Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
2009Z03070 / 2080914320
Antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Besselink (PvdA) aan de
staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mw. Van Bijsterveldt-
Vliegenthart, over het verliezen van terrein van de brugklas. (Ingezonden 19 februari
2009)
1
Kent u het artikel "De brugklas bestaat alleen in naam" 1), waarin wordt gemeld dat
ongeveer 45% van alle vwo'ers wordt geplaatst in een brugklas zonder leerlingen met
een havo- of vmbo-advies? Zo ja, hoe beoordeelt u deze ontwikkeling, mede in het licht
van het rapport Dijsselbloem waarin wordt gesteld dat doorstromen van groot belang is
om het maximale talent uit kinderen te halen?
Ja.
Van jongeren is op elfjarige leeftijd lang niet altijd al het potentieel zichtbaar. Het
inschatten daarvan is binnen het Nederlandse stelsel wel van belang. Doorgaans volgt op
twaalfjarige leeftijd immers de overstap van het primair naar het secundair onderwijs.
Binnen het huidige systeem bieden doorstroom en stapelen flexibiliteit om een mogelijke
verkeerde inschatting op jonge leeftijd later te corrigeren. Het kabinet heeft al veel
inspanningen verricht om de flexibiliteit binnen het stelsel te vergroten. Daarbij gaat het
om allerlei mogelijkheden tot op- af- en doorstroom, verlenging van de basisschool,
brugklassen en zogeheten voorklassen. Uit recent onderzoek (Regioplan (2008),
Doorstroom en stapelen in het onderwijs) blijkt echter dat in de praktijk op schoolniveau
belemmeringen bestaan, waardoor leerlingen soms onvoldoende gebruik kunnen maken
van deze mogelijkheden.
Uit onderzoek is bekend dat twee factoren cruciaal zijn voor optimale opstroom: het
moment van selectie en de flexibiliteit van het stelsel. Het Nederlandse stelsel selecteert
relatief vroeg in vergelijking met veel andere landen. Tegelijkertijd zien we dat
Nederlandse leerlingen gemiddeld goed presteren en dat het Nederlandse systeem
elementen bevat waarmee verkeerde keuzes kunnen worden gecorrigeerd. Hierin zou
Nederland kunnen verschillen van andere landen met vroege selectie.
In het licht van onze ambitie talenten optimaal te benutten en het beste uit alle
leerlingen te halen is het voornemen de Onderwijsraad te vragen antwoord te geven op
een aantal met vroegselectie samenhangende vragen. Uw Kamer ontvangt een dezer
dagen een brief met nadere informatie hierover.
2
Draagt de ontwikkeling van gescheiden klassen daar positief of negatief aan bij?
Het advies van de Onderwijsraad over vroegselectie, bedoeld in het antwoord op vraag 1,
zal meer duidelijkheid verschaffen over de factoren die op- en afstroom beïnvloeden.
3
Kunt u aangeven wat de reden is dat deze vorm van selectie de laatste jaren toeneemt?
De scholen maken binnen de wettelijke kaders - zelf de afweging hoe zij het onderwijs
in de onderbouw in willen richten. Per school kan deze afweging verschillen. Een
algemeen beeld valt daarom niet te schetsen.
Overigens komt uit de gegevens die de scholen in de afgelopen vier jaren aan de IB-
Groep hebben verstrekt over plaatsing van hun leerlingen in het eerste leerjaar een vrij
stabiel beeld naar voren voor wat betreft het percentage leerlingen dat in gescheiden
klassen wordt geplaatst.
4
Kunt u aangeven hoeveel leerlingen door deze vroege selectie een leerstroom kiezen die
niet goed aansluit bij hun talenten?
De aansluiting tussen basisonderwijs en voortgezet onderwijs is onderwerp geweest van
onderzoek van de Inspectie van het onderwijs (2007). Per jaar gaan circa 190.000
leerlingen van het basisonderwijs naar het vmbo, havo of vwo. Voor verreweg de meeste
leerlingen gebeurt plaatsing in het voortgezet onderwijs aan de hand van het advies van
de basisschool, dat doorgaans overeen komt met de score die de leerlingen krijgen op de
eindtoets (vaak de Cito-toets). De Inspectie constateert dat in het derde leerjaar van het
voortgezet onderwijs één op de vier leerlingen niet meer op het niveau van dit advies zit.
Zo'n twaalf à dertien procent van de leerlingen stroomt op naar een hogere
onderwijssoort. Ruim elf procent van de leerlingen stroomt af naar een lagere
onderwijssoort dan door de basisschool werd geadviseerd. De afstroom is relatief het
grootst bij de theoretische leerweg van het vmbo; in het derde leerjaar van de
kaderberoepsgerichte leerweg zit 55 procent van de leerlingen nog op het niveau van het
advies. Hierbij speelt ook de sterkere voorkeur van ouders een rol om hun kind naar de
theoretische leerweg (de vroegere mavo) te willen sturen). In de overige
onderwijssoorten zit in het derde leerjaar ongeveer tachtig procent van de leerlingen op
het niveau van het advies van de basisschool.
5
Hoeveel leerlingen kiezen door deze vroege selectie een leerstroom die onder hun niveau
is, waardoor mogelijk talent verloren gaat?
De Onderwijsraad schat het aantal leerlingen dat onderpresteert in het basis- en
voortgezet onderwijs op 10 procent (Presteren naar vermogen, Onderwijsraad, februari
2007, TK 2006/2007, 30 800 VIII, nr. 99). Elk kind dat onder zijn of haar mogelijkheden
presteert, is er één te veel. Daarom is het van belang onderadviseren door basisscholen
en onderpresteren in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs tegen te gaan. In dit
verband zij verder verwezen naar de brief van staatssecretaris Dijksma aan Uw Kamer
van 3 december 2008 (TK 2008/2009, 31 293, nr. 23).
6
Is op dit moment duidelijk wat de effecten van deze vroege selectie zijn voor zowel de
leerlingen die in de aparte vwo-brugklas zitten als wel voor de leerlingen die daar niet in
zitten? In welke mate kan een leerling zich nog optrekken aan het hogere niveau van
medeleerlingen?
Zie het antwoord op vraag 2.
7
Vindt u deze onderlinge wisselwerking belangrijk? Zo ja, hoe beoordeelt u de vroege
selectie in het kader van de voordelen van wisselwerking tussen leerlingen? Zo nee,
waarom niet?
Zie de antwoorden op vraag 1 en 2.
8
Op welke wijze worden deze effecten gemonitord?
De effecten van onderlinge wisselwerking tussen leerlingen van verschillende niveaus
worden niet specifiek gemonitord.
1) Trouw, 16 februari 2009: "De brugklas bestaat alleen in naam"
Toelichting:
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen ter zake van het lid Dibi
(GroenLinks), ingezonden 18 februari 2009 (vraagnummer 2009Z03068 / 2080914310)