College van Beroep voor het bedrijfsleven
Disciplinair strafontslag van belastingambtenaar in verband met zeer
ernstig plichtsverzuim (behartigen familiebelangen) is in dit geval
niet onevenredig
Appellant was werkzaam bij de Belastingdienst. Hoofdtaken van zijn
functie waren het invorderen van verschuldigde belastingen, bij
teruggave van belastinggelden te controleren op de mogelijkheid van
verrekening met openstaande aanslagen en te zorgen voor uitvoering van
die verrekening.
Disciplinair onderzoek heeft ertoe geleid dat appellant bij besluit
van 3 augustus 2006 wegens zeer ernstig plichtsverzuim disciplinair is
gestraft met ontslag.
Aan appellant wordt verweten:
- dat hij in strijd met het bestaande beleid posten van een familielid
heeft behandeld en door het niet verrekenen van teruggaves met
openstaande aanslagen zowel een familielid als haar bedrijf heeft
bevoordeeld;
- dat hij ten behoeve van het familielid fiscale nevenwerkzaamheden
heeft verricht;
- dat hij zich heeft laten omkopen dan wel dat hij de fiscale
werkzaamheden tegen betaling heeft verricht;
- dat hij zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden door het
bankrekeningnummer van uitzendbureau O. aan het familielid door te
geven ten behoeve van het opmaken van valse facturen voor de
administratie van haar bedrijf.
Dit laatste punt is voor de Raad, in tegenstelling tot de andere
punten, niet komen vast te staan.
Met betrekking tot de (on)evenredigheid van de opgelegde straf
overweegt de Raad dat het wél vastgestelde plichtsverzuim van
appellant - het beheer van het fiscale dossier, het bevoordelen van
een familielid, het verrichten van verboden nevenwerkzaamheden en het
daarvoor aannemen van een beloning - de kern van zijn functioneren als
belasting-ambtenaar raakt en daarom als zeer ernstig dient te worden
gekwalificeerd. De Raad acht daarbij voorts van belang dat uit het
geheel van de beschikbare gegevens, in onderling verband en samenhang
beschouwd, genoegzaam blijkt dat appellant zich er ten tijde van
belang van bewust was dat hij de grenzen van het toelaatbare
overschreed en dat hij het familielid in strijd met zijn
verplichtingen bevoordeelde. Dit blijkt voor de Raad uit het gebruik
van de privé-e-mailadressen wanneer hem om gunsten werd gevraagd,
alsook uit het feit dat als het familielid hem op kantoor belde, het
gesprek in de Surinaamse taal overging.
De Raad acht dan ook - ondanks het wegvallen van één van de
verwijten - evenals de rechtbank de straf van ontslag niet onevenredig
aan de ernst van het vastgestelde plichtsverzuim.
LJ Nummer:
BH4549
Bron: Centrale Raad van Beroep
Datum actualiteit: 10 maart 2009