College van Beroep voor het bedrijfsleven
De aanzegging van de herziening of intrekking van een WAO-uitkering
mag niet plaatsvinden tijdens het bevallingsverlof
In de Wet Arbeid en Zorg is voor vrouwelijke werknemers een recht op
zwangerschaps- en bevallingsverlof neergelegd van totaal 16 weken,
waarvan in ieder geval 10 weken aaneengesloten na de bevalling. Hoewel
appellante als WAO-gerechtigde, niet zijnde een werkneemster in de zin
van de Wet Arbeid en Zorg, niet binnen de directe werkingssfeer van
die wet valt, kan naar het oordeel van de Raad appellante een recht op
een bevallingsverlof van 10 weken niet worden ontzegd, omdat zij van
de met het zwangerschaps- en bevallingsverlof beoogde bescherming niet
uitgesloten kan worden geacht. De uitlooptermijn een aanvang heeft
genomen tijdens het bevallingsverlof van appellante.
De Raad ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de aanvang van
de uitlooptermijn tijdens het bevallingsverlof rechtens ongeoorloofd
moet worden geacht.
Gezien aan de ene kant de doelstelling van het zwangerschaps- en
bevallingsverlof, waaraan kan worden toegevoegd dat het
bevallingsverlof met name is bedoeld om de vrouw te garanderen dat zij
zich in de weken na de bevalling aan haar kind kan wijden, en de
doelstelling van de uitlooptermijn aan de andere kant, is de Raad van
oordeel dat een samenloop van deze twee periodes een cumulatie van
lasten met zich brengt, waardoor afbreuk wordt gedaan aan beide
doelstellingen. De Raad heeft voor dit oordeel tevens steun gevonden
in het gemeenschapsrecht en de ontwikkelingen in de jurisprudentie van
het Hof van Justitie, in het bijzonder waar het betreft de bescherming
van de vrouw bij zwangerschap en moederschap (vergelijk de arresten
van 27 oktober 1998, Boyle, C-411/96, LJN AD2954, van 18 maart 2004,
Gómez, C-342/01 en van 20 september 2007, Kiiski,
C-116/06, LJN BB7073). Hoewel deze jurisprudentie betrekking heeft op
de positie van werkneemsters tijdens hun zwangerschaps- en/of
bevallingsverlof, ziet de Raad voldoende aanleiding om deze
jurisprudentie te betrekken bij de invulling van de bij een intrekking
of herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering in acht te nemen
zorgvuldigheid. Van appellante kan tijdens haar bevallingsverlof niet
gevergd worden zich te oriënteren op de arbeidsmarkt en op haar
verdienvermogen. Door het samenvallen van een deel van de
uitlooptermijn met het bevallingsverlof, houdt appellante een kortere
periode dan de vereiste twee maanden over waarin zij zich kan
instellen op haar nieuwe inkomenspositie, hetgeen in strijd is met het
zorgvuldigheidsbeginsel. Dit betekent dat de aanzegging van de
herziening van de uitkering had moeten plaatsvinden na het
bevallingsverlof, in het onderhavige geval met ingang van 13 augustus
2008.
LJ Nummer:
BH6072
Bron: Centrale Raad van Beroep
Datum actualiteit: 18 maart 2009