ChristenUnie
Bijdrage Esmé Wiegman aan het AO Rookverbod in de horeca
Bijdrage Esmé Wiegman aan het AO Rookverbod in de horeca
dinsdag 10 maart 2009 16:00
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Voorzitter.
Mevrouw Agema begon met een huiselijk voorbeeld uit het verleden, dus
dat zal ik ook doen. Ik dacht terug aan de verjaardagen, die vroeger
erg gezellig waren. Er stond dan een bekertje met sigaretten op tafel.
Tegenwoordig zijn verjaardagen nog steeds erg gezellig, maar het
bekertje met sigaretten staat er niet meer. Het is haast ondenkbaar
dat dit vroeger op die manier gebeurde. Ik merkte dat ik zelf al heel
erg gewend en gehecht ben geraakt aan het rookverbod in de horeca. Dat
realiseerde ik mij toen ik laatst met mijn gezin op vakantie was in
Oostenrijk, en verbaasd, om niet te zeggen geërgerd, om me heen keek
hoe mensen een sigaret opstaken terwijl mijn kinderen zaten te smullen
achter een bord met Kaiserschmarren, een aan te bevelen specialiteit.
Volgens mij is de invoering van het rookverbod in de
horeca een groot succes. Heel veel mensen zeggen dat met mij, maar een
klein aantal mensen wil wellicht anders doen geloven. Ik vind het ook
positief dat dit verbod kan rekenen op zo'n groot draagvlak onder
jongeren. De minister kan rekenen op de steun van de ChristenUnie voor
zijn beleid. Ik roep ertoe op om niet al te veel woorden meer vuil te
maken aan het beperkte aantal problemen waarmee de invoering van het
rookverbod gepaard gaat. Het is hoog tijd om de echte problematiek van
de tabaksverslaving aan te pakken en mensen te helpen om van deze
lastige verslaving af te komen. Zoals bekend wil 70% van de rokers
eigenlijk stoppen.
Op 30 juni 2008 heeft het CVZ naar aanleiding van het
rapport "Van preventie verzekerde" over begeleiding bij stoppen met
roken laten weten dat alle rokers die om hulp vragen, nu al recht
hebben op behandeling van tabaksverslaving. Veel gedragsmatige
ondersteuning bij het stoppen met roken behoort al tot de
Zorgverzekeringswet en zou vergoed moeten worden vanuit de
basisverzekering. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen korte
interventies, zoals eenmalige korte stopadviezen in een gebruikelijk
zorgcontact in de eerste of tweede lijn, intensieve vormen van op
gedragsverandering gerichte interventies, bestaande uit een serie van
ten minste vier contacten van minstens tien minuten in een tijdsbestek
van een tot enkele maanden en de farmacotherapeutische interventie in
de vorm van nortriptyline. Ik heb begrepen dat dit standpunt van 30
juni 2008 een zogenaamde duiding is en dat de minister geen besluit
hoeft te nemen over deze conclusie, omdat deze de facto geldt. Mijn
vraag aan de minister is of verzekeraars inmiddels handelen naar deze
duiding en of zij verzekerden een hierbij passend aanbod doen. Welke
stimulerende rol kan de minister spelen om deze initiatieven snel van
de grond te laten komen en waar mogelijk te ondersteunen?