Groepsverbod voor energiebedrijven niet onrechtmatig
Den Haag, 11 maart 2009 - De rechtbank 's-Gravenhage heeft vandaag
uitspraak gedaan in drie zaken van energiebedrijven tegen de Staat.
Het betreft civiele procedures van Delta NV, Eneco Holding NV en
Essent NV (met Essent Nederland BV) waarin de vraag aan de orde is
gesteld of het zogeheten groepsverbod voor energiemaatschappijen
rechtmatig is.
Het groepsverbod is een uitvloeisel van de Wet onafhankelijk netbeheer
die eind 2006 tot stand is gekomen en heeft geleid tot wijzigingen in
de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. De wetswijzigingen zijn voor
een deel op 1 juli 2008 in werking getreden.
Deze wetgeving voorziet in een verdere splitsing van enerzijds de
eigendom van een energienet (het netbeheer) en anderzijds de productie
en handel in energie. Rechtspersonen of vennootschappen die een net
beheren mogen niet deel uitmaken van een zelfde groep (concern) als
rechtspersonen of vennootschappen die energie produceren of daarin
handelen.
De aandelen van alle eisende partijen zijn thans in handen van
overheden (provincies en gemeenten).
Volgens de energiebedrijven is het groepsverbod in strijd met Europese
regels over het vrije verkeer van kapitaal en de vrijheid van
vestiging. Ook wordt hun, zo stellen zij, eigendom ontnomen. Dit is in
hun visie in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) van het
Europees Verdrag voor de rechten van de mens. Enkele eiseressen
beroepen zicht verder op toezeggingen van de minister van Economische
Zaken bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer.
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen.
Eventuele toezeggingen van de minister aan de Kamer leveren naar haar
oordeel geen rechten voor deze eisende partijen op.
Artikel 1 EP is volgens de rechtbank niet geschonden, omdat aan de
aandeelhouders niets wordt ontnomen. Er is slechts sprake van
"regulering" van eigendom, niet van ontneming daarvan. Artikel 1 EP
laat eigendomsregulering toe.
De Staat had zich beroepen op artikel 295 van het EG-Verdrag, dat
inhoudt dat het Verdrag "de regeling van het eigendomsrecht" in de
lidstaten onverlet laat. De rechtbank heeft geoordeeld dat dit artikel
hier niet van toepassing is. Deze stelling van de Staat wordt dus
verworpen.
De rechtbank heeft in het midden gelaten of de nieuwe wet inbreuk
maakt op fundamentele vrijheden van het Verdrag. Volgens de rechtbank
heeft de Staat (als wetgever) op toereikende gronden kunnen oordelen
dat een eventuele inbreuk gerechtvaardigd is op grond van dwingende
vereisen van algemeen belang. Het gaat hierbij in het bijzonder om het
belang van leveringszekerheid en de rechtstreeks daaraan gerelateerde
bescherming van de consumenten. De vóór de invoering van het
groepsverbod geldende regels sloten naar het oordeel van de rechtbank
niet uit dat de winsten uit het netbeheer worden aangewend voor
commerciële activiteiten van de groep die geheel buiten (de zorg voor)
het net liggen. Een maatregel zoals het groepsverbod voorkomt dat het
netbeheer wordt bootgesteld aan dergelijke risico's en kan aldus
worden gezien als noodzakelijk - en proportioneel - uit het oogpunt
van de hier bedoelde leveringszekerheid.
Volgens de rechtbank is de bestreden wetgeving dus niet onrechtmatig.
De vonnissen zijn op deze site gepubliceerd en te openen via
onderstaande LJ-nummers.
LJ Nummers
BH5468
BH5469
BH5470
Bron: Rechtbank 's-Gravenhage
Datum actualiteit: 11 maart 2009 Naar boven
Gerechtelijke organisatie