Kamerbrief inzake het arrest van het Europese Hof van Justitie
05-03-2009 | Kamerstuk | Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken
Graag bied ik u hierbij, mede namens de Minister van Justitie, een
reactie aan op het mondelinge verzoek van de heer Fritsma om
voorafgaand aan een spoeddebat met de Minister van Justitie over een
uitspraak van het Europese Hof van Justitie inzake de visumplicht voor
Turkse dienstverrichters (voor Duitsland) geïnformeerd te worden.
Aangezien het visumbeleid ook raakvlakken heeft met het beleid van het
Ministerie van Justitie op het terrein van grensbewaking en toegang
tot Nederland, wordt u deze brief, mede namens de Minister van
Justitie, aangeboden.
Het EG-Hof van Justitie heeft bij arrest van 19 februari jl. in de
zaak van M. Soysal en I. Savatli (C228-06) bepaald dat de
standstillbepaling in het Aanvullend Protocol bij de
Associatieovereenkomst tussen de EG en Turkije zich verzet tegen de
visumplicht die Duitsland sinds 1980 oplegt aan Turkse
vrachtwagenchauffeurs die moeten worden beschouwd als
dienstverrichters.
Op grond van deze bepaling mogen de EU-lidstaten na 1 januari 1973
(datum inwerkingtreding Aanvullend Protocol) geen nieuwe beperkingen
op het gebied van de vrijheid van vestiging en de vrije
dienstverrichting invoeren voor Turkse onderdanen. Op 1 januari 1973
waren Turkse dienstverrichters visumvrij voor Duitsland.
Dienstverrichting als bedoeld in het Aanvullend Protocol ziet op het
verrichten van economische activiteiten met een tijdelijk karakter in
een EU-lidstaat door Turkse ondernemingen en Turkse zelfstandigen die
op het grondgebied van Turkije duurzaam gevestigd zijn.
De gevolgen van het arrest kunnen per EU-lidstaat verschillend zijn,
afhankelijk van het specifieke regime in 1973. Op dit moment wordt om
die reden nadere studie verricht naar de regelgeving en praktijk die
in Nederland op 1 januari 1973 gold met betrekking tot de visumplicht
voor Turkse dienstverrichters. Ook andere EU-lidstaten zijn druk
doende studie te verrichten naar de interne situatie op 1 januari
1973. Gelet op de mogelijke verschillende consequenties die het arrest
voor individuele Schengenlanden kan hebben, zal dit arrest binnenkort
in EU-verband worden besproken.
Afhankelijk van de uitkomst van genoemde studies en beraad zal kunnen
worden bepaald hoe Nederland en de andere lidstaten uitvoering moeten
geven aan het arrest van het Hof.
Gelet op bovenstaande is het op dit moment nog niet mogelijk om in een
spoeddebat op zeer korte termijn een inhoudelijke reactie te geven.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Ministerie van Buitenlandse Zaken