Uitspraak Hoge Raad in zaak over groepsbelediging en Islam
Den Haag, 10 maart 2009 - De verdachte M. B. heeft op 7 november 2004
een poster voor het raam van zijn woning opgehangen met onder meer de
tekst âStop het gezwel dat Islam heetâ.
De rechtbank âs-Hertogenbosch heeft de verdachte op 19 juli 2005
veroordeeld wegens het zich in het openbaar beledigend uitlaten over
een groep mensen wegens hun godsdienst (artikel 137c Wetboek van
Strafrecht). Zie rechtspraak.nl, LJN AT9494.
Het hof âs-Hertogenbosch heeft de verdachte op 10 november 2006
eveneens wegens het zich in het openbaar beledigend uitlaten over een
groep mensen wegens hun godsdienst veroordeeld tot een voorwaardelijke
gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaar (LJN
BH3383).
Het hof heeft onder meer overwogen dat de verdachte door de Islam aan
te duiden als een gezwel zich onnodig grievend heeft uitgelaten over
de Islam en, gezien de verbondenheid tussen de Islam en haar
gelovigen, ook ten aanzien van die groep mensen die de Islam belijden.
Het cassatieberoep bij de Hoge Raad
De verdachte heeft cassatieberoep ingesteld tegen de uitspraak van het
hof âs-Hertogenbosch.
Volgens de advocaat van de verdachte in cassatie (mr. A.A. Franken in
Amsterdam) heeft het hof ten onrechte beslist dat deze poster onder
artikel 137c Sr valt.
Op 9 september 2008 heeft advocaat-generaal mr. A.J.M. Machielse in
zijn conclusie de Hoge Raad geadviseerd de uitspraak van het hof te
vernietigen.
De uitspraak van de Hoge Raad houdt het volgende in:
Artikel 137c Wetboek van Strafrecht stelt strafbaar het zich
beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun godsdienst (zgn.
groepsbelediging). Dit artikel stelt niet strafbaar het zich
beledigend uitlaten over een godsdienst, ook niet als dat gebeurt op
zoân manier dat de aanhangers van die godsdienst daardoor in hun
godsdienstige gevoelens worden gekrenkt. Deze wetsbepaling moet
volgens de wetsgeschiedenis beperkt worden uitgelegd. De uitlating
moet onmiskenbaar betrekking hebben op een bepaalde groep mensen die
zich door hun godsdienst onderscheiden van anderen. De enkele
omstandigheid dat grievende uitlatingen over een godsdienst ook de
aanhangers krenken is niet voldoende om van beleding van een groep
mensen wegens hun godsdienst te spreken.
Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte zich met zijn poster met
daarop de tekst âStop het gezwel dat Islam heetâ onnodig grievend
heeft uitgelaten over de Islam. Het hof heeft daaraan de
gevolgtrekking verbonden dat âgezien de verbondenheid tussen de Islam
en haar gelovigenâ deze uitlating reeds daardoor ook beledigend is
voor âdie groep mensen die de Islam belijdenâ. Het hof heeft daarmee
een te ruime uitleg gegeven aan de in art. 137c, eerste lid, Sr
voorkomende uitdrukking âeen groep mensen wegens hun godsdienstâ
Daarom heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd en de
verdachte van het hem tenlastegelegde vrijgesproken.
Gevolg van de uitspraak
De verdachte is definitief vrijgesproken.
Dit is een samenvatting van de uitspraak van de Hoge Raad van 10 maart
2009. Bij verschil tussen deze samenvatting en de volledige uitspraak
is laatstgenoemde bindend.
Nadere informatie in verband met deze zaak
Artikel 137c Wetboek van Strafrecht (zgn. groepsbelediging) luidt:
âHij die zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of
afbeelding, opzettelijk beledigend uitlaat over een groep mensen
wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun hetero- of
homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of
verstandelijke handicap, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.â
Het gaat in deze zaak alleen om een strafvervolging ter zake van het
doen van een beledigende uitlating over een groep mensen wegens hun
godsdienst (art. 137c Sr). Het gaat dus niet om een vervolging wegens
- kort gezegd - het aanzetten tot haat, discriminatie of geweld tegen
persoon of goed van mensen wegens hun godsdienst (art. 137d Sr) en
evenmin om een vervolging wegens het zich door smalende godslastering
op voor godsdienstige gevoelens krenkende wijze uitlaten (art. 147
Sr).
Voorts gaat het hier om de specifieke betekenis van de in art. 137c Sr
opgenomen uitdrukking âbelediging van een groep mensen wegens hun
godsdienst of levensovertuigingâ. Het gaat hier niet om andere in dit
artikel genoemde gevallen van belediging van een groep mensen en dus
niet om belediging van een groep mensen wegens hun ras, hun hetero- of
homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of
verstandelijke handicap.
Indien, zoals in deze zaak, uitlatingen niet kunnen worden aangemerkt
als âbelediging van een groep mensen wegens hun godsdienstâ en dus in
dit opzicht buiten het bereik van art. 137c Sr vallen, komt de vraag
of daarbij de grenzen van de - onder meer door art. 10 EVRM
gewaarborgde - vrijheid van meningsuiting zijn overschreden niet in
beeld. Dus is in deze zaak ook niet aan de orde geweest of de bij de
wet voorziene beperking die art. 137c Sr aan het recht op vrijheid van
meningsuiting stelt in concreto gerechtvaardigd is.
Verband met Wilders-beschikking
In de zogenaamde Wilders-beschikking van het hof Amsterdam (LJN
BH0496) heeft dat hof de vervolging van Wilders bevolen. In die
beschikking gaat het op enige punten ook over art. 137c Sr. In
paragraaf 12.1.3 heeft het hof voorlopig geoordeeld dat er voldoende
aanwijzingen zijn om de vervolging in gang te zetten voor uitspraken
van Wilders die beledigend zijn voor een groep mensen als bedoeld in
art. 137c Sr die tot de moslimgemeenschap behoren. Daarbij heeft het
hof onder meer betekenis toegekend aan de omstandigheid dat uit de
samenhang van de door Wilders gepresenteerde uitlatingen duidelijk zou
blijken dat hij de groep moslimgelovigen op het oog heeft. De
uitspraak van de Hoge Raad in de zaak van de verdachte M.B. betekent
dat de rechter die eventueel over een tenlastelegging op dit punt in
de zaak tegen Wilders moet gaan oordelen, zal moeten onderzoeken of -
zoals de Hoge Raad hier heeft overwogen - een uitlating onmiskenbaar
betrekking heeft op een bepaalde groep mensen die zich door hun
godsdienst onderscheiden van anderen. Het hangt van dat onderzoek af
wat de uitkomst zal zijn.
Den Haag, 10 maart 2009
mw. mr. E. Hartogs, griffier
tel 070-3611236
LJ Nummer
BF0655
Bron: Hoge Raad der Nederlanden
Datum actualiteit: 10 maart 2009 Naar boven
Gerechtelijke organisatie