| | | |
|RAAD VAN | |NL | |DE EUROPESE UNIE | | |8980/05 (Presse 117)
(OR. fr)
PERSMEDEDELING
Betreft:
PERSMEDEDELING
2663e zitting van de Raad
Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
Luxemburg, 2-3 juni 2005
Voorzitter De heer François BILTGEN,
Minister van Arbeid en Werkgelegenheid, minister van Cultuur, Hoger Onderwijs en Onderzoek, minister van Eredienst
Mevrouw Marie-José JACOBS
Minister van Gezinszaken en Integratie, minister van Gelijke Kansen
De heer Mars DI BARTOLOMEO,
Minister van Volksgezondheid en Sociale Zekerheid
van Luxemburg
|Voornaamste resultaten van de Raadszitting | |De Raad heeft met eenparigheid van stemmen een politiek akkoord bereikt | |over een ontwerp-verordening inzake voedings- en gezondheidsclaims die | |kunnen voorkomen in de etikettering, de presentatie en de reclame voor | |levensmiddelen. | |De Raad heeft met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een politiek | |akkoord bereikt over een ontwerp-verordening betreffende de toevoeging van | |vitaminen, mineralen en andere stoffen aan levensmiddelen. | |De Raad heeft een politiek akkoord bereikt over een ontwerp-richtlijn die | |uitvoering moet geven aan een overeenkomst tussen de sociale partners | |inzake bepaalde aspecten van de arbeidstijd van werknemers die | |grensoverschrijdende diensten in de spoorwegsector verrichten. | |De Raad heeft een politiek akkoord bereikt over de ontwerp-verordeningen | |tot wijziging van de verordeningen waarbij een Europees Agentschap voor de | |veiligheid en de gezondheid op het werk respectievelijk een Europese | |Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden zijn | |opgericht. | |De Raad heeft een algemene oriëntatie bereikt over een ontwerp-besluit | |betreffende richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten | |(2005-2008). |INHOUD1
DEELNEMERS 5
BESPROKEN PUNTEN
WERKGELEGENHEID EN SOCIAAL BELEID 8
- Werkgelegenheidsrichtsnoeren 2005-2008 8
- Spoorwegwerknemers - overeenkomst tussen de sociale partners 10
- Agentschap van Bilbao en Stichting van Dublin 11
- Arbeidstijd 13
- Economische migratie 15
- Europees Genderinstituut 17
- Actieprogramma van Peking - Conclusies van de Raad 18
GEZONDHEID 22
- Geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik 22
- Voedingsclaims 24
- Aan levensmiddelen toegevoegde vitaminen, mineralen en andere stoffen 25
- Actieprogramma op het gebied van gezondheid en consumentenbescherming 26
- Zwaarlijvigheid, voeding en lichaamsbeweging - Conclusies van de Raad 28
- HIV/AIDS - Conclusies van de Raad 32
- Geestelijke gezondheid - Conclusies van de Raad 37
Diversen 41
ANDERE GOEDGEKEURDE PUNTEN
Geen
DEELNEMERS
De regeringen van de lidstaten en de Europese Commissie waren als volgt vertegenwoordigd:
België:
de heer Rudy DEMOTTE minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid
Tsjechië:
de heer Zden?k ?KROMACH vice- minister-president en minister van Arbeid en Sociale Zaken de heer Petr SLÁMA vice-minister van Volksgezondheid, belast met Ziektekostenverzekering
Denemarken:
de heer Lars Løkke RASMUSSEN Minister van Binnenlandse Zaken en Volksgezondheid de heer Lars BARFOED Minister van Gezins- en Consumentenzaken de heer Claus Hjort FREDERIKSEN minister van Werkgelegenheid
Duitsland:
mevrouw Renate KÜNAST minister van Consumentenbescherming, Voedselvoorziening en Landbouw de heer Gert ANDRES parlementair staatssecretaris van Economische Zaken en Arbeid de heer Klaus Theo SCHRÖDER staatssecretaris, ministerie van Volksgezondheid en Sociale Zekerheid
Estland:
de heer Jaak AAB minister van Sociale Zaken
Griekenland:
de heer Panos PANAGIOTOPOULOS minister van Werkgelegenheid en Sociale Zekerheid
Spanje:
mevrouw Elena SALGADO MÉNDEZ minister van Volksgezondheid en Consumentenzaken
Frankrijk:
de heer Christian MASSET plaatsvervangend permanent vertegenwoordiger
Ierland:
mevrouw Mary HARNEY vice-eerste minister (Tánaiste) en minister van Volksgezondheid en Kinderzaken de heer Tony KILLEEN onderminister, ministerie van Ondernemingen, Handel en Werkgelegenheid (belast met Arbeidsvraagstukken, waaronder Opleiding)
Italië:
de heer Roberto MARONI minister van Arbeid en Sociale Zaken
de heer Francesco STORACE minister van Volksgezondheid
Cyprus:
de heer Christos TALIADOROS minister van Arbeid en Sociale Zekerheid De heer Andreas GAVRIELIDES Minister van Volksgezondheid
Letland:
de heer Gundars BËRZI?? Minister van Volksgezondheid mevrouw Dagnija STA?E minister van Sociale Zaken
Litouwen:
de heer ?ilvinas PADAIGA Minister van Volksgezondheid mevrouw Vilija BLINKEVI?I?T? minister van Sociale Zekerheid en Arbeid
Luxemburg:
de heer François BILTGEN minister van Arbeid en Werkgelegenheid, minister van Cultuur, Hoger Onderwijs en Onderzoek, minister van Eredienst mevrouw Marie-Josée JACOBS minister van Gezinszaken en Integratie, minister van Gelijke Kansen
de heer Mars DI BARTOLOMEO minister van Volksgezondheid en van Sociale Zekerheid
Hongarije:
de heer Gábor CSIZMÁR minister van Werkgelegenheid en Arbeid
de heer Jen? RÁCZ minister van Volksgezondheid
Malta:
de heer Louis GALEA minister van Onderwijs, Jeugdzaken en Werkgelegenheid de heer Louis DEGUARA minister van Volksgezondheid, Ouderen en Gemeenschapszorg
Nederland:
de heer HOOGERVORST, Johannes Franciscus minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de heer Henk van HOOF staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Oostenrijk:
de heer Martin BARTENSTEIN minister van Economische Zaken en Arbeid
mevrouw Maria RAUCH-KALLAT minister van Volksgezondheid en Vrouwenzaken
Polen:
de heer Pawel SZTWIERTNIA onderstaatssecretaris, ministerie van Volksgezondheid M. Rafa? BANIAK onderstaatssecretaris, ministerie van Sociaal Beleid mevrouw Magdalene SRODA minister van Gelijke Kansen (vrouwen-mannen)
Portugal:
de heer António CORREIA DE CAMPOS Minister van Volksgezondheid de heer Fernando MEDINA staatssecretaris van Werkgelegenheid en Beroepsopleiding
Slovenië:
de heer Janez DROBNI? minister van Arbeid, Gezinszaken en Sociale Zaken de heer Andrej BRU?AN Minister van Volksgezondheid
Slowakije:
de heer ?udovít KANÍK minister van Arbeid, Sociale Zaken en Gezinszaken de heer Peter OTTINGER staatssecretaris, ministerie van Volksgezondheid
Finland:
mevrouw Tarja FILATOV minister van Arbeid mevrouw Liisa HYSSÄLÄ Minister van Volksgezondheid en Sociale Voorzieningen
Zweden:
de heer Hans KARLSSON minister, ministerie van Industrie, Werkgelegenheid en Verkeer, belast met Arbeidsvraagstukken de heer Morgan JOHANSSON minister, ministerie van Sociale Zaken, belast met Volksgezondheid en Sociale Voorzieningen mevrouw Ann-Christin NYKVIST minister van Landbouw, belast met Consumentenbeleid
Verenigd Koninkrijk:
de heer Alan JOHNSON minister van Arbeid en Pensioenen mevrouw Rosie WINTERTON onderminister, ministerie van Volksgezondheid
Commissie:
de heer Vladimír ?PIDLA lid de heer Markos KYPRIANOU lid
De regeringen van de toetredende staten waren als volgt vertegenwoordigd:
Bulgarije:
mevrouw Ivanka CHRISTOVA vice- minister van Arbeid en Sociale Zaken
Roemenië:
de heer Gheorghe BARBU minister van Arbeid, Sociale Solidariteit en Gezinszaken de heer Mircea CINTEZA Minister van Volksgezondheid
BESPROKEN PUNTEN
WERKGELEGENHEID EN SOCIAAL BELEID
Werkgelegenheidsrichtsnoeren 2005-2008
De Raad heeft een algemene oriëntatie bereikt over een ontwerp-besluit betreffende richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (2005-2008).
De richtsnoeren waarover een algemene oriëntatie tot stand is gekomen, zijn de volgende:
Bij de uitvoering van het werkgelegenheidsbeleid streven naar volledige werkgelegenheid, betere arbeidskwaliteit en -productiviteit en een hechtere sociale en territoriale samenhang;
Levensloopbeleid bevorderen;
Arbeidsmarkt toegankelijker, werken aantrekkelijker en arbeid lonend maken voor werkzoekenden, inclusief mensen met een achterstandspositie en inactieven;
Vraag en aanbod op de arbeidsmarkt beter op elkaar afstemmen;
Met gepaste aandacht voor de rol van de sociale partners, flexibiliteit gecombineerd met werkzekerheid bevorderen en segmentering van de arbeidsmarkt verminderen;
Zorgen voor arbeidskostenontwikkelingen en regelingen voor loonvaststelling die bevorderlijk zijn voor de werkgelegenheid;
Investeringen in menselijk kapitaal opvoeren en verbeteren;
Onderwijs- en opleidingsstelsels aanpassen aan nieuwe vaardigheidsvereisten.
Met deze richtsnoeren worden de drie prioriteiten nagestreefd die richting moeten geven aan het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten:
de noodzaak om meer mensen op de arbeidsmarkt te krijgen en te houden, het arbeidsaanbod te vergroten en de stelsels voor sociale bescherming te moderniseren;
de noodzaak om het aanpassingsvermogen van werknemers en ondernemingen te vergroten;
de noodzaak om investeringen in menselijk kapitaal te verhogen door middel van beter onderwijs en betere vaardigheden.
Als gevolg van de tijdens de voorjaarsbijeenkomst 2005 van de Europese Raad geformuleerde beleidslijnen is het voorstel voor een besluit betreffende richtsnoeren voor de werkgelegenheid één van de elementen van het ontwerp voor geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid. De resultaten van de werkzaamheden van de Raad zullen bijgevolg ter goedkeuring aan de bijeenkomst van de Europese Raad in juni worden toegezonden. De geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid zullen dienen als basis voor de nationale hervormingsprogramma's die de lidstaten in de herfst 2005 moeten indienen.
Het Comité voor de werkgelegenheid en het Comité sociale bescherming hebben op 13 mei 2005 gezamenlijk advies uitgebracht (8986/05). Het Europees Parlement heeft op 26 mei 2005 advies uitgebracht. Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 31 mei advies uitgebracht. Het Comité van de Regio's heeft nog geen advies uitgebracht.
Voorgestelde rechtsgrondslag: artikel 128, lid 2, van het Verdrag - verplichte raadpleging van het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en het Comité voor de werkgelegenheid.
Spoorwegwerknemers - overeenkomst tussen de sociale partners
De Raad heeft een politiek akkoord bereikt over een ontwerp-richtlijn die uitvoering moet geven aan een in januari 2004 gesloten overeenkomst tussen de sociale partners (de Gemeenschap van Europese Spoorwegen en de Europese Federatie van Vervoerswerknemers) inzake bepaalde aspecten van de arbeidstijd van werknemers die grensoverschrijdende diensten in de spoorwegsector verrichten .
De richtlijn zal formeel worden aangenomen tijdens een komende zitting van de Raad. Oostenrijk, Slowakije en het Verenigd Koninkrijk hebben aangekondigd zich bij de formele aanneming van dit besluit te zullen onthouden.
In het licht van een aantal opmerkingen van de delegaties over de gevolgen van bepaalde aspecten van deze richtlijn, met name in de context van de liberalisering van de spoorwegsector, heeft de Commissie toegezegd om vóór de datum voor omzetting van de richtlijn bij de Raad verslag uit te brengen over de economische en sociale gevolgen van deze overeenkomst en om de nodige initiatieven te nemen in geval van een nieuwe overeenkomst tussen de sociale partners.
De overeenkomst bevat hoofdzakelijk bepalingen over de dagelijkse en wekelijkse rusttijd van de werknemers in deze sector, de pauzes, de rijtijd, de registratie van de arbeidsuren, alsook over de follow-up en de evaluatie.
Er zij aan herinnerd dat ten aanzien van het sociale beleid in artikel 139, lid 1, van het Verdrag wordt erkend dat de sociale partners op communautair niveau een dialoog kunnen aangaan die kan leiden tot contractuele betrekkingen, met inbegrip van overeenkomsten die op gezamenlijk verzoek van de ondertekenende partijen kunnen worden uitgevoerd door een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie. De Commissie heeft op 8 februari 2005 haar voorstel voor een richtlijn ingediend (6364/05) waaraan de tussen de sociale partners gesloten overeenkomst was gehecht.
Rechtsgrondslag: artikel 139, lid 2, van het Verdrag, raadpleging van het Europees Parlement is niet verplicht .
Agentschap van Bilbao en Stichting van Dublin
De Raad heeft een politiek akkoord bereikt over elk van de ontwerp- verordeningen tot wijziging van de verordeningen waarbij
een Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (9121/05) respectievelijk
een Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (9119/05)
is opgericht.
De ontwerp-verordeningen zijn er in hoofdzaak op gericht de werking van deze agentschappen doeltreffender te maken, met name in het kader van de uitbreiding van de EU.
Het Europees Parlement heeft op 28 april 2005 advies uitgebracht.
De verordeningen zullen formeel worden aangenomen tijdens een komende zitting van de Raad.
Rechtsgrond: artikel 308 - raadpleging van het Europees Parlement, besluit van de Raad met eenparigheid van stemmen.
Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (Bilbao)
De meeste van de door het Europees Parlement voorgestelde amendementen zijn door de Raad positief onthaald en in de tekst opgenomen.
De belangrijkste taken van het agentschap bestaan erin:
gegevens in de lidstaten te verzamelen en te verspreiden, teneinde de communautaire instanties, de lidstaten en de belanghebbende kringen te informeren;
de samenwerking en de uitwisseling van gegevens en ervaringen te bevorderen en te steunen;
met name aan de Commissie de gegevens te verstrekken die zij nodig heeft om wetgeving en maatregelen op het gebied van de veiligheid en de gezondheid op het werk voor te bereiden en te evalueren.
In het kader van zijn activiteiten besteedt het agentschap van Bilbao bijzondere aandacht aan het midden- en kleinbedrijf.
Het belangrijkste kenmerk van het agentschap is zijn informatienetwerk van nationale knooppunten. Via dit netwerk werkt het agentschap nauw samen met de bevoegde nationale instanties van de lidstaten en de onderzoekscentra die zijn aangewezen om de gegevens van en voor het agentschap te coördineren en door te geven.
Het agentschap beschikt over een tripartiete Raad van Bestuur die is samengesteld uit vertegenwoordigers van de nationale regeringen, werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties. De Commissie is eveneens in de Raad van Bestuur vertegenwoordigd.
Dit voorstel heeft tot doel de strategische rol van de Raad van Bestuur te versterken en tegelijkertijd meer administratieve taken toe te vertrouwen aan het reeds bestaande Presidium en de rol van het Presidium formeel vast te leggen.
Het Commissievoorstel dat ten doel heeft de oorspronkelijke verordening te wijzigen opdat de besluiten in de Raad van Bestuur met volstrekte meerderheid worden genomen, is door de Raad aangenomen met de volgende uitzonderingen: de besluiten in het kader van het jaarlijkse werkprogramma en de besluiten die budgettaire gevolgen hebben voor de nationale knooppunten vereisen ook de instemming van de meerderheid van de groep vertegenwoordigers van de regeringen.
Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Dublin)
De Europese Stichting heeft tot taak om, op basis van de praktische ervaring, studies over de verbetering van het levens- en arbeidsomstandigheden op middellange en lange termijn te ontwikkelen en uit te diepen, en de factoren die veranderingen kunnen bewerkstelligen op te sporen.
De stichting beschikt over een tripartiete Raad van Bestuur die is samengesteld uit vertegenwoordigers van de nationale regeringen, werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties. De Commissie is eveneens in de Raad van Bestuur vertegenwoordigd.
Dit voorstel heeft tot doel de strategische rol van de Raad van Bestuur te versterken en tegelijkertijd meer administratieve taken toe te vertrouwen aan het reeds bestaande Presidium en de rol van het Presidium formeel vast te leggen.
Er zijn bepalingen opgenomen om het statuut van de ambtenaren van de Gemeenschap ook toe te passen op het personeel van de stichting. De stichting had tot nu toe haar eigen statuut.
Arbeidstijd
De Raad heeft zich beraden op een gewijzigd voorstel voor een richtlijn (9554/05) dat tot doel heeft Richtlijn 2003/88/EG betreffende de organisatie van de arbeidstijd te wijzigen. Dit gewijzigde voorstel is op 31 mei 2005 door de Commissie ingediend in aansluiting op het advies dat het Europees Parlement op 11 mei 2005 in eerste lezing heeft uitgebracht.
Er zij aan herinnerd dat het Commissievoorstel erop gericht is de rechtszekerheid op het gebied van de reglementering van de arbeidstijd te verbeteren, in het bijzonder vanwege de jurisprudentie van het Hof van Justitie betreffende de periode tijdens wachtdiensten waarin van bepaalde beroepsgroepen, met name artsen, geen werkzaamheden worden verlangd .
De voornaamste wijzigingen die met het richtlijnvoorstel in Richtlijn 2003/88/EG worden aangebracht hebben betrekking hebben op:
de verlenging tot 12 maanden van de referentieperiode voor de berekening van de maximale wekelijkse arbeidstijd;
invoering van de definities van "wachttijd" en "inactieve gedeelte van de wachtdienst";
de toepassingsvoorwaarden van de mogelijkheid af te wijken van de bepalingen inzake de maximale wekelijkse arbeidstijd ("opt-out").
Na de bespreking door de Raad heeft het voorzitterschap de volgende mondelinge conclusies getrokken:
De meeste lidstaten hebben niet de tijd gehad om het op 31 mei door de Commissie ingediende gewijzigde voorstel grondig te behandelen. Derhalve konden vandaag geen definitieve conclusies worden getrokken.
Het belangrijkste punt van bespreking had betrekking op de "opt-out". Twee tegenovergestelde standpunten konden worden onderscheiden. Enerzijds zijn er lidstaten die keuzevrijheid wensen gezien de noodzaak van economische groei, en derhalve de "opt-out" vragen, anderzijds zijn er lidstaten die van oordeel zijn dat de uitbreiding tot 12 maanden van de referentieperiode voor de berekening van de wekelijkse arbeidstijd voldoende flexibiliteit biedt om een precieze termijn voor de "opt-out" te kunnen bepalen. Tussen deze twee standpunten waren er nog vele nuances. De delegaties hebben voorts te kennen gegeven dat zij een redelijk compromis willen vinden, ook gezien het feit dat er dringend een communautaire oplossing nodig is voor de manier waarop de inactieve perioden tijdens wachtdiensten moeten worden geregeld als gevolg van de arresten van het Hof van Justitie in de zaken SIMAP en JAEGER.
De voorzitter wees erop dat een aanvaardbare oplossing voor de Raad en het Parlement met name zou kunnen afhangen van de voortzetting van de gedachtewisseling over twee aspecten: enerzijds de problemen in de gezondheidszorg, anderzijds de problemen als gevolg van het feit dat in vele lidstaten de werknemers meer dan één arbeidsovereenkomst hebben.
De voorzitter nam er nota van dat de Commissie met deze twee aspecten rekening wil houden door in haar gewijzigde voorstel een termijn voor de "opt-out" vast te stellen, die evenwel verlengd zou kunnen worden. Verscheidene delegaties hadden echter twijfels bij het gebrek aan objectieve criteria voor een dergelijke verlenging en benadrukten dat een besluit moet worden genomen waarin rekening wordt gehouden met de belangen van de lidstaten. De voorzitter nam er voorts nota van dat de Commissie bereid is naar een compromis te zoeken.
Gezien het tijdgebrek en de politieke wil om de bespreking voort te zetten, heeft de Raad het COREPER opgedragen de besprekingen te vervolgen en de Raad hierover te informeren.
Rechtsgrondslag: artikel 137, lid 2, medebeslissingsprocedure met het Parlement en gekwalificeerde meerderheid van stemmen voor een besluit van de Raad.
Economische migratie
In het kader van de Europese werkgelegenheidsstrategie heeft de Raad een gedachtewisseling gehouden over het op 14 januari 2005 door de Commissie ingediende Groenboek over het beheer van de economische migratie: een EU- aanpak (5436/05), met name over de gevolgen voor de werking van de nationale arbeidsmarkten.
Het Groenboek bevat toelatingsprocedures voor de economische migratie van onderdanen van derde landen. In het document wordt een aantal opties voorgesteld met het oog op de geleidelijke uitvoering van een wetgevend communautair kader overeenkomstig een actieplan dat de Commissie dit jaar moet indienen. Dit actieplan volgt op de aanneming van het Haags programma, waarin de grondslag is gelegd voor vorderingen op het gebied van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht.
Deze bespreking had tot doel de Commissie een beeld te geven van de eerste indrukken van de delegaties over de in het Groenboek behandelde punten.
De bespreking ging in het bijzonder over de volgende drie thema's:
De communautaire maatregelen (bijvoorbeeld minimumnormen, versnelde toelatingsprocedures bij arbeidstekorten in deze of gene sector, verbetering van het EURES-systeem .) die kunnen worden overwogen met betrekking tot de toegang van onderdanen van derde landen tot de nationale arbeidsmarkten, rekening houdend met de behoefte aan flexibiliteit om recht te doen aan de verschillende nationale situaties.
De mogelijkheid van een sectorale aanpak voor de toelating van onderdanen van derde landen tot de nationale arbeidsmarkten, teneinde de toegang van bepaalde categorieën migranten naar gelang van de behoeften te vergemakkelijken.
De noodzaak om een betere afstemming tot stand te brengen tussen de procedures inzake immigratie en toegang tot de arbeidsmarkt, enerzijds, en de maatregelen voor de sociale integratie van onderdanen van derde landen in het gastland, anderzijds.
Tijdens de bespreking hebben de delegaties erkend dat voor het migratievraagstuk een optreden op communautair niveau is vereist, aangezien de toegang van onderdanen van derde landen tot het grondgebied van een lidstaat gevolgen heeft voor alle staten van de Europese Unie. Bij dit optreden moet echter het subsidiariteitsbeginsel ten volle worden geëerbiedigd door een gemeenschappelijk kader voor bepaalde aspecten vast te stellen, zonder evenwel afbreuk te doen aan de bevoegdheid van de lidstaten inzake het beheer van de migratiestromen.
In hun spreektijd zijn de delegaties nader ingegaan op vraagstukken zoals het vaststellen van de grenzen tussen aspecten die beter op communautair niveau worden geregeld (bijvoorbeeld gegevensbanken over de behoeften op de arbeidsmarkt) en aspecten die beter op nationaal niveau worden geregeld; de noodzaak van flexibele oplossingen die rekening moeten houden met de bijzondere kenmerken van de lidstaten (bijvoorbeeld een verschillende demografische evolutie in de verschillende lidstaten); de noodzaak om te waarborgen dat de betrekking die aan een onderdaan van een derde land zou worden voorgesteld, niet kan worden uitgeoefend door een onderdaan van een lidstaat, alsmede de noodzaak om het migratiebeleid af te stemmen op integratiemaatregelen voor migranten.
Een aantal delegaties heeft er overigens aan herinnerd dat het vrije verkeer van werknemers nog niet is voltooid in de Europese Unie.
De Commissie verklaarde bij de opstelling van het actieplan rekening te zullen houden met deze opmerkingen.
Europees Genderinstituut
In afwachting van het advies van het Europees Parlement is de Raad tot een algemene oriëntatie gekomen inzake een ontwerp-verordening tot oprichting van een Europees Genderinstituut.
De Commissie heeft haar voorstel ingediend overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van 17 en 18 juni 2004 (punt 43) .
Doel van het Commissievoorstel (7244/05) is de oprichting van een instituut dat technische ondersteuning biedt aan de communautaire instellingen en de lidstaten, met name wat betreft het verzamelen, analyseren en verspreiden van vergelijkbare gegevens en statistieken, alsmede het ontwikkelen van methodologische hulpmiddelen die bijdragen tot de integratie van het genderbeleid.
De doelstelling van het Instituut is bij te dragen tot de bevordering en versterking van gendergelijkheid, de communautaire instellingen te helpen elke discriminatie op grond van geslacht te bestrijden en een grotere bewustwording van dit thema onder de burgers van de Unie te bewerkstelligen.
Het besluit over de zetel van dit instituut zal op intergouvernementeel niveau worden genomen. De delegaties die hiervoor belangstelling tonen, hebben hun kandidatuur ingediend.
Rechtsgrondslag: artikel 13, lid 2, en artikel 141, lid 3, van het Verdrag
- medebeslissingsprocedure met het Europees Parlement en gekwalificeerde meerderheid van stemmen voor een besluit van de Raad.
Actieprogramma van Peking - Conclusies van de Raad
De Raad heeft de volgende conclusies aangenomen:
"DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Erkennend dat:
gendergelijkheid een fundamenteel, in het EG-Verdrag verankerd beginsel van de Europese Unie en een van de doelstellingen en taken van de Gemeenschap is, en dat het integreren van gelijkheid tussen mannen en vrouwen in alle communautaire activiteiten een specifieke opdracht voor de Gemeenschap vormt;
Andermaal bevestigend dat:
het onverkorte genot van alle mensenrechten door vrouwen en meisjes een onvervreemdbaar, integraal en ondeelbaar onderdeel van de universele mensenrechten vormt, en van wezenlijk belang is voor de verbetering van de positie van vrouwen en meisjes, en voor de bevordering van vrede en ontwikkeling;
Overwegende hetgeen volgt:
1. Naar aanleiding van de vierde Wereldvrouwenconferentie van de Verenigde Naties in 1995 in Peking heeft de Europese Raad van Madrid (15-16 december 1995) verzocht om een jaarlijkse evaluatie van de uitvoering in de lidstaten van het Actieprogramma van Peking.
2. Sinds 1999 hebben de op elkaar volgende voorzitterschappen een reeks kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren ontwikkeld op een aantal van de 12 kritische aandachtsgebieden van het Actieprogramma van Peking, namelijk: 1999 - Vrouwen in de politieke besluitvorming; 2000 - Vrouwen in de economie (het combineren van beroeps- en gezinsleven); 2001 - Vrouwen in de economie (inzake gelijke beloning); 2002 - Geweld tegen vrouwen; 2003 - Vrouwen en mannen in de economische besluitvorming; 2004 - Seksuele intimidatie op de werkplek. Elk jaar heeft de Raad conclusies over deze indicatoren aangenomen.
3. In het verslag van het Luxemburgse voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie, dat is gepresenteerd tijdens de op 2 en 3 februari 2005 te Luxemburg gehouden Europese Conferentie over de uitvoering van het Actieprogramma van Peking en de resultatendocumenten van de 23e bijzondere zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (Peking + 5) is een analyse gemaakt van de geboekte vooruitgang in de Europese Unie en van de nationale mechanismen, methoden en hulpmiddelen, en zijn de hinderpalen voor een volledige verwezenlijking van gendergelijkheid, alsmede de belangrijkste overblijvende uitdagingen, vastgesteld.
4. De resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2005 over "de follow-up van de vierde wereldvrouwenconferentie - Het Actieplatform van Peking (Peking +10)" en het op 9 februari 2005 uitgebrachte advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité inzake "Peking +10": evaluatie van de vooruitgang op het gebied van de gelijkheid van mannen en vrouwen in Europa en in ontwikkelingslanden".
5. De gezamenlijke verklaring die de EU-ministers verantwoordelijk voor het gendergelijkheidbeleid op 4 februari 2005 hebben aangenomen als basis voor toekomstige Europese strategieën.
6. De politieke verklaring, aangenomen op 4 maart 2005 tijdens de 49e zitting van de Commissie inzake de positie van de vrouw, over de uitvoering van het Actieprogramma van Peking en de resultatendocumenten van de 23e bijzondere zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in 2000, waarin de Verklaring en het Actieprogramma van Peking worden bevestigd.
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
1. ERKENT de conclusies van het verslag van het Luxemburgse voorzitterschap over "Vooruitgang in de Europese Unie" in aansluiting op het Actieprogramma van Peking en de resultaten van de op 2 en 3 februari 2005 te Luxemburg gehouden conferentie van het voorzitterschap betreffende de toetsing van de uitvoering van het Actieprogramma van Peking;
2. VERWELKOMT de verklaring die de ministers van de EU-lidstaten verantwoordelijk voor het gendergelijkheidbeleid op 4 februari 2005 te Luxemburg hebben aangenomen als onderdeel van de toetsing van de uitvoering van het Actieprogramma van Peking (Peking +10), en de resultatendocumenten van de 23e bijzondere zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 2000;
3. IS INGENOMEN met de politieke verklaring die de lidstaten van de VN op 4 maart 2005 hebben aangenomen tijdens de 49e zitting van de Commissie inzake de positie van de vrouw te New York;
4. BEVESTIGT zijn krachtige steun en inzet voor de volledige uitvoering van de doelstellingen en toezeggingen van de verklaring en het actieprogramma van de vierde Wereldvrouwenconferentie, de politieke verklaring "Peking +5" en het resultatendocument van de 23e bijzondere zitting van de Algemene Zitting van de Verenigde Naties;
5. BEVESTIGT de inzet voor de bevordering van gendergelijkheid en empowerment van vrouwen, onder andere door samenwerking en partnerschap op ontwikkelingsgebied, en erkent dat gendergelijkheid en empowerment van vrouwen van essentieel belang zijn voor het verwezenlijken van duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding;
6. BENADRUKT de noodzaak van concrete maatregelen, zowel ter uitvoering van gendermainstreaming als ter ondersteuning van specifieke acties om gendergelijkheid tot stand te brengen;
7. SPOORT de lidstaten en de Commissie ertoe AAN om als een prioriteit voor de toekomst methoden en hulpmiddelen voor gendermainstreaming te ontwikkelen, zoals genderbewust budgetteren, genderaudit en gendereffectbeoordeling, alsmede om deskundigheid en opleiding op gendergebied verder te ontwikkelen;
8. BENADRUKT het belang van meer dialoog en samenwerking met de civiele samenleving en de sociale partners;
9. VERZOEKT de lidstaten en de Commissie aandacht te blijven besteden aan de in het Actieprogramma van Peking genoemde kritische aandachtsgebieden in samenhang met acties in het kader van het programma inzake gelijke kansen voor vrouwen en mannen, de werkzaamheden van het toekomstige Europese Genderinstituut en andere communautaire acties;
10. VERZOEKT de lidstaten en de Commissie om onderzoek te ondersteunen, te stimuleren en te verspreiden; om voort te gaan met de verbetering van het verzamelen en compileren van recente, betrouwbare en vergelijkbare gegevens, uitgesplitst naar geslacht, over de diverse factoren die van invloed zijn op het volledige genot door vrouwen van hun burger-, politieke, economische, sociale en culturele rechten, met inbegrip van hun recht op ontwikkeling, alsmede over schendingen die specifiek vrouwen en meisjes betreffen; om de bevindingen te verspreiden en de aldus verzamelde gegevens te gebruiken om aan tijdslimieten gebonden doelstellingen vast te stellen en de uitvoering van de mensenrechten voor vrouwen te beoordelen;
11. VERZOEKT de lidstaten en de Commissie de internationale mechanismen te versterken en een kader tot stand te brengen voor de beoordeling van de uitvoering van het Actieprogramma van Peking, teneinde een samenhangender en systematischer toezicht op de vorderingen mogelijk te maken;
12. VERZOEKT de Commissie om de beoordeling van relevante indicatoren die zijn ontwikkeld voor de follow-up van de uitvoering van het Actieprogramma van Peking, op te nemen in haar jaarverslag voor de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad;
13. BEVESTIGT de opdracht van de groep op hoog niveau inzake gendermainstreaming die door de Commissie is ingesteld om het Actieprogramma van Peking in de Raad te volgen en om te zorgen voor gendermainstreaming in de Raadsformaties;
14. BENADRUKT dat het belangrijk is de samenhang te versterken tussen de uitvoering van het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen en het Facultatief Protocol daarbij, het Actieprogramma van Peking, het Actieprogramma van Cairo, de Verklaring en het Actieprogramma van Kopenhagen, de Millenniumverklaring en de Millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling, en benadrukt de noodzaak om op Europees niveau een samenhangende aanpak ten aanzien van deze verschillende, elkaar onderling versterkende doelstellingen te volgen;
15. ROEPT de lidstaten en de Commissie OP ervoor te zorgen dat de Verklaring en het Actieprogramma van Peking en het Actieprogramma van Caïro volledig worden geïntegreerd in de voorbereiding en het resultaat van de Millenniumtop in september 2005. Voorts moet bij de toetsing op hoog niveau van de Millenniumverklaring ten volle rekening worden gehouden met het genderperspectief en moet dit perspectief worden geïntegreerd door middel van de zeven strategische prioriteiten van de Millenniumprojecten, teneinde vrouwen te capaciteren en te voldoen aan de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling."
GEZONDHEID
Geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik
In afwachting van het advies van het Europees Parlement heeft de Raad een oriënterend debat gehouden over een voorstel voor een verordening betreffende geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik (13880/04), met het oog op de verdere behandeling van de tekst.
In het debat stonden de volgende twee vragen centraal:
verlenging van het aanvullende beschermingscertificaat, als maatregel ter stimulering van investeringen in de farmaceutische industrie voor geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik.
openbaarheid van de gegevens over klinische proeven met geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik, ter voorkoming van onnodige klinische proeven met dergelijke geneesmiddelen.
Tijdens het debat werd sterk de nadruk gelegd op het belang van stimulering van het onderzoek en van verbetering van de toegang tot kindergeneesmiddelen, aangezien er behoefte is aan medicamenten die zijn aangepast aan de specifieke lichamelijke en geestelijke eigenschappen van kinderen.
Voorts kon worden vastgesteld dat de delegaties oog hebben voor de stimulerende werking die uitgaat van de verlenging van het beschermingscertificaat. Een aantal zou het voorstel echter nader willen bespreken, met name wat betreft de verlengingstermijn en de datum waarop de resultaten van zo'n mechanisme geëvalueerd moeten worden, in verband met de minder positieve gevolgen waartoe zo'n maatregel kan leiden (bv. het later in de handel komen van generieke geneesmiddelen).
Over het algemeen stonden de delegaties positief tegenover een grotere openbare verspreiding van klinische testresultaten voorzover dat onnodige klinische proeven kan voorkomen, maar er moet dan wel verder worden beraadslaagd over de vraag hoever die verspreiding moet gaan.
Zoals wellicht bekend is het voorstel een antwoord op de resolutie van de Raad van december 2000 , waarin de Commissie wordt opgeroepen voorstellen te doen met betrekking tot de ontwikkeling van klinisch onderzoek om ervoor te zorgen dat er in de EU geneesmiddelen op de markt zijn die volledig aan de specifieke behoeften van kinderen zijn aangepast. Volgens ramingen zijn 50 tot 90% van de medicamenten die in de pediatrie worden toegepast, nooit specifiek onderzocht of goedgekeurd voor gebruik in die leeftijdscategorie.
Het belangrijkste doel van het voorstel is de gezondheid van kinderen te verbeteren, en tegelijkertijd de belemmeringen voor de intracommunautaire handel in geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik op te heffen.
De verordeningen beogen:
te waarborgen dat gedegen onderzoek is uitgevoerd naar de geneesmiddelen waarmee kinderen worden behandeld;
te certificeren dat geneesmiddelen waarmee kinderen worden behandeld, naar behoren zijn toegelaten;
de informatie betreffende het gebruik van specifieke geneesmiddelen voor kinderen te verbeteren;
en daarbij te voorkomen dat kinderen aan onnodige klinische proeven worden onderworpen.
Daartoe omvat dit voorstel een combinatie van verplichtingen en stimulansen, waarbij de voornaamste verplichting is dat in een plan voor pediatrisch onderzoek moet worden voorzien als onderdeel van de procedure tot het verkrijgen van een handelsvergunning. Er worden stimulansen gegeven in de vorm van de verlenging van exclusieve rechten of, voor geneesmiddelen waarvan het octrooi is afgelopen, de invoering van een nieuwsoortige handelsvergunning (PUMA genoemd).
Het voorgestelde systeem bestrijkt geneesmiddelen voor menselijk gebruik in de zin van de Richtlijn tot vaststelling van het communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik.
Bij dit voorstel wordt ook een aantal wijzigingen aangebracht in de Verordening betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor geneesmiddelen , de Richtlijn tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik en de Verordening tot vaststelling van procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen , die alle volledig overeenstemmen met de Richtlijn van de EU betreffende klinische proeven .
Voorgestelde rechtsgrondslag: artikel 95 van het Verdrag - medebeslissingsprocedure met het Europees Parlement en gekwalificeerde meerderheid voor een besluit van de Raad.
Voedingsclaims
De Raad heeft een unaniem politiek akkoord bereikt over een ontwerp- verordening inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen die zijn toegestaan in de etikettering, presentatie en reclame voor levensmiddelen.
Het Europees Parlement heeft op 26 mei 2005 advies uitgebracht. Na bijwerking in de officiële talen zal de tekst in de vorm van een gemeenschappelijk standpunt formeel worden aangenomen door de Raad, en vervolgens met het oog op de tweede lezing aan het Europees Parlement worden toegezonden.
De levensmiddelenindustrie speelt in op de toegenomen belangstelling van de consument voor de informatie op voedingsetiketten, door in hun commerciële communicatie (etikettering, presentatie en reclame) de voedingswaarde van producten te benadrukken door middel van voedingsclaims.
Om te voorkomen dat de consument wordt misleid en te garanderen dat er passend gebruik wordt gemaakt van claims als marketinginstrument, strekt de ontwerp-verordening ertoe alleen claims toe te staan die duidelijk en begrijpelijk zijn voor de consument, op voorwaarde dat zij aan bepaalde voorwaarden voldoen. Degene die het levensmiddel in de handel brengt, moet het gebruik van de claim kunnen verantwoorden.
De ontwerp-verordening heeft betrekking op levensmiddelen die als zodanig aan de eindverbruiker of aan restaurants, ziekenhuizen, scholen, kantines en andere grootverbruikers moeten worden geleverd.
De Commissie heeft voorgesteld (11646/03) de voorschriften op communautair niveau te harmoniseren om een hoog niveau van bescherming van de consument en de volksgezondheid te waarborgen, en daarbij de belemmeringen voor de goede werking van de interne markt en het vrije verkeer van levensmiddelen, die voortvloeien uit het naast elkaar bestaan van verschillende nationale wetgevingen, weg te nemen.
Voorgestelde rechtsgrondslag: artikel 95 van het Verdrag - medebeslissingsprocedure met het Europees Parlement en gekwalificeerde meerderheid voor een besluit van de Raad.
Aan levensmiddelen toegevoegde vitaminen, mineralen en andere stoffen
De Raad heeft met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een politiek akkoord bereikt over een ontwerp-verordening betreffende de toevoeging van vitaminen, mineralen en bepaalde andere stoffen aan levensmiddelen.
Het Europees Parlement heeft op 26 mei 2005 advies in eerste lezing uitgebracht. Na bijwerking in de officiële talen zal de tekst in de vorm van een gemeenschappelijk standpunt formeel worden aangenomen door de Raad, en vervolgens met het oog op de tweede lezing aan het Europees Parlement worden toegezonden.
Met de ontwerp-verordening wordt beoogd de nationale voorschriften inzake de toevoeging van vitaminen en mineralen en bepaalde andere stoffen aan levensmiddelen te harmoniseren, waarbij wordt gewaarborgd dat in de handel gebrachte levensmiddelen veilig zijn en adequaat en helder geëtiketteerd zijn zodat de consumenten met kennis van zake een keuze kunnen maken en de betrokken producten geen risico's voor de volksgezondheid inhouden. Deze harmonisatie wordt ook nodig geacht om het vrije verkeer van deze producten in de Gemeenschap te vergemakkelijken. In de tekst worden alle vitaminen en mineralen genoemd die aan levensmiddelen mogen worden toegevoegd, en de vorm waarin en de voorwaarden waaronder dat is toegestaan.
De bepalingen van de ontwerp-verordening zijn niet van toepassing op de levensmiddelenadditieven die onder Richtlijn 2002/46/EG vallen en doen geen afbreuk aan de specifieke bepalingen betreffende voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen, nieuwe levensmiddelen en levensmiddeleningrediënten, additieven en aroma's en toegestane oenologische procédés en behandelingen.
Voorgestelde rechtsgrondslag: artikel 95 van het Verdrag - medebeslissingsprocedure met het Europees Parlement en gekwalificeerde meerderheid voor een besluit van de Raad.
Actieprogramma op het gebied van gezondheid en consumentenbescherming
De Raad heeft een debat gehouden over de gezondheidsaspecten van het voorstel voor een besluit tot vaststelling van een actieprogramma op het gebied van gezondheid en consumentenbescherming (2007-2013) (8064/05).
In het debat stond de volgende vraag centraal: (9189/05):
In het voorstel voor een communautair actieprogramma op het gebied van gezondheid en consumentenbescherming (2007-2013) wordt bepaald dat toekomstige acties op het gebied van de volksgezondheid op vijf doelstellingen toegespitst zullen zijn:
bescherming van de burgers tegen bedreigingen voor de volksgezondheid;
bevordering van beleidsmaatregelen die tot een gezondere levensstijl leiden;
bijdragen aan de terugdringing van ernstige ziekten in de EU;
bijdragen aan de ontwikkeling van effectievere en doeltreffender gezondheidssystemen;
ondersteuning van de bovenstaande doelstellingen door verstrekking van gezondheidsinformatie en analyse.
Het debat ging vooral over de vraag of deze doelstellingen aan de verwachtingen van de ministers van Volksgezondheid beantwoorden.
Dit debat vormde voor de delegaties een gelegenheid om hun eerste reacties te geven op het Commissievoorstel, dat de doelstellingen van de huidige twee programma's ter bescherming van de volksgezondheid en van de consument in een geïntegreerd programma samenbundelt .
Voorts onderstreepten de delegaties de noodzaak om de toegevoegde waarde van de gemeenschappelijke acties op dit gebied te vergroten, waarbij zij met name herinnerden aan het nut van een betere samenwerking tussen de zorgstelsels van de lidstaten en een betere aanpak van de grensoverschrijdende bedreigingen van de volksgezondheid (pandemieën).
Ook herinnerden zij aan de noodzaak de risicofactoren te bestrijden, opdat ernstige ziekten kunnen worden voorkomen.
Aan het einde van het debat concludeerde de voorzitter dat de door de Commissie voorgestelde doelstellingen in ruime mate door de delegaties worden onderschreven.
Voorgestelde rechtsgrondslag: artikelen 152 en 153 van het Verdrag - medebeslissingsprocedure met het Europees Parlement en gekwalificeerde meerderheid voor een besluit van de Raad.
Zwaarlijvigheid, voeding en lichaamsbeweging - Conclusies van de Raad
De Raad heeft een gedachtewisseling gehouden over de problematiek inzake de bestrijding van zwaarlijvigheid, waarna hij de volgende conclusies heeft aangenomen:
"DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE
1. MEMOREERT dat in artikel 152 van het Verdrag staat dat bij de bepaling en de uitvoering van elk beleid en elk optreden van de Gemeenschap een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid wordt verzekerd, en dat in artikel 153 van het Verdrag staat dat met de eisen ter zake van consumentenbescherming rekening wordt gehouden bij het bepalen en uitvoeren van het beleid en het optreden van de Gemeenschap op andere gebieden;
2. MEMOREERT dat een van de doelstellingen van het communautair actieprogramma op het gebied van de volksgezondheid (2003-2008) gezondheidsbevordering en ziektepreventie is met behulp van gezondheidsdeterminanten voor alle beleidsterreinen en activiteiten, met name door uitwerking en uitvoering van strategieën en maatregelen, ook op het gebied van bewustmaking, aangaande leefstijlgebonden gezondheidsdeterminanten zoals voeding en lichaamsbeweging;
3. MEMOREERT de Resolutie van de Raad van 14 december 2000 betreffende gezondheid en voeding , de Conclusies van de Raad en de ministers van Volksgezondheid van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 15 mei 1992 betreffende voeding en gezondheid , de Resolutie van 3 december 1990 betreffende een communautair actieprogramma inzake voeding en gezondheid , de Conclusies van de Raad van 2 december 2002 inzake zwaarlijvigheid , de Conclusies van de Raad van 2 december 2003 inzake gezonde leefstijlen en de Conclusies van de Raad van 2 juni 2004 over de bevordering van hartgezondheid;
4. MEMOREERT de steun van de Europese Unie voor de aanneming van de globale strategie voor eetgewoonten, lichaamsbeweging en gezondheid in de Wereldgezondheidsvergadering van mei 2004, en erkent de overtuigende bevindingen van het rapport "Diet, Nutrition and the Prevention of Chronic Diseases" , dat ten grondslag ligt aan de in het kader van de globale strategie voorgestelde maatregelen;
5. ERKENT het grote en nog toenemende aandeel van ongezonde leefgewoonten in het ontstaan van een aanzienlijk aantal chronische ziekten;
6. ERKENT het potentieel dat besloten ligt in het bevorderen van gezonde eetgewoonten en lichaamsbeweging om het risico van een aantal ziekten en kwalen, zoals zwaarlijvigheid, hoge bloeddruk, hartaandoeningen, diabetes, beroertes, osteoporose en bepaalde vormen van kanker, te verlagen, en bovendien de levenskwaliteit aanzienlijk te verbeteren´;
7. ERKENT het gunstige effect van gezonde eetgewoonten en lichaamsbeweging bij de preventie en de behandeling van chronische ziekten voor zowel de burgers als de nationale gezondheidszorgstelsels;
8. NEEMT MET BEZORGDHEID NOTA van het toenemen van zwaarlijvigheid in de hele Europese Unie en in het bijzonder onder kinderen, alsmede van de negatieve gevolgen daarvan voor onder meer de cardiovasculaire gezondheid en voor diabetes type 2;
9. ERKENT het belang van het wegwerken van bestaande ongelijkheden in de lidstaten met betrekking tot zwaarlijvigheid, eetgewoonten en lichaamsbeweging;
10. ERKENT dat zwaarlijvigheid een door meerdere factoren veroorzaakte kwaal is die een alles omvattende preventieve aanpak vereist, zoals inspanningen van de verschillende belanghebbenden op plaatselijk, regionaal, nationaal, Europees en mondiaal niveau;
11. ERKENT de noodzaak van het inschakelen van alle belanghebbenden om een sociaal bewustzijn aan te kweken voor het belang van gezonde eetgewoonten en lichaamsbeweging, met name ten aanzien van kinderen, en om misleidende reclame te bestrijden;
12. BESCHOUWT de recente oprichting door de Commissie van het Europees actieplatform op het gebied van eetgewoonten, lichaamsbeweging en gezondheid als een belangrijke stap vooruit, die naar verwachting zal bijdragen aan de bevordering van gezonde voeding en lichaamsbeweging, en aan het omkeren van de huidige tendensen inzake zwaarlijvigheid door middel van een resoluut optreden van de in het platform vertegenwoordigde belanghebbenden, en MOEDIGT de lidstaten AAN tot het nemen van passende initiatieven in het kader van hun algemene nationale strategie en tot samenwerking in synergie met het Europees platform;
13. BENADRUKT het belang van nauwere banden tussen de bevordering van gezonde eetgewoonten en lichaamsbeweging enerzijds, en andere communautaire beleidsterreinen, zoals landbouw, vervoer, milieu, cultuur, onderwijs en consumentenbeleid anderzijds. Bij de opstelling van nieuwe of herziene communautaire wetgeving die relevant is voor voeding en lichaamsbeweging, dient er te worden gestreefd naar synergieën met de doelstellingen die in het kader van het gezondheidsbeleid worden beoogd. Voorts moet de bestrijding van de zwaarlijvigheidsepidemie en de bevordering van gezonde eetgewoonten en lichaamsbeweging een plaats krijgen op de agenda's van de overige relevante Raadsformaties;
14. ERKENT dat lichaamsbeweging als onlosmakelijk met een gezonde leefstijl wordt beschouwd, en dat het van het grootste belang is reeds op vroege leeftijd te leren op school en in de vrije tijd een sport te beoefenen en aan lichaamsbeweging te doen, en ook scholing over gezonde leefgewoonten te ontvangen;
15. IS INGENOMEN met het voornemen van de Commissie om dit jaar een groenboek over voeding, lichaamsbeweging en gezondheid voor te leggen en in 2006 met een Commissiemededeling te komen waarin de resultaten van de met het groenboek gelanceerde openbare raadpleging zullen worden verwerkt;
16. ROEPT de lidstaten en, waar nodig, de Europese Commissie OP initiatieven te ontplooien die ten doel hebben gezonde eetgewoonten en lichaamsbeweging te bevorderen, waaronder:
1) de burgers in staat stellen goede voedingskeuzen te maken, en ervoor zorgen dat er gezonde voedingsopties beschikbaar, betaalbaar en toegankelijk zijn;
2) de kennis van het publiek verbeteren over het verband tussen eetgewoonten en gezondheid, en tussen energieopname en energieverbruik, over diëten die het risico van chronische ziekten verkleinen, en over gezonde levensmiddelen;
3) waarborgen dat de consumenten niet worden misleid door reclame-, marketing- en promotieactiviteiten, en dat in het bijzonder de goedgelovigheid van kinderen en hun beperkte ervaring met de media niet worden uitgebuit;
4) gezondheidswerkers, met inbegrip van dieetdeskundigen, en andere beroepsbeoefenaars met erkende kwalificaties op dit gebied in staat stellen om routinematig praktisch advies te verstrekken aan patiënten en gezinnen over het profijt van optimale eetgewoonten en meer lichaamsbeweging, alsmede om bij te dragen aan de uitwisseling van beste praktijken op dit terrein;
5) belanghebbenden die de bevordering van gezonde eetgewoonten kunnen ondersteunen (bijvoorbeeld levensmiddelenproducenten, voedselverwerkende bedrijven, kleinhandelaars, restaurateurs) aanmoedigen om initiatieven daartoe te nemen, bijvoorbeeld door vrijwillige acties of convenanten;
6) voeding en lichaamsbeweging integreren in alle relevante beleidsgebieden op plaatselijk, regionaal, nationaal en Europees niveau, bijvoorbeeld in het beleid ter vermindering van de schadelijke gevolgen van buitensporig alcoholgebruik, en de noodzakelijke randvoorwaarden scheppen;
7) de tendensen inzake gezonde voeding en lichaamsbeweging onder de bevolking in het oog houden en het onderzoek en de wetenschappelijke basis voor maatregelen op dit gebied verder ontwikkelen door onder meer de uitwisseling van beste praktijken op Europees niveau;
8) het onderwijs over en het verstrekken van gezonde voeding op school stimuleren, met name wat betreft de overconsumptie van energierijke snacks en suikerhoudende frisdranken, en kinderen en jongeren in staat stellen dagelijks aan lichaamsbeweging te doen;
9) activiteiten op het gebied van voeding en lichaamsbeweging voor kinderen ontwikkelen als vast onderdeel van gezondheidseducatie in het algemeen, waarbij de aandacht tevens moet worden gericht op zaken als bestrijding van roken, buitensporig alcoholgebruik en drugsgebruik, alsmede op bevordering van de seksuele en de geestelijke gezondheid;
10) werkgevers aansporen om in bedrijfskantines gezonde voeding aan te bieden en adequate faciliteiten te bieden die ertoe aanmoedigen aan lichaamsbeweging te doen, en
11) de ontwikkeling aanmoedigen van stadsvoorzieningen die bevorderlijk zijn voor lichaamsbeweging, bijvoorbeeld veilige fiets- en voetpaden."
HIV/AIDS - Conclusies van de Raad
De Raad heeft de volgende conclusies aangenomen over de bestrijding van HIV/AIDS:
"DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
1. HERINNERT AAN de tijdens de bijzondere zitting van de Algemene Vergadering van de VN op 27 juni 2001 aangenomen toezeggingsverklaring inzake HIV/AIDS, waarin erop gewezen wordt dat er een reactie nodig is om de strijd tegen HIV/AIDS tot een succes te maken;
2. HERINNERT AAN de aanbeveling van de Raad van 18 juni 2003 betreffende de preventie van en de beperking van de gezondheidsrisico's die samenhangen met drugsverslaving , waarin beklemtoond wordt dat de lidstaten een reeks uiteenlopende diensten en faciliteiten moeten aanbieden om de incidentie van drugsgerelateerde gezondheidsschade aanzienlijk terug te dringen;
3. WIJST ANDERMAAL OP het belang van de conferentie "Breaking the barriers
- Partnership to fight HIV/AIDS in Europe and Central Asia" (Dublin, Ierland, 23-24 februari 2004), tijdens welke nogmaals de aandacht is gevestigd op de dreiging die uitgaat van de toename van HIV/AIDS;
4. HERINNERT aan het in de verklaring van Dublin inzake samenwerking bij de bestrijding van HIV/AIDS in Europa en Centraal-Azië opgenomen verzoek tot verhoging van de capaciteit van de Europese Unie om de verspreiding van HIV/AIDS efficiënt tegen te gaan;
5. IS INGENOMEN MET de "Verklaring van Vilnius", die het resultaat is van de ministeriële conferentie "Europe and HIV/AIDS - New challenges, New opportunities" (Vilnius, Litouwen, 17 september 2004) en waarin wordt benadrukt dat er gezamenlijke inspanningen moeten worden geleverd om algemene, op preventie gerichte activiteiten te versterken, inclusief het opbouwen van menselijke vermogens en infrastructuren voor een duurzame gezondheidszorg, universele toegang tot gezondheidszorg, ondersteuning en behandeling te verlenen, en doeltreffende partnerschappen tussen regeringen, civiele maatschappij, particuliere sector en andere internationale partners in te stellen; erkent voorts dat intraveneuze drugsgebruikers en hun seksuele partners, homoseksuele mannen, prostituees, slachtoffers van vrouwenhandel, gevangenen, etnische minderheden en migrantenbevolkingen die nauwe banden hebben met landen met een hoge prevalentie van AIDS/HIV, tot de meest kwetsbare bevolkingsgroepen in de Europese regio behoren;
6. IS INGENOMEN MET het werkdocument van de Commissie van 8 september 2004, getiteld "Coordinated and integrated approach to combat the HIV/AIDS epidemic within the European Union and in its neighbourhood";
7. IS INGENOMEN MET de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 29 oktober 2004 over een coherent Europees beleidskader voor externe maatregelen tegen HIV/AIDS, malaria en tuberculose, en NEEMT NOTA VAN de conclusies van de Raad van 23 november 2004, waarin de Raad zijn goedkeuring hecht aan deze mededeling en, onder andere, de Commissie en de lidstaten oproept seksuele en reproductieve gezondheid tot een essentieel onderdeel van HIV/AIDS-preventie te maken;
8. HERINNERT aan de conclusies van de Raad van 23 november 2004 over een hernieuwd EU-engagement jegens de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling (ICPD) in het kader van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MDG's);
9. NEEMT NOTA van de lopende uitwisseling van beste praktijken inzake preventie met voorlichtingscampagnes, toegang tot antiretrovirale behandeling met speciale aandacht voor intraveneuze drugsgebruikers en migrantenbevolkingen, en de preventie van de overdracht van moeder op kind, die tijdens de bijeenkomst van de uitgebreide HIV/AIDS-denktank (Luxemburg, 5-6 april 2005) heeft plaatsgehad;
10. IS INGENOMEN MET de richtsnoeren van de informele ministeriële bijeenkomst "Health in Europe: protecting the health of European citizens" (Parijs, 13-14 april 2005) over een Europese strategie en onderzoek naar een vaccin tegen HIV;
11. BENADRUKT dat de HIV/AIDS-epidemie en de onderliggende oorzaken die de verspreiding van deze epidemie versnellen, veel voorkomende fenomenen zijn, menselijk lijden en invaliditeit veroorzaken, het risico op sociale uitsluiting in de hand werken en negatieve implicaties hebben voor de nationale economieën;
12. ERKENT dat, naast de aanhoudende verbetering van de bestaande methodes om HIV/AIDS te voorkomen, de verdere ontwikkeling van onderzoek, toezicht en methodes om deze ziekte efficiënt te bestrijden evenzeer noodzakelijk is om de HIV/AIDS-epidemie, die vele facetten vertoont, terug te dringen;
13. ERKENT dat HIV/AIDS en andere epidemieën van overdraagbare ziekten in aanzienlijke mate worden aangewakkerd door gemeenschappelijke onderliggende oorzaken, zoals ongelijkheid tussen mannen en vrouwen, armoede en sociale uitsluiting van de meest kwetsbare bevolkingsgroepen;
14. ERKENT dat de uiteenlopende, aan de bestrijding van de HIV/AIDS- epidemie gerelateerde problemen nauwere samenwerking tussen de Commissie, de lidstaten, de nieuwe lidstaten, de kandidaat-lidstaten en de buurlanden vergen, alsook met internationale organisaties zoals UN- AIDS, zonder daarbij de rol van HIV/AIDS-patiënten en de betrokken civiele samenleving uit het oog te verliezen;
15. WIJST EROP dat gezondheidszorg weliswaar in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de lidstaten is, maar dat een pan-Europese en wereldwijde aanpak van de HIV/AIDS-epidemie, onder meer met passende ontwikkelingsstrategieën, een meerwaarde biedt.
VERZOEKT de lidstaten om:
1. de uitvoering van de Verklaring van Dublin inzake samenwerking bij de bestrijding van HIV/AIDS in Europa en Centraal-Azië en van de Verklaring van Vilnius, die het resultaat is van de ministeriële conferentie "Europe and HIV/AIDS - New challenges, New opportunities", te bevorderen.
2. verdere actie te ondernemen om ervoor te zorgen dat de nationale multisectorale HIV/AIDS-coördinatiestructuren en -strategieën en financieringsprogramma's worden uitgevoerd, gehandhaafd en verder ontwikkeld, een en ander in samenwerking met HIV-patiënten of seropositieven, en dat binnen de Gemeenschap beste praktijken en ervaringen worden uitgewisseld.
3. verdere actie te ondernemen om het grote publiek beter voor te lichten en bewuster te maken van het belang van preventie van HIV en andere seksueel overdraagbare ziekten, betere informatie te verstrekken over seksuele en reproductieve gezondheid, en op feitenmateriaal berustende, op bijzonder kwetsbare bevolkingsgroepen gerichte activiteiten te ontwikkelen en uit te voeren.
4. verdere actie te ondernemen om veiliger en verantwoordelijk seksueel gedrag en seksuele praktijken - inclusief door condoomgebruik - te promoten en om ervoor te zorgen dat intraveneuze druggebruikers gemakkelijker toegang krijgen tot diensten op het vlak van preventie, behandeling van drugsverslaving en risicobeperking.
5. passende actie te ondernemen ter begeleiding en ondersteuning van mensen met HIV/AIDS, en hun gezinnen en vrienden; met passende wetgevende of andere middelen een respectvol, niet-discriminerend en aanvaardend sociaal klimaat en gedrag jegens mensen met HIV/AIDS te creëren en te handhaven.
6. niet-aflatende inspanningen te leveren met het oog op de handhaving en de ontwikkeling van een duurzame, betaalbare en toegankelijke gezondheidszorg als grondslag voor preventie-, behandelings- en verzorgingsactiviteiten; in deze context speciale aandacht te schenken aan de toegang tot betaalbare antiretrovirale behandeling en andere medische behandelingen voor alle getroffenen.
7. de samenwerking inzake klinische proeven in het kader van het verdere onderzoek naar HIV-vaccins en microbiciden te versterken, tegen de achtergrond van een alomvattende mondiale aanpak, samen met de Europese Commissie en onder verwijzing naar het communautair kaderprogramma voor onderzoek.
8. te overwegen om voor de uitvoering van alomvattende nationale strategieën gebruik te maken van horizontale EG- financieringsinstrumenten.
9. de nauwe samenwerking met de Europese Commissie en andere relevante internationale organisaties en agentschappen bij de planning van en de onderhandelingen over specifieke bilaterale acties in het kader van het nabuurschaps- en ontwikkelingsbeleid voort te zetten.
VERZOEKT de Commissie:
1. de lidstaten te steunen in hun inspanningen om de verklaringen van Dublin en Vilnius uit te voeren.
2. een bijdrage te leveren om de algemene kennis en het bewustzijn van het grote publiek van het belang van preventie van HIV-besmetting en andere seksueel overdraagbare ziekten te verbeteren.
3. een bijdrage te leveren tot activiteiten waarmee beoogd wordt een respectvol, niet-discriminerend en aanvaardend sociaal klimaat en gedrag jegens mensen met HIV/AIDS te creëren en te handhaven.
4. het gebruik van de bestaande EG-financieringsinstrumenten voor de uitvoering van alomvattende nationale HIV/AIDS-strategieën in de lidstaten en de buurlanden te vergemakkelijken.
5. investeringen in onderzoek en ontwikkeling met het oog op efficiënte terugdringing van risicogedrag en profylactische maatregelen, zoals vaccins en microbiciden, alsook behandelingen te bevorderen.
6. het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding aan te moedigen de reeds opgezette activiteiten inzake toezicht op overdraagbare ziekten, waaronder HIV/AIDS, in samenwerking met nationale instituten en gespecialiseerde internationale waarnemingscentra verder te intensiveren en te coördineren.
7. de samenwerking tussen de lidstaten, de nieuwe lidstaten, de kandidaat- lidstaten, de buurlanden en de relevante internationale organisaties te vergemakkelijken om de uitwisseling van goede praktijken en gezamenlijke projecten te bevorderen.
8. de regionale en de wereldwijde dialoog en samenwerking tussen landen en met internationale organisaties zoals UNAIDS, zowel in het kader van de volksgezondheid als in het kader van het ontwikkelingsbeleid, te bevorderen en voort te zetten met het oog op verdere regionale en wereldwijde vooruitgang in de strijd tegen de verspreiding van HIV."
Deze conclusies worden voorgelegd aan de Europese Raad van juni, samen met de conclusies die de Raad (Algemene Zaken en Externe Betrekkingen) op 24 mei 2005 heeft aangenomen .
Geestelijke gezondheid - Conclusies van de Raad
De Raad heeft de volgende conclusies aangenomen over een communautaire actie op het gebied van de geestelijke gezondheid:
"DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
1. HERINNEREND aan de resolutie van de Raad van 18 november 1999 betreffende de bevordering van de geestelijke gezondheid , waarin de Commissie onder meer werd verzocht zich te beraden over de integratie van de activiteiten inzake geestelijke gezondheid in toekomstige actieprogramma's op het gebied van de volksgezondheid,
2. HERINNEREND AAN de Resolutie van de Raad van 29 juni 2000 inzake maatregelen op het gebied van gezondheidsdeterminanten ,
3. HERINNEREND AAN de conclusies van de Raad van 5 juni 2001 betreffende een strategie van de Gemeenschap ter beperking van aan alcohol gerelateerde schade , waarin onder meer het nauwe verband tussen alcoholmisbruik, sociale uitsluiting en geestesziekten wordt onderstreept,
4. HERINNEREND AAN de conclusies van de Raad van 15 november 2001 over de bestrijding van met stress en depressie samenhangende problemen , waarin de lidstaten onder meer wordt verzocht maatregelen te nemen om in de eerstelijnszorg- en andere gezondheidsdiensten en bij de sociale diensten de kennis over de bevordering van de geestelijke gezondheid te verbeteren,
5. HERINNEREND AAN de conclusies van de Raad van 2 juni 2003 over de bestrijding van stigmatisering en discriminatie in verband met geestesziekten , waarin de lidstaten onder meer wordt verzocht bijzondere aandacht te schenken aan de gevolgen van stigmatiserings- en discriminatieproblemen in verband met geestesziekten in alle leeftijdscategorieën, ervoor te zorgen dat die problemen worden erkend, en bijzondere aandacht te schenken aan de beperking van risico's van sociale uitsluiting,
6. HERINNEREND AAN de conclusies van de Raad van 2 juni 2004 over de beperking van aan alcohol gerelateerde schade en jongeren, waarin wordt onderstreept dat de last van aan alcohol gerelateerd vermijdbaar sterven en lijden, met name bij jongeren, thans een gemeenschappelijk punt van zorg is en dat samenwerking en coördinatie op het niveau van de Gemeenschap noodzakelijk is.
7. MEMOREREND dat het communautair actieprogramma op het gebied van de volksgezondheid (2003-2008) onder meer dient bij te dragen tot het waarborgen van een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid bij de bepaling en uitvoering van alle beleidsmaatregelen en elk optreden van de Gemeenschap, door de bevordering van een geïntegreerde en intersectorale gezondheidsstrategie, en het wegwerken van ongelijkheden op het gebied van gezondheid en geestelijke gezondheid,
8. IS VERHEUGD OVER het resultaat van de Europese ministeriële conferentie van de Wereldgezondheidsorganisatie over geestelijke gezondheid "Facing the Challenges, Building Solutions", die van 12 tot en met 15 januari 2005 te Helsinki heeft plaatsgevonden en waar werd gewezen op het belang voor de lidstaten van het opstellen van een agenda en het uitvoeren van een actieplan voor de komende vijf tot tien jaar op het gebied van de geestelijke gezondheid, met het specifieke doel het welzijn en functioneren van de mensen te verbeteren door hun sterke kanten en hun mogelijkheden te benadrukken, hun veerkracht te versterken en beschermende externe factoren te stimuleren,
9. IS VERHEUGD OVER de verklaring en het actieplan van de conferentie die door de ministers van Volksgezondheid van de lidstaten van de Europese Regio van de Wereldgezondheidsorganisatie zijn goedgekeurd in antwoord op de uitdagingen van de komende vijf tot tien jaar, met het oog op de ontwikkeling, uitvoering en evaluatie van beleid en wetgeving die tot activiteiten op het gebied van de geestelijke gezondheid zullen leiden waarmee het welzijn van de gehele bevolking kan worden verbeterd,
10. ERKENT dat er belangrijke verbanden bestaan tussen acties inzake geestelijke gezondheid en de mededeling van de Commissie over de sociale agenda , met name wat betreft het bevorderen van een strategische aanpak ter bestrijding van discriminatie, alsook de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen,
11. ONDERSTREEPT dat er een ruimere erkenning moet komen van de vérreikende sociale, economische en structurele elementen die met de geestelijke gezondheid verbonden zijn en die in aanzienlijke mate bijdragen tot het sociale kapitaal van naties, en dat moet worden gezocht naar synergieën tussen het actieplan en de resultaten van de projecten die uit het huidige en de toekomstige communautaire programma's op het gebied van de volksgezondheid worden gefinancierd,
12. HERHAALT dat de zichtbaarheid moet worden vergroot, alsmede het bewustzijn van het grote publiek van, enerzijds, het belang van geestelijke gezondheid voor iedereen en, anderzijds, de specifieke rol en de voordelen die kunnen worden verkregen uit het ontwikkelen en uitvoeren van een krachtig en alomvattend beleid op het gebied van de geestelijke gezondheid,
13. IS VAN MENING dat de geestelijke gezondheid verder dient te worden ontwikkeld als integrerend deel van de huidige en de komende gezondheidsstrategie van de Gemeenschap,
14. IS VERHEUGD OVER het voornemen van de Commissie om in de zomer van 2005 een groenboek over geestelijke gezondheid in te dienen, waarin opties worden voorgesteld voor acties op communautair niveau en in de lidstaten op het gebied van voorlichting over geestelijke gezondheid, bevordering van geestelijke gezondheid en voorkoming van geestesziekten, met het oog op het vaststellen van een overeengekomen actie- en monitoringkader,
VERZOEKT de lidstaten:
- overeenkomstig hun respectieve behoeften terdege aandacht te besteden aan de uitvoering van de verklaring en het actieplan die door de Europese ministeriële conferentie van de Wereldgezondheidsorganisatie over geestelijke gezondheid zijn goedgekeurd, en daarbij het noodzakelijke langetermijnperspectief van de uitvoering van passende acties te erkennen;
- actie te ondernemen om kwalitatieve en vergelijkbare gegevens over geestelijke gezondheid en over de economische en sociale gevolgen van gemeenschappelijke problemen op het gebied van de geestelijke gezondheid te verzamelen, waar nodig met gebruikmaking van het communautair programma op het gebied van de volksgezondheid;
- actie te ondernemen om alomvattende, geïntegreerde en efficiënte systemen voor geestelijke gezondheid te ontwikkelen en uit te voeren die zowel bevordering en voorkoming als behandeling en revalidatie, zorg en herstel bestrijken, zoals wordt benadrukt in de verklaring die door de Europese ministeriële conferentie van de Wereldgezondheidsorganisatie over geestelijke gezondheid is aangenomen;
- door te gaan met de ontwikkeling van passende monitoring- en evaluatiemechanismen waarmee redelijke en betrouwbare vergelijkingen kunnen worden gemaakt van de staat van de geestelijke gezondheid en van bevorderings- en preventiepraktijken binnen en tussen de lidstaten onderling;
- aandacht te besteden aan het optimale gebruik van relevante financieringsinstrumenten, zoals de structuurfondsen, PHARE en samenwerkingsprogramma's, die specifieke behoeften en uitdagingen met betrekking tot de geestelijke gezondheid kunnen bestrijken.
VERZOEKT de Commissie:
- in samenwerking met de Wereldgezondheidsorganisatie en andere betrokken internationale organisaties steun te verlenen aan de uitvoering van de verklaring en het actieplan die door de Europese ministeriële conferentie van de Wereldgezondheidsorganisatie over geestelijke gezondheid zijn goedgekeurd,
- ervoor te zorgen dat bij geïntegreerde effectbeoordeling van toekomstige communautaire wetgeving op dit gebied rekening wordt gehouden met geestelijke-gezondheidsaspecten,
- te beklemtonen dat er een nauw verband bestaat tussen geestelijke en lichamelijke gezondheid en drugs- en alcoholmisbruik,
- bij haar activiteiten inzake geestelijke gezondheid bijzondere aandacht te besteden aan kwetsbare levensfasen, vooral bij zuigelingen, kinderen en jongeren, alsook bij ouderen."
Diversen
De Raad kreeg tevens informatie van het voorzitterschap en de Commissie over de volgende punten:
Europees jaar mobiliteit van werknemers 2006 (9326/05)
G10 - Medicamenten (9368/05)
3. Voorstel voor een verordening inzake de vergoedingen die aan het Europees Geneesmiddelenbureau dienen te worden betaald (7798/05)
4. Internationaal Gezondheidsreglement in het kader van de WHO (9416/05)
5. Kaderovereenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie voor de bestrijding van tabaksgebruik (9443/05)
6. Opstelling van communautaire draaiboeken voor influenzapandemieën (9419/05)
7. Voorstel voor een richtlijn betreffende levensmiddelenadditieven en zoetstoffen - verslag over de stand van de besprekingen
Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (9420/05)
Milieu en volksgezondheid (9421/05)
Ontwikkeling van de gezondheidszorg in de Europese Unie (9422/05)
Activiteiten van het voorzitterschap - gehouden en geplande conferenties (9303/05)
Verslag over de toepassing van de richtlijn tabaksproducten (9423/05 + 9487/05)
Non-discriminatie en gelijke kansen - voorstel betreffende de aanwijzing van 2007 als jaar van gelijke kansen (9631/05)
ANDERE GOEDGEKEURDE PUNTEN
Geen
---
Richtlijn 2003/88/EG betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidst3 d (PB L 299 van 18.11.2003, blz. 9) bepaalt dat kan worden afgeweken van de artikelen 3, 4, 5, 8, en 16 voor werknemers in het spoorwegvervoer die hunarbeidst?d (PB L 299 van 18.11.2003, blz. 9) bepaalt dat kan worden afgeweken van de artikelen 3, 4, 5, 8, en 16 voor werknemers in het spoorwegvervoer die hun arbeidstijd aan boord van treinen doorbrengen. Drie jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn. Het Europees Parlement heeft niettemin op 26 mei 2005 op eigen initiatief een resolutie aangenomen (B6-0319/2005). De Raad was op 4 oktober 2004 tot een algemene oriëntatie over deze ontwerp-verordeningen gekomen (persmededeling 12400/04). Verordening (EG) nr. 2064/94 (PB L 216 van 20.8.1994, blz. 1), gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1654/2003 (PB L 245 van 29.9.2003, blz. 38).
Verordening (EEG) nr. 1365/75 (PB L 139 van 30.5.1975, blz. 1), gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1649/2003 (PB L 245 van 29.9.2003, blz. 25).
PB L 299 van 18.11.2003, blz. 9.
De zaken SIMAP en Jaeger.
10679/04.
De Commissie stelt 6 maanden voor.
Zie persmededeling 14517/00.
Verordening (EEG) nr. 1768/92 (PB L 182 van 2.7.1992, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte 2003. Richtlijn 2001/83/EG (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/27/EG (PB L 136 van 30.4.2004, blz. 34).
Verordening (EG) nr. 726/2004 (PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1). Richtlijn 2001/20/EG (PB L 121 van 1.5.2001, blz. 34). Een claim is een mededeling die stelt, de indruk wekt of impliceert dat een levensmiddel bijzondere kenmerken heeft; een gezondheidsclaim is een claim die stelt, de indruk wekt of impliceert dat er een verband is tussen een levensmiddel en gezondheid; een voedingsclaim is een claim die stelt, de indruk wekt of impliceert dat een levensmiddel bepaalde voedingseigenschappen heeft door zijn calorische waarde of voedingsstoffen (bv. "vetarm", "rijk aan vitamine C" of "eiwitrijk").
Denemarken heeft laten weten bij de aanneming van deze verordening te zullen tegenstemmen.
PB L 183 van 12.7.2002, blz. 51.
Besluit nr. 1786/2002/EG (PB L 271 van 9.10.2002, blz. 1) en Besluit nr. 20/2004/EG (PB L 5 van 9.1.2004, blz. 1), gewijzigd bij Besluit nr. 786/2004/EG (PB L 138 van 30.4.2004, blz. 7). PB C 20 van 23.1.2001, blz. 1.
PB C 148 van 12.6.1992, blz. 2.
PB C 329 van 31.12.1990, blz. 1.
PB C 11 van 17.1.2003, blz. 3.
PB C 22 van 27.1.2004, blz. 1.
"Diet, Nutrition and the Prevention of Chronic Diseases", rapport van een gezamenlijk WGO/FAO-deskundigenoverleg, WHO Technical Report Series 916, 2003.
PB L 165 van 3.7.2003, blz. 31.
8817/05.
PB C 86 van 24.3.2000, blz. 1.
PB C 218 van 31.7.2000, blz. 8.
PB C 175 van 20.6.2001, blz. 1.
PB C 6 van 9.1.2000, blz. 1.
PB C 141 van 17.6.2003, blz. 1.
PB L 271 van 9.10.2002, blz. 1.
COM(2005) 33 def. van 9.2.2005.