Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
1
> Retouradres Postbus 16375 2500 BJ Den Haag
Aan de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Rijnstraat 50
Den Haag
Postbus 16375
Postbus 20017 2500 BJ Den Haag
2500 EA DEN HAAG www.minocw.nl
Contactpersoon
Onze referentie
DCE/107343
Bijlagen
---
Datum 9 maart 2009
Betreft Rapporten "Evaluatie cultuurhistorie in gemeentelijke ruimtelijke
plannen" en "Bescherming bouwhistorische waarden"
Op 19 december 2006 vond in Uw kamer de beraadslaging plaats over de Wet op
de Archeologische Monumentenzorg (Handelingen I 2006-2007, 29 259 nr. 14, pp
546-557; 575-588). In dat overleg heeft mijn voorganger, Minister van der
Hoeven toegezegd om voorafgaand aan de evaluatie van de Wet op de
Archeologische Monumentenzorg een steekproef uit te laten voeren naar de wijze
waarop gemeenten het archeologisch aspect betrekken in hun ruimtelijke beleid,
met name de bestemmingsplannen. Deze steekproef is als onderdeel van een
breder onderzoek naar de doorwerking van cultuurhistorische waarden in
gemeentelijke plannen in opdracht van de Rijksdienst voor Archeologie,
Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) uitgevoerd door RoyalHaskoning
(december 2008).
Tevens bied ik u aan de adviesnotitie Bescherming Bouwhistorische Waarden
(januari 2009) van Kienhuis Hoving advocaten en notarissen. Aanleiding voor de
uitvoering van dit onderzoek is eveneens gelegen in een toezegging van Minister
van der Hoeven tijdens bovengenoemde behandeling van de Wet op de
Archeologische Monumentenzorg in de Eerste Kamer om te laten onderzoeken of
een bouwhistorisch onderzoek op dit moment kan worden geregeld op een wijze
die vergelijkbaar is met de wijze waarop archeologisch onderzoek is geregeld.
Het archeologisch aspect in gemeentelijk beleid
Eind 2007 heeft de RACM opdracht gegeven tot het uitvoeren van een `Evaluatie
cultuurhistorie in gemeentelijke ruimtelijke plannen'. Uiteraard maakt ook het
archeologisch aspect daarvan onderdeel uit. Het onderzoek is breder dat wil
zeggen integraal cultuurhistorisch uitgevoerd. Dat ligt ook voor de hand omdat
de betrokkenheid en verantwoordelijkheid van mijn Ministerie zich natuurlijk niet
alleen richt op de archeologie maar in de brede zin op de cultuurhistorie. Naast de
doorwerking naar het gemeentelijk niveau is ook gekeken naar de doorwerking
op provinciaal niveau. Omdat het hier gaat om doorwerking van cultuurhistorisch
beleid in het ruimtelijk domein is het onderzoek in samenwerking met het
Ministerie van VROM uitgevoerd.
Als onderzoeksperiode is gekozen voor 1 januari 2007 tot 1 september 2007.
Hiermee is een overzicht verkregen van de stand van zaken vóór de
inwerkingtreding van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg. Op deze
wijze kan het voorliggende onderzoek dienen als nulmeting voor de evaluatie van
de bovengenoemde Wet.
a
na 1 van 3
Pagina 1 van 3
Pagi
Datum
Uit de evaluatie blijkt dat in de meeste gemeentelijke plannen en
vrijstellingsbesluiten (artikel 19 lid 1 en 2 Wro) een cultuurhistorische paragraaf Onze referentie
aanwezig is. De archeologie springt er positief uit: een vergelijk tussen DCE/107343
beschikbare gegevensbronnen (Archis, Archeologische Monumentenkaart,
Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden, Cultuurhistorische Kaarten van
provincies) en de beschrijving van de archeologische waarden in gemeentelijke
plannen leert dat deze bijna volledig overeen komen. In het rapport wordt
hierover gezegd dat `hieruit kan worden geconcludeerd dat vooruitlopend op de
Wet op de Archeologische Monumentenzorg, beschikbare specificaties (AMK,
IKAW, Verdrag van Malta, rapport Archeologie in Bestemmingsplannen) succesvol
zijn geweest'. Er is met andere woorden daadwerkelijk `in de geest van Malta'
gewerkt.
Niet altijd leidt constatering van archeologische waarden echter tot juridische
verankering in het ruimtelijke plan. Dit gebeurt in ongeveer de helft van de
gevallen. Daarbij is het van belang te beseffen dat gemeentes zelf een keuze
maken in welke gevallen de archeologie afgewogen tegen andere relevante
belangen een juridische verankering krijgt in het desbetreffende plan.
Een aandachtspunt is daarnaast wel de uitvoeringspraktijk en toezicht en
handhaving. Uit interviews met gemeenten blijkt dat gemeenten hieraan geen
prioriteit gaan geven. Onder meer de recent uitgevoerde Evaluatie Belvedere
bevestigt dit beeld.
Zoals gezegd zal in het kader van de evaluatie van de Wet op de Archeologische
Monumentenzorg opnieuw een steekproef worden uitgevoerd. Dan kan worden
bezien in hoeverre de inwerkingtreding van de Wet op de Archeologische
Monumentenzorg, maar ook van (nieuwe) Wro effect heeft gehad op de
doorwerking van het archeologische beleid.
Zoals verwacht is het beeld ten aanzien van de andere cultuurhistorische
disciplines iets minder positief. Voor de gebouwde monumentenzorg is dat ook
wel logisch, omdat de zorg hiervoor voor een belangrijk deel via sectoraal
instrumentarium (Monumentenwet 1988) is vormgegeven.
De versterking van borging van de cultuurhistorie via het instrumentarium van de
Wro is een van de peilers van mijn visie op de modernisering van de
monumentenzorg. Ik zal de uitkomsten van het onderzoek dan ook gebruiken bij
het uitwerken van deze visie. Dit zal zijn beslag krijgen in de beleidsbrief over de
modernisering van de monumentenzorg die ik nog voor de zomer aan de Tweede
Kamer zal sturen.
Adviesnotitie bescherming bouwhistorische waarden
Het voorliggende rapport gaat diepgaand in op de juridische mogelijkheden om
bouwhistorische waarden te beschermen en bouwhistorisch onderzoek voor te
schrijven. Daarbij wordt achtereenvolgens ingegaan op de (nieuwe) Wet
ruimtelijke ordening (Wro), de Woningwet, de Monumentenwet 1988 en de
autonome gemeentelijke bevoegdheid op grond van de Gemeentewet (artikel
147).
Hoewel er nog geen jurisprudentie is die dit bevestigt, achten de onderzoekers
sterke aanwijzingen aanwezig dat bouwhistorische waarden in het kader van de
Wro als `ruimtelijk relevant` moeten worden beschouwd. Dat betekent dat een
Pagina 2 van 3
regeling ter bescherming hiervan in het bestemmingsplan in beginsel geoorloofd Datum
kan zijn.
Deze conclusie wordt nader uitgewerkt met een uiteenzetting van de wijze waarop Onze referentie
de bescherming in het normatieve kader van het bestemmingsplan gestalte kan DCE/107343
krijgen. De adviesnotitie geeft daarvoor ook model-bepalingen die in het
bestemmingsplan kunnen worden opgenomen.
Behalve overeenkomsten met de archeologische praktijk, zoals de mogelijkheid
van dubbelbeschermingen en de toepassing van het projectbesluit en
ontheffingen, zijn er ook verschillen. Zo is voor de bescherming van
bouwhistorische waarden het aanlegvergunningstelsel niet zo relevant.
Daartegenover staat dat juist een sloopvergunningstelsel heel goed kan worden
gebruikt voor dit doel.
De paragraaf over de instrumententen van de Woningwet gaat met name in op de
bouwvergunning. Ook deze kan worden gebruikt voor de bescherming van
bouwhistorische waarden, indien daarvoor beschermende bouwregels in het
bestemmingsplan zijn opgenomen.
Het vigerende systeem van de Woningwet gaat evenwel niet zover dat
bouwhistorisch onderzoek voorafgaand aan de uitvoering van het werk kan
worden gevraagd.
De belangrijkste conclusies ten aanzien van de toepassing van de
Monumentenwet 1988 hebben betrekking op de monumentenvergunning. In de
adviesnotitie wordt betoogd dat mits proportioneel - bij een aanvraag van een
vergunning een bouwhistorisch onderzoek kan worden verlangd.
Ook kan bijvoorbeeld het voorschrift aan een vergunning worden verbonden dat
de werkzaamheden door een deskundige op het gebied van de bouwhistorie
worden begeleid.
Tot slot is ook relevant dat een gemeente op grond van haar autonome
bevoegdheid een monumentenverordening kan opstellen en daarin regels kan
opnemen voor de bescherming van bouwhistorische waarden.
Ik wil de voorliggende adviesnotitie op twee manieren gebruiken.
In de eerste plaats zal ik de resultaten van dit onderzoek (in een
gebruiksvriendelijke versie), compleet met modelbepalingen, ter beschikking
stellen aan gemeenten. Het is mijn indruk dat door het ontbreken van kennis, nog
te weinig gebruik gemaakt wordt van de reeds bestaande mogelijkheden om
bouwhistorische waarden te beschermen of bouwhistorisch onderzoek voor te
schrijven. De RACM zal in zijn adviespraktijk gemeenten hierop actief wijzen. Ook
zal ik met de VNG overleggen op welke wijze de (juridische) mogelijkheden
verder nog bij gemeenten onder de aandacht kunnen worden gebracht
In de tweede plaats zal ik samen met mijn collega van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bezien of er een aanleiding is voor
aanvullende wetgeving. Ik zal daarover uitspraken doen in mijn beleidsbrief over
de modernisering van de monumentenzorg die ik nog voor de zomer aan de
Tweede Kamer zal sturen.
dr. Ronald H.A. Plasterk
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Pagina 3 van 3