Gemeente Grootegast
Westerkwartier gemeenten verzetten zich tegen het ontwerp Provinciaal
Omgevingplan
De gemeenten Grootegast, Leek, Marum en Zuidhorn verzetten zich in een
gezamenlijke reactie tegen het ontwerp Provinciaal Omgevingsplan
(Pop). In een eerder stadium van de procedure hebben de gemeenten
gereageerd op het Pop-analysedocument en het Pop-keuzedocument.
De gemeenten hadden ten aanzien van de uitkomsten van de dialoog en de
verwerking daarvan graag gezien, dat de provincie nadrukkelijker had
gekozen voor het uitgangspunt âop gemeentelijk niveau wat kan en op
provinciaal niveau wat moetâ. Dit is helaas achterwege gebleven.
Â
De bezwaren van de gemeenten richten zich tegen de volgende
onderwerpen:
- Niet agrarische bedrijvigheid in het buitengebied
- Omgevingsverordening in relatie tot ontwerp-bestemmingsplan
Buitengebied regio West
- Leven en wonen in Groningen
- Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en robuuste Verbindingszones
- Biomassavergisters
- Bebouwingskenmerken
- Bedrijventerreinen
Per onderwerp hebben de gemeenten een reactie opgesteld en dat is
verwoord in een gezamenlijke brief die naar de provincie zal worden
gestuurd.
Om u een helder beeld te geven van de reactie van de gemeenten treft u
als bijlage bij deze mail de bedoelde brief aan.
Geachte college
In het kader van de ter visie legging van het ontwerp Provinciaal Omgevingsplan
2009-2013, doen wij u onderstaand namens de gemeenten Grootegast, Leek,
Marum en Zuidhorn (regio West) een reactie toekomen betreffende een aantal
gezamenlijke beleidsthema's en onderwerpen.
Eerder in het proces hebben wij kunnen reageren op het Pop-analysedocument
en het POP-keuzedocument. De gevolgde werkwijze heeft onze waardering.
Ten aanzien van de uitkomsten van de dialoog en de verwerking daarvan
hadden wij graag gezien, dat u nadrukkelijker had gekozen voor het
uitgangspunt op gemeentelijk niveau wat kan en op provinciaal niveau wat
moet.
Bereikbaar Groningen
In Hoofdstuk 4 hebben wij aandacht dan wel een visie op de verbinding tussen
met name Zuidhorn en de A7 gemist.
De problematiek rond de Fanerweg is voldoende bekend.
Over mogelijke oplossingen en alternatieven is reeds geruime tijd overleg
gaande. Benoeming en nog liever programmering van deze wegverbinding in
het POP achten wij gewenst.
Niet agrarische bedrijvigheid in het buitengebied
In artikel 4.25, lid 6, geeft u regels over niet agrarisch grondgebruik.
Voorgeschreven is dat een bestemmingsplan regels stelt ten aanzien van de
uitbreidingsmogelijkheden van bestaande niet agrarische bedrijven. Onder a.
geeft u aan dat de uitbreidingsmogelijkheden beperkt zijn tot een eenmalige
uitbreiding van 20% van de totale vloeroppervlakte van de bestaande
bedrijfsbebouwing. Naar de mening van de gemeenten in de regio West voldoet
deze kwantitatieve benadering onvoldoende. De regeling biedt te weinig
aanknopingspunten voor een ruimtelijke kwaliteitsimpuls, bieden geen zicht op
de maximale groei van de bedrijven en zijn te weinig specifiek. Hoewel u een
verruiming biedt van 10% onder het oude pop naar 20% in die nieuwe
verordening, zijn wij van mening dat 20% niet van substantiële aard is en dat dit
percentage een ruimtelijk-kwalitatieve basis mist. Door een eenmalige uitbreiding
van 20% toe te staan dreigt bovendien dat de uitbreiding een oplossing op korte
termijn is, maar op lange termijn juist een nieuwe uitbreidingsvraag creëert.
De regio West-Groningen heeft een notitie opgesteld waarin het principe is
gehanteerd dat grotere uitbreidingmogelijkheden dan nu moet kunnen, mits de
landschappelijke kwaliteit van de vestigingslocatie gewaarborgd blijft. Daarbij is
de methode van keukentafelgesprekken voor uitbreiding van agrarische
bouwblokken als inspiratie gebruikt. De kwalitatieve toets voor
uitbreidingsmogelijkheden van niet-agrarische bedrijvigheid in de regio West is
een getrapt systeem. Bij deze toets wordt het 'nee, tenzij' principe gehanteerd.
Dit betekent in dit geval dat er geen mogelijkheden zijn voor uitbreiding, tenzij
aan een aantal ruimtelijk kwalitatieve regels wordt voldaan.
De uitbreidingsmogelijkheden zijn afhankelijk van het gebied waar een bedrijf
zich bevindt. Daarbij hebben wij gebieden onderscheiden waar wij minder ver
gaan dan de provinciale regeling, hebben wij gebieden onderscheiden waar wij
aansluiten bij de 20% regeling onder toepassing van nodige toetsingscriteria en
hebben wij ook gebieden aangewezen waar wij verder willen gaan dan de 20%
regeling.
De regeling zal uiteindelijk een plek moeten krijgen in ons bestemmingsplan
buitengebied, welstandsbeleid en procesafspraken. Het voorstel van de regeling
zullen wij u binnenkort toesturen met het verzoek om op basis van artikel 4.26
Mogelijkheid afwijkende regeling regionaal maatwerk te leveren.
Omgevingsverodening in relatie tot ontwerp-bestemmingsplan
Buitengebied regio West. (Titel 4.3).
4.20 intensieve veehouderij.
Deze bepalingen geven in feite uitdrukking aan het stand-still beginsel
(uitzondering: verscherpte normen dierwelzijn/milieu). Uitbreiding is alleen
mogelijk bij bestaande bedrijven na een ontheffing door GS.
De ruimtelijke relevantie hiervan ontgaat ons,en het provinciaal ruimtelijke belang
hiervan wordt niet onderbouwd. Het milieuspoor dekt negatieve gevolgen al
afdoende af, en of een stal nu voor melkvee of voor vleesvee gebruikt wordt, is
ruimtelijk niet relevant.
4.22 tweede agrarische bedrijfswoningen
Er is geen noodzaak voor een beoordeling door de provincie als de gemeenten
zelf in hun bestemmingsplan dezelfde afwegingscriteria opnemen voor het bij
ontheffing toestaan van een 2e agrarische bedrijfswoning.
Voor provinciaal belang dient hier nadrukkelijk gemeentelijk belang te worden
gelezen.
Verzocht wordt art. 4.22 lid 1 en 2 te vervangen door:
" 1. Een bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheden tot het oprichten van
meer dan een bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf bij recht.
2. In de planregels kan slechts na ontheffing door de gemeente een tweede
bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf toegelaten worden, indien de omvang van
het bedrijf zodanig is dat er sprake is van een structureel volwaardig
tweepersoonsbedrijf en dat gelet op aard, omvang en continuïteit op het bedrijf
permanent toezicht noodzakelijk is."
In deze formulering word gewaarborgd dat er slechts structureel noodzakelijke
bedrijfswoningen gerealiseerd mogen worden; de beoordeling door gemeente
vindt op dezelfde manier plaats als de provincie zou willen.
4.25 Niet-agrarisch grondgebruik.
Meerdere woonfuncties in bestaande vrijkomende gebouwen (hoofdgebouw,
uitsluitend inpandige verbouwing) is dus toegestaan. (Relatie met art. 4.6: dit
moet niet ten koste gaan van nieuwbouwruimte: is immers geen nieuwbouw
maar hergebruik zonder toename bouwvolume!!).Dit zal wel expliciet in art.4.6 of
4.25 vermeld moeten worden.
Lid 4 c. geeft een ontheffingsmogelijkheid. Deze zou uitgebreid moeten worden
met een ontheffing als het gaat om project landschappelijk wonen (bijv. Snipperij,
Haarsterbos e.o.), waarbij woningen bijdragen aan landschapsonderhoud (rood
voor groen).
Lid 8 b. is niet toepasbaar en maakt de regeling in het plan buitengebied
Westerkwartier illegaal. Volgens dit lid mogen de gezamenlijke bijgebouwen
nooit groter zijn dan het hoofdgebouw. In het plan buitengebied voor het
Westerkwartier is de regeling opgenomen (en in het vooroverleg geaccepteerd
door de provincie) dat naast het hoofdgebouw van 120 m2 er nog 50+130=180
m2 aan bijgebouwen mag komen.
Dit kan worden ondervangen door in artikel 4.26 toe te voegen dat ook van
art.4.25 lid 8 voor een groep van gemeenten een afwijkende regeling kan gelden.
4.17 Begrenzing buitengebied/bebouwd gebied.
Tijdens gevoerd ambtelijk overleg op 24 februari 2009 in het provinciehuis is
gebleken, dat dit artikel:
a. nog gewijzigd gaat worden in die zin dat niet Ged. Staten maar Prov.Staten
de in lid 1 bedoelde begrenzing gaan vaststellen. Ged.Staten krijgen dan nog
een bevoegdheid later wijzigingen aan te brengen (als een nieuw
bestemmingsplan wordt goedgekeurd kan de begrenzing administratief worden
aangepast)
b. nog volstrekt niet duidelijk is hoe deze begrenzing van buitengebied versus
bebouwd gebied zal uitwerken per gemeente. De insteek van het Rijk uit 2003 is
volgens de provincie veel te onnauwkeurig en achterhaald; de gemeenten zijn
het daarmee eens. Maar hoe dan wel, is nog niet duidelijk.
c. dus is ook onduidelijk, op welke gebieden titel 4.3. van de verordening van
toepassing is .
d. tegen het besluit als bedoeld in artikel 4.17 lid 1 wordt geen afzonderlijke
inspraak/bedenkingenprocedure geopend.
Naar onze mening is het voor gemeenten erg belangrijk om te weten, welke
gebieden niet tot het bebouwd gebied gerekend worden.
Zijn bijv. ontwikkellocaties, waarover al bestuurlijke overeenstemming bestaat
(bijv. in het kader van een dorpsvisie, structuurvisie of regiovisie), maar die nog
niet zijn vastgelegd in een bestemmingsplan, buitengebied of bebouwd gebied.
Horen sportveldcomplexen tegen de rand van dorpen, zwembaden in het
buitengebied, begraafplaatsen, e.d. nu tot het bebouwd gebied vanwege de
functionele eenheid, of behoren die tot het buitengebied waarop dan titel 4.3. van
de verordening van toepassing is?
Hoe begrenzen we bebouwingsconcentraties/bebouwingslinten en dorpsranden.
Hierover moet op gemeentelijk niveau nog overleg plaatsvinden met de
provincie. Kortom: titel 4.3. kan pas in werking treden als de begrenzing als
bedoeld in art.4.17 is vastgesteld. En de gemeenten kunnen daarop nu niet
inhoudelijk reageren, omdat de begrenzing zelfs nog niet eens in concept is
voorgelegd, en dit zal ook niet kunnen voordat de termijn van reageren op de
ontwerp - POP-verordening verstreken is.
Tenslotte is niet duidelijk hoe de vaststelling van een begrenzing zich verhoudt
tot stedelijke ontwikkelingsgebieden en de relatie van die gebieden met de in het
ontwerp POP opgenomen zoekruimten voor woningbouw, bedrijvigheid e.d.
Conclusie: titel 4.3. kan pas in werking treden als de begrenzing als bedoeld in
art.4.17 is vastgesteld; die vaststelling moet ook onderwerp van inspraak en
overleg met de mogelijkheid van bedenkingen zijn.
Leven en Wonen in Groningen.
U houdt vast aan het uitgangspunt om wonen en werken te concentreren in de
steden Groningen en Assen, met daarnaast een extra woningbouwopgave voor
de kernen Leek/Roden en Hoogezand-Sappemeer. In de overige delen van de
regio Groningen-Assen en de gemeenten Grootegast en Marum kan worden
gebouwd voor de lokale behoefte in de centrumdorpen en de zogenaamde
'complete dorpen'. Met dit beleidsuitgangspunt wilt u de positie van deze kernen
versterken, het draagvlak van de voorzieningen ondersteunen, het landschap
besparen en de mobiliteit zoveel mogelijk beperken.
Het is belangrijk vast te stellen dat er ruimte wordt geboden aan een
voortdurende woningbehoefte in het Westerkwartier. Maar met bovengenoemd
uitgangspunt wordt ons inziens elke vorm van woninguitbreiding in de kleine
kernen uitgesloten. Op zichzelf bestaat begrip voor uw bezwaren voor verspreide
woningbouw. Toch willen wij graag kleinschalige wooninitiatieven c.q.
uitbreidingen kunnen realiseren in de kleine kernen.
Op dit moment werken wij aan een woonvisie voor het gehele Westerkwartier.
De visie is in concept gereed en wordt dit voorjaar door de colleges van
burgemeester en wethouders vastgesteld. In deze regionale visie staan onze
opgaven en ambities voor verschillende woonthema's verwoord. Een van onze
ambities is het behoud van de bestaande voorzieningen in alle kernen. De
basisschool en het dorpshuis zijn naar onze mening met name de dragers voor
de leefbaarheid in de kleine kernen en moeten dus waar mogelijk behouden
worden. Mede ter stimulering van de leefbaarheid zal in de kleine kernen
hoofdzakelijk inbreiding en herstructurering plaatsvinden. Maar wij willen in de
kleine kernen ook ruimte bieden voor initiatieven vanuit de bevolking en woon-,
zorg-, en welzijnsinstellingen zodat deze dorpen niet 'op slot' gaan. Kleine
kernen moeten derhalve op beperkte schaal kunnen uitbreiden, maar moeten wel
kleine kern blijven. Ook herstructureringsprojecten in kleine kernen vragen soms
dat op de herstructureringslocaties meer dan 1:1 wordt teruggebouwd.
Op grond van artikel 4.4. van de verordening wordt voorts van alle gemeenten
verwacht dat zij bij de transformatie van de woningvoorraad en de versnelling en
concentratie van de woningbouw werken op basis van de principes van zuinig
ruimtegebruik volgens de SER-ladder. Wij gaan ervan uit dat in deze regio
tegelijkertijd herstructurering, inbreiding en uitbreiding kan plaatsvinden.
In de verordening is het begrip nieuwbouwruimte wederom opgenomen. Ons is in
het verleden echter voorgespiegeld dat de systematiek van
woningbouwcontingentering zou verdwijnen en er door de provincie meer op
kwaliteiten dan op kwantiteiten gestuurd zou gaan worden. Wij hebben al eerder
gepleit voor een meer kwalitatieve benadering, waarbij in elk geval binnendorpse
projecten niet louter worden afgerekend op een strikt kwantitatieve benadering,
maar waarbij tevens naar kwalitatieve aspecten wordt gekeken. Veelal gaat het
hier om herstructurering of specifieke projecten, waarbij ook stedenbouwkundige
motieven (eventueel in combinatie met financiële) een rol spelen. Wij zijn prima
in staat om zelf invulling te geven aan de bouwproductie hetgeen tot uitdrukking
komt in regionale c.q. lokale woonvisies.
U pleit terecht voor voldoende geschikte woningen voor kwetsbare groepen. Dat
is ook beleid dat de gemeenten (en corporaties) in het Westerkwartier nastreven.
De vraag die in dit verband kan worden gesteld, is of deze - terechte aandacht -
ook begrensd wordt door de beschikbare nieuwbouwruimte. In de verordening
wordt "nieuwbouw ter vervanging van niet-zelfstandige woonruimte voor ouderen
en gehandicapten voor dezelfde groep" buiten de vast te stellen
nieuwbouwruimte gehouden. Een ruimere omschrijving is echter gewenst. Te
denken valt aan een bouw van (huur-)woningen voor doelgroepen op
binnendorpse locaties, als extra uitzondering, waarbij ook afspraken met de
betrokken woningbouwcorporatie als extra criterium kunnen worden opgenomen.
Het begrip "niet-zelfstandige woonruimte voor ouderen en gehandicapten" is niet
nader omschreven. Onduidelijke formuleringen leiden tot fricties bij de
toepassing en de interpretatie.
Zo is er sprake van een continuüm van woonvormen. Het ene uiterste is het
zelfstandig wonen zonder zorg en het andere uiterste is het onzelfstandig wonen
in de vorm van intramuraal wonen (instelling, verpleeghuis, etc.) waarbij sprake
is van 100% verzorging en/of verpleging. Tussen deze uitersten ligt een variëteit
aan woonvormen met ook een variëteit aan zorgvormen. Zo vragen wij ons af of
een aanleunwoning, een appartement in een woonhaven (het zogenaamde
verzorgd wonen) buiten de vast te stellen nieuwbouwruimte wordt gehouden. Wij
gaan ervan uit dat dit het geval is.
In artikel 4.6 van de verordening wordt verwezen naar een bij de verordening
behorend uitvoeringsbesluit. In dit ontwerp-uitvoeringsbesluit is per gemeente de
nieuwbouwruimte opgenomen. Voor wat betreft de gemeenten Marum en
Grootegast is de ruimte opgenomen zoals overeengekomen in het bilateraal
bestuurlijk overleg tussen uw college en de betreffende gemeentebesturen. De
overeengekomen ruimte voor de uitbreiding van de voorraad 2009-2019 is echter
niet correct weergegeven. De volgende uitbreidingsruimte is overeengekomen:
- Marum 450 in plaats van 360
- Grootegast 500 in plaats van 400
De volgende nieuwbouwruimte is vervolgens overeengekomen:
- Marum 540 in plaats van 450
- Grootegast 600 in plaats van 500
In de toelichting bij artikel 4.6 van de verordening geeft u aan dat de resterende
bouwcapaciteit voor nieuwbouw in bestemmingsplannen groter kan zijn dan de
nieuwbouwruimte van een gemeente. Nu zal dit bij ons niet het geval zijn.
Desondanks gaan wij ervan uit dat het gaat om de resterende bouwcapaciteit bij
de inwerkingtreding van de omgevingsverordening ofwel wij gaan ervan uit dat
de woningen die voor de inwerkingtreding van de verordening zijn gereed
gemeld niet ten laste van de nieuwbouwruimte worden gebracht.
In artikel 4.25 van de verordening is opgenomen dat een bestemmingsplan voor
het buitengebied niet voorziet in de vestiging van nieuwe woonfuncties. Alleen
voor de realisering van landgoederen, buitenplaatsen, borgwoningen,
woningbouw in kleine kernen ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en de
aanleg van recreatiebungalows en solitaire campings is een ontheffing mogelijk.
Met deze bepaling wordt een ruimte voor ruimte-regeling, in welke vorm dan ook,
onmogelijk gemaakt. Welke motivering hieraan ten grondslag ligt, is ons niet
bekend.
Ten aanzien van bovengenoemd onderwerp hebben wij gepleit voor een
omgangsregeling die is gericht op een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van
het landelijk gebied door sloop van landschappelijk storende elementen en/of
sanering van niet passende functies gekoppeld aan een bestemmingswijziging.
Als tegenprestatie krijgt de initiatiefnemer planologische medewerking voor de
bouw van een of meer woningen elders in het gebied of op de saneringslocatie,
met dien verstande dat nieuwbouw op de saneringslocatie niet altijd een optie zal
kunnen zijn. Vanuit oogpunt van ruimtelijke kwaliteit worden voorwaarden gesteld
aan de herbouwlocatie, de omvang van de nieuwbouw, de vormgeving en de
inpassing van de nieuwbouw. Een dergelijke regeling levert dus per saldo een
winst op via:
- een landschappelijke winst op de oude locatie door de sloop en
eventuele herinrichting
- een milieuwinst op de oude locatie door sanering
- een versterking van de ruimtelijke kwaliteit op de nieuwe locatie door een
goede keuze van de aard en omvang van de bebouwing.
Wij zijn met u van mening dat het wenselijk is om grenzen te stellen aan de
verstedelijking van het platteland. Dit betekent echter niet dat bebouwing overal
moet worden uitgesloten. Het gaat vooral om waar gebouwd wordt en of dat zó
kan plaatsvinden dat de kwaliteit - die de aantrekkingskracht van het landelijk
gebied vormt, ook als woonomgeving - intact blijft of wordt versterkt. Derhalve
zien wij graag een regeling of de mogelijkheid een regeling op te kunnen stellen
(evenals artikel 4.26) die afwijkt van het bepaalde in artikel 4.25, lid 1 teneinde
meer ruimte te hebben voor plattelandsontwikkeling.
Art.4.6. lid.5. Bij dit artikel is toevoeging van een bepaling aan te bevelen, die het
realiseren van woningbouw op verzoek van de rijksoverheid (COA) ten behoeve
van huisvesting van asielzoekers ook uitzondert van de nieuwbouwruimteafspraken
(bijv. door toevoeging van een zinsnede aan artikel 4.6 lid 5).
Verder pleiten wij hier voor een aanpassing, dat huisvesting van meerdere
woningen in bestaande bouwvolumes in het woon-hoofdgebouw van vrijgekomen
boerderijen (omdat het geen toevoeging van bouwvolume betreft) ook buiten de
nieuwbouwruimte-afspraken valt (is immers geen nieuwbouw). In het kader van
het overleg m.b.t. het plan buitengebied is door de provincie aangegeven, dat ze
wel meetellen in de nieuwbouwcontingenten (ook al is het geen nieuwbouw,
maar uit oogpunt van ruimtelijke kwaliteit slechts het behoud van vm.boerderijen
met een nuttige herbestemming). Op grond van artikel 4.25 (lid 1,2,3) is dit
hergebruik toegestaan.
Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en robuuste Verbindingszones
In artikel 4.33 van de ontwerp-verordening wordt met betrekking tot de
zoekruimte van robuuste verbindingszones verlangd dat in deze gebieden niet
wordt voorzien in wijziging van de bestemming of een wijziging van de regels ter
zake van het gebruik van de grond die in significante mate een beperking met
zich meebrengt voor de mogelijkheid een hoogwaardige - en op robuuste
verbindingszones in aangrenzende gebieden aansluitende - robuuste
verbindingszone te creëren en in stand te houden. In de toelichting op dit artikel
geeft u vervolgens aan dat deze voorzorgsregel onverlet laat dat bouw- en
gebruiksmogelijkheden conform de vigerende bestemming volledig kunnen
worden benut.
In uw reactie op ons gezamenlijk bestemmingsplan Buitengebied d.d. 13 januari
2009 adviseert u ons de betreffende gebieden in de plantoelichting te beschrijven
en voor deze gebieden een toegespitste bestemming of aanduiding op te nemen
in het plan.
De arcering van de zoekruimte van robuuste verbindingszone is op veel plekken
gesitueerd over 'witte' gebieden die nu primair voor landbouw bestemd zijn. Dit
zijn voor ons de gebieden waar onder voorwaarden de schaalvergroting van de
agrarische sector tot bouwblokken van maximaal 2 ha kan en ook juist zou
moeten plaatsvinden.
In stuurgroepverband is reeds vanuit onze regio aan gedeputeerde Hollenga te
kennen gegeven dat met de arcering zoals deze nu is opgenomen op bijlage
"kaart 4 - Natuur" in combinatie met artikel 4.33 van de verordening niet kan
worden ingestemd en wij niet bereid zijn deze voorbescherming over te nemen in
ons nieuwe bestemmingsplan Buitengebied.
Dit impliceert immers dat de agrarische bedrijven die in deze zoekruimte gelegen
zijn, niet mogen (door)groeien boven de huidige planologische bouwruimte van
1ha. Wij zouden in ons nieuwe bestemmingsplan Buitengebied de agrarische
bedrijven in die gebieden (vooralsnog) op slot moeten zetten, omdat er mogelijk
een ecologische verbindingszone over hun percelen gaat komen. Gezonde
bedrijven worden voor onbekende duur op slot gezet, zonder dat daar enige
compensatie in de vorm van bijvoorbeeld aankoopplicht tegenover staat. Tevens
zijn er op de bedrijfspercelen en de direct aangrenzende gronden op dit moment
geen natuurwaarden bekend die deze voorbescherming en planologische
inperking rechtvaardigen. De omzetting van de vroegere pijlen naar de huidige
arcering is naar onze mening erg ruim ingestoken, zonder goede motivering in
termen van aanwezige waarden en uitvoerbaarheid.
In bilateraal overleg met burgemeester Dijkstra heeft gedeputeerde Hollenga
onlangs te kennen geven dat de agrarische bedrijven qua bouwmogelijkheden
niet op slot worden gezet. Als dit inderdaad het geval is, dus ook voor de door
ons geplande verruiming van de bouwblokken in het nieuwe bestemmingsplan
Buitengebied, zien wij dit graag schriftelijk bevestigd.
Vervolgens zien wij dit dan ook graag aangepast in de verordening.
Nogmaals resumerend is het van essentieel belang dat de agrarische bedrijven
gelegen in de "witte" gebieden in geen geval in hun (door)groei worden ingeperkt
door de voorbescherming.
Biomassavergisters
Artikel 4.25 van de Omgevingsverordening schept de mogelijkheid tot
hergebruik of verbouw van vrijkomende gebouwen. In het bestemmingsplan
dienen regels te worden opgenomen voor hergebruik, waaronder in ieder geval
de bepaling dat bedrijvigheid dient te worden beperkt tot de
milieucategorieën 1 en 2 van de VNG-brochure bedrijven en milieuzonering
(2007).
Tevens dienen regels te worden opgenomen ten aanzien van
uitbreidingsmogelijkheden van bestaande niet-agrarische bedrijven.
Deze uitbreidingsmogelijkheden zijn in de Omgevingsverordening beperkt tot
maximaal 20% van de totale vloeroppervlakte van de bestaande
bedrijfsbebouwing.
GS kunnen van deze bepaling ontheffing verlenen indien de uitbreiding
noodzakelijk is vanwege de realisatie van een biomassavergister.
Aangezien een biomassavergister niet behoort tot milieucategorie 1 of 2 van de
VNG-brochure bedrijven en milieuzonering én een specifieke
ontheffingsmogelijkheid voor vestiging van bedrijvigheid
behorende tot een hogere milieucategorie ontbreekt, lijkt lid 7 van artikel
4.25 een betekenisloze bepaling.
Bebouwingskenmerken
Artikel 4.5 van de Omgevingsverordening geeft aan dat er in voorkomende
situaties, waarbij tevens sprake zal zijn van nieuwbouw, in de Toelichting een vrij
exact inzicht moet worden verschaft ten aanzien van de wijze waarop rekening
wordt gehouden een 4-tal bebouwingskenmerken.
De Toelichting bij artikel 4.5 suggereert iets anders dan de tekst van de
Omgevingsverordening. Als het inderdaad de bedoeling is om niet af te doen aan
de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor welstand en welstandnota's alsook
de ruimtelijke kwaliteit van een gebied, dan kan worden volstaan met vermelding
van dit beleid in de Toelichting. Een verdergaande detaillering overschrijdt deze
grens en daarvoor is de Toelichting bij een bestemmingsplan ook niet bedoeld.
Bedrijventerreinen (Art.4.8 , lid 3.)
Sanering van bedrijfsbestemmingen in bijvoorbeeld de bebouwde kommen
(waarbij de bedrijfsbestemming daar vervalt) zal nauwelijks mogelijk zijn, als de
gemeente zelf geen bedrijfsterrein meer beschikbaar heeft. Weliswaar mag dan
met de ontheffing het bedrijfsterrein worden uitgebreid, maar : alleen als de totale
omvang van de bedrijventerreinen (in de gemeente?, of in de provincie?, dit is
voor meerdere uitleg vatbaar) niet toeneemt.
Als bedoeld is: in de gemeente, dan is het een lege letter: de uitbreiding met
ontheffing zou dan alleen kunnen als je elders in de gemeente bedrijfsterrein
inlevert. Dat is niet reëel: je levert alleen de verplaatsingslocatie in, maar dat is al
gewaarborgd in lid d.
Als bedoeld is: in de provincie, dan is het ook een moeilijk toepasbare bepaling.
Stel er is in de eigen gemeente niets meer beschikbaar, dan moet je eerst
nagaan of elders in de provincie wat beschikbaar is, terwijl het om locale
bedrijven kan en veelal ook zal gaan...
Voorts: je kunt straks dus alleen maar voor verplaatsing uit kernen of
milieuhinderlijke situaties via ontheffing een bedrijventerrein uitbreiden met de
omvang gelijk aan de saneringslocaties. Dan werkt dat om 2 redenen niet:
a. een bedrijf dat in de kom knel zit en wil verplaatsen, zit vaak in de klem
vanwege ruimtegebrek. Als je dan alleen per saldo eenzelfde
hoeveelheid bedrijfsterrein na ontheffing mag toevoegen, werkt dat dus
niet
b. je moet dus voor elke individuele verplaatsing weer een stukje
bedrijfsterrein aanleggen. Dat is niet economisch (uit oogpunt van
aanlegkosten niet en uit oogpunt van procedurekosten niet). Beter is een
(klein) bedrijventerreintje in 1 keer te maken voor meerdere potentiële
verplaatsers. Leg dan maar vast dat het terrein ook daadwerkelijk
bedoeld is voor die locale verplaatsers.
Hoogachtend,
Burgemeester en wethouders van de gemeenten Grootegast, Leek, Marum en
Zuidhorn,
Namens deze,
E.Pare, secretaris Grootegast K.B. Dijkstra, burgemeester Grootegast