prospectief (vooruitblikkend) onderzoek: de
blootstelling en het optreden van ziektes worden hierbij vanaf het moment van
samenstellen van het cohort geregistreerd.
Bij prospectief cohortonderzoek is de blootstelling beter te bepalen dan bij
patiënt-controle-onderzoek, dat per definitie altijd retrospectief (terugblikkend)
is.
Naarmate de ziektes die in cohortonderzoek onderzocht worden minder vaak
voorkomen, moet het cohort groter zijn om met voldoende statistische zekerheid
iets over een mogelijke oorzaak-gevolgrelatie te kunnen zeggen. Daarnaast dient
er sprake te zijn van voldoende verschillen in blootstelling, hetgeen bij onder-
zoek naar effecten van alomtegenwoordige blootstelling zoals aan elektromag-
Hoe beoordeelt de commissie wetenschappelijke gegevens? 23
netische velden van mobiele telefoons of antennes van basisstations nog wel
eens een probleem zijn.
Zeker wanneer dan ook nog langetermijneffecten (zoals het geval is bij de
meeste vormen van kanker) worden onderzocht, is prospectief cohortonderzoek
langdurig en kostbaar. Prospectief cohortonderzoek wordt daarom maar weinig
uitgevoerd.
Binnen het nationale Onderzoeksprogramma Elektromagnetische Velden en
Gezondheid is een groot cohortonderzoek gestart onder 250.000 individuen van
de algemene bevolking. Hierbij wordt er onder meer prospectief onderzoek ver-
richt naar de relatie tussen het gebruik van mobiele telefoons en langetermijnef-
fecten op de gezondheid. Het is de bedoeling om dit deel van het onderzoek te
koppelen aan het internationale COSMOS onderzoek, waarbij de effecten van
mobiele telefonie en gezondheid worden bestudeerd.
Retrospectief cohortonderzoek is eveneens mogelijk. Daarbij wordt gekeken
hoe in een cohort de blootstelling en het optreden van ziektes in het verleden is
geweest. Het voordeel is dat er niet jarenlang op de resultaten gewacht hoeft te
worden, maar het nadeel is dat, net zoals bij patiënt-controle-onderzoek, de
blootstelling minder nauwkeurig vast te stellen is. Een Deens cohortonderzoek23
naar de relatie tussen het gebruik van een mobiele telefoon en het optreden van
tumoren in het hoofd is een voorbeeld van retrospectief cohortonderzoek.
3.4.2 Vertekening van uitkomsten
De uitkomst van epidemiologisch onderzoek kan om verschillende redenen ver-
tekend zijn en dus een onjuiste indruk geven van een verband tussen blootstelling
en effect. In de analyse van het onderzoek moet met deze factoren rekening
gehouden worden en er moet zo mogelijk voor worden gecorrigeerd. Dit laatste
gebeurt soms onvoldoende, of erger nog: in het geheel niet. Bij het beoordelen
van onderzoek kijkt de commissie daarom altijd naar de volgende factoren.
Selectie
Selectie treedt op als niet iedere potentiële deelnemer dezelfde kans heeft om in
de onderzoekspopulatie opgenomen te worden. Met name patiënt-controle-
onderzoek is bijzonder gevoelig voor vertekening door selectie. De te onderzoe-
ken personen worden immers uitgenodigd om deel te nemen op een moment dat
valt na de relevante blootstelling én nadat, bij de patiënten, de ziekte is vastge-
steld. Wanneer het doel van het onderzoek bekend is, kan dit bij patiënten en
leden van de controlegroep leiden tot een verschil in de bereidwilligheid om deel
24 Elektromagnetische velden: Jaarbericht 2008
te nemen. De bereidwilligheid bij patiënten is doorgaans veel groter dan bij leden
van de controlegroep. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de deelnamepercentages bij
sommige INTERPHONE-onderzoeken, zoals het onderzoek naar vestibulaire
schwannoma's (acousticus neuromen) in Denemarken24: deelname patiënten
82%, controles 64%; een vergelijkbaar onderzoek in Japan25: deelname patiënten
84%, controles 52%. De vraag is dan of de controlegroep in het onderzoek goed
genoeg vergelijkbaar is met de groep patiënten. In de Finse tak van het INTER-
PHONE-onderzoek bleek het percentage regelmatige gebruikers van een
mobiele telefoon onder niet-deelnemende controlepersonen lager te zijn dan
onder hen die wel deelnamen (maar dit was ook het geval bij de patiënten).26
Misclassificatie
Misclassificatie ontstaat doordat deelnemers in de verkeerde blootstellings- en/of
ziektecategorie ingedeeld worden. Misclassificatie kan random oftewel wille-
keurig zijn (`ruis'), bijvoorbeeld doordat de blootstelling niet uitvoerig genoeg is
nagegaan. Misclassificatie kan ook systematisch zijn (vertekening door misclas-
sificatie). Een voorbeeld: in een patiënt-controle-onderzoek naar het verband tus-
sen gebruik van een mobiele telefoon en tumoren in het hoofd kan er bij
patiënten recall bias optreden over het gebruik van de telefoon aan de linker- of
rechterzijde van het hoofd. Zij menen de telefoon vaker aan de kant van het
hoofd gebruikt te hebben waar de tumor zich bevindt dan in werkelijkheid het
geval was. Bij leden van de controlegroep doet dit verschijnsel zich uiteraard niet
voor.
Confounding
Het verband tussen een bepaalde blootstelling (of risicofactor) en een bepaalde
ziekte kan `verstoord' zijn door een andere risicofactor voor die ziekte. Dit
gebeurt als beide risicofactoren met elkaar samenhangen. De ziekte wordt dan
mogelijk aan de verkeerde risicofactor toegeschreven.
Bij een correcte statistische analyse van de onderzoeksgegevens kan de risi-
cofactor waarin men is geïnteresseerd, onderscheiden worden van verstorende
variabelen. Een voorbeeld van een confounder is de verkeersdichtheid bij onder-
zoek naar kinderleukemie in relatie tot het wonen bij bovengrondse elektriciteits-
lijnen. Veel van dergelijk onderzoek is verricht in de Verenigde Staten waar met
name de nabijheid van distributielijnen is onderzocht. Er blijkt een redelijk sterk
verband te zijn tussen de `zwaarte' van de lijnen (en de daarmee samenhangende
sterkte van het magnetische veld in de woningen) en de verkeersdichtheid.
Hoe beoordeelt de commissie wetenschappelijke gegevens? 25
Vooral met confounders die zelf sterke risicofactoren zijn moet in een epidemio-
logisch onderzoek altijd terdege rekening gehouden worden.
Welke vertekening in welk type onderzoek?
Patiënt-controle-onderzoek is gevoelig voor systematische vertekening door
selectie, de deelnemers worden immers geselecteerd op basis van aan- of afwe-
zigheid van de ziekte, en het percentage deelnemers is bij potentiële leden van de
controlegroep vaak minder dan bij de groep patiënten. Daarnaast is dit type
onderzoek gevoelig voor vertekening door misclassificatie, doordat de blootstel-
ling pas wordt bepaald nadat de ziekte is vastgesteld.
Cohortonderzoek is gevoelig voor willekeurige misclassificatie, doordat de
opzet van een cohortonderzoek vaak grootschalig en breed is; dikwijls wordt dan
minder uitvoerig nagevraagd van welke mate van blootstelling (bijvoorbeeld
door het gebruik van een mobiele telefoon) sprake geweest is.
3.4.3 Aggregatie van onderzoeken
Het is vrijwel onmogelijk om op basis van de gegevens uit één observationeel
onderzoek (wat epidemiologische onderzoeken zijn) conclusies te trekken over
een oorzakelijk verband. Daarvoor zijn meerdere onderzoeken van hoge kwali-
teit nodig, en veel onderzoeken indien de kwaliteit wat minder is of er slechts
zwakke verbanden zijn gevonden (een relatief risico lager dan 2).
Om een nauwkeuriger beeld te krijgen van de grootte van het onderzochte
risico, is het nuttig om de gegevens van de onderzoeken te combineren en een
analyse uit te voeren van de geaggregeerde gegevens. Daarnaast geven individu-
ele epidemiologische onderzoeken slechts een beeld van relaties tussen blootstel-
ling en ziekte in één populatie. Een veel voorkomend probleem daarbij is dan
ook nog, dat er met name in de hoogste blootstellingscategorieën weinig deelne-
mers zijn. Dat is bijvoorbeeld het geval in de patiënt-controle-onderzoeken naar
de relatie tussen tumoren in het hoofd en het gebruik van mobiele telefoons. Een
grotere onderzoekspopulatie is de oplossing, maar op nationale schaal is dat vaak
niet mogelijk, vanwege praktische of financiële belemmeringen.
Een ander specifiek probleem bij epidemiologische onderzoeken betreft de
snelheid van technologische ontwikkelingen; het type en patroon van blootstel-
ling veranderen daardoor meer dan eens gedurende de looptijd van het onder-
zoek. Een reden temeer om een analyse uit te voeren van geaggregeerde
gegevens uit meerdere onderzoeken, met als extra voordeel dat de uitkomst niet
gebaseerd is op één populatie, maar op meerdere.
26 Elektromagnetische velden: Jaarbericht 2008
Om een analyse van geaggregeerde gegevens uit te voeren zijn verschillende
technieken beschikbaar: een meta-analyse of een gepoolde analyse. In beide
gevallen is het belangrijk de kwaliteit van de onderzoeken in de analyse mee te
laten wegen.
Meta-analyses
Bij een meta-analyse vormen de analyses zoals die uitgevoerd zijn in de indivi-
duele onderzoeken, de basis. De risicogetallen (meestal uitgedrukt in het relatief
risico of de odds ratio) met de bijbehorende betrouwbaarheidsintervallen worden
gebruikt om het totaal risico te berekenen. Dit is een relatief snelle en eenvoudige
methode van aggregeren van gegevens, doordat niet teruggegrepen hoeft te wor-
den op de ruwe gegevens uit de oorspronkelijke onderzoeken en er in principe
ook geen contact nodig is met de onderzoekers. Belangrijke nadelen zijn echter
dat men afhankelijk is van de specifieke effecten (eindpunten) én van de correc-
ties voor verstorende factoren die in de oorspronkelijke onderzoeken zijn
gebruikt. Zitten daar tekortkomingen in, dan worden die in de meta-analyse
onverkort meegenomen. De statistische zeggingskracht van het aggregeren van
aggregaten is daardoor minder groot dan die van het direct aggregeren van oor-
spronkelijke gegevens, dat wil zeggen het uitvoeren van een gepoolde analyse.
Gepoolde analyses
Vanwege bovenstaand bezwaar is een gepoolde analyse de meest aangewezen
techniek. Hierbij worden de oorspronkelijke gegevens van de verschillende
onderzoeken in één groot gegevensbestand verzameld en als één populatie
geanalyseerd. Daarbij is het van groot belang om op de goede manier met versto-
rende factoren rekening te houden factoren die in principe kunnen verschillen
voor elk van de individuele onderzoeken waaruit de gegevens afkomstig zijn.
Doordat de groepen in een gepoolde analyse groter zijn dan in de individuele
onderzoeken hetgeen vooral van belang is bij de hoogst blootgestelde groepen
is de statistische zeggingskracht van een gepoolde analyse groter dan die van
de individuele onderzoeken (en die van een meta-analyse). Een gepoolde analyse
geeft, mits goed uitgevoerd, de meest relevante resultaten, ook al is het meer
werk dan een meta-analyse én is medewerking van de auteurs van de oorspron-
kelijke onderzoeken vereist (want die moeten hun gegevens ter beschikking stel-
len).
Hoe beoordeelt de commissie wetenschappelijke gegevens? 27
3.5 Vertekening door publicatie
Niet alle uitgevoerde wetenschappelijke onderzoeken worden uiteindelijk gepu-
bliceerd. Er kunnen verschillende redenen bestaan voor het niet publiceren van
onderzoek. Eén van die redenen kan zijn dat negatieve (in de betekenis van: geen
effect) onderzoeksresultaten minder vaak gepubliceerd worden dan resultaten die
een duidelijk verband aangeven. Een andere reden kan zijn dat wetenschappe-
lijke tijdschriften minder geïnteresseerd zijn in negatieve onderzoeksresultaten.
Mogelijk zijn ongepubliceerde onderzoeken kleiner van omvang dan de wel
gepubliceerde: de uitkomsten van grote onderzoeken zullen altijd gepubliceerd
worden; er is immers veel tijd en geld in geïnvesteerd.
Er is sprake van vertekening door publicatie wanneer de bevindingen in de
gepubliceerde en de niet gepubliceerde onderzoeken van elkaar verschillen. In
een meta- of gepoolde analyse kan dit leiden tot onder- of overschatting van het
werkelijke effect. Wordt er bijvoorbeeld in niet gepubliceerde onderzoeken
veelal geen effect aangetoond, dan is het ware effect kleiner dan de meta- of
gepoolde analyse toont.
3.6 Waarde van observaties over ziekteclusters
Diverse in dit Jaarbericht behandelde onderzoeken zijn uitgevoerd vanwege de
indruk dat in de directe omgeving van een bepaalde antenne meer ziektegevallen
(met name gevallen van kanker) lijken voor te komen dan op grotere afstand. Het
is van belang goed te weten wat de waarde van dergelijke observaties is. Het
Gezondheidsraadadvies Ongerustheid over lokale milieufactoren; risicocommu-
nicatie, blootstellingsbeoordeling en clusteronderzoek geeft een uitgebreide uit-
leg over het hiervoor relevante begrip `ziekteclusters'.27
In dit advies komt ter sprake dat er van nature, alleen al door toevalsschom-
melingen, een zekere variatie in plaats en tijd bestaat in het vóórkomen van
bepaalde aandoeningen en gezondheidsklachten onder de bevolking. Dit bete-
kent dat er door toeval zo nu en dan in elk denkbaar gebied meerdere soortgelijke
ziektegevallen voorkomen. Wanneer 100 aandoeningen bekeken worden, is de
kans zelfs hoger dan 60% dat ten minste één aandoening statistisch significant
verhoogd voorkomt.28 Alleen al door het toeval mag dan ook verwacht worden
dat er bijvoorbeeld in honderden straten, wijken en dorpen in Nederland geogra-
fische clusters zijn en er `statistisch significant' meer kanker voorkomt dan ver-
wacht zou worden op grond van het landelijk gemiddelde, zonder dat een
28 Elektromagnetische velden: Jaarbericht 2008
bijzondere ziekteoorzaak daarbij een rol speelt. Anderzijds zijn er even zovele
gebieden waar minder kanker voorkomt dan het landelijk gemiddelde.
Naast de natuurlijke variatie (toeval) kunnen ook lokale verschillen in alge-
mene risicofactoren verantwoordelijk zijn voor een verhoogd optreden van
bepaalde gezondheidsklachten of aandoeningen in een bepaald gebied. Zo kan
een specifieke leeftijdsopbouw (vergrijzing) of de sociaaleconomische samen-
stelling van een buurt van invloed zijn op de lokale gezondheidssituatie. Ook
kenmerken als etniciteit, arbeidsomstandigheden of leefstijl (roken, voeding)
kunnen een rol spelen.
3.7 Belang van onderzoek naar biologische effecten
In de weight-of-evidence benadering die de commissie hanteert (zie paragraaf
3.2) speelt epidemiologisch onderzoek een belangrijke rol. Dit type onderzoek
geeft immers directe informatie over de relatie tussen blootstelling en effect bij
de mens. De relaties die bij epidemiologisch onderzoek gevonden worden, zijn
echter doorgaans niet duidelijk genoeg om ondubbelzinnige conclusies over oor-
zaak en gevolg te kunnen trekken. Daarom is onderzoek naar effecten van elek-
tromagnetische velden op biologische systemen, of dat nu gekweekte cellen zijn
of gehele organismen, eveneens van groot belang. Het vinden van dergelijke
effecten kan een aanwijzing zijn voor de biologische plausibiliteit.
De volgende overwegingen zijn in algemene zin van belang bij het interpre-
teren van de biologische effecten die waargenomen zijn in experimenteel onder-
zoek met cellen, weefsels, proefdieren of vrijwilligers:
· Veel biologische effecten komen voort uit de functie van de betreffende cel-
len of weefsels; bijvoorbeeld de reactie van een zintuigcel of zenuwcel op
een prikkel, zonder welke de zintuigen en het zenuwstelsel niet zou kunnen
functioneren.*
· Een meercellig organisme zoals de mens is geen eenvoudige optelsom van
individuele cellen of weefsels, maar heeft een meerwaarde die onder meer
ligt in de beschikbaarheid van mechanismen die eventueel schadelijke
invloeden en omstandigheden neutraliseren; zoogdieren zoals de mens
beschikken ten eerste over een immuunsysteem dat continu bezig is met het
lokaliseren en verwijderen van lichaamsvreemde materialen en oude, slecht
functionerende en om andere redenen ongewenste lichaamseigen cellen, en
* Een voorbeeld is de biologische (zeer sterke) reactie van de zintuigcellen van het netvlies in het oog
op een lichtprikkel. Deze reactie is geen aanwijzing dat licht schadelijk is voor de mens, maar een
eerste stap in het voor de mens uiterst belangrijke proces van visuele waarneming van zijn omgeving.
Hoe beoordeelt de commissie wetenschappelijke gegevens? 29
ten tweede over adaptatiemechanismen in de hersenen en in het hormoon-
systeem die het lichaam gezond en ongehinderd laten functioneren, ondanks
de voortdurende inwerking van allerlei potentieel storende externe factoren.
Deze processen zorgen voor de handhaving van de zogenoemde homeostase,
de primaire levensregulatiefunctie van een meercellig organisme.
Een effect op een biologisch systeem hoeft daarom niet noodzakelijkerwijs te lei-
den tot een negatief effect op de gezondheid. Een gezondheidseffect treedt pas op
als de homeostase niet meer kan worden gehandhaafd, dat wil zeggen als een
biologisch effect potentieel schadelijk is voor de gezondheid en niet of onvol-
doende gecompenseerd kan worden. Van veel biologische effecten die gevonden
worden bij in vitro-onderzoek (laboratoriumexperimenten met gekweekte cellen)
is niet aan te geven of zij ook gevonden zouden worden indien deze cellen onder-
deel van een organisme hadden uitgemaakt (in vivo) en zich dus niet in een
kunstmatige, maar in hun natuurlijke omgeving zouden bevinden. En zelfs al
zouden dergelijke effecten inderdaad ook in een organisme optreden, dan is het
nog maar de vraag of zij leiden tot verstoring van de homeostase, en dus tot
gezondheidsproblemen.
30 Elektromagnetische velden: Jaarbericht 2008
Hoofdstuk 4
Radiofrequente elektromagnetische
velden en hersenactiviteit (humaan
onderzoek)
4.1 Inleiding
Wanneer een mobiele telefoon tijdens het bellen tegen het hoofd wordt gehou-
den, worden de hersenen blootgesteld aan de door het apparaat uitgezonden elek-
tromagnetische velden, met name in het deel van de hersenen dat het dichtst bij
de telefoon ligt. De afgelopen jaren zijn er vele onderzoeken uitgevoerd naar
mogelijke effecten hiervan op het functioneren van de hersenen. Daarbij is geke-
ken naar: elektrische activiteit in de hersenen; plaatselijke doorbloeding (regio-
nal cerebral blood flow - rCBF - een indicator voor de activiteit van zenuwcellen
in een bepaald hersendeel); en meer geïntegreerde indicatoren voor het functio-
neren van de hersenen zoals geheugen, aandacht en concentratie (cognitieve
functies).
Sommige gebruikers van mobiele telefoons zeggen als gevolg van het mobiel
bellen last te hebben van klachten zoals hoofdpijn, vermoeidheid en concentra-
tiestoornissen. Om te toetsen of deze klachten inderdaad samenhangen met
mobiel telefoneren zijn er experimentele onderzoeken gedaan naar een mogelijk
oorzakelijk verband tussen dergelijke klachten en blootstelling aan door mobiele
telecommunicatiesystemen uitgezonden elektromagnetische velden.
Het is vanwege ethische redenen alleen mogelijk om in experimenten met vrij-
willigers onderzoek te doen naar voorbijgaande fysiologische effecten bij relatief
lage niveaus van blootstelling. Dergelijke effecten worden dan als onschadelijk
Radiofrequente elektromagnetische velden en hersenactiviteit (humaan onderzoek) 31
beschouwd. Het is niet bekend of zulke effecten wanneer zij bij blootstelling in
het dagelijks leven langdurig optreden toch gezondheidsschade veroorzaken;
volledig uit te sluiten is dit niet.
Het voordeel van laboratoriumonderzoek aan mensen is dat het uitgevoerd
kan worden onder goed gedefinieerde en gecontroleerde omstandigheden. Een
nadeel is de korte duur van de blootstelling. Daardoor zijn dergelijke onderzoe-
ken niet geschikt om uitspraken te doen over effecten die mogelijk op langere
termijn optreden. Een ander nadeel is het doorgaans beperkte aantal proefperso-
nen dat onderzocht kan worden. Hierdoor is slechts in beperkte mate rekening te
houden met de variatie in gevoeligheid die in de bevolking aanwezig is.
Ondanks deze beperkingen levert laboratoriumonderzoek met vrijwilligers
belangrijke directe informatie over fysiologische effecten bij de mens.
4.2 Elektrische activiteit in de hersenen
Elektrische activiteit van de hersenen kan worden gemeten door elektroden op
het hoofd te bevestigen en de elektrische signalen vervolgens te registreren. Dit
wordt een elektro-encefalogram (EEG) genoemd. Het EEG geeft geen gedetail-
leerd beeld van de hersenactiviteit, maar is een weergave van de synchrone acti-
viteit van relatief grote hoeveelheden zenuwcellen in de hersenschors, de
buitenste laag van de hersenen. Hersenactiviteit vindt continu plaats, ook als men
in rust is. Wel zijn er duidelijke verschillen tussen het EEG tijdens slaap en tij-
dens waken.
Het waak-EEG wordt doorgaans onderverdeeld in een aantal frequentiege-
bieden. De mate van activiteit in elk van deze gebieden hangt af van de psycho-
logische toestand van de persoon en van de cognitieve activiteit. Doordat niet
altijd een eenduidige indeling van de frequentiegebieden gebruikt wordt, kunnen
bepaalde frequenties in verschillende onderzoeken aan verschillende frequentie-
gebieden toegewezen worden. De meest gebruikte indeling in frequentiegebie-
den is:
· delta ():
· theta (): 4-8 Hz
· alfa (): 8-13 Hz
· beta (): 13-30 Hz
· gamma (): > 30 Hz.
Er is weinig kennis over de functionele betekenis van de verschillende onderde-
len van het normale waak-EEG. Als signalen van mobiele telecommunicatie-
systemen bepaalde onderdelen van het EEG blijken te beïnvloeden wijst dat dus
32 Elektromagnetische velden: Jaarbericht 2008
op een biologisch effect, maar het is niet mogelijk aan te geven of zo'n effect
eventueel ook tot gezondheidsproblemen leidt. Een complicerende factor is ook
nog, dat er aanzienlijke interindividuele variaties in het waak-EEG voorkomen.
Dat laatste is veel minder het geval in het slaap-EEG. Hierin zijn goed geka-
rakteriseerde patronen te onderscheiden; deze patronen worden gebruikt als ken-
merken van de verschillende slaapstadia die een gezond persoon tijdens de nacht
doorloopt. Interindividuele variaties zijn hier vooral te vinden in de oppervlak-
kige slaapstadia. Ook tussen een normaal EEG en een EEG dat behoort bij
bepaalde ziektebeelden, zoals epilepsie, zijn meestal duidelijke verschillen.
Een maat voor hersenactiviteit die nauw verwant is aan het EEG is de opge-
wekte potentiaal (evoked of event-related potential, ERP). Een ERP is een sig-
naal dat in een bepaald hersengebied wordt opgewekt door een van buiten
komende prikkel (bijvoorbeeld een lichtflits of een geluid) of door een motori-
sche activiteit (bijvoorbeeld het indrukken van een knop). ERP's worden bepaald
door het meten van het EEG in relatie tot de aangeboden prikkel en door vervol-
gens bepaalde delen van het EEG die op een vast tijdstip na de prikkel optreden
op te tellen en te middelen. Het zo verkregen elektrische signaal is een weergave
van de hersenactiviteit die gerelateerd is aan die bepaalde prikkel. ERP's worden
gebruikt om het functioneren te onderzoeken van neurale systemen die zorgen
voor het verwerken van zintuiglijke, cognitieve en motorische prikkels. De inter-
pretatie van ERP's is echter niet eenvoudig, doordat veranderingen in prikkeling
en aandacht van de onderzochte personen het resultaat van dergelijke onderzoe-
ken sterk kunnen beïnvloeden.
4.2.1 Effecten op het EEG
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat GSM-achtige signalen het spontane
EEG kunnen beïnvloeden29-40; in andere onderzoeken zijn dergelijke effecten
echter weer niet gevonden.41-44 Een goed uitgevoerd groot onderzoek aan 120
proefpersonen heeft bevindingen uit een aantal kleinere onderzoeken bevestigd
met betrekking tot een toename van de hersenactiviteit in de alfa band (in dit
grote onderzoek gedefinieerd als 8-13 Hz).45 Mogelijk zijn er ook effecten op de
hersenactiviteit in andere frequentiebanden, maar deze zijn niet consistent
gevonden.
Een onder meer in Nederland uitgevoerd onderzoek vond bij frequente
gebruikers van een mobiele telefoon een geringe toename van de activiteit in de
delta en theta band en een afname van de activiteit in de alfa band.46 Die ver-
schillen vallen echter binnen de natuurlijke variatie.
Radiofrequente elektromagnetische velden en hersenactiviteit (humaan onderzoek) 33
Ook uit de onderzoeken naar effecten van GSM-achtige signalen op de hersenac-
tiviteit tijdens de slaap komen geen eenduidige gegevens naar voren. Wel is de
conclusie mogelijk dat er effecten op het slaap-EEG kunnen zijn; enkele van
deze experimentele onderzoeken geven aanwijzingen voor een toename van de
activiteit in de alfa en beta-frequentiebanden bij blootstelling tijdens de
slaap29,47, andere onderzoeken weer niet.48-50 Een gerapporteerde verkorting van
de tijd tot het in slaap vallen47 kon in later onderzoek niet worden gereprodu-
ceerd.48,49 In andere onderzoeken is het effect van blootstelling gedurende 30
minuten voor het in slaap vallen bestudeerd.35,36,51-54 Ook dit onderzoek leverde
variabele gegevens op, waarbij soms een toename in de activiteit in de alfa en
beta-band werd waargenomen en soms niet. In één onderzoek werd een toename
alleen gevonden na blootstelling aan een gemoduleerd signaal, en niet na bloot-
stelling aan een ongemoduleerd signaal.36 Uit een ander onderzoek bleek een
toename van de activiteit in de alfa en beta banden met toenemende SAR*.54
In sommige onderzoeken werd er wel een toename geregistreerd van de tijd
tot het in slaap vallen, maar andere effecten op slaappatronen waren dan weer
afwezig.52,55 De auteurs van een recent onderzoek52 suggereren dat de modula-
tiefrequenties bepalend zijn voor de geïnduceerde effecten. Modulatie met 8 en
217 Hz zou in effecten resulteren, terwijl een extra modulatie met 2 Hz, die ook
in het GSM-signaal zit, de effecten tegengaat. Een ander onderzoek geeft echter
weer resultaten die geen enkele onderbouwing voor deze veronderstelling ople-
vert.36
4.2.2 Effecten op ERPs
In deze onderzoeken zijn vooral effecten van GSM-signalen onderzocht op
ERP's opgewekt door geluid, visuele en sensorische prikkels. Eén onderzoeks-
groep richtte zich daarbij op ERP's in relatie tot het uitvoeren van cognitieve
taken56-59; een andere groep bestudeerde effecten van blootstelling aan radiofre-
quente elektromagnetische velden op de hersenschors door middel van het
opwekken van spierbewegingen met behulp van transcraniële magnetische sti-
mulatie (stimulatie van kleine gedeeltes van de hersenschors door een sterk mag-
netisch veld dat wordt opgewekt in een spoel die tegen het hoofd wordt
gehouden).60 De meeste onderzoeken zijn uitgevoerd met volwassenen, slechts
één onderzoek is gedaan met kinderen.61
* De Specific absorption rate (SAR) is een maat voor de in het lichaam opgenomen energie bij bloot-
stelling aan een elektromagnetisch veld.
34 Elektromagnetische velden: Jaarbericht 2008
In het hierboven genoemde grote onderzoek aan 120 proefpersonen (para-
graaf 4.2.1) werden geen effecten waargenomen op door geluid opgewekte
ERP's.62
Al deze onderzoeken naar de effecten op ERP's vormen geen enkele onder-
steuning voor de EEG-onderzoeksresultaten. Sommige onderzoeken toonden wel
geringe effecten, maar consistent zijn deze niet.30,33,60,62-69 In andere onderzoe-
ken zijn in het geheel geen effecten gevonden.58,59,61,62,70-74
4.3 Gehoor en evenwicht
Het binnenoor bevat structuren die verantwoordelijk zijn voor het waarnemen
van geluiden én voor het opwekken van signalen die zorgen voor handhaving
van het evenwicht. Omdat mobiele telefoons dicht bij het oor worden gehouden
is door verschillende groepen onderzocht of blootstelling aan elektromagnetische
velden mogelijk invloed heeft op elk van beide systemen.75-86
Het totaalbeeld dat uit deze onderzoeken naar voren komt wijst niet op enig
effect op gehoor- of evenwichtfuncties tengevolge van kortdurende blootstelling
aan mobiele telefoonsignalen.
4.4 Plaatselijke doorbloeding van de hersenen (regional cerebral blood
flow, rCBF)
Enkele onderzoeken geven aanwijzingen voor veranderingen in rCBF gedurende
en na blootstelling aan radiofrequente elektromagnetische velden.36,87-89 De
beschikbare gegevens zijn echter niet eenduidig.
Aangenomen wordt dat veranderingen in rCBF wijzen op lokale veranderingen
in neurale activiteit. Zij zijn echter geen aanduiding van gezondheidseffecten.
4.5 Cognitief functioneren
Ook de onderzoeken naar cognitieve effecten geven een gevarieerd beeld, niet in
het minst omdat er weinig eenduidigheid bestaat over de te gebruiken tests. In
sommige onderzoeken zijn effecten van blootstelling aan mobiele telefoonsigna-
len gevonden, maar deze zijn altijd gering en omkeerbaar en de effecten wijzen
doorgaans op een verbetering van de prestaties.39,54,90-99 De onderzoeken met
grotere aantallen proefpersonen laten over het algemeen geen effecten zien.74,100-
110 Bij kinderen110-114 en personen die zichzelf als elektrogevoelig
Radiofrequente elektromagnetische velden en hersenactiviteit (humaan onderzoek) 35
beschouwen115-118 is geen groter effect gevonden dan bij gezonde volwassenen.
De Wereldgezondheidsorganisatie heeft enkele jaren geleden een oproep gedaan
meer onderzoek bij kinderen te doen.119 De Gezondheidsraad heeft deze oproep
overgenomen in zijn aanbevelingen voor onderzoek in Nederland.120
4.6 Conclusie
Blootstelling aan radiofrequente elektromagnetische velden afkomstig van
mobiele telefoons kan leiden tot subtiele veranderingen in de activiteit van de
hersenen. De waargenomen effecten zijn echter tijdelijk en gering en zijn, voor
zover bekend, niet van invloed op de gezondheid. Onderzoeken naar effecten op
het cognitief functioneren geven geen eenduidig beeld: sommige onderzoeken
vinden geringe en omkeerbare effecten, andere geen effect.
36 Elektromagnetische velden: Jaarbericht 2008
Hoofdstuk 5
Radiofrequente elektromagnetische
velden en gezondheidsklachten
5.1 Inleiding
Het aantal mensen dat een grote verscheidenheid aan gezondheidsklachten toe-
schrijft aan allerlei bronnen van elektromagnetische velden in huis en op het
werk, lijkt toe te nemen. Gerapporteerd worden bijvoorbeeld hoofdpijn en
migraine, vermoeidheid, slapeloosheid, concentratieproblemen, jeuk en warmte-
sensaties. Als veroorzakers van deze klachten worden vooral mobiele telefoons,
basisstations en DECT draadloze telefoons genoemd, en tegenwoordig ook
steeds vaker draadloze computernetwerksystemen. Andere, minder vaak gerap-
porteerde klachten zijn duizeligheid, problemen met zien, geheugenverlies, ver-
warring, gebitspijn en misselijkheid. Een recent onderzoek onder ruim 30 000
inwoners van Duitsland gaf aan dat 18,7% van de deelnemers bezorgd is over
mogelijke gezondheidseffecten van de elektromagnetische velden van GSM en
UMTS-basisstations, terwijl 10.3% hun gezondheidsklachten daaraan toe-
schrijft.121 Ook het aantal mensen dat zich op grond van dergelijke klachten als
elektrogevoelig beschouwt lijkt te groeien.
De gezondheidsproblemen die in verband gebracht worden met blootstelling
aan elektromagnetische velden zijn uiteenlopend en niet specifiek voor een alge-
meen erkend ziektebeeld.
Radiofrequente elektromagnetische velden en gezondheidsklachten 37
In dit hoofdstuk wordt onderzocht of er gronden zijn om gezondheidsklachten in
verband te brengen met blootstelling aan radiofrequente elektromagnetische vel-
den.
5.2 Klachten en psychologische verklaringsmodellen
5.2.1 Klachten
Lichamelijke klachten, zoals hoofdpijn, vermoeidheid, concentratieproblemen,
slaapproblemen, klachten van het bewegingsapparaat (met name lage rugpijn),
maag-darmklachten en klachten met een mogelijk neurologische achtergrond
komen in de algemene bevolking erg veel voor.122,123 De schattingen lopen,
afhankelijk van de gebruikte onderzoeksmethoden en criteria, sterk uiteen; vol-
gens Reid heeft 75 procent van de mensen op enig moment gedurende een peri-
ode van een maand tenminste één zo'n klacht.124 Bij 3 tot 36 procent zou op
jaarbasis sprake zijn van een meer uitgesproken syndroom. In tabel 1 staan gege-
vens uit 2007 over het voorkomen van malaiseklachten onder de Nederlandse
bevolking van 4 jaar en ouder, die zijn geregistreerd in het Permanent Onderzoek
Leef Situatie (POLS) van het Centraal Bureau voor de Statistiek.*125 Daarin is
gevraagd naar het optreden van klachten in de 14 dagen voorafgaande aan het
onderzoek.
Tabel 1 Voorkomen van malaiseklachten in de Nederlandse bevolking van 4 jaar en ouder in de
14 dagen voorafgaand aan het onderzoeka.
Omschrijving Voorkomen (%) Standaardfout
Hoofdpijn 32,4 0,5
Moeheid 46,5 0,5
Slapeloosheid 21,7 0,5
Minstens 1 malaiseklacht 73,1 0,5
a Steekproef onder 9 à 10 duizend personen
Bij sommige mensen wordt er na verloop van tijd een oorzaak gevonden, bij de
meeste is dat echter niet het geval. In het laatste geval wordt doorgaans gespro-
ken over lichamelijk onverklaarde klachten (LOK), waarbij het vooral van
belang is dat er geen medische verklaring gevonden kan worden. De Engelse
term geeft dit beter aan: Medically Unexplained Physical Symptoms (MUPS).
* Het POLS is een jaarlijks terugkerend onderzoek. De steekproef voor de gezondheidsenquête van
9 à 10 duizend personen is representatief voor de niet-institutionele bevolking van Nederland.
38 Elektromagnetische velden: Jaarbericht 2008
In een aantal opzichten is er ook een verband tussen psychiatrische stoornis-
sen en LOK. Ten eerste zijn er verscheidene specifieke psychiatrische stoornis-
sen waarbij het optreden van lichamelijke klachten en zorgen over de
lichamelijke gezondheid centraal staan, de zogenaamde somatoforme stoornis-
sen, zoals de somatisatie stoornis, conversie, hypochondrie, stoornis in de
lichaamsbeleving en de psychogene pijnstoornis. Ten tweede is er bij verschil-
lende onderzoeken een statistisch verband gevonden tussen het hebben van een
psychiatrische stoornis in het algemeen en het optreden van LOK als bijkomend
verschijnsel. Vooral bij patiënten met angststoornissen en depressie komen der-
gelijke klachten veel voor.126
Het is overigens onjuist om ook het omgekeerde te concluderen, namelijk dat
er bij LOK vaak sprake is van een psychiatrische stoornis.
5.2.2 Psychologische verklaringsmodellen
In de klinisch psychiatrische praktijk komen interne verklaringsmodellen
(ziekte) overigens veel vaker voor dan externe (milieufactoren). Bij het optreden
van LOK kunnen stress en attributie een rol spelen. Bij stress ontstaan er langs
psychologische weg veranderingen in het lichaam, in het bijzonder in het auto-
nome zenuwstelsel en in het hormonale samenspel tussen de hypothalamus, de
hypofyse en de bijnier. De stressreactie is een fysiologische reactie op een
bedreiging, die als doel heeft bescherming of afweer te kunnen bieden tegen die
bedreiging. Zo'n stressreactie kan gepaard gaan met lichamelijke verschijnselen,
zoals hartkloppingen, toegenomen spierspanning (die hoofdpijn tot gevolg kan
hebben) of nervositeit. Overigens spelen naast de lichamelijke verschijnselen
cognitieve factoren ook een belangrijke rol: ze zijn bepalend voor de mate
waarin een bepaalde gebeurtenis of situatie als bedreigend wordt ervaren.
Attributie is een term uit de psychologie die meestal gedefinieerd wordt als:
het toeschrijven van klachten aan een bepaalde mogelijke oorzaak. Attibutie
wordt bepaald door vele factoren, bijvoorbeeld wat iemand eerder heeft meege-
maakt, zijn persoonlijkheid en stemming, én externe factoren zoals de heersende
opvattingen over de oorzaken van ziekten. Stress en attributie kunnen beide
optreden en elkaar en de LOK versterken.127
Bij de verklaring van LOK is verder het nocebo-effect van belang; dit treedt
op wanneer iemand onder invloed van een verwachte reactie op een blootstelling
een negatieve reactie ontwikkelt zonder dat die blootstelling werkelijk plaats-
vindt of als veroorzaker van de reactie aannemelijk is.
Nocebo-effecten kunnen bijvoorbeeld mede een verklaring zijn voor klachten
die optreden na milieurampen. Havenaar vond aanwijzingen dat de opvatting dat
Radiofrequente elektromagnetische velden en gezondheidsklachten 39
men een sterk verminderde gezondheid heeft statistisch gecorreleerd is aan de
perceptie van het risico van de ramp.128 Mensen die de ramp als gevaarlijk
beschouwden en die meenden minder controle te hebben over hun blootstelling,
hadden na de ramp meer klachten en gingen vaker naar de dokter dan mensen die
de ramp als minder gevaarlijk beschouwden.
Risicoperceptie wordt van groot belang geacht bij het optreden van ongerust-
heid over lokale milieufactoren, waaronder blootstelling aan elektromagnetische
velden.27 Naast individuele factoren spelen ook maatschappelijke factoren daar-
bij een rol, met name de wijze waarop in de samenleving over de risicofactor
gecommuniceerd wordt.
5.3 Hoe vaak komen de klachten voor?
In enkele landen is de mate van vóórkomen van LOK onderzocht in relatie tot
blootstelling aan elektromagnetische velden.129-133 Uit deze onderzoeken blijkt
dat een paar procent van de totale bevolking dit soort klachten ondervindt en ze
toeschrijft aan een dergelijke blootstelling (de spreiding in die schatting is echter
groot, wat betekent dat de nauwkeurigheid klein is). Een mogelijke oorzaak van
het verantwoordelijk houden van elektromagnetische velden voor LOK is de
wijze waarop de overheid, de media en actievoerders in de verschillende landen
over dit onderwerp communiceren. En dat is weer van invloed op de risicoper-
ceptie.
5.4 Is er een oorzakelijk verband?
5.4.1 Onderzoek aan bevolkingsgroepen
Een bezwaar dat tegen provocatieonderzoeken ingebracht wordt, is dat de bloot-
stelling slechts gedurende een relatief korte periode plaatsvindt, maar dat de
klachten in de praktijk pas optreden na veel langduriger blootstelling; denk aan
de continue blootstelling die in de woon- of werkomgeving plaatsvindt. Het is
daarom van belang om ook dergelijke situaties te onderzoeken. Een onderzoek-
technisch probleem daarbij is dat het vrijwel onmogelijk is om in de woonomge-
ving op een wetenschappelijk verantwoorde manier invloed uit te oefenen op de
mate van blootstelling onder enkel- of dubbelblinde omstandigheden. De onder-
zoeken die zijn gedaan zijn daarom vrijwel allemaal inventariserend van aard,
waarbij het optreden van de klachten en de mate van blootstelling door middel
van vragenlijsten zijn vastgesteld. Aan die onderzoeken kleven diverse methodo-
logische bezwaren.
40 Elektromagnetische velden: Jaarbericht 2008
Het belangrijkste probleem is dat LOK subjectief zijn en daardoor moeilijk
objectief geverifieerd kunnen worden. Bij onderzoek met vragenlijsten is het
daarom van essentieel belang dat de ondervraagden niet van te voren weten wat
het doel van het onderzoek is. Is dat wel het geval, dan kan de beantwoording
van de vragen vertekend zijn, bijvoorbeeld doordat er ten gevolge van de eer-
der genoemde attributie overrapportage optreedt van klachten.
In de onderzoeken van Santini134-138 en Navarro139 werd een verband gevon-
den tussen het wonen in de nabijheid van een GSM basisstation en het optreden
van klachten: dichtbij het basisstation kwamen meer klachten voor dan verderaf.
Hocking140 vond dat mensen die veel gebruik maakten van een mobiele telefoon
meer klachten rapporteerden dan degenen die minder belden. In deze onderzoe-
ken is echter gevraagd naar het optreden van gezondheidsklachten in relatie tot
het gebruik van een mobiele telefoon of het wonen in de buurt van een basissta-
tion. De ondervraagden waren dus op de hoogte van het doel van het onderzoek.
Een dergelijke opzet werkt hoe dan ook selectieve rapportage in de hand. Boven-
dien vormden de onderzochte populaties in deze onderzoeken geen representa-
tieve steekproef. In het onderzoek van Santini onder omwonenden van
basisstations, bijvoorbeeld, werden de deelnemers gerekruteerd door middel van
oproepen in de pers, via de radio en op een website.137 In het onderzoek van
Navarro139 geven de auteurs niet aan hoe de selectie van de deelnemers tot stand
kwam. Wel werd de potentiële deelnemers gezegd dat het ging om een onderzoek
naar mogelijke invloeden van een GSM-basisstation op de omgeving. Degenen
die zich daar zorgen over maakten zijn naar alle waarschijnlijkheid eerder
geneigd geweest aan het onderzoek deel te nemen dan anderen. Bovendien was
de samenstelling van de groepen die dichtbij het basisstation en verderaf woon-
den niet gelijk. Ook in het onderzoek van Hocking onder gebruikers van mobiele
telefoons werden de media ingezet om deelnemers te verkrijgen.140 Deze onder-
zoeken geven dus geen goede informatie om een relatie tussen langdurige bloot-
stelling aan elektromagnetische velden en het optreden van klachten vast te
kunnen stellen.
Een ander ouder onderzoek is dat naar slaapstoornissen en andere klachten
onder omwonenden van een korte-golfzendstation bij Schwarzenburg in Zwitser-
land.141 Dit onderzoek is al eerder besproken in het advies GSM-basisstations.142
De commissie gaf toen aan het onderzoeksrapport te hebben bestudeerd en
vraagtekens te zetten bij de opzet en uitvoering ervan. In een meer recente publi-
catie bespreken de onderzoekers het resultaat van de analyse van de slaapkwali-
teit en het melatoninegehalte bij 54 vrijwilligers voor en na het sluiten van de
zender.143 Zij vonden toen de zender in werking was een afname van de slaap-
kwaliteit en van het melatoninegehalte bij toenemende magnetische veldsterkte.
Radiofrequente elektromagnetische velden en gezondheidsklachten 41
Beide effecten verminderden toen de zender was uitgezet, maar alleen bij dege-
nen die slecht sliepen. De onderzoekers geven aan dat het niet mogelijk was om
de blootstelling te maskeren en dat derhalve kennis van de blootstelling bij de
onderzochte personen het resultaat kan hebben beïnvloed.
De commissie vindt dat de gegevens uit het rapport en de publicatie niet aan-
tonen dat er een oorzakelijk verband is tussen blootstelling aan de radiofrequente
velden van het korte-golfstation en het optreden van slaapstoornissen of andere
gezondheidsklachten.
De meer recente onderzoeken hebben over het algemeen een betere opzet. In
een aantal onderzoeken is het optreden bestudeerd van gezondheidsklachten in
relatie tot het gebruik van een mobiele telefoon. Chia en medewerkers onder-
zochten een willekeurig gekozen groep inwoners van een wijk in Singa-
pore.144,145 Het specifieke doel van het onderzoek was aan de ondervraagden niet
bekend, maar wel aan de interviewers. Gebruikers van een mobiele telefoon
gaven vaker aan hoofdpijn te hebben dan niet-gebruikers, maar dat verschil was
niet significant. Wel was er een trend dat hoofdpijn vaker voorkwam bij degenen
die per dag langer belden en minder gebruik maakten van een handsfree set.
Deze trend kan te maken hebben met een mogelijk andere levensstijl van fre-
quente bellers, iets wat echter niet onderzocht is.
Mortazawi en medewerkers onderzochten onder studenten van twee Iraanse
universiteiten het verband tussen het gebruik van een mobiele telefoon en
gezondheidsklachten.146 De resultaten wezen niet op dergelijk een verband; de
opzet van het onderzoek was echter niet goed, want er werd een zelf in te vullen
vragenlijst gebruikt en de ondervraagden waren bekend met het doel van het
onderzoek.
Söderqvist en medewerkers onderzochten een jongere leeftijdsgroep: 15-19
jaar.147 Deelnemers werden willekeurig geselecteerd uit een bevolkingsregister
en het onderzoek werd uitgevoerd met behulp van een vragenlijst. Frequente
gebruikers van een mobiele telefoon rapporteerden astmatische klachten, hoofd-
pijn en concentratieproblemen vaker dan de niet-frequente bellers (de eerstge-
noemde twee klachten werden overigens ook door gebruikers van DECT-
telefoons gerapporteerd). De auteurs geven zelf al aan dat selectieve beantwoor-
ding een rol kan spelen, evenals toeval als gevolg van het grote aantal onder-
zochte relaties, waarvoor niet is gecorrigeerd. Bovendien was de deelname
slechts 63,5%, wat ook tot vertekening van de resultaten kan leiden. De auteurs
beschouwen dit als een verkennend onderzoek.
Hutter en medewerkers voerden in Oostenrijk een onderzoek uit onder men-
sen die langer dan een jaar in de buurt van één van tien geselecteerde basisstati-
ons woonden.10 De onderzoekers namen bij de onderzochte personen diverse
42 Elektromagnetische velden: Jaarbericht 2008
cognitieve tests af, en het al dan niet voorkomen van een lange lijst klachten
werd onderzocht. Ook werd er geregistreerd of mensen bang waren voor nade-
lige effecten op de gezondheid door de aanwezigheid van het basisstation. De
sterkte van de elektromagnetische velden werd kortdurend gemeten in de slaap-
kamer en daaruit is de blootstelling berekend. Die berekende waarden zijn ver-
volgens gebruikt om een relatie met de cognitieve functies en klachten te
analyseren (waarbij gecorrigeerd werd voor bezorgdheid over de aanwezigheid
van het basisstation). De onderzoekers vonden dat er bij hogere veldsterktes
sprake is van een verhoogde reactiesnelheid en een vaker voorkomen van hoofd-
pijn. Een probleem is echter dat de gehanteerde veldsterktes niet de reële waar-
den zijn, maar de maximaal mogelijke op grond van de eenmalige meting. Ze
geven daarmee geen juist beeld van het feitelijke blootstellingspatroon van de
onderzochte mensen. De gevonden relatie met bepaalde effecten is dan ook geen
feitelijke relatie maar een theoretische. Een ander probleem is, dat er door de
wijze van selecteren sprake kan zijn van zelfselectie van deelnemers; een aanwij-
zing daarvoor is dat er verschillen waren tussen deelnemers en niet-deelnemers:
niet-deelnemers waren gemiddeld jonger en woonden korter op hun huidige
adres dan deelnemers. Dit kan de uitkomst vertekenen. Een derde punt van zorg:
er is geen correctie uitgevoerd voor het grote aantal relaties dat is onderzocht; de
beschreven significante relaties zijn hierdoor mogelijk een gevolg van toeval.
De commissie vindt dit op zich een goed opgezet onderzoek in de woonom-
geving. Vanwege het niet-experimentele karakter en de aangegeven punten van
kritiek kunnen er echter geen conclusies uit worden getrokken over de vraag of
het wonen in de nabijheid van een GSM-basisstation de oorzaak is van gezond-
heidsklachten, iets wat de onderzoekers overigens ook zelf aangeven. De com-
missie is het dan ook met de onderzoekers eens dat het nodig is om het
onderzoek, in een verbeterde opzet, te herhalen.
Het meest recent zijn twee onderzoeken die zijn uitgevoerd in het kader van een
Duits onderzoeksprogramma. In beide is de blootstelling aan radiofrequente
elektromagnetische velden gemeten en een verband onderzocht met het optreden
van gezondheidsklachten.
Thomas en medewerkers onderzochten 329 volwassenen die deelnamen aan
een breder onderzoek naar geluid en welbevinden.148 De deelnemers droegen een
persoonlijke dosismeter gedurende 24 uur en vulden vragenlijsten in die gericht
waren op acute of chronische effecten (in de zes maanden voor het onderzoek).
De onderzoekers berekenden de gemiddelde blootstelling aan de twee GSM fre-
quenties, UMTS, DECT en WLAN, zowel voor de signalen afkomstig van basis-
stations als mobiele toestellen. De blootstelling was niet gerelateerd aan het
Radiofrequente elektromagnetische velden en gezondheidsklachten 43
optreden van acute of chronische gezondheidsklachten. Zoals de auteurs al aan-
geven, is het mogelijk dat er overrapportage van gezondheidsklachten heeft
plaatsgevonden, doordat de deelnemers zich er van bewust waren dat hun bloot-
stelling werd gemeten. Doordat zij echter niet wisten wat de daadwerkelijke
blootstelling was, kan dat alleen leiden tot willekeurige misclassificatie (zie para-
graaf 3.4.2) en daarom tot onderschatting van het effect.
Berg-Beckhoff en medewerkers onderzochten het optreden van gezondheids-
klachten in een groep van 3.526 volwassenen, die onderdeel uitmaakten van een
algemene enquête populatie van ruim 51.000 personen.149 De deelnemers waren
vooraf niet op de hoogte van het doel van het onderzoek en vulden lijsten in met
vragen over gezondheidsklachten en de opvattingen over de risico's van basissta-
tions voor mobiele telefonie. Bij 1500 deelnemers werd in de slaapkamer over-
dag een aantal metingen verricht naar de veldsterkte van onder meer GSM en
UMTS-frequenties. Daarbij werden alleen de signalen afkomstig van de basissta-
tions gebruikt voor de analyse, niet die van de telefoons. De onderzoekers von-
den in deze subgroep geen verband tussen blootstelling aan radiofrequente
elektromagnetische velden en het optreden van gezondheidsklachten. Wel was er
in de gehele groep een verband tussen het optreden van klachten en het toeschrij-
ven van gezondheidseffecten aan signalen van basisstations (attributie, zie para-
graaf 5.2.2). De onderzoekers geven zelf aan dat de kans op misclassificatie
groot is. Er werden geen metingen op meerdere dagen verricht en de variatie van
dag tot dag in de blootstelling werd niet bepaald. Een dergelijke meetstrategie
leidt tot verzwakking van het statische verband tussen blootstelling en gezond-
heidsklachten. Het is niet duidelijk waarom de onderzoekers niet zijn overgegaan
tot het groeperen van hun meetgegevens.150,151
5.4.2 Onderzoek in het laboratorium
In een aantal laboratoriumonderzoeken, die plaats vinden onder veel beter gecon-
troleerde omstandigheden dan onderzoeken onder de bevolking, is het optreden
van LOK onder invloed van blootstelling aan elektromagnetische velden bestu-
deerd. In degelijke onderzoeken zijn geen duidelijke en consistente aanwijzingen
gevonden voor een oorzakelijk verband.115-118,152-158 In het onderstaande worden
een aantal voorbeelden van laboratoriumonderzoek besproken.
Een onderzoek van TNO gaf aanwijzingen dat blootstelling gedurende 20-25
minuten aan een UMTS-achtig signaal met een sterkte zoals in de woonomge-
ving voor kan komen, een negatieve invloed op het welbevinden kan hebben (dit
onderzoek is in een eerder advies uitvoerig besproken).115,118 Het welbevinden
werd geïnventariseerd met behulp van een vragenlijst die onder meer vragen naar
44 Elektromagnetische velden: Jaarbericht 2008
lichamelijk klachten bevatte. In haar advies heeft de commissie echter aangege-
ven dat het ontbreken van een validatie van de vragenlijst die TNO gebruikt heeft
voor dit soort onderzoek een probleem is. Andere onderzoeken, die gebruik
maakten van wel gevalideerde vragenlijsten, hebben geen effect van GSM- of
UMTS-blootstelling op het welbevinden gevonden. Een voorbeeld is het onder-
zoek van Regel in Zwitserland. Dat was opgezet als een vervolgstudie van het
TNO-onderzoek en vond ook bij 45 minuten blootstelling aan een tien maal zo
hoog niveau als TNO gebruikte geen effect op het welbevinden.116 In het Jaarbe-
richt 2006 concludeerde de commissie dat de kwaliteit van dit onderzoek ten
opzichte van dat van TNO verbeterd was en dat zij aan de resultaten meer
gewicht hecht dan aan die van het TNO-onderzoek.4
In zowel het TNO- als het Zwitserse onderzoek vond blootstelling plaats van
het gehele lichaam; de energieafgifte in het hoofd (uitgedrukt in de Specific
Absorption Rate; SAR) was relatief gering. Voor blootstelling van het gehele
lichaam is de door de Gezondheidsraad en de International Commission for
Non-ionizing Radiation Protection (ICNIRP) geadviseerde maximumwaarde
0,08 W/kg (=80 mW/kg).20,159 De SAR in het hoofd lag in beide onderzoeken
ruimschoots onder deze waarde. In het TNO-onderzoek was de gevonden maxi-
male waarde 0,078 mW/kg, in het onderzoek van Regel 0,45 mW/kg.
In een recent onderzoek bestudeerde Kleinlogel160 het effect op het welbevin-
den van GSM- en UMTS-blootstelling gedurende 30 minuten; de blootstelling
vond plaats door middel van een aan het hoofd bevestigde antenne (alleen het
hoofd werd dus blootgesteld). Voor een dergelijke situatie is de door de Gezond-
heidsraad en ICNIRP geadviseerde maximumwaarde voor de SAR 2 W/kg. De
blootstelling in het onderzoek van Kleinlogel was 1 W/kg en is representatief
voor de situatie bij het gebruik van een mobiele telefoon. Dit onderzoek toonde
geen effect op het welbevinden aan.
Het laatste hier besproken voorbeeld is een onderzoek van Rubin.156 Hierin
werden proefpersonen gedurende 50 minuten op het hoofd blootgesteld aan een
GSM-signaal resulterend in een SAR van 1,4 W/kg. De ene groep bestond uit
mensen die aangegeven hadden gemiddeld al na 6,5 minuut gebruik van een
GSM-telefoon last te krijgen van hoofdpijn en andere klachten; de andere groep
was een controlegroep die dergelijke klachten niet vertoonde. In geen van beide
groepen werd een effect gevonden van de blootstelling op het optreden van
hoofdpijn of andere klachten. Na afloop van het onderzoek kreeg ieder van de
deelnemers uit de groep met klachten te horen dat het onderzoek geen verband
tussen blootstelling en klachten had opgeleverd én of zij individueel de aanwe-
zigheid van een elektromagnetisch veld al of niet correct hadden aangegeven.161
Vervolgens werd na zes maanden gemeten of hun klachten en hun opvatting over
Radiofrequente elektromagnetische velden en gezondheidsklachten 45
de oorzaak waren veranderd. Bij 17 van de 61 onderzochten leek de terugkoppe-
ling te leiden tot een andere opvatting over de oorzaak van de gezondheidsklach-
ten, maar niet tot een vermindering ervan.
Uit alle hier besproken onderzoeken blijkt bovendien dat mensen die hun
klachten aan elektromagnetische velden toeschrijven die velden niet beter of
slechter kunnen waarnemen dan degenen die dergelijke klachten niet hebben. In
één onderzoek is gevonden dat sommige mensen onder speciale omstandigheden
de aanwezigheid van laagfrequente velden kunnen waarnemen.162 Een mogelijke
verklaring hiervoor is dat sommige mensen de door de velden opgewekte elektri-
sche stroompjes al bij een lager niveau waarnemen dan anderen; iets wat in ander
onderzoek werd aangetoond.163 Dit betere vermogen tot waarnemen van laagfre-
quente velden is niet gerelateerd aan het optreden van klachten. Voor radiofre-
quente velden blijkt uit geen enkel onderzoek dat sommige mensen deze velden
kunnen waarnemen bij niveaus van blootstelling zoals die in het dagelijks leven
voor kunnen komen.
Wel blijkt uit de verschillende onderzoeken dat er een verband bestaat tussen
de klachten en de veronderstelling blootgesteld te worden.164,165 Een voorbeeld
is het eerder genoemde onderzoek van Regel.116 Hierin was de veronderstelling
dat er een elektromagnetisch veld aanwezig was positief gecorreleerd met een
vermindering van het welbevinden. Die correlatie was er niet met de daadwerke-
lijke blootstelling. Dit is een goed voorbeeld van het nocebo-effect (zie paragraaf
5.2.2), een bekend verschijnsel bij dit soort klachten. De Gezondheidsraadadvie-
zen Ongerustheid over milieufactoren - risicocommunicatie, blootstellingsbeoor-
deling en clusteronderzoek27 en Het chronische-vermoeidheidssyndroom166 gaan
uitgebreid op dit fenomeen in.
5.4.3 Experimenteel onderzoek in de woonomgeving
In een recent onderzoek van Leitgeb en medewerkers in Oostenrijk is een omge-
keerde aanpak gevolgd: er is niet blootgesteld, maar juist afgeschermd.167 Het
onderzoek was gericht op mensen met slaapstoornissen die zij toeschreven aan
blootstelling aan elektromagnetische velden afkomstig van basisstations voor
mobiele telefonie. Bij elk van de onderzochte personen werd er in huis met
behulp van textiel dat elektrisch geleidend is een kooi van Faraday om het bed
geconstrueerd. De veldsterkte werd hierdoor met circa een factor 10 geredu-
ceerd. Als controlesituatie diende afscherming met materiaal dat niet elektrisch
geleidend was maar niet van het andere materiaal was te onderscheiden. Bij de
meeste van de 43 vrijwilligers had afscherming van het elektromagnetisch veld
geen effect. Drie proefpersonen lieten een positieve invloed zien op de subjec-
46 Elektromagnetische velden: Jaarbericht 2008
tieve slaapkwaliteit, terwijl bij zes anderen zich een duidelijk placebo effect
voordeed. Bij geen van hen kwamen deze bevindingen overeen met de objectief
gemeten slaapkwaliteit. Bij vier vrijwilligers werd bij afscherming een verlen-
ging van de tijd tot in slaap vallen gemeten, zonder enig effect op de subjectieve
slaapkwaliteit.
5.5 Conclusie
Het beeld dat uit de beschikbare wetenschappelijke gegevens naar voren komt, is
dat er geen oorzakelijk verband is tussen blootstelling aan radiofrequente elek-
tromagnetische velden en het optreden van lichamelijk onverklaarde klachten.
Wel is er een verband tussen de klachten en de veronderstelling blootgesteld te
worden en daarmee naar alle waarschijnlijkheid de mate van risicoperceptie. Dat
doet overigens niets af aan het feit dat die klachten er zijn en om een oplossing
vragen.
Radiofrequente elektromagnetische velden en gezondheidsklachten 47
48 Elektromagnetische velden: Jaarbericht 2008
Literatuur
1 Gezondheidsraad: Commissie Elektromagnetische velden. Elektromagnetische velden: Jaarbericht
2001. Den Haag: Gezondheidsraad, 2001; publicatie nr 2001/14.
2 Gezondheidsraad: Commissie Elektromagnetische velden. Elektromagnetische velden: Jaarbericht
2003. Den Haag: Gezondheidsraad, 2004; publicatie nr 2004/1.
3 Gezondheidsraad: Commissie Elektromagnetische velden. Elektromagnetische velden: Jaarbericht
2005. Den Haag: Gezondheidsraad, 2005; publicatie nr 2005/14.
4 Gezondheidsraad: Commissie Elektromagnetische velden. Elektromagnetische velden: Jaarbericht
2006. Den Haag: Gezondheidsraad, 2007; publicatie nr 2007/06.
5 Gezondheidsraad: Commissie Elektromagnetische velden. Kanttekeningen over mogelijke
beperkingen bij MRI bij invoering van een EU richtlijn. Den Haag: Gezondheidsraad, 2007;
publicatie nr 2007/17.
6 Europees Parlement and Raad van de Europese Unie. Richtlijn 2008/46/EG van het Europees
Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot wijziging van Richtlijn 2004/40/EG betreffende de
minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van
werknemers aan de risico's van fysische agentia (elektromagnetische velden) (achttiende bijzondere
richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG). Publicatiebl Eur Gemeensch,
2008; L114: 88-89.
7 Gezondheidsraad: Commissie Elektromagnetische velden. Elektromagnetische velden en gezondheid
(briefadvies). Den Haag: Gezondheidsraad, 2007; publicatie nr 2007/24.
8 Cook CM, Saucier DM, Thomas AW, e.a. Exposure to ELF magnetic and ELF-modulated
radiofrequency fields: the time course of physiological and cognitive effects observed in recent
studies (2001-2005). Bioelectromagnetics, 2006; 27(8): 613-627.
Literatuur 49
9 Hardell L, Mild KH, Carlberg M, e.a. Tumour risk associated with use of cellular telephones or
cordless desktop telephones. World J Surg Oncol, 2006; 4: 74.
10 Hutter HP, Moshammer H, Wallner P, e.a. Subjective symptoms, sleeping problems, and cognitive
performance in subjects living near mobile phone base stations. Occup Environ Med, 2006; 63(5):
307-313.
11 Gezondheidsraad: Commissie Elektromagnetische velden. Hoogspanningslijnen (briefadvies). Den
Haag: Gezondheidsraad, 2007; publicatie nr 2007/25.
12 Gezondheidsraad: Commissie Elektromagnetische velden. Hoogspanningslijnen (briefadvies). Den
Haag: Gezondheidsraad, 2008; publicatie nr 2008/04.
13 Gezondheidsraad: Commissie Elektromagnetische velden. BioInitiative rapport (briefadvies). Den
Haag: Gezondheidsraad, 2008; publicatie nr 2008/17.
14 BioInitiative Report: A Rationale for a Biologically-based Public Exposure Standard for
Electromagnetic Fields (ELF and RF). Internet: www.bioinitiative.org. Geraadpleegd 31-8-2007.
15 WHO - World Health Organization. Extremely low frequency fields. Environmental Health Criteria
238, Geneva: World Health Organization, 2007.
16 WHO - World Health Organization. Static fields. Environmental Health Criteria 232, Geneva: World
Health Organization, 2006.
17 IARC Working Group on the Evaluation of Carcinogenic Risks to Humans. Non-ionizing radiation,
Part 1: Static and extremely low-frequency (ELF) electric and magnetic fields. 2002; (80).
18 AGNIR - Advisory Group on Non-ionising Radiation. Health effects of radiofrequency
electromagnetic fields. Doc NRPB, 2003; 14(2).
19 SSI - Independent Expert Group on Electromagnetic Fields. Recent research on EMF and health
risks. Fifth Annual Report. 2008; SSI Report 2008:12.
20 ICNIRP - International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection. Guidelines for limiting
exposure to time-varying electric, magnetic, and electromagnetic fields (up to 300 GHz). Health
Phys, 1998; 74(4): 494-522.
21 Bradford Hill A. The environment and disease: association or causation? Proc R Soc Med, 1965; 58:
295-300.
22 Rothman KJ, Greenland S, and Lash TL. Modern epidemiology. 3rd, Philidelphia: Lippincott,
Williams & Wilkins, 2008.
23 Schüz J, Jacobsen R, Olsen JH, e.a. Cellular telephone use and cancer risk: update of a nationwide
Danish cohort. J Natl Cancer Inst, 2006; 98(23): 1707-1713.
24 Christensen HC, Schüz J, Kosteljanetz M, e.a. Cellular telephone use and risk of acoustic neuroma.
Am J Epidemiol, 2004; 159(3): 277-283.
25 Takebayashi T, Akiba S, Kikuchi Y, e.a. Mobile phone use and acoustic neuroma risk in Japan. Occup
Environ Med, 2006; 63(12): 802-807.
26 Lahkola A, Salminen T, and Auvinen A. Selection bias due to differential participation in a case-
control study of mobile phone use and brain tumors. Ann Epidemiol, 2005; 15(5): 321-325.
50 Elektromagnetische velden: Jaarbericht 2008
27 Gezondheidsraad. Ongerustheid over lokale milieufactoren; risicocommunicatie,
blootstellingsbeoordeling en clusteronderzoek. Den Haag: Gezondheidsraad, 2001; publicatie nr
2001/10.
28 Neutra RR. Counterpoint from a cluster buster. Am J Epidemiol, 1990; 132(1): 1-8.
29 Borbély AA, Huber R, Graf T, e.a. Pulsed high-frequency electromagnetic field affect human sleep
and sleep electroencephalogram. Neurosci Lett, 1999; 275: 207-210.
30 Croft RJ, Chandler JS, Burgess AP, e.a. Acute mobile phone operation affects neural function in
humans. Clin Neurophysiol, 2002; 113(10): 1623-1632.
31 Curcio G, Ferrara M, Moroni F, e.a. Is the brain influenced by a phone call? An EEG study of resting
wakefulness. Neurosci Res, 2005; 53(3): 265-270.
32 D'Costa H, Trueman G, Tang L, e.a. Human brain wave activity during exposure to radiofrequency
field emissions from mobile phones. Australas Phys Eng Sci Med, 2003; 26(4): 162-167.
33 Freude G, Ullsperger P, Eggert S, e.a. Microwaves emitted by cellular telephones affect human slow
brain potentials. Eur J Appl Physiol, 2000; 81(1-2): 18-27.
34 Hinrikus H, Parts M, Lass J, e.a. Changes in human EEG caused by low level modulated microwave
stimulation. Bioelectromagnetics, 2004; 25(6): 431-440.
35 Huber R, Graf T, Cote KA, e.a. Exposure to pulsed high-frequency electromagnetic field during
waking affects human sleep EEG. Neuroreport, 2000; 11(15): 3321-3325.
36 Huber R, Treyer V, Borbély AA, e.a. Electromagnetic fields, such as those from mobile phones, alter
regional cerebral blood flow and sleep and waking EEG. J Sleep Res, 2002; 11(4): 289-295.
37 Kramarenko AV and Tan U. Effects of high-frequency electromagnetic fields on human EEG: a brain
mapping study. Int J Neurosci, 2003; 113(7): 1007-1019.
38 Maby E, Le Bouquin JR, and Faucon G. Short-term effects of GSM mobiles phones on spectral
components of the human electroencephalogram. Conf Proc IEEE Eng Med Biol Soc, 2006; 1: 3751-
3754.
39 Regel SJ, Gottselig JM, Schuderer J, e.a. Pulsed radio frequency radiation affects cognitive
performance and the waking electroencephalogram. Neuroreport, 2007; 18(8): 803-807.
40 Reiser H, Dimpfel W, and Schober F. The influence of electromagnetic fields on human brain
activity. Eur J Med Res, 1995; 1(1): 27-32.
41 Hietanen M, Kovala T, and Hamalainen AM. Human brain activity during exposure to
radiofrequency fields emitted by cellular phones. Scand J Work Environ Health, 2000; 26(2): 87-92.
42 Perentos N, Croft RJ, McKenzie RJ, e.a. Comparison of the effects of continuous and pulsed mobile
phone like RF exposure on the human EEG. Australas Phys Eng Sci Med, 2007; 30(4): 274-280.
43 Röschke J and Mann K. No short-term effects of digital mobile radio telephone on the awake human
electroencephalogram. Bioelectromagnetics, 1997; 18(2): 172-176.
44 Kleinlogel H, Dierks T, Koenig T, e.a. Effects of weak mobile Phone-Electromagnetic fields (GSM,
UMTS) on well-being and resting EEG. Bioelectromagnetics, 2008; 29(6): 479-487.
45 Croft RJ, Hamblin DL, Spong J, e.a. The effect of mobile phone electromagnetic fields on the alpha
rhythm of human electroencephalogram. Bioelectromagnetics, 2007.
Literatuur 51
46 Arns M, Van LG, Sumich A, e.a. Electroencephalographic, personality, and executive function
measures associated with frequent mobile phone use. Int J Neurosci, 2007; 117(9): 1341-1360.
47 Mann K and Röschke J. Effects of pulsed high-frequency electromagnetic fields on human sleep.
Neuropsychobiology, 1996; 33(1): 41-47.
48 Wagner P, Röschke J, Mann K, e.a. Human sleep under the influence of pulsed radiofrequency
electromagnetic fields: a polysomnographic study using standardized conditions.
Bioelectromagnetics, 1998; 19(3): 199-202.
49 Wagner P, Röschke J, Mann K, e.a. Human sleep EEG under the influence of pulsed radiofrequency
electromagnetic fields: Results from polysomnographies using submaximal high power flux
densities. Neuropsychobiology, 2000; 42(4): 207-212.
50 Fritzer G, Goder R, Friege L, e.a. Effects of short- and long-term pulsed radiofrequency
electromagnetic fields on night sleep and cognitive functions in healthy subjects.
Bioelectromagnetics, 2007; 28(4): 316-325.
51 Huber R, Schuderer J, Graf T, e.a. Radio frequency electromagnetic field exposure in humans:
Estimation of SAR distribution in the brain, effects on sleep and heart rate. Bioelectromagnetics,
2003; 24(4): 262-276.
52 Hung CS, Anderson C, Horne JA, e.a. Mobile phone 'talk-mode' signal delays EEG-determined sleep
onset. Neurosci Lett, 2007; 421(1): 82-86.
53 Loughran SP, Wood AW, Barton JM, e.a. The effect of electromagnetic fields emitted by mobile
phones on human sleep. Neuroreport, 2005; 16(17): 1973-1976.
54 Regel SJ, Tinguely G, Schuderer J, e.a. Pulsed radio-frequency electromagnetic fields: dose-
dependent effects on sleep, the sleep EEG and cognitive performance. J Sleep Res, 2007; 16(3): 253-
258.
55 Reite M, Higgs L, Lebet JP, e.a. Sleep inducing effect of low energy emission therapy.
Bioelectromagnetics, 1994; 15(1): 67-75.
56 Krause CM, Sillanmaki L, Koivisto M, e.a. Effects of electromagnetic field emitted by cellular
phones on the EEG during a memory task. Neuroreport, 2000; 11(4): 761-764.
57 Krause CM, Sillanmaki L, Koivisto M, e.a. Effects of electromagnetic fields emitted by cellular
phones on the electroencephalogram during a visual working memory task. Int J Radiat Biol, 2000;
76(12): 1659-1667.
58 Krause CM, Haarala C, Sillanmaki L, e.a. Effects of electromagnetic field emitted by cellular phones
on the EEG during an auditory memory task: a double blind replication study. Bioelectromagnetics,
2004; 25(1): 33-40.
59 Krause CM, Pesonen M, Haarala BC, e.a. Effects of pulsed and continuous wave 902 MHz mobile
phone exposure on brain oscillatory activity during cognitive processing. Bioelectromagnetics, 2007;
28(4): 296-308.
60 Ferreri F, Curcio G, Pasqualetti P, e.a. Mobile phone emissions and human brain excitability. Ann
Neurol, 2006; 60(2): 188-196.
52 Elektromagnetische velden: Jaarbericht 2008
61 Krause CM, Björnberg CH, Pesonen M, e.a. Mobile phone effects on children's event-related
oscillatory EEG during an auditory memory task. Int J Radiat Biol, 2006; 82(6): 443-450.
62 Hamblin DL, Croft RJ, Wood AW, e.a. The sensitivity of human event-related potentials and reaction
time to mobile phone emitted electromagnetic fields. Bioelectromagnetics, 2006; 27(4): 265-273.
63 Eulitz C, Ullsperger P, Freude G, e.a. Mobile phones modulate response patterns of human brain
activity. Neuroreport, 1998; 9(14): 3229-3232.
64 Freude G, Ullsperger P, Eggert S, e.a. Effects of microwaves emitted by cellular phones on human
slow brain potentials. Bioelectromagnetics, 1998; 19(6): 384-387.
65 Hamblin DL, Wood AW, Croft RJ, e.a. Examining the effects of electromagnetic fields emitted by
GSM mobile phones on human event-related potentials and performance during an auditory task.
Clin Neurophysiol, 2004; 115(1): 171-178.
66 Hinrichs H and Heinze HJ. Effects of GSM electromagnetic field on the MEG during an encoding-
retrieval task. Neuroreport, 2004; 15(7): 1191-1194.
67 Jech R, Sonka K, Ruzicka E, e.a. Electromagnetic field of mobile phones affetcs visual event related
potential in patients with narcolepsy. Bioelectromagnetics, 2001; 22: 519-528.
68 Maby E, Le Bouquin JR, Liegeois-Chauvel C, e.a. Analysis of auditory evoked potential parameters
in the presence of radiofrequency fields using a support vector machines method. Med Biol Eng
Comput, 2004; 42(4): 562-568.
69 Maby E, Jeannes RB, and Faucon G. Scalp localization of human auditory cortical activity modified
by GSM electromagnetic fields. Int J Radiat Biol, 2006; 82(7): 465-472.
70 Urban P, Lukas E, and Roth Z. Does acute exposure to the electromagnetic field emitted by a mobile
phone influence visual evoked potentials? A pilot study. Cent Eur J Public Health, 1998; 6(4): 288-
290.
71 Bak M, Sliwinska-Kowalska M, Zmyslony M, e.a. No effects of acute exposure to the
electromagnetic field emitted by mobile phones on brainstem auditory potentials in young volunteers.
Int J Occup Med Environ Health, 2003; 16(3): 201-208.
72 Oysu C, Topak M, Celik O, e.a. Effects of the acute exposure to the electromagnetic field of mobile
phones on human auditory brainstem responses. Eur Arch Otorhinolaryngol, 2005; 262(10): 839-843.
73 Yuasa K, Arai N, Okabe S, e.a. Effects of thirty minutes mobile phone use on the human sensory
cortex. Clin Neurophysiol, 2006; 117(4): 900-905.
74 Kleinlogel H, Dierks T, Koenig T, e.a. Effects of weak mobile phone-Electromagnetic fields (GSM,
UMTS) on event related potentials and cognitive functions. Bioelectromagnetics, 2008; 29(6): 488-
497.
75 Arai N, Enomoto H, Okabe S, e.a. Thirty minutes mobile phone use has no short-term adverse effects
on central auditory pathways. Clin Neurophysiol, 2003; 114(8): 1390-1394.
76 Bamiou DE, Ceranic B, Cox R, e.a. Mobile telephone use effects on peripheral audiovestibular
function: a case-control study. Bioelectromagnetics, 2008; 29(2): 108-117.
Literatuur 53
77 Janssen T, Boege P, Mikusch-Buchberg J, e.a. Investigation of potential effects of cellular phones on
human auditory function by means of distortion product otoacoustic emissions. J Acoust Soc Am,
2005; 117(3 Pt 1): 1241-1247.
78 Kerekhanjanarong V, Supiyaphun P, Naratricoon J, e.a. The effect of mobile phone to audiologic
system. J Med Assoc Thai, 2005; 88 Suppl 4: S231-S234.
79 Monnery PM, Srouji EI, and Bartlett J. Is cochlear outer hair cell function affected by mobile
telephone radiation? Clin Otolaryngol Allied Sci, 2004; 29(6): 747-749.
80 Oktay MF and Dasdag S. Effects of intensive and moderate cellular phone use on hearing function.
Electromagn Biol Med, 2006; 25(1): 13-21.
81 Ozturan O, Erdem T, Miman MC, e.a. Effects of the electromagnetic field of mobile telephones on
hearing. Acta Otolaryngol, 2002; 122(3): 289-293.
82 Paglialonga A, Tognola G, Parazzini M, e.a. Effects of mobile phone exposure on time frequency fine
structure of transiently evoked otoacoustic emissions. J Acoust Soc Am, 2007; 122(4): 2174-2182.
83 Parazzini M, Bell S, Thuróczy G, e.a. Influence on the mechanisms of generation of distortion
product otoacoustic emissions of mobile phone exposure. Hear Res, 2005; 208(1-2): 68-78.
84 Pau HW, Sievert U, Eggert S, e.a. Can electromagnetic fields emitted by mobile phones stimulate the
vestibular organ? Otolaryngol Head Neck Surg, 2005; 132(1): 43-49.
85 Sievert U, Eggert S, and Pau HW. Can mobile phone emissions affect auditory functions of cochlea
or brain stem? Otolaryngol Head Neck Surg, 2005; 132(3): 451-455.
86 Uloziene I, Uloza V, Gradauskiene E, e.a. Assessment of potential effects of the electromagnetic
fields of mobile phones on hearing. BMC Public Health, 2005; 5(1): 39.
87 Aalto S, Haarala C, Bruck A, e.a. Mobile phone affects cerebral blood flow in humans. J Cereb Blood
Flow Metab, 2006; 26(7): 885-890.
88 Haarala C, Aalto S, Hautzel H, e.a. Effects of a 902 MHz mobile phone on cerebral blood flow in
humans: a PET study. Neuroreport, 2003; 14(16): 2019-2023.
89 Huber R, Treyer V, Schuderer J, e.a. Exposure to pulse-modulated radio frequency electromagnetic
fields affects regional cerebral blood flow. Eur J Neurosci, 2005; 21(4): 1000-1006.
90 Curcio G, Ferrara M, De Gennaro L, e.a. Time-course of electromagnetic field effects on human
performance and tympanic temperature. Neuroreport, 2004; 15(1): 161-164.
91 Edelstyn N and Oldershaw A. The acute effects of exposure to the electromagnetic field emitted by
mobile phones on human attention. Neuroreport, 2002; 13(1): 119-121.
92 Eliyahu I, Luria R, Hareuveny R, e.a. Effects of radiofrequency radiation emitted by cellular
telephones on the cognitive functions of humans. Bioelectromagnetics, 2006; 27(2): 119-126.
93 Keetley V, Wood AW, Spong J, e.a. Neuropsychological sequelae of digital mobile phone exposure in
humans. Neuropsychologia, 2006; 44(10): 1843-1848.
94 Koivisto M, Revonsuo A, Krause C, e.a. Effects of 902 MHz electromagnetic field emitted by
cellular telephones on response times in humans. Neuroreport, 2000; 11(2): 413-415.
95 Koivisto M, Krause CM, Revonsuo A, e.a. The effects of electromagnetic field emitted by GSM
phones on working memory. Neuroreport, 2000; 11(8): 1641-1643.
54 Elektromagnetische velden: Jaarbericht 2008
96 Lass J, Tuulik V, Ferenets R, e.a. Effects of 7 Hz-modulated 450 MHz electromagnetic radiation on
human performance in visual memory tasks. Int J Radiat Biol, 2002; 78(10): 937-944.
97 Maier R, Greter SE, and Maier N. Effects of pulsed electromagnetic fields on cognitive processes - a
pilot study on pulsed field interference with cognitive regeneration. Acta Neurol Scand, 2004;
110(1): 46-52.
98 Preece AW, Iwi G, Davies-Smith A, e.a. Effect of a 915-MHz simulated mobile phone signal on
cognitive function in man. Int J Radiat Biol, 1999; 75(4): 447-456.
99 Smythe JW and Costall B. Mobile phone use facilitates memory in male, but not female, subjects.
Neuroreport, 2003; 14(2): 243-246.
100 Besset A, Espa F, Dauvilliers Y, e.a. No effect on cognitive function from daily mobile phone use.
Bioelectromagnetics, 2005; 26(2): 102-108.
101 Cinel C, Boldini A, Russo R, e.a. Effects of mobile phone electromagnetic fields on an auditory order
threshold task. Bioelectromagnetics, 2007; 28: 493-496.
102 Haarala C, Björnberg L, Ek M, e.a. Effect of a 902 MHz electromagnetic field emitted by mobile
phones on human cognitive function: A replication study. Bioelectromagnetics, 2003; 24(4): 283-
288.
103 Haarala C, Ek M, Björnberg L, e.a. 902 MHz mobile phone does not affect short term memory in
humans. Bioelectromagnetics, 2004; 25(6): 452-456.
104 Haarala C, Takio F, Rintee T, e.a. Pulsed and continuous wave mobile phone exposure over left
versus right hemisphere: effects on human cognitive function. Bioelectromagnetics, 2007; 28(4):
289-295.
105 Russo R, Fox E, Cinel C, e.a. Does acute exposure to mobile phones affect human attention?
Bioelectromagnetics, 2006; 27(3): 215-220.
106 Schmid G, Sauter C, Stepansky R, e.a. No influence on selected parameters of human visual
perception of 1970 MHz UMTS-like exposure. Bioelectromagnetics, 2005; 26(4): 243-250.
107 Terao Y, Okano T, Furubayashi T, e.a. Effects of thirty-minute mobile phone use on visuo-motor
reaction time. Clin Neurophysiol, 2006; 117(11): 2504-2511.
108 Curcio G, Valentini E, Moroni F, e.a. Psychomotor performance is not influenced by brief repeated
exposures to mobile phones. Bioelectromagnetics, 2008; 29(3): 237-241.
109 Unterlechner M, Sauter C, Schmid G, e.a. No effect of an UMTS mobile phone-like electromagnetic
field of 1.97 GHz on human attention and reaction time. Bioelectromagnetics, 2008; 29(2): 145-153.
110 Riddervold IS, Pedersen GF, Andersen NT, e.a. Cognitive function and symptoms in adults and
adolescents in relation to rf radiation from UMTS base stations. Bioelectromagnetics, 2008; 29(4):
257-267.
111 Haarala C, Bergman M, Laine M, e.a. Electromagnetic field emitted by 902 MHz mobile phones
shows no effects on children's cognitive function. Bioelectromagnetics, 2005; Suppl 7: S144-S150.
112 Lee TM, Ho SM, Tsang LY, e.a. Effect on human attention of exposure to the electromagnetic field
emitted by mobile phones. Neuroreport, 2001; 12(4): 729-731.
Literatuur 55
113 Lee TM, Lam PK, Yee LT, e.a. The effect of the duration of exposure to the electromagnetic field
emitted by mobile phones on human attention. Neuroreport, 2003; 14(10): 1361-1364.
114 Preece AW, Goodfellow S, Wright MG, e.a. Effect of 902 MHz mobile phone transmission on
cognitive function in children. Bioelectromagnetics, 2005; Suppl 7: S138-S143.
115 Gezondheidsraad: Commissie Elektromagnetische velden. TNO-onderzoek naar effecten van GSM-
en UMTS-signalen op welbevinden en cognitie. Den Haag: Gezondheidsraad, 2004; publicatie nr
2004/13.
116 Regel SJ, Negovetic S, Röösli M, e.a. UMTS base station-like exposure, well-being, and cognitive
performance. Environ Health Perspect, 2006; 114(8): 1270-1275.
117 Wilén J, Johansson A, Kalezic N, e.a. Psychophysiological tests and provocation of subjects with
mobile phone related symptoms. Bioelectromagnetics, 2006; 27(3): 204-214.
118 Zwamborn APM, Vossen SHJA, van Leersum BJAM, e.a. Effects of global communication system
radio-frequency fields on well being and cognitive functions of human subjects with and without
subjective complaints. The Hague: TNO Physics and Electronics Laboratory, 2003; FEL-03-C148.
119 WHO International EMF Project. 2006 WHO Research Agenda for Radio Frequency Fields. Internet:
http://www.who.int/peh-emf/research/rf_research_agenda_2006.pdf. Geraadpleegd 6-2008.
120 Gezondheidsraad: Commissie Elektromagnetische velden. Voorstellen voor onderzoek naar effecten
van elektromagnetische velden (0 Hz - 300 GHz) op de gezondheid. Den Haag: Gezondheidsraad,
2006; publicatie nr 2006/11.
121 Blettner M, Schlehofer B, Breckenkamp J, e.a. Mobile phone base stations and adverse health effects:
phase 1 of a population-based, cross-sectional study in Germany. Occup Environ Med, 2009; 66(2):
118-123.
122 Escobar JI, Hoyos-Nervi C, and Gara M. Medically unexplained physical symptoms in medical
practice: a psychiatric perspective. Environ Health Perspect, 2002; 110 Suppl 4: 631-636.
123 Eriksen HR and Ursin H. Sensitization and subjective health complaints. Scand J Psychol, 2002;
43(2): 189-196.
124 Reid S, Wessely S, Crayford T, e.a. Frequent attenders with medically unexplained symptoms:
service use and costs in secondary care. Br J Psychiatry, 2002; 180: 248-253.
125 Centraal Bureau voor de Statistiek. Gezondheid en zorg in cijfers 2008. Den Haag: Centraal Bureau
voor de Statistiek, 2008.
126 Mayou R and Farmer A. ABC of psychological medicine: Functional somatic symptoms and
syndromes. BMJ, 2002; 325(7358): 265-268.
127 Salkovskis PM. The cognitive approach to anxiety: threat beliefs, safety-seeking behavior, and the
special case of health anxiety and obsessions. In: Frontiers of cognitive therapy, Salkovskis PM, Eds.
New York: The Guilford Press, 1996.
128 Havenaar JM, de Wilde EJ, van den Bout J, e.a. Perception of risk and subjective health among
victims of the Chernobyl disaster. Soc Sci Med, 2003; 56(3): 569-572.
129 Eriksson NM and Stenberg BG. Baseline prevalence of symptoms related to indoor environment.
Scand J Public Health, 2006; 34(4): 387-396.
56 Elektromagnetische velden: Jaarbericht 2008
130 Schröttner J and Leitgeb N. Sensitivity to electricity--temporal changes in Austria. BMC Public
Health, 2008; 8: 310.
131 Hillert L, Berglind N, Arnetz BB, e.a. Prevalence of self-reported hypersensitivity to electric or
magnetic fields in a population-based questionnaire survey. Scand J Work Environ Health, 2002;
28(1): 33-41.
132 Levallois P, Neutra R, Lee G, e.a. Study of self-reported hypersensitivity to electromagnetic fields in
California. Environ Health Perspect, 2002; 110 Suppl 4: 619-623.
133 Röösli M, Moser M, Baldinini Y, e.a. Symptoms of ill health ascribed to electromagnetic field
exposure--a questionnaire survey. Int J Hyg Environ Health, 2004; 207(2): 141-150.
134 Santini R, Seigne M, and Bonhomme-Faivre L. [Danger of cellular telephones and their relay
stations]. Pathol Biol (Paris), 2000; 48(6): 525-528.
135 Santini R, Santini P, Danze JM, e.a. [Investigation on the health of people living near mobile
telephone relay stations: I/Incidence according to distance and sex]. Pathol Biol (Paris), 2002; 50(6):
369-373.
136 Santini R, Santini P, Danze JM, e.a. [Symptoms experienced by people in vicinity of base stations: II/
Incidences of age, duration of exposure, location of subjects in relation to the antennas and other
electromagnetic factors]. Pathol Biol (Paris), 2003; 51(7): 412-415.
137 Santini R, Santini P, Le Ruz P, e.a. Survey of people living in the vicinity of cellular phone base
stations. Electromagnetic Biology and Medicine, 2003; 22: 41-49.
138 Santini R, Seigne M, Bonhomme-Faivre L, e.a. Symptomes rapportés par des utilisateurs de
telephones mobiles cellulaires. Pathol Biol (Paris), 2001; 49(3): 222-226.
139 Navarro E, Segura J, Portolés M, e.a. The Microwave Syndrome: A Preliminary Study in Spain.
Electromagnetic Biology and Medicine, 2003; 22(2): 161-169.
140 Hocking B. Preliminary report: symptoms associated with mobile phone use. Occup Med (Oxf),
1998; 48(6): 357-360.
141 Altpeter ES, Krebs T, Pfluger DH, e.a. Study on the health effects of the shortwave transmitter station
of Schwarzenburg, Berne, Switzerland. Bern: Bundesamt fur Energiewirtschaft, 1995; BEW
Publication Series Study No. 55.
142 Gezondheidsraad: Commissie Elektromagnetische velden. GSM-basisstations. Den Haag:
Gezondheidsraad, 2000; publicatie nr 2000/16.
143 Altpeter ES, Röösli M, Battaglia M, e.a. Effect of short-wave (6-22 MHz) magnetic fields on sleep
quality and melatonin cycle in humans: the Schwarzenburg shut-down study. Bioelectromagnetics,
2006; 27(2): 142-150.
144 Chia SE, Chia HP, and Tan JS. Prevalence of headache among handheld cellular telephone users in
Singapore: a community study. Environ Health Perspect, 2000; 108(1): 1059-1062.
145 Chia SE, Chia HP, and Tan JS. Health hazards of mobile phones. Prevalence of headache is increased
among users in Singapore. BMJ, 2000; 321(7269): 1155-1156.
Literatuur 57
146 Mortazavi SM, Ahmadi J, and Shariati M. Prevalence of subjective poor health symptoms associated
with exposure to electromagnetic fields among university students. Bioelectromagnetics, 2007;
28(4): 326-330.
147 Söderqvist F, Carlberg M, and Hardell L. Use of wireless telephones and self-reported health
symptoms: a population-based study among Swedish adolescents aged 15-19 years. Environ Health,
2008; 7: 18.
148 Thomas S, Kuhnlein A, Heinrich S, e.a. Personal exposure to mobile phone frequencies and well-
being in adults: a cross-sectional study based on dosimetry. Bioelectromagnetics, 2008; 29(6): 463-
470.
149 Berg-Beckhoff G, Blettner M, Kowall B, e.a. Mobile phone base stations and adverse health effects:
phase 2 of a cross-sectional study with measured radio frequency electromagnetic fields. Occup
Environ Med, 2009; 66(2): 124-130.
150 Kromhout H and Loomis DP. The need for exposure grouping strategies in studies of magnetic fields
and childhood leukemia. Epidemiology, 1997; 8(2): 218-219.
151 Loomis D and Kromhout H. Exposure variability: concepts and applications in occupational
epidemiology. Am J Ind Med, 2004; 45(1): 113-122.
152 Hietanen M, Hamalainen AM, and Husman T. Hypersensitivity symptoms associated with exposure
to cellular telephones: no causal link. Bioelectromagnetics, 2002; 23(4): 264-270.
153 Koivisto M, Haarala C, Krause CM, e.a. GSM phone signal does not produce subjective symptoms.
Bioelectromagnetics, 2001; 22(3): 212-215.
154 Lonne-Rahm S, Andersson B, Melin L, e.a. Provocation with stress and electricity of patients with
"sensitivity to electricity". J Occup Environ Med, 2000; 42(5): 512-516.
155 Oftedal G, Straume A, Johnsson A, e.a. Mobile phone headache: a double blind, sham-controlled
provocation study. Cephalalgia, 2007; 27(5): 447-455.
156 Rubin GJ, Hahn G, Everitt BS, e.a. Are some people sensitive to mobile phone signals? Within
participants double blind randomised provocation study. BMJ, 2006; 332(7546): 886-891.
157 Kleinlogel H, Dierks T, Koenig T, e.a. Effects of weak mobile Phone-Electromagnetic fields (GSM,
UMTS) on well-being and resting EEG. Bioelectromagnetics, 2008; 29(6): 479-487.
158 Hillert L, Åkersted T, Lowden A, e.a. The effects of 884 MHz GSM wireless communication signals
on headache and other symptoms: an experimental provocation study. Bioelectromagnetics, 2008;
29(3): 185-196.
159 Gezondheidsraad: Commissie Radiofrequente elektromagnetische velden. Radiofrequente
elektromagnetische velden (300 Hz - 300 GHz). Rijswijk: Gezondheidsraad, 1997; publicatie nr
1997/01.
160 Kleinlogel H, Dierks T, Koenig T, e.a. Effects of weak mobile Phone-Electromagnetic fields (GSM,
UMTS) on well-being and resting EEG. Bioelectromagnetics, 2008; 29(6): 479-487.
161 Nieto-Hernandez R, Rubin GJ, Cleare AJ, e.a. Can evidence change belief? Reported mobile phone
sensitivity following individual feedback of an inability to discriminate active from sham signals. J
Psychosom Res, 2008; 65(5): 453-460.
58 Elektromagnetische velden: Jaarbericht 2008
162 Mueller CH, Krueger H, and Schierz C. Project NEMESIS: perception of a 50 Hz electric and
magnetic field at low intensities (laboratory experiment). Bioelectromagnetics, 2002; 23(1): 26-36.
163 Leitgeb N and Schröttner J. Electrosensibility and electromagnetic hypersensitivity.
Bioelectromagnetics, 2003; 24(6): 387-394.
164 Röösli M. Radiofrequency electromagnetic field exposure and non-specific symptoms of ill health: a
systematic review. Environ Res, 2008; 107(2): 277-287.
165 Rubin GJ, Munshi JD, and Wessely S. Electromagnetic hypersensitivity: a systematic review of
provocation studies. Psychosom Med, 2005; 67(2): 224-232.
166 Gezondheidsraad. Het chronische-vermoeidheidssyndroom. Den Haag: Gezondheidsraad, 2005;
publicatie nr 2005/02.
167 Leitgeb N, Schröttner J, Cech R, e.a. EMF-protection sleep study near mobile phone base-stations.
Somnologie, 2008; 12: 234-243.
Literatuur 59
60 Elektromagnetische velden: Jaarbericht 2008
A De commissie
Bijlage
61
62 Elektromagnetische velden: Jaarbericht 2008
Bijlage A
De commissie
De commissie Elektromagnetische velden had bij het opstellen van dit Jaarbe-
richt de volgende samenstelling:
· dr. G.C. van Rhoon, voorzitter
fysicus, Erasmus universitair Medisch Centrum Rotterdam
· dr. L.M. van Aernsbergen, adviseur
fysicus, Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu-
beheer, Den Haag
· prof. dr. ir. G. Brussaard
(emeritus)hoogleraar radiocommunicatie, Technische Universiteit Eindhoven
· dr. G. Kelfkens, adviseur
fysicus, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven
· prof. dr. H. Kromhout
hoogleraar arbeidshygiëne en blootstellingkarakterisering, Institute for Risk
Assessment Sciences, Universiteit Utrecht
· prof. dr. ir. F.E. van Leeuwen
hoogleraar epidemiologie van kanker, Vrije Universiteit Amsterdam,
epidemioloog; Nederlands Kanker Instituut, Amsterdam
· dr. H.K. Leonhard, adviseur
fysicus, Ministerie van Economische Zaken, Groningen
· prof. dr. W.J. Wadman
hoogleraar neurobiologie, Universiteit van Amsterdam
De commissie 63
· D.H.J. van de Weerdt, arts
toxicoloog en medisch milieukundige, Hulpverlening Gelderland Midden /
GGD, Arnhem
· prof. dr. ir. A.P.M. Zwamborn
hoogleraar elektromagnetische effecten, Technische Universiteit Eindhoven /
fysicus, TNO, Den Haag
· dr. E. van Rongen, secretaris
radiobioloog, Gezondheidsraad, Den Haag
De Gezondheidsraad en belangen
Leden van Gezondheidsraadcommissies waaronder sinds 1 februari 2008 ook
de leden van de RGO worden benoemd op persoonlijke titel, wegens hun bij-
zondere expertise inzake de te behandelen adviesvraag. Zij kunnen echter, dik-
wijls juist vanwege die expertise, ook belangen hebben. Dat behoeft op zich geen
bezwaar te zijn voor het lidmaatschap van een Gezondheidsraadcommissie.
Openheid over mogelijke belangenconflicten is echter belangrijk, zowel naar de
voorzitter en de overige leden van de commissie, als naar de voorzitter van de
Gezondheidsraad. Bij de uitnodiging om tot de commissie toe te treden wordt
daarom aan commissieleden gevraagd door middel van het invullen van een for-
mulier inzicht te geven in de functies die zij bekleden, en andere materiële en
niet-materiële belangen die relevant kunnen zijn voor het werk van de commis-
sie. Het is aan de voorzitter van de raad te oordelen of gemelde belangen reden
zijn iemand niet te benoemen. Soms zal een adviseurschap het dan mogelijk
maken van de expertise van de betrokken deskundige gebruik te maken. Tijdens
de installatievergadering vindt een bespreking plaats van de verklaringen die zijn
verstrekt, opdat alle commissieleden van elkaars eventuele belangen op de
hoogte zijn.
64 Elektromagnetische velden: Jaarbericht 2008
Electromagnetic Fields:
Annual Update 2008
to:
the Minister of Housing, Spatial Planning and the Environment
the Minister of Health, Welfare and Sport
the State Secretary of Economic Affairs
the Minister of Social Affairs and Employment
No. 2009/02, The Hague, March 19, 2009
The Health Council of the Netherlands, established in 1902, is an independent
scientific advisory body. Its remit is "to advise the government and Parliament on
the current level of knowledge with respect to public health issues and health
(services) research..." (Section 22, Health Act).
The Health Council receives most requests for advice from the Ministers of
Health, Welfare & Sport, Housing, Spatial Planning & the Environment, Social
Affairs & Employment, Agriculture, Nature & Food Quality, and Education,
Culture & Science. The Council can publish advisory reports on its own initia-
tive. It usually does this in order to ask attention for developments or trends that
are thought to be relevant to government policy.
Most Health Council reports are prepared by multidisciplinary committees of
Dutch or, sometimes, foreign experts, appointed in a personal capacity. The
reports are available to the public.
The Health Council of the Netherlands is a member of the European
Science Advisory Network for Health (EuSANH), a network of science
advisory bodies in Europe.
The Health Council of the Netherlands is a member of the International Network
of Agencies for Health Technology Assessment (INAHTA), an international
collaboration of organisations engaged with health technology assessment.
INAHTA
This report can be downloaded from www.healthcouncil.nl.
Preferred citation:
Health Council of the Netherlands. Electromagnetic Fields: Annual Update
2008. The Hague: Health Council of the Netherlands, 2008; publication no.
2009/02.
all rights reserved
ISSN: 1871-3785
Gezondheidsraad
Health Council of the Netherlands
To the Minister of Housing, Spatial Planning and the Environment
Subject : Presentation report Electromagnetic Fields: Annual Update 2008
Your reference: -
Our reference : U 5104/EvR/mj/673-P1
Enclosure(s) : 1
Date : March 19, 2009
Dear Minister,
One of the tasks of the Electromagnetic Fields Committee of the Health Council is to regu-
larly report on scientific developments concerning possible health effects of exposure to
electromagnetic fields. To this end, the Committee writes Annual Updates, that are
reviewed in its final stage by the Health Council's Standing Committee on Radiation and
Health. I herewith present you the fifth publication in this series. I have also presented this
report today to the Minister of Health, Welfare and Sport, to the Minister of Social Affairs
and Employment and to the State Secretary of Economic Affairs.
The Committee elaborates in this Annual Update 2008 upon the methods and criteria used
to thoroughly evaluate scientific information. The Committee further discusses the relation-
ship between electromagnetic fields and brain activity and that between electromagnetic
fields and health symptoms. In both cases the Committee concludes that there is no scien-
tific evidence that exposure to environmental levels of radiofrequency electromagnetic
fields causes health problems. Since the perceived symptoms that some people attribute to
such exposures seem to be especially related to the presumed exposure the focus should be
on communication.
Yours sincerely,
(signed)
Prof. M. de Visser
Vice-president
P.O.Box 16052 Visiting Address
NL-2500 BB The Hague Parnassusplein 5
Telephone +31 (70) 340 57 30 NL-2511 VX The Hague
Telefax +31 (70) 340 75 23 The Netherlands
E-mail: e.van.rongen@gr.nl www.healthcouncil.nl
Contents
Executive summary 71
1 Introduction 75
1.1 Background 75
1.2 Function of the Annual Update 76
1.3 Organisation of this Annual Update 76
1.4 Future activities 76
2 Advisory reports published in 2007/2008 77
2.1 MRI Advisory Report 2007 77
2.2 Advisory letter on mobile telephony studies 2007 78
2.3 Advisory letter on high-voltage power lines 2007 78
2.4 Advisory letter on high-voltage power lines 2008 79
2.5 Advisory letter on the BioInitiative report 2008 80
3 How does the Committee assess scientific data? 81
3.1 Introduction 81
3.2 Importance of the quality of research 81
3.3 Criteria used to assess research 82
3.4 Interpretation of epidemiological research 84
3.5 Publication bias 89
3.6 Value of observations regarding disease clusters 89
Contents 69
3.7 Importance of research into biological effects 90
4 Radiofrequency electromagnetic fields and brain activity
(studies involving human subjects) 93
4.1 Introduction 93
4.2 Electrical activity in the brain 94
4.3 Hearing and balance 96
4.4 Regional cerebral blood flow (rCBF) 97
4.5 Cognitive functioning 97
4.6 Conclusion 97
5 Radiofrequency electromagnetic fields and symptoms 99
5.1 Introduction 99
5.2 Symptoms and models for psychological explanations 100
5.3 How often do the symptoms occur? 102
5.4 Is there a causal link? 102
5.5 Conclusion 108
References 109
Annex 121
A The committee 123
70 Electromagnetic Fields: Annual Update 2008
Executive summary
This is the fifth Annual Update of the Electromagnetic Fields Committee. After a
brief overview of the advisory reports that have been published in the period
under review, the Committee elaborates upon the approach and methods it uses
in analysing scientific data. Following this, two themes are discussed:
· the influence of radiofrequency electromagnetic fields on brain activity and
· the relationship between exposure to such fields and the occurrence of symp-
toms.
How does the Committee evaluate information
The Committee's conclusions on health effects of exposure to electromagnetic
fields are based on scientific data. It is very important for a correct interpretation
of these data to have insight into the quality of the research, the way is has been
designed and how the data have been collected and analysed. In its evaluation,
the Committee puts a lot of weight on the quality of the research. In order to form
an opinion on whether or not it is plausible that an association or effect exists, the
Committee applies a number of specific criteria.
Epidemiological studies have a special place in the overall analysis because
they consider effects in humans. Together with human experimental studies they
are therefore very important. However, epidemiological studies suffer from the
problem that it is often difficult to establish a causal relationship. One of the rea-
sons for this is that the outcome of an epidemiological study can be distorted for
Executive summary 71
different methodological reasons. This may lead to a wrongful impression about
cause and effect. Therefore, the Committee always considers possible confound-
ers and biases in the evaluation of epidemiological studies; these are discussed in
detail in this report.
The Committee bases its overall conclusions on all relevant scientific infor-
mation at its disposal, both epidemiological data and data from human, animal
and in vitro experimental studies. The scientific value of the individual studies is
taken into account during this process. In that way a judgement is reached that is
based upon the weight of evidence, a method that is considered as the most rele-
vant by the scientific community and that is also used by other expert commit-
tees.
Biological versus health effects
A multicellular organism such as a human being is not simply the sum of individ-
ual cells or tissues, but has an added value that derives among others from the
availabilty of mechanisms that neutralize possible harmful influences and cir-
cumstances. These mechanisms maintain the socalled homeostasis, the primary
liferegulating function of multicellular organisms.
An effect on a biological system therefore does not necessarily have to lead
to an adverse health effect. A health effect will only occur when homeostasis can
no longer be maintained, that is, when a biological effect is potentially harmful
and cannot or not sufficiently be compensated.
Brain activity
When a mobile phone is held against the head during a call, the brain is exposed
to the electromagnetic fields emitted by the device, primarily in the part of the
brain closest to the telephone. In recent years many studies have been performed
into possible effects of this on the functioning of the brain.
In some studies subtle changes in natural electrical processes in the brain
have been observed as a result of exposure to the electromagnetic fields emitted
by a mobile telephone. However, these are very minor effects without any health
influence on health, according to prevailing knowledge. Studies into effects on
cognitive functioning are equivocal: in some studies small and reversible effects
have been observed, other studies found no effect. Auditory functioning and
body balance do not seem to be influenced by signals from mobile telephones.
In short: some effects on brain functions have been observed, but there are no
indications that these indicate, or lead to, health effects.
72 Electromagnetic Fields: Annual Update 2008
Symptoms
The number of people attributing a variety of symptoms to various sources of
electromagnetic fields in the home and at work seems to increase. They report for
instance headache and migraine, fatigue, sleeplessness, concentration problems,
itch and sensations of warmth. The number of people that consider themselves to
be electrosensitive on the basis of such symptoms seems to be on the increase as
well. People particularly attribute their symptoms to mobile phones, base sta-
tions, DECT cordless telephones, and now increasingly also to wireless compu-
ter network systems.
The prevalence of the symptoms in question within the general population is
high. Often no medical explanation can be found, in which case they are gener-
ally referred to as medically unexplained physical symptoms.
Both in the living environment and in the laboratory, studies have been per-
formed into a possible link between exposure to electromagnetic fields and the
occurrence of symptoms. Several of these studies were not properly designed and
cannot be used for the analysis. From the good quality scientific data emerges the
picture that there is no causal relationship between exposure to radiofrequency
electromagnetic fields and the occurrence of symptoms. However, there is a rela-
tionship between symptoms and the assumption of being exposed and therefore
most likely with the risk perception. Nevertheless, the symptoms do exist and
require a solution.
Executive summary 73
74 Electromagnetic Fields: Annual Update 2008
Chapter 1
Introduction
1.1 Background
Public concern about possible harmful effects of exposure to electromagnetic
fields has substantially increased in recent years, partly owing to the upsurge in
mobile telephony. This concern is the main reason why the Health Council is
receiving an increasing number of questions on the subject. Questions come from
the government and Parliament, as well as the press, stakeholder organisations
and individual members of the public. The President of the Council accordingly
set up the Electromagnetic Fields Committee on 6 March 2000. Initially
appointed for four years, the Committee's mandate has since been repeatedly
extended. The present appointment continues until the end of 2011.
The Electromagnetic Fields Committee (hereinafter `the Committee') has the
task of regularly reporting on developments concerning electromagnetic fields in
relation to health, as is the case with this Annual Update 2008. The Committee
also attends to requests from Ministers for advisory reports. Moreover, it reviews
important scientific developments on an ad hoc basis, as required.
Details of the Committee's composition are provided in Annex A.
Introduction 75
1.2 Function of the Annual Update
Each of the Committee's Annual Updates deals with subjects that have received
attention in the scientific press and general media during the period under review.
These may be issues that have been addressed in a previous advisory report but
that need to be reviewed in the light of recent publications. The Committee may
also review subjects not previously covered in its publications.
This is the Committee's fifth Annual Update on the subject; earlier Annual
Updates appeared in May 20011, January 20042, November 20053 and January
2007.4
1.3 Organisation of this Annual Update
Chapter 2 provides a brief summary of the advisory reports published in the
period under review. Chapter 3 provides a more detailed discussion than previous
publications of the criteria that the Committee uses to assess scientific data and
how it reaches its final opinion on the effects that exposure to electromagnetic
fields may have on health. Chapter 4 discusses laboratory studies involving
human subjects conducted to determine the effects of radio frequency electro-
magnetic fields on brain functioning. Chapter 5 reviews research into health
problems that people ascribe to using a mobile phone or living in the vicinity of a
base station for mobile telephony.
1.4 Future activities
Many publications have appeared in recent years on epidemiological research
into a possible relationship between the use of mobile phones and the occurrence
of brain tumours. These include papers within the scope of the international
INTERPHONE research programme. The available literature shows a number of
different outcomes, however, and the final analysis of the INTERPHONE pro-
gramme is not te be expected soon. In such situation a systematic analysis of the
available data may provide clarity. The Committee has therefore commissioned
such an analysis, focusing on the quality and completeness of all the data. The
results of the analysis will be separately published in 2009.
76 Electromagnetic Fields: Annual Update 2008
Chapter 2
Advisory reports published in
2007/2008
The following advisory reports have been published since the last Annual
Update.
2.1 MRI Advisory Report 2007
The Committee warned in its advisory report entitled Comments concerning pos-
sible MRI restrictions due to implementation of a EU Directive,5 that problems
could be expected in clinical practice in the event of the implementation of a
European Directive intended to protect workers against the possible conse-
quences of exposure to electromagnetic fields. As it is highly likely that some
operations using MRI equipment result in medical staff being exposed to levels
exceeding the limits set by the Directive, the operations would no longer be per-
mitted. This would not only be a disadvantage for patients but also for medical
staff, as the alternative would be a return to diagnostics using ionising radiation.
The Committee was critical of the limits for low frequencies stipulated in the
European Directive and concluded that the Directive ought to be revised on this
point. Moreover, the Committee called for a more precise determination of the
exposure level of staff working in the vicinity of MRI equipment. It also thought
it advisable to inform staff of possible unpleasant effects (such as vertigo and
nausea) that can develop with rapid movement through the strong magnetic field
that always surrounds MRI equipment. The Committee called on manufacturers
to modify equipment with a view to minimising the levels to which workers are
Advisory reports published in 2007/2008 77
exposed. The Committee concluded by recommending that workers' exposure be
registered, thereby enabling an investigation in due course of a possible link
between exposure and health problems among this group of workers.
The European Committee proposed, partly on the grounds of the aforemen-
tioned advisory report, that the Directive's scheduled implementation on 30 April
2008 should be postponed for four years. The European Parliament and Council
of the European Union adopted this proposal.6
2.2 Advisory letter on mobile telephony studies 2007
In response to a request from the Minister of Housing, Spatial Planning and the
Environment, the Committee wrote an advisory letter7 containing its initial reac-
tion to three scientific publications.8-10
The Minister asked the Health Council whether the published research results
gave grounds for revising earlier conclusions regarding any effects that mobile
telephony might have on health.
The Committee's conclusion on the basis of the aforementioned publications,
as well as references it had previously discussed, was that the new research
results gave no grounds for revising its original standpoints. The Committee
maintained its conclusion that no causal link has thus far been demonstrated
between health problems and exposure to electromagnetic fields generated by
mobile phones or base stations for mobile telephony. However, the Committee
believed that further scientific research into any such links was still warranted.
In the present Annual Update, the Committee presents a more in-depth dis-
cussion of the subjects covered in the articles by Cook8 and Hutter10 A system-
atic analysis commissioned by the Committee is currently underway of the
available epidemiological references in relation to `mobile phones and brain
tumours'. The results of the analysis will be separately published in 2009.
2.3 Advisory letter on high-voltage power lines 2007
This advisory letter contained the Committee's answer to a question from the
Minister of Housing, Spatial Planning and the Environment concerning what the
consequences of laying high-voltage power lines underground might be for the
effects of exposure to the electric and magnetic fields generated by the power
lines.11
Laying lines underground reduces the electrical field strength to almost zero
but the same does not apply to the magnetic field strength. The latter would prob-
ably be reduced somewhat, depending on the situation. However, the magnetic
78 Electromagnetic Fields: Annual Update 2008
field could actually be higher in a narrow strip above underground high-voltage
cables than it is below overhead power lines.
The essential question is whether any health effects resulting from exposure
to the electrical and magnetic fields that are generated would be reduced if the
high-power lines were laid underground. This certainly applies to indirect effects
that could result from any discharge current occurring upon touching large metal
objects that are charged by the electric field. As there is no electric field when
lines are laid underground, this effect cannot occur. Acute effects resulting from
electric currents produced in the body do not occur below high-voltage power
lines as the field strength is too low. The same applies when power lines are laid
underground.
What remains is the possibility of long-term effects, especially with regard to
a possible increase in the risk of childhood leukaemia. Epidemiological research
has found an association between this and living close to overhead power lines
and the long-term exposure to the stronger magnetic field associated with them.
However, there are no indications that this link is causal. It is therefore not possi-
ble to say whether a reduction in the strength of the magnetic field when high-
voltage power lines are laid underground will lead to a reduction in childhood
leukaemia.
2.4 Advisory letter on high-voltage power lines 2008
The Minister of Housing, Spatial Planning and the Environment put a number of
additional questions to the Health Council after the presentation of the earlier
advisory letter on high-voltage power lines.12
The first question asked whether field strength measurements could be used
for making a scientifically well-founded assessment of the risk, especially in
situations where there is no long-term exposure of the kind referred to in the
2005 recommendation of the Ministry of Housing, Spatial Planning and the
Environment.* The second question asked whether the product of the duration of
exposure and the field strength could be used as a measure of the health risk. The
Minister concluded by asking whether the available scientific information could
be used as a basis for indicating whether an increase of the magnetic field
* In a letter of 3 October 2005 to local authorities, the then State Secretary for Housing, Spatial Plan-
ning and the Environment recommended that children should not be exposed in new situations to
magnetic fields produced by overhead high-voltage power lines with an average annual field strength
in excess of 0.4 µT. Epidemiological research has revealed an association with an increased risk of
childhood leukaemia at field strengths above this value.
Advisory reports published in 2007/2008 79
strength over 0.4 microtesla (µT) leads to an increase in the risk of childhood
leukaemia.
The advisory letter stated that measuring the strength of the magnetic field
only provides an initial impression of exposure and that more information would
be required to assess a possible risk. Moreover, the advisory letter stated that,
although epidemiological research may have found a link between an increased
risk of childhood leukaemia and living in the vicinity of overhead power lines
and the resulting long-term exposure to magnetic fields with an average strength
exceeding 0.3-0.4 µT, there was no scientific substantiation for a causal link. The
Committee deemed `long-term' to mean `a period of around 14-18 hours per day
over a period of at least one year'. It is not possible to estimate the risk for
shorter periods of exposure or to indicate whether risk increases in proportion to
increases in field strength. The Committee concluded that there was no scientific
substantiation for determining the size of the risk on the basis of a cumulative
`dose' in the form of the product of the duration and level of exposure.
2.5 Advisory letter on the BioInitiative report 2008
This advisory letter contains the Committee's comments13 on the BioInitiative
report.14 This report is receiving increasing attention in society; it contains rec-
ommendations on establishing limits for exposure to electromagnetic fields that
are much lower than the limits that currently apply in the Netherlands and many
other countries.
The Committee concluded that the BioInitiative report is not a balanced and
objective reflection of the current state of scientific knowledge. The Committee
substantiated its conclusion by pointing out the way in which the BioInitiative
report had been produced, the selective use made of scientific data, and other
shortcomings. The report did not provide any grounds for a revision of the Com-
mittee's views on the risks of exposure to electromagnetic fields.
The BioInitiative report argued that any effect of electromagnetic fields on
biological systems should be avoided. The Committee did not concur with this
approach, as the occurrence of a biological effect cannot necessarily be equated
with damage to health.
80 Electromagnetic Fields: Annual Update 2008
Chapter 3
How does the Committee assess
scientific data?
3.1 Introduction
The Committee has indicated in several earlier reports how and according to
which criteria it evaluates scientific information and draws conclusion from it.
Because regularly questions are still being asked on its methods of evaluation,
the Committee decided to present a more elaborate discussion on this subject in
this Annual Update. Special attention is given to the methods used in the evalua-
tion of epidemiological studies.
3.2 Importance of the quality of research
The Committee's conclusions on the health effects of exposure to electromag-
netic fields are based on an analysis of the scientific literature, especially articles
published in peer-reviewed scientific journals.* For the identification of these
publications the Committee uses several search profiles in the PubMed database,
signalling by a specialized news service, its international network and `snowball-
ing'. The Committee also consults the so-called grey literature, such as scientific
* The peer review system means that an article is reviewed by colleagues (peers) before its publication.
Although it is certainly not a watertight system, the Committee feels it can be seen as a reasonable
initial step in quality control.
How does the Committee assess scientific data? 81
books, research reports commissioned by scientific institutes or organisations, or
doctoral theses.
Abstracts of presentations at scientific conferences are not consulted, as the
information they provide cannot be sufficiently verified to enable an estimate of
the value of the research. This applies even more to articles in the lay press, such
as in newspapers or on certain Internet sites. Such publications may have a sig-
nalling function, but the Committee never uses them as a basis for forming an
opinion on scientific research. Scientists will not only publish the results of their
work through media channels, but also through the appropriate (peer-reviewed)
scientific channels, to enable the results to be verified by other scientists.
When interpreting scientific data, it is extremely important to have an insight
into the quality of the research, the way it was set up, and how the data were col-
lected and analysed. The required information is provided in papers published in
scientific journals. The scientific value of the results of poorly organised research
is in any case limited. But even if obtained from well-organised research, conclu-
sions derived from incorrectly analysed and interpreted data are likewise unus-
able. The Committee therefore assesses, as far as possible, the scientific value of
the studies it analyses.
The Committee's conclusions are ultimately based on all the scientific infor-
mation it has available on a given subject, which therefore includes data from
epidemiological research, as well as experimental research involving humans,
laboratory animals or cultured cells. It also separately considers the scientific
value of the individual studies. This approach enables the Committee to form an
opinion based on the weight-of-evidence, a method that is considered worldwide
as the most relevant and that is also used by other expert committees.15-20 The
Committee points out that when a large amount of data is already available (as is
the case with electromagnetic fields), any individual (but qualitatively compara-
ble study) will rarely change the results of the weight-of-evidence analysis. How-
ever, genuinely innovative research could, of course, change the results.
3.3 Criteria used to assess research
The Committee uses the following criteria to determine whether a link or effect
is plausible:
· The research must be of a sufficiently high quality, according to current stan-
dards used in the scientific community, and it has preferentially been pub-
lished in a peer-reviewed scientific journal.
· The research results must have been shown to be reproducible (for laboratory
research) or they must be consistent (for epidemiological research) when
82 Electromagnetic Fields: Annual Update 2008
compared to research previously conducted by other, independent research-
ers (preferably in different countries).
· The research results must be substantiated with a quantitative and statistical
analysis that leads to the conclusion that a statistically significant relationship
exists between exposure and effect.
· The extent to which the effect develops must be related to the strength of the
stimulus; in other words, there must be a dose-response relationship. This
does not, however, necessarily mean that the effect must increase in propor-
tion to the stimulus. There could also be, for example, a resonance effect.
This takes place when a given stimulus produces the maximum effect,
whereas the effect is lower or absent for stimuli that are either stronger or
weaker. There can also be a threshold: the effect then occurs only when a cer-
tain strength of the stimulus is exceeded.
A major consideration concerning the weight of evidence for a causal effect is
whether a hypothesis acceptable to experts exists to explain how the stimulus
could produce the effect. That is to say, whether there is a possible biological (or
psychological) mechanism. However, the Committee does not stipulate knowl-
edge of a mechanism as a necessary requirement for the plausibility of a causal
link.
The following additional criteria apply to ensure the proper execution of (labora-
tory) research involving human subjects:
· The research must have a double-blind set-up. This means that neither the
subjects nor the researchers know when exposure takes place. Meeting this
requirement minimises the likelihood of biased results. Some older studies
were single-blind, which means that only the study subjects were unaware of
when exposure took place.
· The subjects act as their own control group, which means that they undergo a
genuine as well as a sham exposure (a crossover design). Meeting this
requirement prevents any pre-existing differences between groups from play-
ing a role when research is conducted with an exposed and an unexposed
group.
· The research must have a balanced set-up. This entails using all possible
exposure sequences, with the same numbers of human subjects used in every
combination. This minimises the likelihood of the results being affected by
aspects involving familiarisation and learning.
How does the Committee assess scientific data? 83
3.4 Interpretation of epidemiological research
Because they involve a direct examination of the effects on humans, epidemio-
logical studies are of key importance in research into health effects. They can
therefore also play a major role, along with experimental studies involving
human subjects, in interpreting the scientific data (as in the aforementioned
weight-of-evidence approach). However, one problem with epidemiological
research is that it is often difficult to ascertain whether there is a cause-effect
relationship. This is only possible when the identified link between exposure and
effect is relatively strong (a relative risk in excess of 10) or when there is a con-
sistent, biologically plausible link that involves a dose-response relationship.
The plausibility of the causal link in epidemiological research generally
increases in proportion to the fulfilment of the main criteria formulated by Brad-
ford Hill21,22:
· Strength of association: the stronger the association, the more likely a causal
link.
· Consistency: the more often the results of different studies provide similar
indications, the more likely a causal link.
· Temporality: there is a logical sequence in the timing of exposure and effect.
· Dose-response relationship: there is a link between the degree of exposure
and the strength of the effect.
· Biological plausibility: it is plausible that the effect was caused by exposure.
Knowledge of a mechanism is particularly important for determining a causal
link when epidemiological research reveals weak associations (a relative risk
between approximately 0.5 and 2.0).
3.4.1 Different types of epidemiological research
There are two main categories of epidemiological research. The first type
involves case-control studies. In these studies a comparison is made between a
group of patients with a given disease (cases) and a group of disease-free people,
and the nature of their exposure in the past is examined. Differences in the degree
of exposure between the cases and the controls indicate a possible link between
exposure and the occurrence of the disease. A major problem with research of
this kind is obtaining accurate information on the nature of past exposure.
Researchers are usually dependent on the memory of the study's participants.
Memory may be influenced by a person being aware that he or she has a particu-
84 Electromagnetic Fields: Annual Update 2008
lar disease. Recollection of exposure may therefore differ between cases and
controls. It is a recognised phenomenon in case-control studies that cases report
their exposure more accurately than controls because the latter feel less involved
in the study. It may also be the case that cases overestimate their exposure
because they believe the exposure caused their disease. This is known as recall
bias and can affect the study's outcome.
The second type of epidemiological research involves cohort studies. In these
studies a large group of people (the cohort) is monitored over a long period. A
record is kept of the type and level of exposure and whether diseases develop
among the group. In due course, it is possible to determine whether a relationship
exists between exposure and the occurrence of certain diseases. The research
usually involves prospective (forward-looking) studies: records of exposure and
the occurrence of diseases are kept from the date of the cohort's formation.
In prospective cohort studies exposure can be more accurately determined
than in case-control studies, because the latter are, by definition, always retro-
spective.
To enable statistical certainty about a possible causal relationship, the size of
the required cohort must be increased in inverse proportion to the frequency of
occurrence of the disease being investigated. Moreover, the differences in expo-
sure have to be sufficient. This can be a problem when studying the effects of
ubiquitous exposure, as is the case with exposure to the electromagnetic fields of
mobile phones or base station antennas.
Prospective cohort studies are lengthy and expensive, especially when study-
ing long-term effects, which is the case for most types of cancer. Consequently,
not many prospective cohort studies are conducted.
A large cohort study involving 250,000 members of the general public has
started within the scope of the Dutch Research Programme on Electromagnetic
Fields and Health. This also includes conducting prospective research into the
relationship between the use of mobile phones and long-term effects on health.
The intention is to couple this part of the study to the international COSMOS
study, which is investigating the effects of mobile telephony on health.
Retrospective cohort studies are also a possibility. These involves investigat-
ing the exposure and the occurrence of diseases in a cohort in the past. This
offers the benefit that there is no need to wait for many years to obtain the results,
but it has the disadvantage that (as with case-control studies) exposure cannot be
as accurately determined. A Danish cohort study23 of the relationship between
the use of mobile phones and development of tumours in the head provides an
example of a retrospective cohort study.
How does the Committee assess scientific data? 85
3.4.2 Biased results
Epidemiological research results may become biased for various reasons and
therefore create a false impression of a link between exposure and effect. The
analysis of the results should take the concerned factors into account and, as far
as possible, include corrections for them. Corrections are sometimes inadequate
or, worse still, not made at all. As a result, the Committee always examines the
following factors when assessing research.
Selection
Selection occurs when each prospective participant does not have the same
chance of being included in the study group. Case-control studies are particularly
vulnerable to selection bias. This is because the subjects are invited to participate
after the relevant exposure has occurred and, in the case of cases, after the dis-
ease has been diagnosed. Knowledge of the aim of the research may lead to a dif-
ference between cases and controls in their willingness to participate. Motivation
is generally much greater among cases than among controls. This is clear from
participation rates in some of the INTERPHONE studies, such as the study of
acoustic neuromas in Denmark24 where participation of cases was 82% but that
of controls was 64%. A comparable study in Japan25 showed case participation
of 84%, but 52% participation of controls. The question is therefore whether the
study's control group is sufficiently comparable with the case group. The Finnish
branch of the INTERPHONE study showed that the percentage of regular users
of mobile phones among non-participating controls was lower than the number
among those who did participate (although this was also the case among the
cases).26
Misclassification
Misclassification takes place as a result of participants being placed in the wrong
exposure and/or disease category. Misclassification may be random (`noise')
because, for example, exposure has not been properly checked. Misclassification
may also be systematic (misclassification bias). For example, in a case-control
study on the relationship between using a mobile phone and the occurrence of
tumours in the head, recall bias may occur among cases concerning whether they
used the phone on the left or right side of the head. They believe they have used
the phone more often while holding it to the one side of their head where the
86 Electromagnetic Fields: Annual Update 2008
tumour has grown, whereas this is not actually the case. Obviously, this phenom-
enon does not occur in the control group.
Confounding
The link between a particular exposure (or risk factor) and a particular disease
may be `distorted' by some other risk factor for that disease. This occurs when
both risk factors are related to each other. The disease may then be ascribed to
the wrong risk factor.
A correct statistical analysis of the research can be used to distinguish
between distorting variables and the risk factor of interest. Traffic density is an
example of such a confounder in studies of the relationship between childhood
leukaemia and living in the vicinity of overhead power lines. Many studies of
this kind were conducted in the United States, where researchers were particu-
larly interested in the proximity to distribution lines. However, there is a reason-
ably strong link between traffic density and the capacity of the lines (and hence
the associated strength of the magnetic field). Epidemiological research must
always make proper allowances for confounding, especially when confounders
are themselves strong risk factors.
Biases that occur in studies of a particular type
Case-control studies are susceptible to systematic selection bias, as the partici-
pants are selected on the basis of the presence or absence of disease, and the per-
centage of participants in the control group is often lower than that for cases.
Studies of this kind are also susceptible to misclassification bias, as exposure is
only determined after the disease has been diagnosed.
Cohort studies are susceptible to random misclassification because a cohort
study often involves a large number of subjects and has a broad scope, which
generally means that the degree of exposure (e.g. through using a mobile phone)
is less thoroughly assessed.
3.4.3 Aggregation of studies
It is practically impossible to draw conclusions about a causal link on the basis of
just one observational study, which is what epidemiological studies are. Conse-
quently, several high-quality studies are needed. Many more studies will be
required if studies of a lower quality are used or if only weak links are found.
How does the Committee assess scientific data? 87
Combining the data obtained from studies and analysing the aggregate data
can help to obtain a more accurate impression of the size of the investigated risk.
Moreover, individual epidemiological studies only provide an impression of rela-
tionships between exposure and disease in a single population group. A common
problem is also the small number of participants, especially in the highest expo-
sure categories. This is the case, for instance, in case-control studies of the rela-
tionship between tumours in the head and the use of mobile phones. A larger
study group is the solution, but practical or financial obstacles often make this
impossible at a national level.
Another specific problem is the speed of technological development, which
can result in several changes in the type and pattern of exposure during the study
period. This is all the more reason for analysing aggregate data obtained from
several studies. An added benefit of doing so is that the outcome is based on sev-
eral population groups, rather than on just one.
Aggregate data can be analysed using meta-analysis or pooled analysis tech-
niques. In either case, it is important to take the quality of the studies in the anal-
ysis into account.
Meta-analyses
A meta-analysis is based on the analyses as they were conducted in the individ-
ual studies. The risk numbers (usually expressed as the relative risk or the odds
ratio) with the associated confidence intervals are used to calculate the overall
risk. This is a relatively quick and simple method of aggregating data, as it does
not involve going back to the raw data of the original studies and does not gener-
ally require contact with the researchers. However, the main disadvantages
include dependence on the specific endpoints and on the corrections for biases
used in the original studies. Any shortcomings involved in these will be incorpo-
rated unchanged into the meta-analysis. The statistical power of aggregating
aggregates will therefore be less than that obtained by directly aggregating the
original data (as with the performance of a pooled analysis).
Pooled analyses
The aforementioned objections mean that a pooled analysis is the preferred tech-
nique. This entails incorporating the original data in one large database and anal-
ysing them all as a single population group. It is also extremely important to
make proper allowances for biasing factors. These factors may differ for each of
the individual studies from which the data were taken. The statistical power of a
88 Electromagnetic Fields: Annual Update 2008
pooled analysis is greater than that of the individual studies and that of a meta-
analysis because the groups in a pooled analysis are larger than in those in indi-
vidual studies. This fact is especially important for the groups with the highest
exposure. If conducted properly, a pooled analysis provides the most relevant
results, although it requires more work and the cooperation of the authors of the
original studies, as they have to provide their data.
3.5 Publication bias
Not all scientific studies lead to publication. There may be various reasons for
not publishing a study. For example, study results that are negative (in the sense
of no effect) are published less often than results that show a clear link. Another
reason may be that scientific journals are less interested in negative research
results. Unpublished studies may generally be smaller in scale than the studies
that are published; the results of large-scale studies will always be published, as a
lot of time and money has been invested in them.
Publication bias occurs when there are different findings in the published
compared with the unpublished studies. This can lead to the actual effect being
overestimated or underestimated in a meta-analysis or pooled analysis. For
example, if the unpublished studies have generally failed to demonstrate any
effect, then the true effect will be smaller than that shown by meta-analysis or
pooled analysis.
3.6 Value of observations regarding disease clusters
Various studies discussed in this Annual Update were conducted because there
was an impression of a higher incidence of diseases (especially cancer) in the
immediate vicinity of a given antenna than at a greater distance. Adequate
knowledge of the value of this kind of observations is important. The Health
Council's advisory report Local environmental health concerns; risk communica-
tion, exposure assessment and cluster investigation provided a detailed explana-
tion of the relevant issue: disease clusters.27
This advisory report discussed the fact that natural fluctuations occurring by
chance can account for a certain variation in the place and time at which particu-
lar disorders and health complaints occur among the population. This means that
by chance in any given area occasionally similar cases of diseases may occur. If
100 disorders are examined, then the likelihood of at least one disorder occurring
at a statistically significant increased rate may even exceed 60%.28 As a result,
geographical clusters and a `statistically significant' higher rate of cancer than
How does the Committee assess scientific data? 89
can be predicted on the basis of national averages, can be expected in, for exam-
ple, hundreds of streets, districts and villages in the Netherlands by the effect of
chance alone, without any role being played by a particular cause of disease. On
the other hand, there will also be just as many areas where the cancer rate is
lower than the national average.
Besides natural variations (chance), local differences in general risk factors
may also be responsible for increased occurrences of certain health complaints or
disorders in a particular area. For example, a specific age composition (aging
population) or the socioeconomic structure of a neighbourhood may affect the
local health situation. Characteristics such as ethnicity, working conditions or life
style (smoking, nutrition) may also play a role.
3.7 Importance of research into biological effects
Epidemiological research plays an important role in the weight-of-evidence
approach adopted by the Committee (see section 3.2). This is because epidemio-
logical research provides direct information on the relationship between expo-
sure and effect in humans. However, the relationships identified through
epidemiological research are generally not clear enough to enable the drawing of
unambiguous conclusions about cause and effect. It is therefore also essential to
conduct research into the effects of electromagnetic fields on biological systems,
both cultured cells and entire organisms. Identification of any such effects can be
an indicator of biological plausibility.
The following considerations are generally important for interpreting biolog-
ical effects observed in experimental research using cells, tissues, laboratory ani-
mals or volunteers:
· Many biological effects follow from the function of the concerned cells or
tissues. This applies, for example, to the reaction of a sensory cell or nerve
cell to a stimulus, without which the senses and nervous system could not
function.*
· Multicellular organisms, such as humans, are not simply the sum of their
individual cells or tissues, but have an added value. This is found, for exam-
ple, in the availability of mechanisms that can neutralise possibly harmful
effects and conditions. First, mammals (such as humans) have an immune
system that is continuously working to localise and remove foreign matter
* An example of this is the very strong biological reaction of the sensory cells of the retina to stimula-
tion by light. The reaction does not indicate that light is harmful to humans, but that it is the first step
in the extremely important process for humans of visually observing their environment.
90 Electromagnetic Fields: Annual Update 2008
from the body. Immune systems also localise and remove the body's own
cells that have aged, are functioning poorly or are not required for other rea-
sons. Second, mammals have adaptive mechanisms in the brain and hormone
system that keep the body healthy and functioning unimpeded, regardless of
the constant impact of all kinds of potentially disruptive external factors.
These processes maintain homeostasis, the primary life-regulating function
of multicellular organisms.
An effect on a biological system therefore does not necessarily result in an
adverse effect on health. An effect on health only develops when homeostasis
can no longer be maintained, which means, when a biological effect is poten-
tially harmful to health and cannot be offset properly, if at all. For many biologi-
cal effects that are identified in in vitro studies (laboratory experiments using
cultured cells), it is impossible to say whether they would also be identified if the
cells had formed part of an organism (in vivo) and had therefore existed in a nat-
ural rather than an artificial environment. Furthermore, even if any such effects
were to occur in an organism, the question of whether they would lead to a dis-
ruption of homeostasis and therefore to health problems would still need to be
answered.
How does the Committee assess scientific data? 91
92 Electromagnetic Fields: Annual Update 2008
Chapter 4
Radiofrequency electromagnetic
fields and brain activity (studies
involving human subjects)
4.1 Introduction
When a mobile phone is held close to the head during a call, the brain, especially
the part closest to the phone, is exposed to the electromagnetic fields that the
device radiates. Numerous studies of possible effects this might have on brain
functioning have been conducted in recent years. The studies looked at, for
instance, electrical activity in the brain, regional cerebral blood flow (rCBF; an
indicator of the activity of nerve cells in a given region of the brain), and at more
integrated indicators for brain functioning (cognitive functions such as memory,
attention and concentration).
Some mobile phones users report symptoms such as headaches, fatigue and
concentration problems as a result of mobile phone use. To check whether the
symptoms are indeed related to mobile phone use, experimental studies have
been conducted to ascertain whether there is a possible causal link between the
symptoms and exposure to the electromagnetic fields radiated by mobile tele-
communications systems.
For ethical reasons, experiments involving volunteers can only study transitory
physiological effects at relatively low exposure levels. Any such effects are
deemed to be harmless. It is not known whether there is health damage when
effects of this kind occur during exposure for a long period, but the possibility
cannot be completely excluded.
Radiofrequency electromagnetic fields and brain activity (studies involving human subjects) 93
The advantage of laboratory studies involving human subjects is that they
can be conducted under well-defined and controlled conditions. However, the
short duration of exposure is a disadvantage. Studies of this kind therefore pro-
vide an unsuitable basis for making statements about effects that possibly occur
in the longer term. Another disadvantage is the generally limited number of
human subjects that can be studied. This only takes into account to a limited
degree that there are variations in sensitivity in the population.
In spite of the aforementioned limitations, laboratory studies involving vol-
unteers do provide important direct information on physiological effects in
humans.
4.2 Electrical activity in the brain
Electrical activity of the brain can be measured by attaching electrodes to the
head and using them to record the electrical signals. The record is known as an
electroencephalogram (EEG). The EEG does not provide a detailed picture of
brain activity, but a representation of synchronous activity of relatively large
numbers of nerve cells in the cerebral cortex, the outer layer of the brain. Brain
activity never stops, even when people are resting. However, there are clear dif-
ferences between a person's EEG when asleep and when awake.
The awake EEG is generally subdivided into a number of frequency ranges.
The degree of activity in each of the ranges depends on the person's psychologi-
cal state and cognitive activity. A lack of uniformity in the way frequency ranges
are divided sometimes leads to certain frequencies being assigned to different
frequency ranges. The most commonly used division of frequency ranges is:
· delta ():
· theta (): 4-8 Hz
· alpha (): 8-13 Hz
· beta (): 13-30 Hz
· gamma (): > 30 Hz.
Little is known about the functional significance of the various components of a
normal EEG of the waking state. Showing that signals from mobile telecommu-
nications systems affect certain components of the EEG would provide an indi-
cation of a biological effect, but it would not be possible to state that such an
effect would lead to health problems. There is also the complicating factor that
EEGs display considerable inter-individual differences for people who are
awake.
94 Electromagnetic Fields: Annual Update 2008
The differences are much lower for the EEGs of sleeping individuals. Sleep-
EEGs show well-characterised patterns; these are used to identify the different
stages of sleep of a healthy person throughout the night. Inter-individual varia-
tions are especially found in the shallow stages of sleep. Clear differences are
also usually found between a normal EEG and EEGs relating to certain medical
conditions, such as epilepsy.
Another measure of brain activity closely related to the EEG is the evoked or
event-related potential (ERP). An ERP is a signal that is produced in a certain
area of the brain by an external stimulus (such as a flash of light or a sound) or by
motor activity (such as pressing a button). ERPs are detected by measuring EEG
in relation to the presented stimulus and then adding and averaging certain parts
of the EEG that occur at a fixed time after the stimulus. The electrical signal thus
obtained is a reflection of brain activity that is related to the concerned stimulus.
ERPs are used to investigate the functioning of neural systems responsible for
processing sensory, cognitive and motor stimuli. However, ERPs are difficult to
interpret because changes in the stimulation and attention of the person being
studied can have a marked effect on the results of the study.
4.2.1 Effects on EEG
Various studies have shown that GSM-like signals can affect the EEG29-40; how-
ever, no such effects were found in other studies.41-44 A well-conducted study of
120 human subjects confirmed the findings of a number of smaller studies with
regard to an increase in brain activity in the alpha band (defined as 8-13 Hz in
this large-scale study).45 Effects on brain activity may also occur in other fre-
quency bands but they have not been found consistently.
A study conducted in the Netherlands and other countries found in frequent
users of mobile phones a slight increase in activity in the delta and theta bands
and a reduction in activity in the alpha band.46 However, these differences were
within the range of natural variation.
Studies of the effects of GSM-like signals on brain activity during sleep also
failed to produce unequivocal data. However, it is possible to conclude that the
sleep-EEG may be affected; some of the aforementioned experimental studies
indicated increased activity in the alpha and beta frequency bands when exposure
occurred during sleep29,47 but other studies did not.48-50 A reported reduction in
the time taken to fall asleep47 could not be reproduced in a subsequent study.48,49
Other studies examined the effect of exposure during the 30 minutes prior to fall-
ing asleep.35,36,51-54 This research also produced variable data, whereby increased
activity in the alpha and beta bands was sometimes observed and sometimes not.
Radiofrequency electromagnetic fields and brain activity (studies involving human subjects) 95
One study only found an increase after exposure to a modulated signal and no
increase after exposure to an unmodulated signal.36 Another study revealed
increased activity in the alpha and beta bands with increasing Specific Absorp-
tion Rate (SAR).*54
Some studies recorded an increase in the time taken to fall asleep, but other
effects on sleeping patterns were absent.52,55 The authors of a recent study52 sug-
gested that the modulation frequencies were responsible for the induced effects.
Modulation frequencies of 8 and 217 Hz supposedly resulted in effects, whereas
the effects were counteracted by an additional modulation frequency of 2 Hz,
also contained in the GSM signal. However, another study produced different
results that provided no substantiation whatsoever for this assumption.36
4.2.2 Effects on ERPs
These studies primarily investigated the effects of GSM signals on ERPs pro-
duced by auditory, visual and sensory stimuli. One research group focused on
ERPs in relation to performance of cognitive tasks56-59; another group studied
effects on the cerebral cortex of exposure to radiofrequency electromagnetic
fields by using transcranial magnetic stimulation (stimulation of small sections
of the cerebral cortex by a strong magnetic field produced in a coil held against
the head) to induce muscle movement.60 Most studies were conducted with
adults; only one study was conducted with children.61
The aforementioned large-scale study of 120 human subjects (section 4.2.1)
observed no effects upon ERPs produced using auditory stimuli.62
All the studies of the effects of ERPs fail to provide any substantiation for the
results of the EEG studies. Some studies showed minor effects, but these are not
consistent.30,33,60,62-69 Other studies failed to find any effects whatso-
ever.58,59,61,62,70-74
4.3 Hearing and balance
The inner ear has structures that are responsible for perceiving sounds and for
producing signals to maintain balance. As mobile phones are held close to the
head, various groups have investigated whether exposure to electromagnetic
fields could affect either of the two systems.75-86
* The Specific Absorption Rate is a measure for the energy absorbed by the body due to exposure to
an electromagnetic field.
96 Electromagnetic Fields: Annual Update 2008
The overall picture that emerges from these studies does not indicate that
short-duration exposure to mobile phone signals has any effect on the functions
of hearing or balance.
4.4 Regional cerebral blood flow (rCBF)
A few studies indicated changes in rCBF during and after exposure to radiofre-
quency electromagnetic fields.36,87-89 However, the available data are not
unequivocal.
It is assumed that changes in rCBF point to local changes in neural activity.
However, they do not indicate health effects.
4.5 Cognitive functioning
A varied picture likewise emerges from studies of cognitive effects, not least
because there is little uniformity in the tests used. Some studies found that expo-
sure to mobile phone signals produced effects, but they were always minor,
reversible effects and generally indicated a performance improvement.39,54,90-99
Studies involving larger numbers of human subjects do not generally indicate
any effects.74,100-110 No greater effect was found for children110-114 and people
who consider themselves to be electrosensitive115-118 than was found for healthy
adults. Some years ago, the World Health Organization appealed for more
research to be conducted among children.119 The Health Council adopted this
appeal in its recommendations for research in the Netherlands.120
4.6 Conclusion
Exposure to radiofrequency electromagnetic fields produced by mobile phones
may lead to subtle changes in brain activity. However, the observed effects are
temporary and small and, as far as is known, have no effect on health. The pic-
ture that emerges from studies of effects on cognitive functioning is unclear:
some studies found minor and reversible effects while others found no effect.
Radiofrequency electromagnetic fields and brain activity (studies involving human subjects) 97
98 Electromagnetic Fields: Annual Update 2008
Chapter 5
Radiofrequency electromagnetic
fields and symptoms
5.1 Introduction
The number of people attributing a wide range of symptoms to numerous sources
of electromagnetic fields at home and in the workplace appears to be growing.
Reported complaints include headaches, migraine, fatigue, insomnia, concentra-
tion problems, itching and heat sensations. People mainly attribute their symp-
toms to mobile phones, base stations, DECT cordless telephones, and now
increasingly to wireless computer network systems. Other less frequently
reported symptoms include dizziness, vision problems, loss of memory, confu-
sion, dental pain and nausea. A recent study among 30,000 people in Germany
indicated that 18.7% was concerned about possible health effects of the electro-
magnetic fields from GSM- and UMTS base stations, while 10.3% attributed
their symtoms to these fields. The number of people who consider themselves to
be electrosensitive on the grounds of symptoms of this kind also appears to be
growing.
People associate a wide range of health problems with exposure to electro-
magnetic fields, but the problems are not specific for a generally recognised
medical condition.
This chapter investigates whether there are grounds for attributing symptoms to
exposure to radiofrequency electromagnetic fields.
Radiofrequency electromagnetic fields and symptoms 99
5.2 Symptoms and models for psychological explanations
5.2.1 Symptoms
Physical symptoms such as headaches, fatigue, concentration problems, sleeping
problems, complaints concerning the locomotor apparatus (especially lower back
pain), stomach and intestinal problems and symptoms with a possible neurologi-
cal background occur in very large numbers in the general population.121,122 Esti-
mates vary widely, depending on the study methods and criteria; according to
Reid, at any given time 75 percent of people have at least one of these complaints
within a one-month period.123 With between 3 and 36 percent of them, these
would, on an annual basis, constitute a more distinct syndrome. Table 1 shows
data from 2007 on the occurrence of malaise symptoms among the population of
the Netherlands aged 4 and older, which were registered in the Integrated System
of Social Surveys (POLS)* conducted for Statistics Netherlands (CBS).124 The
survey enquired about symptoms that had occurred in the 14 days preceding the
survey.
Table 1 Occurrence of malaise symptoms in the population of the Netherlands aged 4 and older
during the 14 days preceding the surveya
Description Occurrence (%) Standard error
Headache 32.4 0.5
Fatigue 46.5 0.5
Insomnia 21.7 0.5
At least 1 malaise symptom 73.1 0.5
a Sample of 9-10,000 people.
The cause of the symptoms is found in due course for some people, but in most
cases no cause is found. The latter cases are usually referred to as Medically
Unexplained Physical Symptoms (MUPS).
In several ways there are also links between psychiatric disorders and MUPS.
First, various specific psychiatric disorders exist in which the occurrence of
physical symptoms and concerns about physical health are a key feature. These
are usually referred to as somatoform disorders and include somatisation, con-
version, hypochondria, body dysmorphic disorder and psychogenic pain disor-
der. Second, various studies have found a statistical connection between having a
* The POLS is an annual study. The sample of 9-10,000 people in the health survey is representative
for the not institutionalized population of the Netherlands.
100 Electromagnetic Fields: Annual Update 2008
psychiatric disorder in general and the occurrence of MUPS. Symptoms of this
kind occur particularly often among patients with anxiety disorders and depres-
sion.125
It would be incorrect, however, to conclude the opposite, namely that people
with MUPS often have a psychiatric disorder.
5.2.2 Models for psychological explanations
In clinical psychiatry, internal models of explanation for diseases are found much
more frequently than explanations involving external environmental factors.
Stress and attribution may play a role in the occurrence of MUPS. Stress gives
rise to changes in the body via a psychological pathway, especially in the auto-
nomic nervous system and in the hormonal interplay between the hypothalamus,
the hypophysis and the adrenal gland. The stress reaction is a physiological reac-
tion to a threat and is intended to provide protection or defence against the threat.
A stress reaction of this kind may occur in conjunction with physical symptoms,
such as palpitations, increased muscle tension (which can result in headaches) or
nervousness. However, in addition to physical symptoms, cognitive factors also
play an important role: they are determining factors in the degree to which a par-
ticular incident or situation is experienced as threatening.
Attribution is a term used in psychology and is usually defined as the process
of ascribing symptoms to a given possible cause. Many factors determine attribu-
tion, such as a person's past experiences, personality and attitude, as do external
factors, such as prevailing opinions about the causes of diseases. Stress and attri-
bution may both occur and reinforce each other and the MUPS.126
The nocebo effect is also important in interpreting MUPS; this occurs when a
person under the influence of an anticipated reaction to exposure develops an
adverse reaction either without exposure actually occurring or it not being the
plausible cause of the reaction.
Nocebo effects may for example also explain symptoms that occur in the
wake of environmental disasters. Havenaar found indications for a correlation
between the belief that health had considerably deteriorated and the perceived
risk of the disaster.127 People who considered the disaster to be dangerous and
who believed they had less control over their exposure had more symptoms after
the disaster and visited their doctor more often than people who perceived the
disaster as less dangerous.
Risk perception is believed to be extremely important in the emergence of
concerns about local environmental factors, including exposure to electromag-
netic fields.27 Besides individual factors, social factors also play a role in this,
Radiofrequency electromagnetic fields and symptoms 101
particularly with regard to how communication about the risk factor takes place
in the community.
5.3 How often do the symptoms occur?
The extent to which MUPS occur has been investigated in some countries in rela-
tion to exposure to electromagnetic fields.128-132 The studies show that a few per-
cent of the population have symptoms of this kind and that those concerned
attribute them to this type of exposure (however, the spread in the estimate is
large, which means the accuracy is low). A possible reason why MUPS are
attributed to exposure to electromagnetic fields is the way in which governments,
the media and activists in the various countries communicate about this subject.
This in turn affects risk perception.
5.4 Is there a causal link?
5.4.1 Research among population groups
An objection to provocation studies is that the exposure is only for a relatively
short period but that the complaints actually occur after much longer periods of
exposure, such as the continuous exposure that occurs in the home or workplace.
It is therefore important to investigate such situations as well. A problem with
conducting such studies is that it is practically impossible to influence exposure
levels in the home in a scientifically sound manner under single-blind or double-
blind conditions. The studies that are conducted are therefore almost always sur-
veys that determine the occurrence of symptoms and the degree of exposure on
the basis of questionnaires. There are various methodological objections to these
studies.
The main problem is that MUPS are subjective and consequently difficult to
verify objectively. It is therefore essential in questionnaires-based surveys that
the subjects have no prior knowledge of the purpose of the survey. If they do,
their answers may be biased owing to, for example, symptoms being over-
reported as a result of the aforementioned attribution.
The studies of Santini133-137 and Navarro138 found a link between living close
to a GSM base station and the occurrence of symptoms: people living close to the
base station had more symptoms than those living further away. Hocking139
found that people who made more use of a mobile phone reported more symp-
toms than those who made fewer calls. However, these studies enquired about
the occurrence of symptoms in relation to use of a mobile phone or living near a
102 Electromagnetic Fields: Annual Update 2008
base station. The people questioned were therefore aware of the purpose of the
study. A design of this kind always encourages selective reporting. Moreover, the
population groups investigated in these studies did not constitute a representative
random sample. For example, the participants in Santini's survey of people living
close to base stations were recruited through press, radio and website advertise-
ments.136 In Navarro's138 study the authors failed to indicate how participants
were selected. However, prospective participants were told that the study was
concerned with the possible environmental effects of a GSM base station. The
people concerned about the base station would probably be more likely than oth-
ers to participate in the study. Moreover, the composition of the groups living
close to the base station differed from that of those living further away. The
media were also used for recruiting participants in Hocking's study.139 Conse-
quently, these studies do not provide proper information to determine whether a
relationship exists between long-term exposure to electromagnetic fields and the
occurrence of symptoms.
Another older study was concerned with sleeping problems and other symp-
toms among residents in the vicinity of a short-wave transmitter at Schwarzen-
burg, in Switzerland.140 This study has already been discussed in the advisory
report GSM base stations.141 The Committee indicated at the time that it had had
doubts about the study's design and implementation after having read the final
report. In a more recent publication, the researchers discuss the results of an anal-
ysis of the quality of sleep and the melatonin levels of 54 volunteers before and
after the transmitter's shutdown.142 When the transmitter was operating they
found that for an increasing magnetic field strength there was a reduction in the
quality of sleep and melatonin levels. There was a reduction in both effects when
the transmitter was shut down but only among the people who slept poorly. The
researchers indicated that it was not possible to mask exposure and that the
results could therefore have been influenced by the fact that the subjects were
aware of the exposure.
The Committee believes that the data in the report and the publication do not
demonstrate a causal link between exposure to radiofrequency fields from the
short-wave transmitter and sleep disorders or other symptoms.
The design of more recent studies was generally better. Some studies looked
at the occurrence of symptoms in relation to the use of a mobile phone. Chia and
coworkers studied a randomly selected group of residents of a district in Sin-
gapore.143,144 The subjects were not aware of the study's specific purpose but the
interviewers were. Headaches were reported more often by mobile phone users
than by non-users, but the difference was not significant. However, there was a
trend for headaches to occur more often among subjects who spent more time per
Radiofrequency electromagnetic fields and symptoms 103
day on calls and made less use of a handsfree set. This trend may be related to a
possibly different lifestyle of frequent callers, but this was not investigated.
Mortazawi et al. studied the link between mobile phone use and symptoms
among students of two Iranian universities.145 The results failed to indicate any
such link; however the study's design was not adequate because it used a ques-
tionnaire to be completed by the participants and the subjects were aware of the
purpose of the study.
Söderqvist et al. studied a group of younger subjects aged 15-19.146 Partici-
pants were randomly selected from a population register and the study was con-
ducted using a questionnaire. Frequent users of mobile phones reported
asthmatic complaints, headaches and concentration problems more often than
infrequent callers. (The first two of the aforementioned symptoms were also
reported by users of DECT telephones.) The authors already indicated that selec-
tive answering could have played a role, as could chance as a result of the large
number of relationships studied, for which no correction was made. Moreover,
participation was only 63.5%, a fact that also could have distorted the results.
The authors considered this to be an exploratory study.
Hutter et al. conducted a study in Austria among people who had lived for
more than a year in the vicinity of one of ten selected base stations.10 The
researchers conducted various cognitive tests among the subjects and ascertained
whether any of a long list of symptoms had occurred. It was also noted whether
people were anxious about adverse effects on health because of the presence of
the base station. The strength of the electromagnetic fields was briefly measured
in the bedroom and exposure was calculated on the basis of this. The calculated
values were then used to analyse any relationship to cognitive functions and
symptoms, and corrections were made for concerns about the presence of the
base station. The researchers found faster reaction times and a more frequent
occurrence of headaches with higher field strengths. However, a problem with
this was that the field strengths used were not realistic values, but the maximum
possible, as determined on the grounds of a single measurement. They therefore
failed to present an accurate picture of the actual exposure patterns of the sub-
jects. The detected relationship to certain effects is therefore not an actual but a
theoretical one. Another problem is that the selection method could suggest that
there was some self-selection of participants. An indication of this is that there
were differences between participants and non-participants: non-participants
were on average younger than participants and had lived at their present address
for a shorter period of time. This could distort the results. A third cause for con-
cern is that no correction was made for the large number of relationships studied;
104 Electromagnetic Fields: Annual Update 2008
this could mean that the relationships described as significant were the result of
chance.
The Committee believes this to be an adequately designed study in the home
environment. However, the non-experimental character and the indicated criti-
cisms make it impossible to draw conclusions about whether living in the vicin-
ity of a GSM base station causes symptoms, a point that was also made by the
researchers themselves, for that matter. The Committee therefore agrees with the
researchers that the study needs to be repeated with an improved design.
The two most recent studies have been performed as part of a German research
program. In both studies exposure to radiofrequency electromagnetic fields has
been measured and correlated to the incidence of symptoms.
Thomas et al. studied 329 adults participating in a broader study into noise
and well-being.147 The subjects wore a personal dosimeter for 24 h and com-
pleted questionnaires on acute and chronic effects (occuring in the six months
preceding the study). The researchers calculated the average exposure to the two
GSM frequencies, UMTS, DECT and WLAN, both for the signals from the base
stations as from the mobile units. Exposure was not related to acute or chronic
symptoms. As also indicated by the authors, it is possible that symptoms were
overreported because the subjects were aware that exposure was measured.
Because they did not knew their actual exposure, this can only lead to random
misclassification (see section 3.4.2) and, therefore, to underestimation of the
effect.
Berg-Beckhoff et al. studied symptoms in a group of 3526 adults, that were
part of a population of 51,000 people from a general survey.148 The subjects were
not informed about the purpose of the study and completed questionnaires on
symptoms and their views on the risks of mobile telephony base stations. The
field strengths of GSM-, UMTS and other frequencies were measured in daytime
in the bedrooms of 1500 participants. Only the base station signals were used for
the analysis, not those from mobile telephones. In this subgroup the researchers
did not observe an association between exposure to radiofrequency electromag-
netic fields and symptoms. They did observe in the entire study population an
association between symptoms and ascribing health effects to base station sig-
nals (attribution, see section 5.2.2). The authors indicate that there is a significant
risk of misclassification. No multiple-day measurements were done and the day-
to-day variations in exposure were not assessed. Such measuring strategy leads
to a weakening of the association between exposure and symptoms. It is not clear
why the authors did not group their measurement data. 149,150
Radiofrequency electromagnetic fields and symptoms 105
5.4.2 Laboratory research
Some laboratory studies, that are conducted under much better controlled condi-
tions than the studies conducted among the population, examined the occurrence
of MUPS under the influence of exposure to electromagnetic fields. These stud-
ies failed to show any clear and consistent indications of a causal link.44,115-
118,151-156 Various examples taken from laboratory research are discussed below.
A study conducted by the Netherlands Organisation for Applied Scientific
Research (TNO) showed indications that exposure for 20-25 minutes to a
UMTS-like signal with a strength similar to one that might occur in the home
could adversely affect well-being. This study was discussed extensively in a pre-
vious advisory report.115,118 Well-being was assessed using a questionnaire that
included questions about symptoms. However, in its advisory report, the Com-
mittee indicated that the lack of a validation for studies of this kind of the ques-
tionnaire that TNO used presents a problem. Other studies that used validated
questionnaires found no effect on well-being as a result of GSM or UMTS expo-
sure. The study Regel conducted in Switzerland is an example of this. It was
designed as a follow-up study to the TNO study and failed to find any effect on
well-being even after exposure for 45 minutes and at ten times the level used by
TNO.116 The Committee's conclusion in the Annual Update for 2006 was that the
quality of this study was an improvement on that of TNO and it gave more
weight to the Swiss study than to that of TNO.4
In both the TNO and the Swiss study, the entire body was exposed; the depo-
sition of energy in the head (expressed as the Specific Absorption Rate; SAR)
was relatively small. The Health Council and the International Commission for
Non-ionizing Radiation Protection (ICNIRP) recommend a maximum value of
0.08 W/kg (=80 mW/kg) for total body exposure.20,157 In both studies, the SAR
in the head was well below this value. The maximum value found in the TNO
study was 0.078 mW/kg and the value for the study by Regel was 0.45 mW/kg.
Kleinlogel44 recently studied the effect on well-being of GSM and UMTS
exposure for 30 minutes; exposure was by means of an antenna attached to the
head, meaning that only the head was exposed. The maximum value that the
Health Council and ICNIRP advise for the SAR in such situations is 2 W/kg.
Exposure in the study by Kleinlogel was 1 W/kg and was representative for the
conditions that exists when using a mobile phone. This study did not show any
effect on well-being.
106 Electromagnetic Fields: Annual Update 2008
The last example discussed here is a study by Rubin.155 In this study, partici-
pants' heads were exposed for 50 minutes to a GSM signal that resulted in an
SAR of 1.4 W/kg. One group was composed of people who had indicated already
experiencing headaches and other symptoms after using a GSM telephone for an
average of 6.5 minutes; the other group was a control group that displayed no
such symptoms. Exposure was not shown to have any effect in either group on
the occurrence of headaches or other symptoms. After the study, each of the par-
ticipants in the group with symptoms was informed that the study had not found
a link between exposure and symptoms and as to whether or not they had indi-
vidually correctly indicated the presence of an electromagnetic field.158 An
assessment was made six months after the study to determine whether their
symptoms and opinion regarding the cause had changed. For 17 of the 61 partic-
ipants in the study, feedback appeared to have led to a different opinion about the
cause of the symptoms but not to their reduction.
It also emerged from all the studies discussed here that people who attributed
their symptoms to electromagnetic fields were no more or less capable than peo-
ple without symptoms of perceiving the fields. One study showed that some peo-
ple were capable of perceiving the presence of low-frequency fields under
special conditions.159 A possible explanation for this is that some people perceive
the small electric currents generated by the fields at a much lower level than
other people can perceive them; this was demonstrated by another study.160 This
greater ability to perceive low-frequency fields is not related to the occurrence of
symptoms. There has been no single study to demonstrate that some people are
capable of perceiving radiofrequency fields at levels of exposure that can occur
in daily life.
However, various studies have shown that there is a link between symptoms
and assumed exposure.161,162 The aforementioned study that Regel conducted in
Switzerland is an example of this.116 In this study, the assumption that an electro-
magnetic field was present correlated with a reduction in the person's sense of
well-being. There was no such correlation with actual exposure. This is a good
example of the nocebo effect (see section 5.2.2), a recognised phenomenon in
symptoms of this kind. The Health Council's advisory reports Local environmen-
tal health concerns; risk communication, exposure assessment and cluster
investigation27 and Chronic Fatigue Syndrome163 discuss this phenomenon in
depth.
Radiofrequency electromagnetic fields and symptoms 107
5.4.3 Experimental research in the home
A recent study conducted in Austria by Leitgeb and coworkers took the opposite
approach: people were not exposed but shielded.164 The study focused on people
with sleep disorders that they attribute to exposure to electromagnetic fields from
base stations for mobile telephony. A Faraday cage made of electrically conduc-
tive fabric was constructed around the bed in the home of each of the people par-
ticipating in the study. This reduced the field strength by a factor of
approximately 10. The control situation was shielding made of a material that
was not electrically conductive but that was indistinguishable from the other
material. Shielding from the electromagnetic field had no effect for most of the
43 volunteers. Three subjects displayed a positive effect on subjective sleep qual-
ity, while there was a clear placebo effect in the case of six others. These findings
did not correspond with objectively measured sleep quality. An increase in the
time taken to fall asleep was measured for four of the people with shielding,
without there being any effect on subjective sleep quality.
5.5 Conclusion
The picture that emerges from the available scientific evidence is that there is no
causal link between exposure to radiofrequency electromagnetic fields and the
occurrence of medically unexplained physical symptoms. However, there is a
link between the symptoms and assumed exposure and with that very probably a
link to risk perception. Nevertheless, the symptoms do exist and require a solu-
tion.
108 Electromagnetic Fields: Annual Update 2008
References
1 Health Council of the Netherlands: Electromagnetic Fields Committee. Electromagnetic Fields:
Annual Update 2001. The Hague: Health Council of the Netherlands, 2001; publication nr 2001/14.
2 Health Council of the Netherlands: Electromagnetic Fields Committee. Electromagnetic Fields:
Annual Update 2003. The Hague: Health Council of the Netherlands, 2004; publication nr 2004/1.
3 Health Council of the Netherlands: Electromagnetic Fields Committee. Electromagnetic Fields:
Annual Update 2005. The Hague: Health Council of the Netherlands, 2005; publication nr 2005/14.
4 Health Council of the Netherlands: Electromagnetic Fields Committee. Electromagnetic Fields:
Annual Update 2006. The Hague: Health Council of the Netherlands, 2007; publication nr 2007/6.
5 Health Council of the Netherlands: Electromagnetic Fields Committee. Comments concerning
possible MRI restrictions due to implementation of a EU Directive. The Hague: Health Council of the
Netherlands, 2007; publication nr 2007/17.
6 European Parliament and Council of the European Union. Directive 2008/46/EC of the European
Parliament and of the Council of 23 April 2008 amending Directive 2004/40/EC on minimum health
and safety requirements regarding the exposure of workers to the risks arising from physical agents
(electromagnetic fields) (18th individual Directive within the meaning of Article 16(1) of Directive
89/391/EEC). Off J Eur Comm, 2008; L114: 88-89.
7 Health Council of the Netherlands: Electromagnetic Fields Committee. Electromagnetic fields and
health (letter report)(in Dutch). The Hague: Health Council of the Netherlands, 2007; publication nr
2007/24.
8 Cook CM, Saucier DM, Thomas AW, et al. Exposure to ELF magnetic and ELF-modulated
radiofrequency fields: the time course of physiological and cognitive effects observed in recent
studies (2001-2005). Bioelectromagnetics, 2006; 27(8): 613-627.
References 109
9 Hardell L, Mild KH, Carlberg M, et al. Tumour risk associated with use of cellular telephones or
cordless desktop telephones. World J Surg Oncol, 2006; 4: 74.
10 Hutter HP, Moshammer H, Wallner P, et al. Subjective symptoms, sleeping problems, and cognitive
performance in subjects living near mobile phone base stations. Occup Environ Med, 2006; 63(5):
307-313.
11 Health Council of the Netherlands: Electromagnetic Fields Committee. Power lines (letter report).
The Hague: Health Council of the Netherlands, 2007; publication nr 2007/25.
12 Health Council of the Netherlands: Electromagnetic Fields Committee. High-voltage power lines
(letter report). The Hague: Health Council of the Netherlands, 2008; publication nr 2008/04.
13 Health Council of the Netherlands: Electromagnetic Fields Committee. BioInitiative report (letter
report). The Hague: Health Council of the Netherlands, 2008; publication nr 2008/17E.
14 BioInitiative Report: A Rationale for a Biologically-based Public Exposure Standard for
Electromagnetic Fields (ELF and RF). Internet: www.bioinitiative.org. Accessed 31-8-2007.
15 WHO - World Health Organization. Extremely low frequency fields. Environmental Health Criteria
238, Geneva: World Health Organization, 2007.
16 WHO - World Health Organization. Static fields. Environmental Health Criteria 232, Geneva: World
Health Organization, 2006.
17 IARC Working Group on the Evaluation of Carcinogenic Risks to Humans. Non-ionizing radiation,
Part 1: Static and extremely low-frequency (ELF) electric and magnetic fields. 2002; (80).
18 AGNIR - Advisory Group on Non-ionising Radiation. Health effects of radiofrequency
electromagnetic fields. Doc NRPB, 2003; 14(2).
19 SSI - Independent Expert Group on Electromagnetic Fields. Recent research on EMF and health
risks. Fifth Annual Report. 2008; SSI Report 2008:12.
20 ICNIRP - International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection. Guidelines for limiting
exposure to time-varying electric, magnetic, and electromagnetic fields (up to 300 GHz). Health
Phys, 1998; 74(4): 494-522.
21 Bradford Hill A. The environment and disease: association or causation? Proc R Soc Med, 1965; 58:
295-300.
22 Rothman KJ, Greenland S, and Lash TL. Modern epidemiology. 3rd, Philidelphia: Lippincott,
Williams & Wilkins, 2008.
23 Schüz J, Jacobsen R, Olsen JH, et al. Cellular telephone use and cancer risk: update of a nationwide
Danish cohort. J Natl Cancer Inst, 2006; 98(23): 1707-1713.
24 Christensen HC, Schüz J, Kosteljanetz M, et al. Cellular telephone use and risk of acoustic neuroma.
Am J Epidemiol, 2004; 159(3): 277-283.
25 Takebayashi T, Akiba S, Kikuchi Y, et al. Mobile phone use and acoustic neuroma risk in Japan.
Occup Environ Med, 2006; 63(12): 802-807.
26 Lahkola A, Salminen T, and Auvinen A. Selection bias due to differential participation in a case-
control study of mobile phone use and brain tumors. Ann Epidemiol, 2005; 15(5): 321-325.
110 Electromagnetic Fields: Annual Update 2008
27 Health Council of the Netherlands. Local environmental health concerns; risk communication,
exposure assessment and cluster investigation. The Hague: Health Council of the Netherlands, 2001;
publication nr 2001/10E.
28 Neutra RR. Counterpoint from a cluster buster. Am J Epidemiol, 1990; 132(1): 1-8.
29 Borbély AA, Huber R, Graf T, et al. Pulsed high-frequency electromagnetic field affect human sleep
and sleep electroencephalogram. Neurosci Lett, 1999; 275: 207-210.
30 Croft RJ, Chandler JS, Burgess AP, et al. Acute mobile phone operation affects neural function in
humans. Clin Neurophysiol, 2002; 113(10): 1623-1632.
31 Curcio G, Ferrara M, Moroni F, et al. Is the brain influenced by a phone call? An EEG study of
resting wakefulness. Neurosci Res, 2005; 53(3): 265-270.
32 D'Costa H, Trueman G, Tang L, et al. Human brain wave activity during exposure to radiofrequency
field emissions from mobile phones. Australas Phys Eng Sci Med, 2003; 26(4): 162-167.
33 Freude G, Ullsperger P, Eggert S, et al. Microwaves emitted by cellular telephones affect human slow
brain potentials. Eur J Appl Physiol, 2000; 81(1-2): 18-27.
34 Hinrikus H, Parts M, Lass J, et al. Changes in human EEG caused by low level modulated microwave
stimulation. Bioelectromagnetics, 2004; 25(6): 431-440.
35 Huber R, Graf T, Cote KA, et al. Exposure to pulsed high-frequency electromagnetic field during
waking affects human sleep EEG. Neuroreport, 2000; 11(15): 3321-3325.
36 Huber R, Treyer V, Borbély AA, et al. Electromagnetic fields, such as those from mobile phones,
alter regional cerebral blood flow and sleep and waking EEG. J Sleep Res, 2002; 11(4): 289-295.
37 Kramarenko AV and Tan U. Effects of high-frequency electromagnetic fields on human EEG: a brain
mapping study. Int J Neurosci, 2003; 113(7): 1007-1019.
38 Maby E, Le Bouquin JR, and Faucon G. Short-term effects of GSM mobiles phones on spectral
components of the human electroencephalogram. Conf Proc IEEE Eng Med Biol Soc, 2006; 1: 3751-
3754.
39 Regel SJ, Gottselig JM, Schuderer J, et al. Pulsed radio frequency radiation affects cognitive
performance and the waking electroencephalogram. Neuroreport, 2007; 18(8): 803-807.
40 Reiser H, Dimpfel W, and Schober F. The influence of electromagnetic fields on human brain
activity. Eur J Med Res, 1995; 1(1): 27-32.
41 Hietanen M, Kovala T, and Hamalainen AM. Human brain activity during exposure to
radiofrequency fields emitted by cellular phones. Scand J Work Environ Health, 2000; 26(2): 87-92.
42 Perentos N, Croft RJ, McKenzie RJ, et al. Comparison of the effects of continuous and pulsed mobile
phone like RF exposure on the human EEG. Australas Phys Eng Sci Med, 2007; 30(4): 274-280.
43 Röschke J and Mann K. No short-term effects of digital mobile radio telephone on the awake human
electroencephalogram. Bioelectromagnetics, 1997; 18(2): 172-176.
44 Kleinlogel H, Dierks T, Koenig T, et al. Effects of weak mobile phone-electromagnetic fields (GSM,
UMTS) on well-being and resting EEG. Bioelectromagnetics, 2008; 29(6): 479-487.
45 Croft RJ, Hamblin DL, Spong J, et al. The effect of mobile phone electromagnetic fields on the alpha
rhythm of human electroencephalogram. Bioelectromagnetics, 2007.
References 111
46 Arns M, Van LG, Sumich A, et al. Electroencephalographic, personality, and executive function
measures associated with frequent mobile phone use. Int J Neurosci, 2007; 117(9): 1341-1360.
47 Mann K and Röschke J. Effects of pulsed high-frequency electromagnetic fields on human sleep.
Neuropsychobiology, 1996; 33(1): 41-47.
48 Wagner P, Röschke J, Mann K, et al. Human sleep under the influence of pulsed radiofrequency
electromagnetic fields: a polysomnographic study using standardized conditions.
Bioelectromagnetics, 1998; 19(3): 199-202.
49 Wagner P, Röschke J, Mann K, et al. Human sleep EEG under the influence of pulsed radiofrequency
electromagnetic fields: Results from polysomnographies using submaximal high power flux
densities. Neuropsychobiology, 2000; 42(4): 207-212.
50 Fritzer G, Goder R, Friege L, et al. Effects of short- and long-term pulsed radiofrequency
electromagnetic fields on night sleep and cognitive functions in healthy subjects.
Bioelectromagnetics, 2007; 28(4): 316-325.
51 Huber R, Schuderer J, Graf T, et al. Radio frequency electromagnetic field exposure in humans:
Estimation of SAR distribution in the brain, effects on sleep and heart rate. Bioelectromagnetics,
2003; 24(4): 262-276.
52 Hung CS, Anderson C, Horne JA, et al. Mobile phone 'talk-mode' signal delays EEG-determined
sleep onset. Neurosci Lett, 2007; 421(1): 82-86.
53 Loughran SP, Wood AW, Barton JM, et al. The effect of electromagnetic fields emitted by mobile
phones on human sleep. Neuroreport, 2005; 16(17): 1973-1976.
54 Regel SJ, Tinguely G, Schuderer J, et al. Pulsed radio-frequency electromagnetic fields: dose-
dependent effects on sleep, the sleep EEG and cognitive performance. J Sleep Res, 2007; 16(3): 253-
258.
55 Reite M, Higgs L, Lebet JP, et al. Sleep inducing effect of low energy emission therapy.
Bioelectromagnetics, 1994; 15(1): 67-75.
56 Krause CM, Sillanmaki L, Koivisto M, et al. Effects of electromagnetic field emitted by cellular
phones on the EEG during a memory task. Neuroreport, 2000; 11(4): 761-764.
57 Krause CM, Sillanmaki L, Koivisto M, et al. Effects of electromagnetic fields emitted by cellular
phones on the electroencephalogram during a visual working memory task. Int J Radiat Biol, 2000;
76(12): 1659-1667.
58 Krause CM, Haarala C, Sillanmaki L, et al. Effects of electromagnetic field emitted by cellular
phones on the EEG during an auditory memory task: a double blind replication study.
Bioelectromagnetics, 2004; 25(1): 33-40.
59 Krause CM, Pesonen M, Haarala BC, et al. Effects of pulsed and continuous wave 902 MHz mobile
phone exposure on brain oscillatory activity during cognitive processing. Bioelectromagnetics, 2007;
28(4): 296-308.
60 Ferreri F, Curcio G, Pasqualetti P, et al. Mobile phone emissions and human brain excitability. Ann
Neurol, 2006; 60(2): 188-196.
112 Electromagnetic Fields: Annual Update 2008
61 Krause CM, Björnberg CH, Pesonen M, et al. Mobile phone effects on children's event-related
oscillatory EEG during an auditory memory task. Int J Radiat Biol, 2006; 82(6): 443-450.
62 Hamblin DL, Croft RJ, Wood AW, et al. The sensitivity of human event-related potentials and
reaction time to mobile phone emitted electromagnetic fields. Bioelectromagnetics, 2006; 27(4): 265-
273.
63 Eulitz C, Ullsperger P, Freude G, et al. Mobile phones modulate response patterns of human brain
activity. Neuroreport, 1998; 9(14): 3229-3232.
64 Freude G, Ullsperger P, Eggert S, et al. Effects of microwaves emitted by cellular phones on human
slow brain potentials. Bioelectromagnetics, 1998; 19(6): 384-387.
65 Hamblin DL, Wood AW, Croft RJ, et al. Examining the effects of electromagnetic fields emitted by
GSM mobile phones on human event-related potentials and performance during an auditory task.
Clin Neurophysiol, 2004; 115(1): 171-178.
66 Hinrichs H and Heinze HJ. Effects of GSM electromagnetic field on the MEG during an encoding-
retrieval task. Neuroreport, 2004; 15(7): 1191-1194.
67 Jech R, Sonka K, Ruzicka E, et al. Electromagnetic field of mobile phones affects visual event related
potential in patients with narcolepsy. Bioelectromagnetics, 2001; 22: 519-528.
68 Maby E, Le Bouquin JR, Liegeois-Chauvel C, et al. Analysis of auditory evoked potential parameters
in the presence of radiofrequency fields using a support vector machines method. Med Biol Eng
Comput, 2004; 42(4): 562-568.
69 Maby E, Jeannes RB, and Faucon G. Scalp localization of human auditory cortical activity modified
by GSM electromagnetic fields. Int J Radiat Biol, 2006; 82(7): 465-472.
70 Urban P, Lukas E, and Roth Z. Does acute exposure to the electromagnetic field emitted by a mobile
phone influence visual evoked potentials? A pilot study. Cent Eur J Public Health, 1998; 6(4): 288-
290.
71 Bak M, Sliwinska-Kowalska M, Zmyslony M, et al. No effects of acute exposure to the
electromagnetic field emitted by mobile phones on brainstem auditory potentials in young volunteers.
Int J Occup Med Environ Health, 2003; 16(3): 201-208.
72 Oysu C, Topak M, Celik O, et al. Effects of the acute exposure to the electromagnetic field of mobile
phones on human auditory brainstem responses. Eur Arch Otorhinolaryngol, 2005; 262(10): 839-843.
73 Yuasa K, Arai N, Okabe S, et al. Effects of thirty minutes mobile phone use on the human sensory
cortex. Clin Neurophysiol, 2006; 117(4): 900-905.
74 Kleinlogel H, Dierks T, Koenig T, et al. Effects of weak mobile phone-Electromagnetic fields (GSM,
UMTS) on event related potentials and cognitive functions. Bioelectromagnetics, 2008; 29(6): 488-
497.
75 Arai N, Enomoto H, Okabe S, et al. Thirty minutes mobile phone use has no short-term adverse
effects on central auditory pathways. Clin Neurophysiol, 2003; 114(8): 1390-1394.
76 Bamiou DE, Ceranic B, Cox R, et al. Mobile telephone use effects on peripheral audiovestibular
function: a case-control study. Bioelectromagnetics, 2008; 29(2): 108-117.
References 113
77 Janssen T, Boege P, Mikusch-Buchberg J, et al. Investigation of potential effects of cellular phones
on human auditory function by means of distortion product otoacoustic emissions. J Acoust Soc Am,
2005; 117(3 Pt 1): 1241-1247.
78 Kerekhanjanarong V, Supiyaphun P, Naratricoon J, et al. The effect of mobile phone to audiologic
system. J Med Assoc Thai, 2005; 88 Suppl 4: S231-S234.
79 Monnery PM, Srouji EI, and Bartlett J. Is cochlear outer hair cell function affected by mobile
telephone radiation? Clin Otolaryngol Allied Sci, 2004; 29(6): 747-749.
80 Oktay MF and Dasdag S. Effects of intensive and moderate cellular phone use on hearing function.
Electromagn Biol Med, 2006; 25(1): 13-21.
81 Ozturan O, Erdem T, Miman MC, et al. Effects of the electromagnetic field of mobile telephones on
hearing. Acta Otolaryngol, 2002; 122(3): 289-293.
82 Paglialonga A, Tognola G, Parazzini M, et al. Effects of mobile phone exposure on time frequency
fine structure of transiently evoked otoacoustic emissions. J Acoust Soc Am, 2007; 122(4): 2174-
2182.
83 Parazzini M, Bell S, Thuróczy G, et al. Influence on the mechanisms of generation of distortion
product otoacoustic emissions of mobile phone exposure. Hear Res, 2005; 208(1-2): 68-78.
84 Pau HW, Sievert U, Eggert S, et al. Can electromagnetic fields emitted by mobile phones stimulate
the vestibular organ? Otolaryngol Head Neck Surg, 2005; 132(1): 43-49.
85 Sievert U, Eggert S, and Pau HW. Can mobile phone emissions affect auditory functions of cochlea
or brain stem? Otolaryngol Head Neck Surg, 2005; 132(3): 451-455.
86 Uloziene I, Uloza V, Gradauskiene E, et al. Assessment of potential effects of the electromagnetic
fields of mobile phones on hearing. BMC Public Health, 2005; 5(1): 39.
87 Aalto S, Haarala C, Bruck A, et al. Mobile phone affects cerebral blood flow in humans. J Cereb
Blood Flow Metab, 2006; 26(7): 885-890.
88 Haarala C, Aalto S, Hautzel H, et al. Effects of a 902 MHz mobile phone on cerebral blood flow in
humans: a PET study. Neuroreport, 2003; 14(16): 2019-2023.
89 Huber R, Treyer V, Schuderer J, et al. Exposure to pulse-modulated radio frequency electromagnetic
fields affects regional cerebral blood flow. Eur J Neurosci, 2005; 21(4): 1000-1006.
90 Curcio G, Ferrara M, De Gennaro L, et al. Time-course of electromagnetic field effects on human
performance and tympanic temperature. Neuroreport, 2004; 15(1): 161-164.
91 Edelstyn N and Oldershaw A. The acute effects of exposure to the electromagnetic field emitted by
mobile phones on human attention. Neuroreport, 2002; 13(1): 119-121.
92 Eliyahu I, Luria R, Hareuveny R, et al. Effects of radiofrequency radiation emitted by cellular
telephones on the cognitive functions of humans. Bioelectromagnetics, 2006; 27(2): 119-126.
93 Keetley V, Wood AW, Spong J, et al. Neuropsychological sequelae of digital mobile phone exposure
in humans. Neuropsychologia, 2006; 44(10): 1843-1848.
94 Koivisto M, Revonsuo A, Krause C, et al. Effects of 902 MHz electromagnetic field emitted by
cellular telephones on response times in humans. Neuroreport, 2000; 11(2): 413-415.
114 Electromagnetic Fields: Annual Update 2008
95 Koivisto M, Krause CM, Revonsuo A, et al. The effects of electromagnetic field emitted by GSM
phones on working memory. Neuroreport, 2000; 11(8): 1641-1643.
96 Lass J, Tuulik V, Ferenets R, et al. Effects of 7 Hz-modulated 450 MHz electromagnetic radiation on
human performance in visual memory tasks. Int J Radiat Biol, 2002; 78(10): 937-944.
97 Maier R, Greter SE, and Maier N. Effects of pulsed electromagnetic fields on cognitive processes - a
pilot study on pulsed field interference with cognitive regeneration. Acta Neurol Scand, 2004;
110(1): 46-52.
98 Preece AW, Iwi G, Davies-Smith A, et al. Effect of a 915-MHz simulated mobile phone signal on
cognitive function in man. Int J Radiat Biol, 1999; 75(4): 447-456.
99 Smythe JW and Costall B. Mobile phone use facilitates memory in male, but not female, subjects.
Neuroreport, 2003; 14(2): 243-246.
100 Besset A, Espa F, Dauvilliers Y, et al. No effect on cognitive function from daily mobile phone use.
Bioelectromagnetics, 2005; 26(2): 102-108.
101 Cinel C, Boldini A, Russo R, et al. Effects of mobile phone electromagnetic fields on an auditory
order threshold task. Bioelectromagnetics, 2007; 28: 493-496.
102 Haarala C, Björnberg L, Ek M, et al. Effect of a 902 MHz electromagnetic field emitted by mobile
phones on human cognitive function: A replication study. Bioelectromagnetics, 2003; 24(4): 283-
288.
103 Haarala C, Ek M, Björnberg L, et al. 902 MHz mobile phone does not affect short term memory in
humans. Bioelectromagnetics, 2004; 25(6): 452-456.
104 Haarala C, Takio F, Rintee T, et al. Pulsed and continuous wave mobile phone exposure over left
versus right hemisphere: effects on human cognitive function. Bioelectromagnetics, 2007; 28(4):
289-295.
105 Russo R, Fox E, Cinel C, et al. Does acute exposure to mobile phones affect human attention?
Bioelectromagnetics, 2006; 27(3): 215-220.
106 Schmid G, Sauter C, Stepansky R, et al. No influence on selected parameters of human visual
perception of 1970 MHz UMTS-like exposure. Bioelectromagnetics, 2005; 26(4): 243-250.
107 Terao Y, Okano T, Furubayashi T, et al. Effects of thirty-minute mobile phone use on visuo-motor
reaction time. Clin Neurophysiol, 2006; 117(11): 2504-2511.
108 Curcio G, Valentini E, Moroni F, et al. Psychomotor performance is not influenced by brief repeated
exposures to mobile phones. Bioelectromagnetics, 2008; 29(3): 237-241.
109 Unterlechner M, Sauter C, Schmid G, et al. No effect of an UMTS mobile phone-like electromagnetic
field of 1.97 GHz on human attention and reaction time. Bioelectromagnetics, 2008; 29(2): 145-153.
110 Riddervold IS, Pedersen GF, Andersen NT, et al. Cognitive function and symptoms in adults and
adolescents in relation to rf radiation from UMTS base stations. Bioelectromagnetics, 2008; 29(4):
257-267.
111 Haarala C, Bergman M, Laine M, et al. Electromagnetic field emitted by 902 MHz mobile phones
shows no effects on children's cognitive function. Bioelectromagnetics, 2005; Suppl 7: S144-S150.
References 115
112 Lee TM, Ho SM, Tsang LY, et al. Effect on human attention of exposure to the electromagnetic field
emitted by mobile phones. Neuroreport, 2001; 12(4): 729-731.
113 Lee TM, Lam PK, Yee LT, et al. The effect of the duration of exposure to the electromagnetic field
emitted by mobile phones on human attention. Neuroreport, 2003; 14(10): 1361-1364.
114 Preece AW, Goodfellow S, Wright MG, et al. Effect of 902 MHz mobile phone transmission on
cognitive function in children. Bioelectromagnetics, 2005; Suppl 7: S138-S143.
115 Health Council of the Netherlands: Electromagnetic Fields Committee. TNO-study on the effects of
GSM and UMTS signals on well-being and cognition. The Hague: Health Council of the
Netherlands, 2004; publication nr 2004/13E.
116 Regel SJ, Negovetic S, Röösli M, et al. UMTS base station-like exposure, well-being, and cognitive
performance. Environ Health Perspect, 2006; 114(8): 1270-1275.
117 Wilén J, Johansson A, Kalezic N, et al. Psychophysiological tests and provocation of subjects with
mobile phone related symptoms. Bioelectromagnetics, 2006; 27(3): 204-214.
118 Zwamborn APM, Vossen SHJA, van Leersum BJAM, et al. Effects of global communication system
radio-frequency fields on well being and cognitive functions of human subjects with and without
subjective complaints. The Hague: TNO Physics and Electronics Laboratory, 2003; FEL-03-C148.
119 WHO International EMF Project. 2006 WHO Research Agenda for Radio Frequency Fields. Internet:
http://www.who.int/peh-emf/research/rf_research_agenda_2006.pdf. Accessed 6-2008.
120 Health Council of the Netherlands: Electromagnetic Fields Committee. Proposals for research into
health effects of electromagnetic fields (0 Hz - 300 GHz). The Hague: Health Council of the
Netherlands, 2006; publication nr 2006/11E.
121 Eriksen HR and Ursin H. Sensitization and subjective health complaints. Scand J Psychol, 2002;
43(2): 189-196.
122 Escobar JI, Hoyos-Nervi C, and Gara M. Medically unexplained physical symptoms in medical
practice: a psychiatric perspective. Environ Health Perspect, 2002; 110 Suppl 4: 631-636.
123 Reid S, Wessely S, Crayford T, et al. Frequent attenders with medically unexplained symptoms:
service use and costs in secondary care. Br J Psychiatry, 2002; 180: 248-253.
124 Statistics Netherlands. Health and care in numbers 2008 (in Dutch). The Hague: Statistics
Netherlands, 2008.
125 Mayou R and Farmer A. ABC of psychological medicine: Functional somatic symptoms and
syndromes. BMJ, 2002; 325(7358): 265-268.
126 Salkovskis PM. The cognitive approach to anxiety: threat beliefs, safety-seeking behavior, and the
special case of health anxiety and obsessions. In: Frontiers of cognitive therapy, Salkovskis PM, Eds.
New York: The Guilford Press, 1996.
127 Havenaar JM, de Wilde EJ, van den Bout J, et al. Perception of risk and subjective health among
victims of the Chernobyl disaster. Soc Sci Med, 2003; 56(3): 569-572.
128 Eriksson NM and Stenberg BG. Baseline prevalence of symptoms related to indoor environment.
Scand J Public Health, 2006; 34(4): 387-396.
116 Electromagnetic Fields: Annual Update 2008
129 Schröttner J and Leitgeb N. Sensitivity to electricity--temporal changes in Austria. BMC Public
Health, 2008; 8: 310.
130 Hillert L, Berglind N, Arnetz BB, et al. Prevalence of self-reported hypersensitivity to electric or
magnetic fields in a population-based questionnaire survey. Scand J Work Environ Health, 2002;
28(1): 33-41.
131 Levallois P, Neutra R, Lee G, et al. Study of self-reported hypersensitivity to electromagnetic fields in
California. Environ Health Perspect, 2002; 110 Suppl 4: 619-623.
132 Röösli M, Moser M, Baldinini Y, et al. Symptoms of ill health ascribed to electromagnetic field
exposure--a questionnaire survey. Int J Hyg Environ Health, 2004; 207(2): 141-150.
133 Santini R, Seigne M, and Bonhomme-Faivre L. [Danger of cellular telephones and their relay
stations]. Pathol Biol (Paris), 2000; 48(6): 525-528.
134 Santini R, Santini P, Danze JM, et al. [Investigation on the health of people living near mobile
telephone relay stations: I/Incidence according to distance and sex]. Pathol Biol (Paris), 2002; 50(6):
369-373.
135 Santini R, Santini P, Danze JM, et al. [Symptoms experienced by people in vicinity of base stations:
II/ Incidences of age, duration of exposure, location of subjects in relation to the antennas and other
electromagnetic factors]. Pathol Biol (Paris), 2003; 51(7): 412-415.
136 Santini R, Santini P, Le Ruz P, et al. Survey of people living in the vicinity of cellular phone base
stations. Electromagnetic Biology and Medicine, 2003; 22: 41-49.
137 Santini R, Seigne M, Bonhomme-Faivre L, et al. Symptomes rapportés par des utilisateurs de
telephones mobiles cellulaires. Pathol Biol (Paris), 2001; 49(3): 222-226.
138 Navarro E, Segura J, Portolés M, et al. The Microwave Syndrome: A preliminary study in Spain.
Electromagnetic Biology and Medicine, 2003; 22(2): 161-169.
139 Hocking B. Preliminary report: symptoms associated with mobile phone use. Occup Med (Oxf),
1998; 48(6): 357-360.
140 Altpeter ES, Krebs T, Pfluger DH, et al. Study on the health effects of the shortwave transmitter
station of Schwarzenburg, Berne, Switzerland. Bern: Bundesamt fur Energiewirtschaft, 1995; BEW
Publication Series Study No. 55.
141 Health Council of the Netherlands: Electromagnetic Fields Committee. GSM base stations. The
Hague: Health Council of the Netherlands, 2000; publication nr 2000/16E.
142 Altpeter ES, Röösli M, Battaglia M, et al. Effect of short-wave (6-22 MHz) magnetic fields on sleep
quality and melatonin cycle in humans: the Schwarzenburg shut-down study. Bioelectromagnetics,
2006; 27(2): 142-150.
143 Chia SE, Chia HP, and Tan JS. Prevalence of headache among handheld cellular telephone users in
Singapore: a community study. Environ Health Perspect, 2000; 108(1): 1059-1062.
144 Chia SE, Chia HP, and Tan JS. Health hazards of mobile phones. Prevalence of headache is increased
among users in Singapore. BMJ, 2000; 321(7269): 1155-1156.
References 117
145 Mortazavi SM, Ahmadi J, and Shariati M. Prevalence of subjective poor health symptoms associated
with exposure to electromagnetic fields among university students. Bioelectromagnetics, 2007;
28(4): 326-330.
146 Söderqvist F, Carlberg M, and Hardell L. Use of wireless telephones and self-reported health
symptoms: a population-based study among Swedish adolescents aged 15-19 years. Environ Health,
2008; 7: 18.
147 Thomas S, Kuhnlein A, Heinrich S, et al. Personal exposure to mobile phone frequencies and well-
being in adults: a cross-sectional study based on dosimetry. Bioelectromagnetics, 2008; 29(6): 463-
470.
148 Berg-Beckhoff G, Blettner M, Kowall B, et al. Mobile phone base stations and adverse health effects:
phase 2 of a cross-sectional study with measured radio frequency electromagnetic fields. Occup
Environ Med, 2009; 66(2): 124-130.
149 Kromhout H and Loomis DP. The need for exposure grouping strategies in studies of magnetic fields
and childhood leukemia. Epidemiology, 1997; 8(2): 218-219.
150 Loomis D and Kromhout H. Exposure variability: concepts and applications in occupational
epidemiology. Am J Ind Med, 2004; 45(1): 113-122.
151 Hietanen M, Hamalainen AM, and Husman T. Hypersensitivity symptoms associated with exposure
to cellular telephones: no causal link. Bioelectromagnetics, 2002; 23(4): 264-270.
152 Koivisto M, Haarala C, Krause CM, et al. GSM phone signal does not produce subjective symptoms.
Bioelectromagnetics, 2001; 22(3): 212-215.
153 Lonne-Rahm S, Andersson B, Melin L, et al. Provocation with stress and electricity of patients with
"sensitivity to electricity". J Occup Environ Med, 2000; 42(5): 512-516.
154 Oftedal G, Straume A, Johnsson A, et al. Mobile phone headache: a double blind, sham-controlled
provocation study. Cephalalgia, 2007; 27(5): 447-455.
155 Rubin GJ, Hahn G, Everitt BS, et al. Are some people sensitive to mobile phone signals? Within
participants double blind randomised provocation study. BMJ, 2006; 332(7546): 886-891.
156 Hillert L, Åkersted T, Lowden A, et al. The effects of 884 MHz GSM wireless communication
signals on headache and other symptoms: an experimental provocation study. Bioelectromagnetics,
2008; 29(3): 185-196.
157 Health Council of the Netherlands: Radiofrequency Radiation Committee. Radiofrequency
electromagnetic fields (300 Hz - 300 GHz). Rijswijk: Health Council of the Netherlands, 1997;
publication nr 1997/01.
158 Nieto-Hernandez R, Rubin GJ, Cleare AJ, et al. Can evidence change belief? Reported mobile phone
sensitivity following individual feedback of an inability to discriminate active from sham signals. J
Psychosom Res, 2008; 65(5): 453-460.
159 Mueller CH, Krueger H, and Schierz C. Project NEMESIS: perception of a 50 Hz electric and
magnetic field at low intensities (laboratory experiment). Bioelectromagnetics, 2002; 23(1): 26-36.
160 Leitgeb N and Schröttner J. Electrosensibility and electromagnetic hypersensitivity.
Bioelectromagnetics, 2003; 24(6): 387-394.
118 Electromagnetic Fields: Annual Update 2008
161 Röösli M. Radiofrequency electromagnetic field exposure and non-specific symptoms of ill health: a
systematic review. Environ Res, 2008; 107(2): 277-287.
162 Rubin GJ, Munshi JD, and Wessely S. Electromagnetic hypersensitivity: a systematic review of
provocation studies. Psychosom Med, 2005; 67(2): 224-232.
163 Health Council of the Netherlands. Chronic fatigue syndrome. The Hague: Health Council of the
Netherlands, 2004; publication nr 2005/02E.
164 Leitgeb N, Schröttner J, Cech R, et al. EMF-protection sleep study near mobile phone base-stations.
Somnologie, 2008; 12: 234-243.
References 119
120 Electromagnetic Fields: Annual Update 2008
A The committee
Annex
121
122 Electromagnetic Fields: Annual Update 2008
Annex A
The committee
The membership of the Electromagnetic Fields Committee at the time of the pro-
duction of this Annual Update was as follows:
· Dr. G.C. van Rhoon, chairman
physicist, Erasmus University Medical Centre, Rotterdam
· Dr. L.M. van Aernsbergen, adviser
physicist, Ministry of Housing, Spatial Planning and the Environment, The
Hague
· Prof. G. Brussaard
professor of Radio Communication (Emeritus), Eindhoven University of
Technology
· Dr. G. Kelfkens, adviser
physicist, National Institute of Public Health and the Environment, Bilthoven
· Prof. H. Kromhout
professor of Occupational Hygiene and Exposure Assessment, Institute for
Risk Assessment Sciences, University of Utrecht
· Prof. F.E. van Leeuwen
professor of Cancer Epidemiology, Free University of Amsterdam,
epidemiologist, Netherlands Cancer Institute, Amsterdam
· Dr. H.K. Leonhard, adviser
physicist, Ministry of Economic Affairs, Groningen
The committee 123
· Prof. W.J. Wadman
professor of Neurobiology, University of Amsterdam
· D.H.J. van de Weerdt, physician
toxicologist and specialist in environmental medicine, Central Gelderland
Municipal Health Service (GGD), Arnhem
· Prof. A.P.M. Zwamborn
professor of Electromagnetic Effects; Eindhoven University of Technology /
physicist, TNO (Organisation for Applied Scientific Research), The Hague
· Dr. E. van Rongen, secretary
radiobiologist, Health Council, The Hague
The Health Council and interests
Members of Health Council Committees which also include the members of
the Advisory Council on Health Research (RGO) since 1 February 2008 are
appointed in a personal capacity because of their special expertise in the matters
to be addressed. Nonetheless, it is precisely because of this expertise that they
may also have interests. This in itself does not necessarily present an obstacle for
membership of a Health Council Committee. Transparency regarding possible
conflicts of interest is nonetheless important, both for the President and members
of a Committee and for the President of the Health Council. On being invited to
join a Committee, members are asked to submit a form detailing the functions
they hold and any other material and immaterial interests which could be rele-
vant for the Committee's work. It is the responsibility of the President of the
Health Council to assess whether the interests indicated constitute grounds for
non-appointment. An advisorship will then sometimes make it possible to exploit
the expertise of the specialist involved. During the establishment meeting the
declarations issued are discussed, so that all members of the Committee are
aware of each other's possible interests.
124 Electromagnetic Fields: Annual Update 2008