1 1
> Retouradres Postbus 20901 2500 EX Den Haag
De voorzitter van de Tweede Kamer Plesmanweg 1
der Staten-Generaal Den Haag
Binnenhof 4 Postbus 20901
2500 EX Den Haag
2513 AA DEN HAAG T 070 351 6171
F 070 351 7895
www.minvenw.nl
Contactpersoon
---
T -
Ons kenmerk
VenW/DGW 2009/202
Datum 5 maart 2009 Uw kenmerk
---
Onderwerp Commissievragen
Bijlage(n)
---
Geachte voorzitter,
Hiermee beantwoord ik, mede namens de ministers van VROM en LNV, de vragen
die uw vaste commissie van Verkeer en Waterstaat heeft gesteld over het
ontwerp Nationaal Waterplan.
1. Wie zal er eindverantwoordelijk zijn voor welke resultaten, bij de uitwerking en
de uitvoering van het Deltaprogramma, die het kabinet in samenwerking tussen
de verschillende overheden wil laten plaatsvinden?
1. In het kabinetsstandpunt is al aangegeven dat de Staatssecretaris van Verkeer
en Waterstaat de eerste verantwoordelijkheid en coördinatie heeft bij de
uitvoering van het Deltaprogramma. De afzonderlijke maatregelen van het
Deltaprogramma zullen uitgevoerd worden onder verantwoordelijkheid van de
bewindspersoon op wiens beleidsterrein het zwaartepunt ligt. Dit kan de
staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat zijn, maar het kan ook een van de
andere bewindspersonen uit de Ministeriële stuurgroep Deltacommissie zijn. Bij de
nadere uitwerking van het Deltaprogramma zal ook de verantwoordelijkheid voor
de acties belegd worden.
2. Zal er bij de uitwerking van het Deltaprogramma en het ontwerp Nationaal
Waterplan rekening worden gehouden met mogelijke effecten op binnenvaart en
zeevaart?
2. Ja. Bij de verkenning naar de landelijke zoetwatervoorziening (effecten
langdurige droogte). De lange termijn strategie voor de grote rivieren en de
studie naar Rijnmond ("Afsluitbaar-Open") zal aandacht zijn voor de mogelijke
effecten voor de binnenvaart. Effecten op de zeevaart worden in het traject van
de Noordzee meegenomen.
a
agina 1 van 27
---
3. Welke verantwoordelijkheden en bevoegdheden krijgt de Deltaregisseur en wat Datum
betekent dat voor de positie van het kabinet? -
Ons kenmerk
3. De Deltaregisseur krijgt als opdracht de uitvoering van het Deltaprogramma te VenW/DGW 2009/202
faciliteren door het wegnemen van blokkades en het bevorderen van de
communicatie tussen partijen, en de urgentie van het programma onder de
aandacht te houden. De verantwoordelijkheden van het kabinet voor de
beleidsvorming en de uitvoering van het programma wijzigen hierdoor niet.
4. Hoe komt het dat het klimaatscenario van de Deltacommissie afwijkt van de
KNMI-scenario's uit 2006?
4. Vanuit de opdracht aan de Deltacommissie, veiligheid tegen overstroming, is
de commissie uitgegaan van een aanvullend worst case scenario boven op de vier
KNMI`06 klimaatscenario's. Om de maximale opgave vanuit waterveiligheid in
beeld te kunnen brengen, bevat dit aanvullende scenario een `plausibele
bovengrens' van de zeespiegelstijging voor het jaar 2100.
Tot het jaar 2050 wijken de scenario's van de Deltacommissie ook vrijwel niet af
van de KNMI-scenario's, waarmee ook de benodigde maatregelen niet veel
zouden verschillen. Het beleid uit het Nationaal Waterplan en de maatregelen die
de komende jaren genomen worden zijn gebaseerd op de KNMI-scenario's. De
plausibele bovengrens is alleen relevant waar het gaat om gevallen die een
investeringshorizon tot 2100 hebben. Een goed voorbeeld hiervan is een robuust
ontwerp voor de afsluitdijk.
5. Zal de Deltawet puur gebaseerd zijn op het klimaatscenario van de
Deltacommissie? Zo nee, hoe zal de Deltawet omgaan met de verschillende
scenario's en zal de wet het mogelijk maken om flexibel in te spelen op
toekomstige ontwikkelingen op dit terrein?
5. De Deltawet regelt de basis voor het Deltaprogramma en de financiering ervan.
De invulling van het Deltaprogramma vindt niet plaats in de wet.
Klimaatscenario's spelen een rol in het Deltaprogramma. Al naar gelang de
werkelijke ontwikkelingen in het klimaat kan het scenario bijgesteld worden. De
Deltawet zal voorschrijven dat het Deltaprogramma periodiek herzien moet
worden. Bij die herziening zal ingespeeld worden op de relevante ontwikkelingen,
waaronder de klimaatverandering.
6. Als de scenario's van het KNMI, en dus niet het advies van de Deltacommissie,
de basis zouden vormen voor het waterveiligheidbeleid, wat zouden dan de totale
kosten zijn van de voor de Nederlandse waterveiligheid benodigde aanpassingen?
6. Het ontwerp Nationaal Waterplan hanteert het KNMI 2006 scenario. Tot 2050
wijkt dit scenario niet af van dat van de Deltacommissie. In hoofdstuk 7 van het
ontwerp Nationaal Waterplan wordt een indicatie gegeven van de kosten die
samenhangen met het totale waterbeleid. Voor wat betreft de kosten van het
waterveiligheidbeleid wordt daarin onder meer verwezen naar het advies van de
Adviescommissie Financiering Waterkeringen en de resultaten van de eerste,
globale inschatting van de kosten voor het invoeren van een nieuwe, economisch
meer optimale norm.
Voor de langere termijn bouwt het ontwerp Nationaal Waterplan voort op de
verwachtingen van de Deltacommissie over de klimaatverandering. Op basis
hiervan komt de Deltacommissie tot haar inschatting van de totale kosten die
Pagina 2 van 27
nodig zijn om Nederland duurzaam veilig te houden. Deze kosten komen bovenop Datum
de al gebudgetteerde investeringsprojecten om te voldoen aan de bestaande -
wettelijke normen (waaronder het Hoogwaterbeschermingprogramma, Ruimte Ons kenmerk
voor de rivier en Maaswerken). VenW/DGW 2009/202
Op dit moment kan nog niet meer worden gegeven dan de budgetten die reeds
gereserveerd zijn voor grote lopende veiligheidsprojecten en de globale schatting
van extra kosten door klimaatverandering. Om hier meer inzicht in te krijgen
wordt dit jaar een gedetailleerde kosten-baten analyse voorbereid. De precieze
omvang van de werkelijk benodigde investeringen wordt mede op basis daarvan
in het kader van het Deltaprogramma nader in kaart gebracht.
7. Kunt u de aanname, dat op lange termijn (2100) de maatgevende
hoogwaterafvoeren van Rijn en Maas kunnen oplopen tot 18.000 respectievelijk
4.600 m3/s, nader onderbouwen en stroken deze aannamen met die van de
Duitse en Belgische overheden op dit gebied?
7. De onderbouwing van de toename van de maatgevende afvoer van de Rijn is
gebaseerd op een samenvattende studie waarvan ook de Deltacommissie gebruik
heeft gemaakt. Daarbij is de toename van de maatgevende hoogwaterafvoeren
bepaald op basis van de KNMI 2006-klimaatscenario's, aangevuld met de
resultaten van individuele klimaatmodellen en gecombineerd met de kennis over
de dempende effecten van overstromingen langs de Duitse Rijn, resultaat van het
gezamenlijk Nederlands-Duits onderzoek naar de grensoverschrijdende effecten
van extreem hoogwater op de Niederrhein (= "Niederrheinstudie"). Alleen
rekening houdend met klimaatverandering (maar niet met overstromingen in
Duitsland) levert dit een piekafvoer in 2100, die varieert van 17.000 m3/s tot
22.000 m3/s. De combinatie van deze klimaatprojecties met de toekomstige
situatie in Duitsland resulteren in een maximale (afgeronde) piekafvoer van
18.000 m3/s bij Lobith. Hogere afvoeren dan 18.000 m3/s zijn vrijwel
uitgesloten, omdat dan in Duitsland zeer omvangrijke en niet waarschijnlijk
geachte (dijkverhogings-)maatregelen moeten worden uitgevoerd om
overstromingen bij nog hogere afvoeren te voorkomen of te beperken. Deze
resultaten zijn in overeenstemming met de lange termijn uitgangspunten van de
PKB Ruimte voor de Rivier.
De onderbouwing van de verwachte toename van de maatgevende afvoer voor de
Maas naar 4600 m3/s in 2100 is gegeven in studies die in het kader van Integrale
Verkenning Maas zijn uitgevoerd. Bij het uitkomen van de klimaatscenario's van
het KNMI in 2006 is onderzocht of de toekomstverwachting met betrekking tot de
maatgevende afvoer bijgesteld zou moeten worden. Op basis hiervan is
geconcludeerd dat het uitgangspunt van de Integrale Verkenning Maas met
betrekking tot een toekomstig maatgevende afvoer van 4.600 m3/s geldig blijft.
Klimaatverandering en de gevolgen hiervan voor de maatgevende afvoeren zijn
onderwerp van gesprek in de Internationale Commissie ter Bescherming van de
Rijn en Internationale Maas Commissie (internationale commissies voor de
stroomgebieden).
8. Waarom heeft u ervoor gekozen in uw begeleidende brief bij de
Beleidsdoorlichting Waterkwantiteit alleen in te gaan op grondverwerving als
oorzaak voor vertraging in de uitvoering van maatregelen ten aanzien van
waterkwantiteit, en niet op de andere oorzaken die de Beleidsdoorlichting noemt?
Pagina 3 van 27
8. In mijn begeleidende brief bij de Beleidsdoorlichting Waterkwantiteit reageer ik Datum
op de hoofdlijnen van het rapport. Ik ga daarbij niet alleen in op mogelijke -
problemen met grondverwerving, maar ook op de vertraging van maatregelen in Ons kenmerk
het stedelijk gebied. VenW/DGW 2009/202
Grondverwerving is een belangrijke factor, omdat het bij wateroverlast vooral om
ruimtelijke maatregelen gaat, die vaak alleen kunnen worden gerealiseerd als de
grond in eigendom is van degene die de maatregel uitvoert. Oorzaken van
vertraging in het stedelijk gebied zijn uiteenlopend, maar komen voort uit het feit
dat maatregelen tegelijk op moeten gaan met vervanging van infrastructuur en
herstructurering van gebieden. Dit is nodig om te voorkomen dat de vereiste
watermaatregelen tot onevenredig hoge investeringskosten zullen leiden. Hoe
daarmee om te gaan is afgesproken in het Nationaal Bestuursakkoord Water
(NBW) actueel.
Zoals de Beleidsdoorlichting benadrukt, ligt de verantwoordelijkheid voor het
behalen van de taakstellende afspraken bij provincies, waterschappen en
gemeenten. De Beleidsdoorlichting beschrijft ook hoe het rijk dit probeert te
bevorderen door de juiste randvoorwaarden te creëren. Het NBW-actueel en de
synergiegelden uit het coalitieakkoord zijn hier voorbeelden van. Ook de
aangekondigd afspraken met de NBW-partners over monitoring en evaluatie
dragen hier aan bij. Zicht op de uitvoering biedt immers ook inzicht in mogelijke
oorzaken en oplossingen van vertraging in de uitvoering.
9. Kunt u een overzicht geven van de overige oorzaken voor vertraging die in de
Beleidsdoorlichting genoemd worden, met daarbij per oorzaak omschreven hoe
die zou moeten worden aangepakt en wat daarbij de rol van het Rijk is?
9. Zie het antwoord op vraag 8.
10. Is er nagedacht over mogelijkheden om de verschillende in het ontwerp
Nationaal Waterplan genoemde programma's en overleggroepen te bundelen?
10. Ja, op dit moment wordt bezien hoe programma's en overleggroepen te
bundelen gericht op de voorbereiding van de uitvoering van het Delta programma
en de voortvarende uitvoering van het lopende en nieuwe waterbeleid. Daarbij
wordt gestreefd naar effectieve samenwerking met alle waterpartners en het
beperken van de bestuurlijke drukte. Een voorbeeld van het beperken van
bestuurlijke drukte is het samenbrengen van twee brede nationale overleggen tot
één landelijke bestuurlijk overleg `Nederlands Water Overleg' (NWO). Daarnaast
wordt gewerkt aan het optimaliseren van overleggen met de regionale partijen.
11. Hoe wilt u invulling geven aan de doelstelling dat water bepalender moet zijn
dan voorheen bij de besluitvorming over ruimtelijke ordening; wat betekent dit
concreet en wie gaat op basis waarvan de nodige afwegingen maken?
11. Eén van de uitwerkingsacties van het ontwerp Nationaal Waterplan
("Uitwerking differentiatie water meer bepalend") is gericht op een concretisering
van de doelstelling water meer bepalend te laten zijn bij ruimtelijke
afwegingsprocessen. Het onderzoek zal gericht zijn op methoden om het belang
van water gebiedsgericht te duiden en de consequenties voor ruimtelijke
ontwikkelingen in beeld te brengen. Eind van dit jaar zijn hiervan de resultaten
beschikbaar. Ook de actualisering van de Bestuurlijke Notitie Watertoets zal in het
Pagina 4 van 27
teken staan van de versterkte rol van water. Het rijk zal bij de uitwerking van een Datum
"Afwegingskader Klimaatbestendige Inrichting", gebiedsgericht en integraal, -
aandacht schenken aan de rol van water bij ruimtelijke afwegingsprocessen. Ons kenmerk
VenW/DGW 2009/202
12. Waarom moeten over zes jaar voor sommige wateren de KRW-doelstellingen
in de stroomgebiedbeheerplannen worden aangepast in verband met herstel van
de getijdendynamiek en wat betekent dat in het kader van onze Europese
verplichtingen?
12. Op basis van de Kaderrichtlijn Water geldt de verplichting om voor elk
waterlichaam milieudoelstellingen vast te stellen. De doelstellingen zijn onder
andere afhankelijk van het watertype (bijvoorbeeld het type `grote diepe
gebufferde meren') en de status van het waterlichaam (nagenoeg ongewijzigd,
sterk veranderd of kunstmatig).
Als ten gevolge van het herstel van de getijdendynamiek in de Zuidwestelijke
Delta van sommige waterlichamen het watertype wijzigt of als er zich wijzigingen
voordoen in de mogelijkheid om bepaalde hydromorfologische herstelmaatregelen
uit te voeren, dan kan dit leiden tot andere doelstellingen voor die betreffende
waterlichamen.
Over zes jaar, in 2015 dient de tweede generatie stroomgebiedbeheerplannen
(voor de periode 2016-2021) te worden vastgesteld. Dit biedt de mogelijkheid om
tussentijds de milieudoelstellingen aan te passen. Dit is geen rechtstreekse
verplichting, maar kan gedaan worden waar het in aanloop naar 2015 nodig blijkt
te zijn.
13. Gaat u bij de verkenning naar de mogelijkheden voor een waterakkoord
tussen Rijk en bedrijfsleven tevens met het ministerie van Economische Zaken
bekijken hoe het Ontwerp Nationaal Waterplan kan bijdragen aan het Nederlandse
industriebeleid?
13. Het bedrijfsleven heeft in 'Versterking Nederlandse Watereconomie (2008)'
verwoord wat de ambitie van het bedrijfsleven is om aan de ene kant het
Nederlandse bedrijfsleven dat gebruik maakt van water te versterken en aan de
andere kant duurzaam met water om te gaan. VenW zal samen met de betrokken
overheden en het bedrijfsleven bespreken wat dit concreet betekent en of hier
een waterakkoord over kan worden afgesloten. Inzet is dus gericht op zowel
duurzaam gebruik van water als economische versterking.
14. Wat ziet u op dit moment als de belangrijkste belemmeringen die de
waterregelgeving opwerpt voor de ontwikkeling van watergerelateerde bedrijven?
14. Afgelopen jaren zijn al veel belemmeringen in de waterregelgeving
weggenomen. Een belangrijke stap is gezet met de Waterwet, waarmee zes
separate vergunningstelsels voor water zijn geïntegreerd tot één. Deze
watervergunning kan bij één loket worden aangevraagd. Bovendien wordt door de
Waterwet de vergunningplicht waar mogelijk vervangen door algemene regels,
hetgeen eveneens de administratieve lasten vermindert.
Pagina 5 van 27
15. Kunt u garanderen dat de provincies ook in de toekomst bevoegd gezag Datum
blijven bij middelgrote en grote industriële grondwaterwinningen? -
Ons kenmerk
15. Een dergelijke garantie kan niet afgegeven worden aangezien deze haaks zou VenW/DGW 2009/202
staan op de gedachtewisseling die ter zake in het kader van de behandeling van
de Waterwet met de Staten-Generaal heeft plaatsgevonden. Zo werd eind januari
jl. vanuit de Eerste Kamer nog eens expliciet geïnformeerd naar de mogelijkheid
van een algehele overdracht van de onderhavige bevoegdheid van provincie naar
waterschap. Ik heb in dat verband gewezen op de verplichte evaluatie van de
Waterwet na vijf jaar. Dat lijkt mij een uitgelezen moment om gefundeerd te
bezien of verdere stappen in deze richting mogelijk en gewenst zijn, aangezien
dan met de tot dusver voorziene overdracht in de praktijk de nodige ervaring zal
zijn opgedaan.
16. Bent u bereid in het ontwerp Nationaal Waterplan concrete studies te
benoemen naar maatregelen om eventuele toekomstige zoetwatertekorten te
dekken (zoals het afsluiten van de Rijnmond conform het advies van de
Deltacommissie en een studie naar het verdiepen van de Nieuwe Waterweg)?
16. In het ontwerp Nationaal Waterplan is aangekondigd dat het rijk samen met
de andere overheden en de gebruikers van zoet water een landelijke verkenning
zal doen naar de zoetwatervoorziening in Nederland op de lange termijn. Dit zal
nog in deze planperiode leiden tot een besluit hoe deze zoetwatervoorziening eruit
zal komen te zien. Alle elementen die daarvoor van belang zijn zullen worden
meegenomen inclusief de aanbevelingen van de Deltacommissie op dit punt.
17. Is u bekend dat de verontreinigingsheffing op reeds gezuiverd water projecten
zoals het zoetwaterproject in Terneuzen afremt? Zo ja, in hoeverre werkt u al aan
een oplossing voor dit probleem?
17. Voor dit specifieke project geldt dat wanneer sprake is van reeds
voorgezuiverd afvalwater dat geloosd wordt, de heffing lager zal zijn dan wanneer
daar geen sprake van is. De heffing behoudt ook in dergelijke situaties niettemin
haar werking om lozingen zoveel mogelijk tegen te gaan. In meer algemene zin
merk ik op dat naar aanleiding van de bij de behandeling van het wetsvoorstel
Waterwet in de Tweede Kamer aangenomen motie Madlener (TK 2007-2008,
30818, nr. 33) momenteel onderzocht wordt in hoeverre puntbronnen van
verontreiniging die voldoen aan Europese normen vrijgesteld kunnen worden van
verontreinigingsheffing. Het is het voornemen de Tweede Kamer nog dit jaar over
de uitkomsten van dit onderzoek te informeren.
18. Waarom bevat het ontwerp Nationaal Waterplan geen doelstellingen op het
gebied van het versterken van de positie van de land- en tuinbouw, ook niet in
paragraaf 4.5, waarin voor alle andere gebruiksfuncties wel acties zijn uitgezet?
18. Het ontwerp Nationaal Waterplan gaat over het nationale waterbeleid en niet
primair over de versterking van (economische) posities van sectoren. Voor
andere sectoren dan land- en tuinbouw zijn ook geen doelstellingen op dit punt
geformuleerd. Het ontwerp Nationaal Waterplan gaat wel uit van een integrale
aanpak waarin zoveel mogelijk gebiedsgericht niet alleen de waterdoelen worden
nagestreefd, maar tevens versterking van de economie, vergroting van de
ruimtelijke kwaliteit etc. In die zin is voor alle sectoren gekeken op welke wijze
versterking mogelijk is. Voor de land- en tuinbouw is met name de
Pagina 6 van 27
zoetwatervoorziening in de toekomst van groot belang. De sector zal daarom Datum
actief worden betrokken bij de landelijke verkenning die zal worden uitgevoerd in -
de planperiode. Ons kenmerk
VenW/DGW 2009/202
19. In welke mate wordt er gebruik gemaakt van stapeling van functies en
multifunctioneel ruimtegebruik om de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te
benutten, waardoor de functie landbouw, als meest multifunctionele vorm van
grondgebruik, behouden kan blijven?
19. Het rijk streeft naar een zo maximaal mogelijke stapeling van functies.
Multifunctioneel ruimtegebruik is het uitgangspunt. Echter de invulling daarvan is
gebiedsspecifiek en kan alleen op gebiedsniveau (in gebiedsprocessen; overleg
tussen lokale stakeholders) een goede uitwerking krijgen. Tegelijkertijd vindt het
rijk een maximale meekoppeling van wateropgaven met andere opgaven van
belang. Ook in dat geval vinden de concrete afwegingen niet plaats in het ontwerp
Nationaal Waterplan, maar in de gebieden zelf.
20. Hoeveel hectare landbouwgrond kan er maximaal verloren gaan door de
koppeling van blauw aan groen?
20. Door het koppelen van blauwe diensten aan landbouw gaan in beginsel geen
hectares landbouwgrond verloren. De ruimtelijke bestemming van landbouwgrond
zal blijven bestaan en de landbouwproductiefunctie kan juist heel goed
gecombineerd worden met vrijwillige blauwe diensten zoals verbetering van de
waterkwaliteit, waterberging, wateropslag door verhoging waterpeil en, ingeval
daartoe aanleiding kan ontstaan, tijdelijk als wateropvanggebied. Voor groene en
blauwe diensten geldt dat ze: a. meer leveren dan volgens wettelijke kaders
verplicht (zgn. bovenwettelijk), b. vrijwillig worden aangegaan, c. de markt deze
niet of onvoldoende betaalt (marktfalen).
21. Is overwogen om ruimtelijke ontwikkelingen in het kader van het ontwerp
Nationaal Waterplan te koppelen aan structuurversterking van de landbouw, om
een positieve stimulans te geven aan alle functies in het gebied?
21. De keuzes vanuit het ontwerp Nationaal Waterplan zijn gericht op duurzame
ontwikkeling van Nederland en niet zozeer op ontwikkeling van individuele
sectoren. Het rijk vindt het van belang dat bij de ruimtelijke inrichting naast
wateropgaven ook andere opgaven integraal worden meegenomen in de
uitvoering. De afweging hangt onder meer af van de aard, omvang, en urgentie
van de opgave in relatie tot aanwezige functies en bodemgesteldheid in het
gebied. Daarbij is het streven dat bij alle (water)opgaven en -maatregelen een
maximale meekoppeling met andere opgaven en maatregelen plaatsvindt.
Daarnaast vindt het rijk het van belang dat adaptatiemaatregelen t.b.v. de
waterhuishouding van Nederland ook kansen kunnen bieden, zoals
structuurversterking van de landbouw. Daarbij kan gedacht worden aan innovatie
(op bedrijfsniveau of regionaal in landbouwgebieden water opvangen) en 'blauwe
diensten' vanuit de landbouw.
Pagina 7 van 27
22. Erkent u het belang van een sterke land- en tuinbouwsector in Nederland en Datum
bent u bereid om in overleg met deze sector actiepunten te formuleren -
(bijvoorbeeld het minimaliseren van ruimteclaims op het landbouwareaal, het Ons kenmerk
garanderen van een goede zoetwatervoorziening voor de land- en tuinbouw en VenW/DGW 2009/202
het optimaliseren van landbouwgebieden), gericht op een versterking van de
positie van de sector als economische peiler en leverancier van hoogwaardige
producten?
22. De land- en tuinbouwsector beheert ca 2/3 van het landelijk gebied en het
Agrifood-complex is verantwoordelijk voor ca 10% van het Bruto Nationaal
Product. Daarmee is het belang van een sterke sector onomstreden en tevens is
door het oppervlaktebeslag duidelijk dat de land- en tuinbouw een belangrijke rol
kan spelen bij het bereiken van de doelen van het ontwerp Nationaal Waterplan.
Een vitale land- en tuinbouwsector is net als andere gebruikers zelf
verantwoordelijk voor verantwoorde omgang met ruimte en verantwoord
watergebruik. De sector spant zich hiervoor ook in, met name via innovatie. Het
rijk stimuleert hiertoe innovaties. Een belangrijke stimulans loopt via het
Innovatieprogramma Kaderrichtlijn Water.
23. Bent u bereid om in overleg met de land- en tuinbouwsector uitwerking te
geven aan de gedachte van landbouwcompensatie, die bij onvermijdelijke
ingrepen in het landbouwgebied of oplegging van productiebeperkingen leidt tot
herstel van de productiewaarde op bedrijfs- en gebiedsniveau?
23. Waar schade als gevolg van rijksingrijpen aan de orde is zal gezocht worden
naar een passende financiële maatregel. Zie voorts het antwoord hierboven en
het antwoord op vraag 29.
24. Wordt de mogelijkheid van zeewaartse kustuitbreiding verder onderzocht en
beoordeeld in een kosten-batenanalyse? Zo ja, zijn op dit gebied marktpartijen
uitgenodigd om business cases te ontwikkelen en wanneer kan de Kamer de
resultaten van dit onderzoek verwachten?
24. Ja, de haalbaarheid van zeewaartse kustuitbreiding zal worden onderzocht in
het kader van het Deltaprogramma. Een maatschappelijke kosten-batenanalyse
zal daar zeker deel van uitmaken. Een plan van aanpak zal naar verwachting in
het najaar gereed zijn als onderdeel van het samenhangend werkplan
Deltaprogramma. De Tweede Kamer zal hierover ook geïnformeerd worden. Zoals
in het ontwerp Nationaal Waterplan vermeld is, streeft het rijk naar
besluitvorming in 2015. De Kamer zal geïnformeerd worden over het
voorgenomen besluit en over tussenresultaten. In het plan van aanpak zullen
mijlpalen benoemd worden en zal ingegaan worden op de wijze van
betrokkenheid van de markt, inclusief de mogelijkheid om de markt business
cases te laten ontwikkelen.
25. Welke doelstellingen uit het Actieplan Hoogwater Rijn uit 1998 lagen in 2005
niet op schema en is er momenteel nog steeds sprake van een achterstand? Zo
ja, waar bestaat die achterstand uit en wat wordt er door Nederland ondernomen
om daar meer vaart achter te zetten?
Pagina 8 van 27
25. Het Actieplan Hoogwater Rijn bevat de volgende 4 doelstellingen: Datum
- Vermindering van de schaderisico´s met 10 % voor 2005 en met 25 % -
voor 2020. Ons kenmerk
- Verlaging van de extreem hoge waterstanden met zo mogelijk 30 cm voor VenW/DGW 2009/202
2005 en met zo mogelijk 70 cm voor 2020.
- Vergroting van het bewustzijn m.b.t. hoogwater.
- Verbetering van de hoogwaterwaarschuwingssystemen door internationale
samenwerking en de verlenging van de voorspellingstermijnen met 100 %
voor 2005.
Het actieplan wordt periodiek geëvalueerd, de eerste evaluatie vond plaats in
2005. Uit deze evaluatie bleek dat de doelen 1, 3 en 4 voor 2005 gerealiseerd
zijn. De tweede doelstelling, een waterstanddaling van 30cm is niet volledig
gerealiseerd. In het evaluatierapport van de ICBR (Internationale Commissie ter
bescherming van de Rijn) staat het als volgt:
De voor 2005 beoogde verlaging van de extreme hoogwaterwaterstanden in de
hoofdstroom van de Rijn met zo mogelijk 30 cm in vergelijking met 1995 wordt
alleen bereikt op de Duits-Franse Bovenrijn bij Maxau. Op de Middenrijn bedraagt
de verlaging circa 10 cm. Op de Duitse Nederrijn en in de Rijndelta neemt de
vermindering verder af."
Verder werd ingeschat dat met de in het actieplan afgesproken maatregelen ook
de nagestreefde waterstandverlaging van 70cm in 2020 niet zal worden gehaald.
Deze evaluatie is op de Rijnministersconferentie van oktober 2007 besproken.
Besloten is om alle realistische mogelijkheden te onderzoeken om aanvullende
retentie te realiseren of om waterstandverlagende maatregelen uit te voeren
langs de Rijn (bijv. retentiegebieden, dijkverleggingen, uiterwaardverlagingen).
Deze inventarisatie heeft inmiddels plaats gevonden. Alle aanvullende
maatregelen (die voor 2020 kunnen worden gerealiseerd) in de verschillende
staten samen zijn goed voor maximaal 96 miljoen kubieke meter retentiegebied
en 220 ha dijkverlegging. Deze maatregelen bevinden zich alle aan de Duits-
Franse Bovenrijn. Ingeschat wordt dat ook hiermee het beoogde doel voor 2020
niet zal worden bereikt (met uitzondering van de Duits-Franse Bovenrijn waar het
doel vrijwel wordt bereikt).
De Nederlandse delegatie is scherp op de voortgang van deze doelstellingen en
heeft daarom ook recentelijk in herinnering gebracht dat de opdracht van de
Rijnministersconferentie aan de ICBR is om mede op basis van deze resultaten
het Actieplan Hoogwater Rijn te actualiseren.
26. Wanneer verwacht u de onderzoeken naar de mogelijkheid van peilverhoging
in het IJsselmeer af te ronden en wanneer kan de Kamer hierover een
kabinetsvoorstel verwachten?
26. Ik verwacht dat de onderzoeken in de 2e helft van 2010 de verschillende
peilscenario's in beeld hebben gebracht. In samenhang met de nationale
zoetwaterstrategie komt het kabinet in uiterlijk 2015 in de kamer met een besluit
over de peilstijging in het IJsselmeer.
27. Welke gevolgen zal het terugbrengen van het getij hebben op het gebied in
de Grevelingenmeer; wat zal er bijvoorbeeld op termijn met de platen gebeuren?
27. Uit een verkenning van Rijkswaterstaat (januari 2009) blijkt dat de
herintroductie van een beperkt getij van zo'n 50 cm. zal leiden tot een
verbetering van de waterkwaliteit (o.a. oplossen van de zuurstofproblematiek) en
versterking van de natuur (meer getijdennatuur).
Pagina 9 van 27
Op dit moment worden diverse platen in de Grevelingen door stenen Datum
oeververdedigingen beschermd tegen oeverafslag. Het terugbrengen van het getij -
zorgt ervoor dat huidige platen bij eb wat groter worden en bij vloed wat kleiner. Ons kenmerk
Door het getijverschil ontstaat een natuurlijker proces van aanslibbing en VenW/DGW 2009/202
afkalving en een groter oppervlakte aan intergetijdengebied. De verwachting is
dat er een intergetijdengebied van circa 1200 hectare zal ontstaan ten opzichte
van de huidige 100 hectare.
28. Ziet u, in het kader van een gezonde toekomst voor de Zuidwestelijke Delta,
een vierde verdieping van de Westerschelde als een reële optie?
28. Een vierde verdieping is niet aan de orde. Mocht in de toekomst toch een
verzoek vanuit Vlaanderen komen voor een vierde verdieping, dan zal bespreking
van het verzoek plaatsvinden in het kader van het Verdrag inzake de
samenwerking op het gebied van het beleid en het beheer. Dit betekent dat het
verzoek wordt beoordeeld met inachtneming van de gezamenlijke doelen voor
toegankelijkheid, veiligheid tegen overstromen en natuurlijkheid. Ook zullen
daarbij de bestaande afspraken over de externe veiligheid en rampenafhandeling
betrokken worden.
29. Wordt er binnen de huidige plannen al rekening gehouden met een
schadevergoeding voor gedupeerde boeren in gebieden waarvan uit ecologische
motieven besloten wordt ze te verzilten?
29. Ja, er wordt rekening gehouden met een schadevergoeding voor gedupeerde
boeren indien door ingrepen van het rijk verzilting van rijkswateren optreedt en
deze verzilting schade veroorzaakt. De regeling `Nadeelcompensatie Verkeer en
Waterstaat 1999' is dan van toepassing. Ik streef er echter naar om samen met
alle partijen - zonodig gefaseerd - een klimaatbestendige zoetwatersituatie te
creëren, die goede toekomstperspectieven biedt voor de landbouw.
30. Kunt u een raming geven van de totale kosten van een schadevergoeding
voor boeren die gedupeerd worden door een eventuele keuze voor verzilting van
bepaalde gebieden?
30. Nee, nog niet. Op dit moment wordt voor het Zuid-Hollandse deel van de
Zuidwestelijke Delta nog onderzocht hoe groot de schade van een zout Volkerak-
Zoommeer is voor de landbouw, drinkwatervoorziening en industrie. In het
Volkerak-Zoommeer wordt het zoute water echter pas toegelaten als er
alternatieven zijn gevonden voor de huidige beschikbaarheid van zoet water voor
de landbouw, drinkwatervoorziening en industrie en de uitvoering daarvan is
geregeld. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar een mogelijke alternatieve
zoetwateraanvoer, maar ook naar vermindering van de zoetwatervraag door een
innovatief en efficiënter gebruik van het reeds beschikbare zoete water. Aan de
Stuurgroep Zuidwestelijke Delta, waarin de drie provincies en het rijk
samenwerken, is gevraagd om vóór 1 juli aanstaande een integraal advies uit te
brengen voor een realistische, klimaatbestendige zoetwatervoorziening in de
gebieden die gevolgen ondervinden van een zout wordend Volkerak-Zoommeer.
31. Wanneer wordt er gestart met het onderzoek naar een `afsluitbaar open
Rijnmond' en wat zal de looptijd van een dergelijk onderzoek zijn?
Pagina 10 van 27
31. Naar aanleiding van de aanbeveling van de Deltacommissie heb ik het Datum
initiatief genomen om samen met een brede groep belanghebbende partijen uit -
het Rijnmond gebied te verkennen wat de belangrijkste opgave in het gebied is en Ons kenmerk
hoe het proces van aanpak daarvoor moet worden ingericht. De relatie met VenW/DGW 2009/202
andere fysieke opgaven dan waterbeheer en met bestaande trajecten in Rijnmond
was daarbij punt van aandacht. Men was het erover eens dat er op korte termijn
een duidelijker beeld moet komen van de wateropgave en de oplossingsrichtingen
alvorens te kunnen bepalen wat de relatie tot andere opgaven en trajecten dient
te zijn. In 2009 zal de wateropgave centraal staan en zal ik, mede op basis van
bovenstaande brede verkenning, samen met enkele regionale partijen
onderzoeken wat de waterstaatkundige betekenis van `afsluitbaar open Rijnmond'
is en wat de mogelijke consequenties daarvan zijn voor andere opgaven en
trajecten. In het najaar van 2009 zal dit onderzoek leiden tot een Plan van
Aanpak. In dat Plan van Aanpak zal ook staan welk nader onderzoek nodig is en
op welke termijn.
32. Wordt bij het uitwerken van de Deltawet gekeken naar mogelijkheden voor
publiekprivate samenwerking bij meerdere projecten, dus niet alleen bij de
Afsluitdijk, en kunt u toezeggen dat u deze mogelijkheden zult blijven
onderzoeken?
32. De wet geeft slechts een kader voor het Deltaprogramma, en doet geen
uitspraak over publiekprivate samenwerking. Het onderzoeken van de
mogelijkheden daartoe komt aan de orde bij de uitwerking van de maatregelen in
het Deltaprogramma. Zoals aangegeven in het Ontwerp Nationaal Waterplan ben
ik van mening dat het vroegtijdig betrekken van private partijen meerwaarde
biedt.
33. Waren de synergiegelden altijd al bedoeld voor het op orde krijgen van het
watersysteem en welk deel van de synergiegelden wordt precies aan het
watersysteem besteed?
33. De synergiegelden zijn bedoeld om een rijksbijdrage te leveren aan de
uitvoering van de wateropgaven en zijn gericht op het versnellen en integreren
van maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water met andere ruimtelijke maatregelen
in het watersysteem, waardoor synergie wordt bereikt.
34. In hoeverre vindt u regionale verschillen in lasten voor burgers acceptabel?
34. Regionale verschillen in lasten worden veroorzaakt door andere geografische
kenmerken en verschillen in de inrichting van het gebied. Lokale lasten zoals de
watersysteemheffing en de zuiveringsheffing, worden geïnd ter dekking van de
feitelijke kosten van het regionale waterbeheer. Dit leidt onvermijdelijk tot
regionale verschillen in de lasten.
35. Wanneer kan de Kamer een gedetailleerd en gespecificeerd financieel
overzicht verwachten, waarmee de Kamer inzicht krijgt in waar al het geld precies
vandaan komt en hoeveel aan welke maatregelen wordt besteed?
35. Alle middelen die VenW uitgeeft in het kader van het Waterplan zijn
opgenomen in de begrotingen van het ministerie (hoofdstuk XII en
Infrastructuurfonds). Hierin is ook de toedeling aan onderwerpen (Hoofdstuk XII)
of projecten (Infrastructuurfonds) opgenomen.
Pagina 11 van 27
Datum
36. Welke kosten in het ontwerp Nationaal Waterplan zijn het gevolg van -
achterstallig onderhoud? Ons kenmerk
VenW/DGW 2009/202
36. Het Infrastructuurfonds heeft in artikelonderdeel 11.02 een apart budget voor
Beheer en Onderhoud. Al het onderhoud moet hieruit worden gefinancierd. De
omvang hiervan bedraagt de komende vijf jaar gemiddeld ruim 200 miljoen euro
per jaar.
37. Hoe vaak zijn gedurende de afgelopen 50 jaar waterkeringen doorgebroken
door de faalmechanismen ondermijning of `piping' en welke investeringen zijn
nodig om deze faalmechanismen te voorkomen?
37. In Nederland zijn de afgelopen 50 jaar geen dijken door piping doorgebroken.
Piping is een van de faalmechanismen waarmee bij het toetsen en ontwerpen van
waterkeringen rekening wordt gehouden. In lopend onderzoek (Veiligheid
Nederland in Kaart en Sterkte en belastingen Waterkeringen) wordt momenteel
bekeken of de aannames over piping bij toetsen en ontwerpen in lijn zijn met de
meest recente inzichten. Het is mogelijk dat daaruit volgt dat ontwerp- en
toetsregels voor dit faalmechanisme worden aangepast. De omvang van de
investeringen die hieruit kunnen volgen zijn op dit moment niet in te schatten.
38. Hoe verhouden de plannen om in polders te (gaan) bouwen zich tot de
verwachting dat het waterpeil aanzienlijk zal stijgen?
38. Met de beantwoording van de motie Depla/Bochove is aangegeven dat de
voorgenomen grootschalige investeringen uit de huidige rijksnota's - zoals
Zuidplas, Haarlemmermeer en Almere op basis van de bestaande inzichten een
goede klimaatbestendige inrichting kunnen krijgen. In de toekomst zullen ook bij
verdere ontwikkelingen in polders overstromingsrisico's bij de ruimtelijke
afweging betrokken worden. Zo bereidt het kabinet nadere regels voor ten
aanzien van nieuwe vitale functies in kwetsbare gebieden en wordt de toepassing
van de watertoets verbreed. Maar het voorkomen van overstromingen door
middel van brede rivieren en stevige dijken - staat voorop. Nadere uitwerking
daarvan vindt plaats in het kader van de actualisering van het
waterveiligheidbeleid, waaronder de aanpassing van de normensystematiek.
39. Zou het verstandiger en minder kostbaar zijn om te stoppen met het verder
concentreren van mensen en bedrijven in gebieden met het grootste
overstromingsrisico?
39. Nee. De investeringen voor waterveiligheid moeten hoe dan ook gemaakt
worden om huidige bewoners en bestaande bebouwing in gebieden met een
groter overstromingsrisico adequaat te beschermen. Bovendien is het
maatschappelijk draagvlak voor het tegengaan van nieuwe ontwikkelingen ook in
deze (economisch belangrijke) gebieden erg laag. Het kabinet is van mening dat
in kwetsbare gebieden nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn. Daarom zet het
kabinet in op meerlaagsveiligheid: maatregelen om overstromingen te
voorkomen, een duurzamere ruimtelijke inrichting en een betere
rampenbestrijding bij overstromingen. Deze maatregelen samen moeten
voldoende waarborgen bieden voor een duurzame veiligheid.
Pagina 12 van 27
40. Ziet u tegenstrijdigheid tussen enerzijds de aanbeveling van de Datum
Deltacommissie om de huidige veiligheidsniveaus met een factor 10 te verbeteren -
en anderzijds het bouwen van huizen en bedrijven in gebieden met het grootste Ons kenmerk
overstromingsrisico? VenW/DGW 2009/202
40. Nee. Juist omdat de Deltacommissie ervoor kiest ook de meest kwetsbare
gebieden adequaat te beschermen om ontwikkelingen mogelijk te maken,
adviseert de Deltacommissie een verhoging van de normen voor waterveiligheid,
waarbij slachtofferrisico's ook worden meegenomen. Het kabinet beziet de
consequenties van de voorgestelde factor 10. Het kabinet zet net als de
Deltacommissie in op preventie als belangrijkste pijler van het
waterveiligheidbeleid.
41. Wordt er bij de besluitvorming over de nieuwe normen voor waterkeringen,
naast naar de consequenties van de door de Deltacommissie voorgestelde
verhoging van de veiligheidsnormen met een factor 10, ook gekeken naar andere
adviezen en rapporten, die afwijken van het advies van de Deltacommissie?
41. Het kabinet neemt een principebesluit over nieuwe normen met behulp van
een volwaardige KBA én inzichten in het slachtofferpotentieel. Hierbij worden
bestaande en nog te ontwikkelen adviezen van experts en betrokken overheden
en organisaties over de volle breedte beschouwd.
42. Hoe moeten we ons het `proefdraaien' met de nieuwe normen in de periode
2011-2017 in de praktijk voorstellen?
42. Tussen nu en 2012 ontwikkelen we een methode waarmee we kunnen
bepalen waar we wel en niet aan de normen uit het principebesluit voldoen. Deze
methode zal dan in de periode 2012-2017 worden toegepast op een aantal
gebieden. Daarmee ontstaat er gedetailleerd inzicht in de consequenties en de
uitvoeringsaspecten van de nieuwe norm. Zo zorgen we ervoor dat we bij het
wettelijk vastleggen van nieuwe normen zeker weten dat deze ook de in praktijk
hun waarde hebben bewezen.
43. Kunt u voorbeelden geven van plaatsen waar tot nu toe bij het maken van
ruimtelijke keuzes onvoldoende rekening is gehouden met overstromingsrisico's
en van plaatsen waar dat dreigt nu te gebeuren?
43. Het betrekken van overstromingsrisico's bij ruimtelijke keuzes is voor alle
betrokken overheden een nieuw aandachtspunt waar nog nauwelijks ervaring mee
is opgedaan. Om te kunnen oordelen of, in specifieke situaties, redelijkerwijs
voldoende rekening is gehouden met de overstromingsrisico's is een eenduidig
interpretatiekader nodig. In het kader van de actualisering van het
waterveiligheidbeleid ontwikkelt het rijk samen met provincies, gemeenten en
waterschappen een methode voor overstromingsrisicozonering. Deze methode
biedt een kader om gebiedsspecifieke overstromingsrisico's te koppelen aan de
bestemming en ontwikkeling van gebieden en functies. Doel is te komen tot een
voor betrokkenen heldere, eenduidige en robuuste weergave van een aantal
onderscheidende risicozones waarvoor specifieke doelen en kaders kunnen
worden gesteld. Dit instrument geeft invulling aan met name de tweede en derde
laag van het veiligheidsbeleid (zie ook vraag 39). Op basis van de analyse van
overstromingsrisico's zullen voor de meest kwetsbare gebieden aanvullende
Pagina 13 van 27
voorwaarden worden gesteld aan de bouw en bescherming van nieuwe vitale Datum
objecten. Het rijk neemt het initiatief om hiervoor een AmvB op te stellen. -
Ons kenmerk
44. Klopt het, dat op de kaart op pagina 36 de deltadammen tussen de koppen VenW/DGW 2009/202
van de eilanden in het zuidwestelijk deltagebied in een lagere categorie (a) zijn
ingedeeld dan de dijken die in de luwte van de deltadammen liggen en geen last
kunnen hebben van extreem hoog water op de Noordzee (b)? Zo ja, waarom is
daarvoor gekozen?
44. Nee. Het betreft hier geen lagere categorie, maar een andere categorie.
Categorie A keringen zijn waterkeringen die behoren tot stelsels die
dijkringgebieden omsluiten en direct buitenwater keren. Categorie B keringen zijn
(verbindende) waterkeringen die vóór dijkringen zijn gelegen en ook het
buitenwater keren. Beiden dienen ertoe om (eenzelfde) beschermingsniveau te
bieden voor de achter de kering gelegen dijkring.
45. Welke mogelijkheid heeft u om af te dwingen dat bij de ruimtelijke ordening
rekening wordt gehouden met overstromingsrisico's, nu zowel het ontwerp
Nationaal Waterplan als de regionale waterplannen structuurvisies zijn en geen
juridische binding hebben en er geen garantie bestaat dat deze plannen altijd
goed op elkaar worden afgestemd?
45. De inzet van het concept meerlaagsveiligheid is niet gericht op het
"afdwingen" dat bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening wordt gehouden met
overstromingsrisico's. De gezamenlijke uitwerking van
overstromingsrisicozonering moet de regionale overheden een raamwerk bieden
waarbinnen een evenwichtige ruimtelijke afweging mogelijk wordt gemaakt. De
toepassing van de watertoets als instrument zal hiertoe worden verbreed. Wel
beziet het kabinet op dit moment hoe met name de bescherming van vitale
functies middels een AMvB geregeld kan worden. Bovendien hebben provincies de
(wettelijke) instrumenten om (vooraf) bepaalde keuzes zonodig af te dwingen.
46. Kunt u uiteenzetten wat uw beleidsvisie is op de ruimte voor
natuur(gebieden) op de Noordzee?
46. Het kabinet is van mening dat op termijn de bescherming van verschillende
afzonderlijke gebieden ertoe moet leiden dat een samenhangend netwerk van
beschermde gebieden op de Noordzee ontstaat. Dit draagt bij aan het streefbeeld
van het realiseren van een wereldwijd netwerk van beschermde gebieden.
Hiermee wordt invulling gegeven aan de doelen van bescherming van
waardevolle en kwetsbare mariene habitattypen en soorten op grond van de
Vogel- en Habitatrichtlijn (Natura 2000-gebieden), de Kaderrichtlijn Mariene
Strategie en het OSPAR-verdrag. Met deze bescherming wil het kabinet de
mariene biodiversiteit bevorderen.
47. Waarom worden in het ontwerp Nationaal Waterplan geen zelfstandige
natuurbeschermingsdoelen voor de Noordzee genoemd en geconcretiseerd en hoe
bent u van plan dit alsnog te doen?
47 Het ecosysteem van de Noordzee is divers. Daarom worden
instandhoudingdoelstellingen per aangewezen Natura 2000-gebied vastgesteld.
De instandhoudingdoelstellingen van de te beschermen habitattypen en soorten
Pagina 14 van 27
worden vastgesteld als onderdeel van de aanwijzingsbesluiten van de Natura Datum
2000-gebieden op zee. -
Daarnaast zullen voor de Noordzee als geheel in overleg met onze buurlanden Ons kenmerk
de milieudoelen van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) in 2012 worden VenW/DGW 2009/202
vastgesteld met het oog op het bereiken van een goede milieutoestand (GMT).
Tevens zal dan ook op grond van een IMARES-onderzoek worden bepaald welke
gebieden zich kwalificeren voor specifieke bescherming op grond van de VHR
en/of de KRM. Voor deze gebieden zullen natuurbeschermingsdoelen gelden.
48. Kunt u het ontwerp Nationaal Waterplan aanvullen met informatie over de
natuurwaarden en de gebieden met bijzondere natuurwaarden op de Noordzee?
Zo nee, waarom niet?
48. Ja dat kan ik, en ik ben bereid om daar in het definitieve ontwerp Nationaal
Waterplan extra informatie over toe te voegen naar de op dat moment laatste
inzichten.
49. Hoe vertaalt uw vaststelling op pagina 88 van het ontwerp Nationaal
Waterplan, dat de waarde van de Noordzee als een open dynamisch natuurlijk
systeem door de ruimtelijke druk in het geding komt, zich tot concrete acties om
de Noordzee als open dynamisch natuurlijk systeem te behouden?
49. De vaststelling dat de waarde van de Noordzee als open dynamisch natuurlijk
systeem in het geding komt door de ruimtelijke druk, vertaalt zich in de
beleidskeuze voor een duurzaam en ruimte-efficiënt gebruik in evenwicht met het
mariene ecosysteem en het voeren van regie op het gebruik. Concrete acties zijn
dat in het afwegingskader voor vergunningplichtige activiteiten op de Noordzee
getoetst wordt op efficiënt ruimtegebruik, handhaving van het vrije uitzicht vanaf
de kust en het voorkomen van significante effecten op het ecosysteem. Diezelfde
principes zijn ook gehanteerd als vertrekpunt bij het aanwijzen van de
windenergiegebieden.
Voorts worden in 2010 vijf ecologisch waardevolle gebieden aangewezen als
Natura 2000 gebied.
50. Wat bedoelt u precies met de `economische overcapaciteit' van de
Nederlandse Noordzeevisserijsector?
50. Van economische overcapaciteit is sprake wanneer de boomkorkottervloot
structureel verliesgevend is als gevolg van de hoge energielasten, lage prijzen
voor de producten en een minder dan theoretisch maximale inzet van de vloot.
51. Hoe beoordeelt u wat het mariene ecosysteem aankan, in het kader van de
ontwikkelopgave van een duurzame (economische) ontwikkeling in evenwicht met
het mariene systeem?
51. Met name de Europese Kaderrichtlijn Mariene Strategie en de Vogel- en
Habitatrichtlijn bieden aanknopingspunten voor de beoordeling van wat het
mariene ecosysteem aankan. In het licht van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie
wordt het evenwicht tussen gebruik en het mariene systeem uitgedrukt in de
goede milieutoestand (GMT). De komende jaren zal Nederland in afstemming met
onze buurlanden bepalen wat we verstaan onder zo'n goede milieu toestand en
hoe deze te beoordelen (in 2012 rapportage aan Europese Commissie).
Pagina 15 van 27
Het gaat om het evenwicht tussen economische ontwikkelingen en in de KRM Datum
benoemde elementen als behoud van biodiversiteit, het op orde zijn van -
commercieel geëxploiteerde bestanden vis-, schaal- en schelpdieren, eutrofiëring, Ons kenmerk
integriteit van de zeebodem en vervuilende stoffen. In het licht van de Vogel- en VenW/DGW 2009/202
Habitatrichtlijn zijn de instandhoudingdoelen voor de beschermde gebieden
kaderstellend. Hierbij geldt als uitgangspunt dat aantasting van de natuurlijke
kenmerken en waarden dient te worden voorkomen. De meest recente inzichten
uit studies en monitoringsgegevens op het gebied van (mogelijke) effecten van
gebruik worden momenteel toegepast bij het Plan-MER en passende beoordeling
van het ontwerp Nationaal Waterplan. In de komende jaren wordt de beoordeling
van het gebruik nader gespecificeerd aan de hand van de vastgestelde
instandhoudingdoelen van de VHR in Natura 2000-gebieden en het opstellen van
de GMT in het kader van de KRM.
52. Deelt u de mening dat de belevingswaarde van de Noordzee niet alleen
afhankelijk is van het vrije uitzicht op de horizon, maar ook van de stand van de
natuur in en op de Noordzee, zoals de daar voorkomende zeevogels,
zeezoogdieren, vissen, bijzondere habitats en dergelijk? Zo ja, hoe houdt u daar
rekening mee in uw plannen?
52. Ik deel deze mening. In het Noordzeebeleid kiest het kabinet dan ook voor
een duurzaam gebruik in evenwicht met het mariene ecosysteem en het
toepassen van het voorzorgsbeginsel. De Kaderrichtlijn Water, de nog te
implementeren Kaderrichtlijn Mariene Strategie en de Vogel- en Habitatrichtlijn
zijn in deze kaderstellend. Deze benadering is toegepast bij de aanwijzing van
windenergiegebieden en de keuze voor een reserveringsgebied voor
zandwinning. Ook in de verdere uitwerking, zoals bij vergunningverlening en de
internationale inzet op duurzame visserij, is deze benadering leidend.
53. Hoe verhoudt de aankondiging, dat zal worden bezien of de uitwerking van
het behoud van de mariene natuur in afweging met ruimtelijke claims zou moeten
worden verankerd in een rijksbestemmingsplan voor de Noordzee, zich tot de
aangenomen motie van het lid Polderman (TK, 2008-2009, 29 675, nr. 54) waarin
de regering wordt verzocht in elk geval nog tijdens deze kabinetsperiode toe te
werken naar een rijksbestemmingsplan Noordzee?
53. Het kabinet zal verkennen of de wijze waarop de ruimtelijke afweging nu
wordt geborgd, ook op de lange termijn nog steeds effectief zal zijn. Op voorhand
kan nog niet worden geconcludeerd of het middel van het Rijksbestemmingsplan,
binnen de context van internationale regelgeving en de wijze waarop de zee
wordt gebruikt, daartoe het meest effectieve is. Ik zal in overleg met mijn
collega-bewindslieden de voors en tegens van verschillende opties voor borging in
beeld brengen en de Tweede Kamer daarover in de loop van 2010 informeren.
Het kabinet deelt de mening van de Kamer, zoals gesteld in de motie Polderman,
dat gewerkt dient te worden aan een goede borging van de diverse planologische
claims op de Noordzee. De structuurvisie ontwerp Nationaal Waterplan beschrijft
een heldere afweging van de diverse planologische claims. De structuurvisie geeft
richting aan de wijze waarop verschillende sectorale wet-en regelgeving en
vormen van vergunningverlening die van kracht zijn op de Noordzee, worden
toegepast en voor de wijze waarop het beheer wordt uitgevoerd. Het kabinet is
van mening dat hierdoor de afweging tussen de diverse claims in de komende
jaren door middel van het bestaande instrumentarium voldoende wordt geborgd.
Pagina 16 van 27
54. Waarom hanteert u voor de ecosysteembenadering een definitie die op één Datum
zinsnede na identiek is aan de definitie die is opgenomen in de verklaring over de -
ecosysteembenadering tijdens de OSPAR/HELCOM-Ministersconferentie van 25 en Ons kenmerk
26 juni 2003 ('the comprehensive integrated management of human activities VenW/DGW 2009/202
based on the best available scientific knowledge about the ecosystem and its
dynamics, in order to identify and take action on influences which are critical to
the health of marine ecosystems, thereby achieving sustainable use of ecosystem
goods and services maintenance of ecosystem integrity'), in plaats van de gehele
bovengenoemde definitie over te nemen?
54. In de ontwerp Beleidsnota Noordzee is gekozen voor een verkorte weergave
van het begrip ecosysteembenadering. De volledige definitie die door ministers
overeengekomen is op de OSPAR/HELCOM ministersconferentie in 2003 is en blijft
onverkort geldig. Ik ben dan ook bereid om alsnog de volledige definitie over te
nemen in de Beleidsnota Noordzee.
55. Bent u bereid alsnog de volledige definitie van de ecosysteembenadering over
te nemen, zoals die is opgenomen in de verklaring van de OSPAR/HELCOM-
conferentie van 2003?
55. Ja, ik verwijs u naar het antwoord op vraag 54
56. Voor de implementatie van welke onderdelen van de Kaderrichtlijn Mariene
Strategie wilt u inzetten op een internationale strategie in OSPAR-verband?
56. Voor veel verplichtingen uit de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) zullen
producten en afspraken uit de regionale zeeconventies worden gebruikt. Zo zal
het Quality Status Report 2010 dat momenteel in OSPAR wordt opgesteld en een
overzicht zal geven van de toestand van de Noordoost Atlantische oceaan,
gebruikt worden voor de initiële beoordeling die voor de KRM uitgevoerd moet
worden. Verder zal voor de bepaling van de `goede milieu toestand' op zee ten
behoeve van de KRM, het instrumentarium van ecologische
kwaliteitsdoelstellingen worden gebruikt, zoals dat o.a. in OSPAR en HELCOM is
ontwikkeld.
57. Hoe verwacht u bij te dragen aan de afspraak die in OSPAR-verband is
gemaakt, om in 2010 een ecologisch coherent netwerk van beschermde gebieden
te hebben gerealiseerd?
57. Aansluitend op de aanmelding van de Habitatrichtlijngebieden Kustzee ten
noorden van Bergen, Vlakte van de Raan, Doggersbank, Klaverbank en Kustzee
tussen Bergen en Petten per 22 december 2008 zijn deze gebieden als Marine
Protected Area (MPA) in januari 2009 genomineerd bij het OSPAR-secretariaat.
Het Vogelrichtlijngebied (het Friese Front) zal worden genomineerd in 2010 na de
aanwijzing als Vogelrichtlijngebied. De Marine Protected Areas zullen worden
beschermd op grond van de beschermde habitattypen en soorten van de Vogel-
en Habitatrichtlijn. Met de nominatie van deze gebieden als MPA bij het OSPAR-
secretariaat wordt ook een nadere invulling gegeven aan het tot stand komen van
een coherent netwerk van beschermde gebieden. In 2012 zal worden besloten
welke andere mogelijk ecologisch waardevolle gebieden op grond van de VHR en
KRM specifieke bescherming behoeven. Deze gebieden zijn reeds indicatief op de
structuurvisiekaart aangegeven.
Pagina 17 van 27
58. Wanneer u schrijft dat u inzet op een strategie "erop gericht om bij de Datum
definiëring van de goede milieutoestand, de doelen en de uitwerking van de -
maatregelen, het mariene ecosysteem te beoordelen, te beschermen en te Ons kenmerk
ontwikkelen en het gebruik ervan te verduurzamen.", bedoelt u dan met VenW/DGW 2009/202
`ontwikkelen' ook `herstellen'?
58. De term `ontwikkelen' kan ook herstellen inhouden. Volgens de richtlijn moet
om het doel te bereiken van een goede milieu toestand in alle aan Europa
grenzende zeeën in 2020 een mariene strategie ontwikkeld worden door de
Lidstaat. Dit met als doel om (citaat uit Europese Kaderrichtlijn Mariene
Strategie:) `het mariene milieu te beschermen en in stand te houden, de
verslechtering ervan te voorkomen of, waar uitvoerbaar, mariene ecosystemen in
de gebieden waar deze schade hebben geleden te herstellen en inbreng in het
mariene milieu te voorkomen en te verminderen, teneinde geleidelijk aan de
verontreiniging weg te nemen zodat zij geen gevolgen van betekenis heeft of een
significant risico vormt voor de mariene biodiversiteit, de mariene ecosystemen,
de volksgezondheid of het rechtmatig gebruik van de zee.'
59. Ziet u het geheel of periodiek sluiten van gebieden op de Noordzee voor
visserij als een mogelijke maatregel ter verduurzaming van de visserij en ter
behoud en herstel van natuurwaarden in vogel- en habitatrichtlijngebieden en
OSPAR Marine Protected Areas?
59. Het Gemeenschappelijk Visserijbeleid streeft naar verduurzaming van de
visserij in alle wateren en heeft daarvoor verschillende soorten maatregelen ter
beschikking.
In aanvulling daarop bestaat de mogelijkheid van gebiedssluiting voor de
bescherming van de natuur in het kader van het Natura 2000 programma. Gezien
de nu bekende effecten van met name de bodemberoerende visserij op de
Noordzee natuur kan de gehele of gedeeltelijke, tijdelijke of permanente sluiting
van gebieden voor de bodemberoerende visserij niet worden uitgesloten.
Wat de vogel- en habitatrichtlijn en OSPAR gebieden betreft is de inzet van het
kabinet om een bescherming te verzekeren die niet meer 'last' veroorzaakt aan
het bedrijfsleven dan noodzakelijk is voor de realisatie van de
instandhoudingdoelstellingen. Om dit te bereiken zijn inmiddels verschillende
stappen gezet. Vertegenwoordigers van het visserijbedrijfsleven en van
natuurbeschermingsorganisaties nemen deel aan het proces om te komen tot
visserijmaatregelen voor beschermde gebieden. Ook is reeds uitvoering gegeven
aan de wens uit het maatschappelijk convenant om te komen tot de uitvoering
van een EMPAS ("Environmentally Sound Fishery Management in Protected
Areas") project. Daartoe hebben reeds verschillende besprekingen met de
International Council for the Exploration of the Sea (ICES) plaatsgevonden.
Tevens zijn initiatieven genomen om te komen tot afstemming met Duitsland en
het Verenigd Koninkrijk inzake één beheerregime voor de Doggersbank.
60. Wat is de Nederlandse inzet in de Europese Landbouw- en Visserijraad op het
gebied van regulering van visserijactiviteiten in Natura-2000 gebieden?
60. De Nederlandse inzet is om de voorgestelde maatregelen terzake van de
visserij in Natura 2000-gebieden te toetsen aan de beginselen van
proportionaliteit en non-discriminatie.
Pagina 18 van 27
In die zin volgt het Nederlandse beleid de inzet, zoals vastgelegd in de Datum
Basisverordening 2371/2002. Hierbij is van belang dat de belanghebbende -
partijen - visserij- en natuurorganisaties - betrokken zijn en dat de voorgestelde Ons kenmerk
maatregelen handhaafbaar zijn VenW/DGW 2009/202
61. In hoeverre wordt er bij de ruimtelijke inrichting van de Noordzee onderzoek
gedaan naar mogelijkheden van multifunctioneel ruimtegebruik, zoals het
combineren van windmolenparken met mosselzaadinvanginstallaties (MZI's)?
61. Belangrijk uitgangspunt bij de ruimtelijke inrichting van de Noordzee is het zo
duurzaam, efficiënt en veilig mogelijk benutten van de beschikbare ruimte. In dat
kader zijn diverse functiecombinaties verkend. Voorbeelden zijn
windenergie/pleziervaart en sportvisserij, windenergie/golfenergie en
windenergie/ verlaten olie- en gasplatforms met (nutriëntneutrale) aquacultuur en
visteelt/schelpdierteelt zoals ook de toepassing van mosselzaadinvanginstallaties
(MZI's) op open zee. Als onderdeel van het implementatietraject voor het
realiseren van windturbineparken binnen de aangewezen gebieden zal het kabinet
verder onderzoeken onder welke voorwaarden medegebruik van
windturbineparken zou kunnen worden gestimuleerd, bijvoorbeeld door recreatie,
duurzame niet bodemberoerende visserij en mariene aquacultuur, of door andere
vormen van duurzame energieproductie en het faciliteren van experimenten. Veel
zal hierbij ook afhangen van initiatieven die uit de markt komen.
62. Kent u de Clean Shipping Index die in Zweden is ontwikkeld? Zo ja, deelt u de
mening dat nationale havens moeten kunnen sturen op de milieukwaliteit van
binnenkomende schepen en vindt u dat dit in het Nationale Waterplan thuishoort?
62. Ja, ik ben bekend met de Zweedse Clean Shipping Index.
Rederijen, waarvan de schepen op milieugebied beter presteren dan de wettelijke
norm, kunnen zich met deze index onderscheiden van andere rederijen. Twaalf
grote Zweedse verladers hebben in een intentieverklaring aangegeven de Clean
Shipping Index te gaan gebruiken bij het gunnen van hun vervoersopdrachten. De
Index geeft inzicht in de milieuprestaties en wordt bepaald op basis van ca. 20
criteria.
Ik vind inderdaad dat nationale havens moeten kunnen sturen op de
milieukwaliteit van binnenkomende schepen. In de beleidsbrieven Zeevaart en
Duurzame Zeehavens heb ik u aangegeven met de Nederlandse zeehavens te
streven naar een systeem waarbij door middel van financiële prikkels het varen
met schone schepen wordt gestimuleerd. Cruciaal daarbij is dat schepen in alle
Noordwest-Europese havens op basis van dezelfde criteria worden beoordeeld op
hun milieuprestatie. Daartoe ontwikkelt een internationale groep
havenbeheerders onder leiding van Havenbedrijf Rotterdam, een internationale
index. Die index is gericht op emissies door schepen naar de lucht (in hoofdzaak
SOx en NOx, maar ook CO2), op basis van eenduidige en goed meetbare criteria.
Voorts verwijs ik naar het antwoord op vraag 63.
Uw kamer is middels bovengenoemde beleidsbrieven reeds over dit beleid
geïnformeerd. In de Noordzeeparagraaf van het ontwerp Nationaal Waterplan is
gekozen om kort naar dit bestaande beleid te verwijzen. In het beschrijvende
hoofdstuk 2 van de Beleidsnota Noordzee is in paragraaf 2.3 een kernachtige
samenvatting van de essentie van dit vigerende beleid opgenomen. In de
definitieve Beleidsnota Noordzee worden de milieuaspecten van het
zeehavenbeleid nog verder aangevuld.
Pagina 19 van 27
Datum
63. Vinden er, ondanks internationale regels zoals het UNCLOS-verdrag van de -
VN en het MARPOL-verdrag van de IMO, nog steeds lozingen van afval en Ons kenmerk
verontreinigende stoffen (bijvoorbeeld ladingrestanten, rioolwater, bilgewater en VenW/DGW 2009/202
olieresten) plaats? Zo ja, welke mogelijkheden bestaan er volgens u om dit in
nationaal verband concreet aan te pakken?
Ja, er vinden nog lozingen plaats in strijd met het MARPOL Verdrag. Dit wordt
aangepakt op Europees en mondiaal niveau. Afgelopen jaren is de Europese
Richtlijn havenontvangstvoorzieningen geëvalueerd door de Europese Commissie
en in 2009 zal de EC de lidstaten consulteren over herzieningsvoorstellen. In
Nederland functioneert een goed systeem van Havenontvangstvoorzieningen
waardoor in recente jaren een aanzienlijke hoeveelheid scheepsafval is
ingezameld. De samenwerking tussen de handhavende instanties is verbeterd.
Een belangrijk middel daarbij is het "draaiboek scheepsafvalstoffen" dat is
opgesteld door betrokken instanties. In 2008 zijn pilots uitgevoerd om te zien of
dit werkt. De resultaten zijn positief: er zijn gerichtere controles, betere
samenwerking en informatie uitwisseling tussen verschillende toezichthouders en
betere herkenning van risicovolle situaties. Daarnaast heeft Nederland in 2008
voorgesteld om milieubewustwording op te nemen in het verdrag van IMO over
training en scholing van zeevarenden. Begin februari 2009 is hierover
internationale overeenstemming op expertniveau bereikt. De wijzigingsvoorstellen
moeten nu de formele wijzigingsprocedure doorlopen, waardoor deze wijzigingen
mondiaal per 1 januari 2012 van kracht zullen zijn. De Nederlandse overheid
geeft tot en met 2011 financiële ondersteuning voor het ontwikkelen van
onderwijsmiddelen voor het hoger en middelbaar nautisch onderwijs.
64. Waarom wordt CO2-opslag onder de zeebodem nu overwogen, terwijl de
wetgeving voorheen geen opslag onder de zeebodem toeliet wegens gevaar voor
het zeeleven?
64. CO2-opslag wordt overwogen als een van de maatregelen om te kunnen
voldoen aan de klimaatdoelstelling. Daarbij wordt zowel gekeken naar CO2-opslag
op land als op zee. Opslag in de zeebodem is mogelijk door de totstandkoming
van internationale regels die opslag van CO2 in de zeebodem mogelijk maken op
voorwaarde dat hiervoor een vergunningentraject wordt doorlopen. Deze regels
(het betreft hier OSPAR Decision 2007/2 on the Storage of Carbon Dioxide
Streams in Geological Formations) geven ook voorschriften voor de
vergunningprocedure en eisen aan de CO2-stroom. De concept-EU-richtlijn
betreffende de geologische opslag van kooldioxide, die thans bij het
Europees Parlement en de Raad ter definitieve goedkeuring voorligt, stelt
eveneens regels over vergunningprocedures (zoals bijvoorbeeld het toepassen
van een m.e.r.-procedure). Het definitieve akkoord met deze richtlijn wordt
voorjaar 2009 verwacht, daarna moet de richtlijn nog in de nationale wetgeving
worden geïmplementeerd.
65. Wie zou er bij CO2-opslag in de zeebodem verantwoordelijk zijn voor de
monitoring van de CO2 die in de zeebodem opgeslagen zou liggen?
65. Monitoring van CO2 zal in eerste instantie moeten plaatsvinden door degene
die het CO2 opslaat en heeft opgeslagen, onder toezicht van de nationale
overheid.
Pagina 20 van 27
In de concept-richtlijn betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot Datum
wijziging van de Richtlijnen 85/337/EEG en 96/61/EG van de Raad, de Richtlijnen -
2000/60/EG, 2001/80/EG. 2004/35/EG en 2006/12/EG en Verordening (EG) Ons kenmerk
nr.1013/2006, die thans bij het Europees Parlement en de Raad ter goedkeuring VenW/DGW 2009/202
voorligt, is opgenomen dat de monitoringverplichting overgaat op de nationale
autoriteit vanaf het moment dat alle beschikbare gegevens indiceren dat het CO2
volledig en permanent in de opslag zal blijven. Deze overdracht
van verantwoordelijkheid vindt in beginsel tenminste twintig jaar na afsluiting van
de locatie plaats, tenzij de nationale autoriteit meent dat aan het criterium van
volledige en permanente opslag eerder wordt voldaan. Na akkoord moet deze
richtlijn moet nog in de nationale wetgeving worden geïmplementeerd.
66. Waarom wordt er, ondanks de problemen bij het Tordisveld, waarbij
proceswater de zee in is gelekt, toch overwogen om twee pilotprojecten met CO2-
opslag op te zetten voor de Hollandse kust?
66. Uit onderzoek blijkt dat er potentieel voor CO2-opslag is in uitgeproduceerde
gasvelden op het Nederlandse Continentaal Plat. De concrete mogelijkheden
worden nu beter in kaart gebracht. Dit past in het kabinetsbeleid om CO2-opslag
in Nederland verder te ontwikkelen.
Met de problemen bij het Tordisveld wordt waarschijnlijk gedoeld op het incident
in 2008 waarbij, op 300 km afstand van de CO2 injectie in de Utsira-formatie,
met olie vervuild water aan de oppervlakte is gekomen. Deskundigen geven aan
dat er geen relatie was met de CO2-opslag. Het incident vond plaats in een
geheel ander deel van de Utsira-formatie waar geen CO2 maar water werd
geïnjecteerd. De Utsira-formatie is overigens geen gasveld maar een diepe
watervoerende laag.
67. Kunt u uw bewering dat de puls kor `goed' is voor het ecosysteem
onderbouwen, en daarbij de mogelijke effecten van deze techniek op onder
andere haaien meenemen?
67. De internationale biologen verenigd in ICES hebben in 2006 vastgesteld dat
het pulsvistuig te opzichte van de traditionele boomkor ecologische voordelen
biedt vanwege de verminderde bodemberoering, verminderde vangsten van
bodembenthos, vermindering discards (waaronder ondermaatse schol), en lager
energieverbruik en CO2-emissie. ICES heeft voorafgaand aan een meer definitief
oordeel verzocht om enkele nadere onderzoeken, waaronder het effect op haaien
en roggen. Naar verwachting zullen de uitkomsten van deze onderzoeken in 2009
beschikbaar komen.
68. Hebben er al marktpartijen positief gereageerd op de uitnodiging van het
kabinet om business cases te ontwikkelen voor het aanleggen van eilanden voor
de kust in relatie tot functies als energieproductie, recreatie en
natuurontwikkeling? Zo ja, wanneer kan de Kamer hierover geïnformeerd
worden?
68. Een aantal marktpartijen heeft interesse getoond in het concept van
een kunstmatig eiland op zee. Momenteel zijn deze partijen bezig met het
concretiseren van de plannen en verdere ontwikkeling van de businesscases. De
verwachting is dat de marktpartijen in verband met de ruimtelijke reservering in
het ontwerp Nationaal Waterplan uiterlijk voor het einde van inspraakperiode op
22 juni 2009 met de uitwerking van hun plannen zullen komen. De Kamer zal in
Pagina 21 van 27
de tweede helft van 2009 geïnformeerd worden over de voortgang in de plannen Datum
voor een eventueel kunstmatig eiland op zee. -
Ons kenmerk
69. In hoeverre vragen de recent gelanceerde plannen voor energiewinning op VenW/DGW 2009/202
zee bijstelling van het Ontwerp Nationaal Waterplan?
69. Toekomstperspectieven voor internationale netconfiguraties die grote
windenergiegebieden met elkaar verbinden, zoals onder meer zeer recent
gepresenteerd door de Office for Metropolitan Architecture (OMA) van Rem
Koolhaas, passen in algemene zin in het beleid. Het streefbeeld van het kabinet is
om samen met de omringende landen toe te werken naar een internationaal
netwerk van duurzame (wind)energie op zee. Om reden van kosten en tijdsduur
voor overleg en ontwikkeling beschouwt het kabinet dit netwerk als een mogelijke
volgende fase in het beleid voor windenergie op zee na 2020. "Keuzes voor
specifieke locaties worden telkens vanuit een integrale afweging gemaakt door
het kabinet, zoals in dit Nationale Waterplan is gebeurd."Van de aangewezen
gebieden kan het wat verder gelegen gebied "IJmuiden" qua ligging goed passen
in een dergelijke ontwikkelingsrichting. Nederland zal een actieve bijdrage leveren
aan ontwikkelingen in Europees verband voor de oprichting van
grensoverschrijdende netconfiguraties.
70. Is het mogelijk om in deze kabinetsperiode meer dan de voorgenomen 450
MW extra windenergiecapaciteit op zee te realiseren?
70. De verwachting is dat voor ruim boven de 450 MW aan vergunningen
verleend wordt. Realisatie zonder subsidiëring door de nationale overheid is niet
waarschijnlijk. Het kabinet heeft als doelstelling voor de korte termijn om 450MW
aan windenergieparken op zee te realiseren en heeft daarvoor middelen
vrijgemaakt.
71. Is het kabinet bereid om haar doelstelling voor de windenergiecapaciteit op
zee voor 2020 te verhogen, om de kabinetsambities en de Europese doelstelling
voor het aandeel van duurzame energie in de totale energievoorziening te halen?
71. In het kader van het werkprogramma Schoon en Zuinig is een inschatting
gemaakt, hoeveel duurzame elektriciteit geproduceerd moet worden om de 20%
doelstelling te halen en hoeveel daarvan uit windenergie op zee zou moeten
komen. In de berekeningen van een hoog economische groeiscenario is becijferd,
dat 5500MW aan windenergieproductie van zee volstaat. Het streven van
6000MW in 2020 is een richtgetal, waarmee reeds enige compensatie voor
eventuele tegenvallende andere categorieën kan worden geboden. Daarbij moet
tevens worden bezien, dat het in de tijd gezien een enorme opgave is om
windparken met een dergelijke omvang voor 2020 in volledige productie te
hebben.
72. Is het kabinet bereid om op korte termijn een gesprek met de industrie aan te
gaan om vast te stellen of een spoedige start van een publiekprivate
samenwerking in een taskforce, gevolgd door een ontwikkelingsmaatschappij, kan
bijdragen aan een optimale ontwikkeling van windenergiecapaciteit op zee?
Pagina 22 van 27
72. Dergelijke constructies worden overwogen. Mocht deze organisatievorm een Datum
duidelijke bijdrage kunnen leveren aan een tijdige en kostenefficiënte realisatie -
van de kabinetsdoelstelling voor 2020 aangaande wind op zee, dan zal deze Ons kenmerk
serieus worden uitgewerkt. Ten behoeve van onder meer deze afweging wordt VenW/DGW 2009/202
momenteel gewerkt aan een uitgiftebeleid voor 6000MW wind op zee. Het kabinet
zal hierover naar verwachting voor het zomerreces 2009 een nadere richting
bepalen.
73. Hoeveel capaciteit is er binnen de ministeries van Verkeer en Waterstaat,
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu en Economische Zaken direct
betrokken bij het windenergiebeleid (per ministerie, per jaar vanaf 2000) en in
hoeverre is dit voldoende om op efficiënte wijze tot effectief windenergiebeleid te
komen?
73. Het Rijk werkt met een totaal van circa 15 fte samen aan het dossier
`Windenergie op zee'. Deze inzet van de capaciteit van de betrokken
departementen is voldoende.
74. Hoe staat het met het `stopcontact op zee':
a. Gaat het kabinet de 450 MW aansluiten?
b. Gaat het kabinet de kosten hiervan dragen, net zoals de overheid dat doet bij
ontwikkelingen op land?
c. Wanneer neemt het kabinet de hiervoor noodzakelijke beslissingen?
d. Gaat het kabinet ook de aansluitingen voor de overige te bouwen windmolens
verzorgen (onder andere aansluitstations, stroomomvormers, kabels en
aansluitingen op het landnet)?
e. Gaat het kabinet een proactieve rol spelen in de opzet en de uitrol van een
gezamenlijk internationaal Noordzee-net voor windenergie?
f. Heeft het kabinet hiervoor al contacten gelegd en wat is de stand van zaken in
deze?
74. a/b/c. Op dit moment wordt het onderzoek naar de voor- en nadelen van een
grotere rol voor de landelijk netbeheerder bij de aanleg en het beheer van een
net op zee afgerond. Binnenkort zal het Kabinet de Kamer hierover nader
informeren. Daarbij zal het Kabinet onder meer ingaan op de kosten van een
dergelijk net, mede in relatie tot de afstand van de beoogde windparken tot het
bestaande net, en op de wijze van bekostiging. Het kabinet streeft naar snelle
besluitvorming, maar hecht tegelijkertijd aan zorgvuldigheid gelet op de grote
omvang van de bedragen waar het hier om gaat. Voorts verwijs ik naar het
antwoord op vraag 75.
d. Indien met overig te bouwen windmolens worden bedoeld de windmolens op
land dan ziet het Kabinet geen redenen om de vigerende wet- en regelgeving aan
te passen. Kort gezegd houden deze in dat de netbeheerder aansluit op het
dichtstbijzijnde punt in het net waar voldoende capaciteit is en dat de kosten van
de aansluiting tot aan het dichtstbijzijnde net met het vereiste spanningsniveau,
voor rekening komen van degene die de aansluiting aanvraagt.
Indien evenwel wordt gedoeld op de windmolens op zee, die onder het NWP
regime worden gebouwd dan zal eerst de besluitvorming moeten worden
afgewacht als genoemd in het antwoord onder abc.
e/f. In Europees verband wordt met de Commissie en andere Noordzeelanden
gesproken over de mogelijkheden van de aanleg van een elektriciteitsnetwerk op
Pagina 23 van 27
de Noordzee voor de grootschalige inpassing van offshore windparken. De Datum
Commissie heeft voorgesteld om in het kader van het EU Herstelplan een bedrag -
van 150 miljoen uit te trekken voor modulaire uitbreidingen van Ons kenmerk
het elektriciteitsnet op de Noordzee (Duitsland, Denemarken, Ierland, Nederland, VenW/DGW 2009/202
België en het Verenigd Koninkrijk). Deze besprekingen over mogelijke
uitwerkingen verkeren nog in een beginnend stadium.
75. In hoeverre wordt de positie van een grote meerderheid van de ontwikkelaars
van windenergieprojecten op zee in Nederland en de Nederlandse Wind Energie
Associatie (NWEA) - die voorstander zijn van de realisatie van een ´stopcontact
op zee´ in de ´2e ronde´- meegenomen in de besluitvorming over een
`stopcontact op zee'?
75. Zoals de minister van Economische Zaken tijdens de behandeling van het
Energierapport heeft aangegeven zal het kabinet zijn uiterste best doen om de
resultaten van de bovenbedoelde besluitvorming reeds bij de verdeling in de 2e
ronde (start november 2009) te betrekken. Garanties daaromtrent zijn vooralsnog
niet te geven, omdat dit afhangt van het feitelijke tempo van deze
besluitvorming.
76. Waarom wordt er in het ontwerp Nationaal Waterplan en de Beleidsnota
Noordzee meer aandacht besteed aan (mogelijke) ecologische effecten van de
ontwikkeling van windenergie op zee, dan aan de ecologische effecten van andere
activiteiten op de Noordzee?
76. De reden waarom meer aandacht wordt besteed aan de (mogelijke)
ecologische effecten van windenergie dan aan die van andere activiteiten is dat
het hier gaat om een nieuwe en grootschalige ontwikkeling met mogelijke
significante effecten op de mariene ecologie, waarbij over die effecten nog veel
onbekend is.
77. Waarom verschillen de milieueisen voor de winning van olie en gas ten
opzichte van die voor de ontwikkeling van windenergiecapaciteit op de Noordzee?
77. De milieueisen zijn voor beide activiteiten gelijk. Voor beide geldt een mer-
plicht. De richtlijnen voor de mer zijn voor de bouw van windparken op
zee uitvoeriger omdat er nog veel minder bekend is omtrent de (cumulatieve)
ecologische effecten. De winning van olie en gas is al veel langer bestaande
praktijk op de Noordzee.
78. Waarom is er voor gekozen om voor windparken een afstand van twee zeemijl
(= 3,7 km) tot scheepvaartroutes aan te houden, terwijl voor olie- en
gasplatforms een veiligheidsafstand van 500 meter geldt?
78. De afstand van twee zeemijl tussen scheepvaartroutes en windparken is een
vertrekpunt geweest bij de aanwijzing van de windenergiegebieden. Bij verdere
uitwerking kan blijken dat in specifieke situaties meer maatwerk mogelijk is.
Van belang is dat de afstand van scheepvaartroutes tot windparken altijd zodanig
is dat veilige manoeuvres mogelijk zijn en blijven. Het verschil met de afstand bij
olie- en gasplatforms wordt verklaard door de omvang van de aangewezen
gebieden. Deze hebben een lengte van een aantal tot tientallen kilometers. Over
deze gehele lengte moet voldoende ruimte aanwezig zijn voor uitwijkmanoeuvres
Pagina 24 van 27
van schepen in gevaarlijke situaties, om zodoende niet tussen de windturbines Datum
terecht te komen. -
Ons kenmerk
79. Waarom bevinden de eerste twee aangewezen windenergiegebieden zich ver VenW/DGW 2009/202
op zee, terwijl een van de vertrekpunten luidt "zo dicht mogelijk bij de kust en
nabij aanlandingspunten"?
79. De twee aangewezen gebieden zijn op dit moment de meest dicht bij de kust
gelegen grootschalige windenergiegebieden die aangewezen kunnen worden,
waarbij geen conflict optreedt met ander gebruik van nationaal belang
(scheepvaart, olie- en gaswinning, zandwinning ten behoeve kustsuppleties,
defensiegebieden), natuur en een vrij uitzicht vanaf de kust. Dichter bij de kust
zijn dergelijke conflicten op voorhand niet te vermijden. Daarom zijn twee
zoekgebieden voor de Hollandse Kust en boven de Waddeneilanden benoemd,
waarbinnen het kabinet de ambitie heeft dit jaar een ontwerpbesluit te nemen
over het aanwijzen van grootschalige windenergiegebieden na een nadere analyse
van de mogelijkheden en consequenties daarvan op de andere gebruikers en het
mariene ecosysteem.
80. Is er voldoende zekerheid te geven dat ook dichterbij de kust voldoende
ruimte beschikbaar komt voor windenergiegebieden?
80. Dit jaar wordt in de twee zoekgebieden voor de Hollandse Kust en boven de
Waddeneilanden studie verricht naar de mogelijkheden voor het vinden van
ruimte voor grootschalige windenergie. Hierbij worden de belangen van de diverse
gebruiksfuncties en effecten op het mariene ecosysteem in beeld gebracht. Op
basis van deze analyse besluit het kabinet over de definitieve locaties en
totaalomvang van de aan te wijzen windenergiegebieden binnen dit zoekgebied,
alsmede over de consequenties van dit besluit voor andere in het geding zijnde
gebruiksfuncties en of waarden.
Daarnaast kunnen naar verwachting dit jaar voldoende vergunningen afgegeven
worden voor het committeren van 450 MW windenergie dichter bij de kust in deze
kabinetsperiode.
81. In hoeverre wordt bij de twee zoekopdrachten voor aanvullende windgebieden
op zee rekening gehouden met de aanvragen voor windparken op zee waarover
het kabinet op korte termijn wil besluiten?
81. Bij bovengenoemde studie (vraag 80) zal bekeken worden hoe, indien van
toepassing, het beste omgegaan kan worden met een locatie waar belangen met
elkaar conflicteren.
82. Kan het voornemen van het Rijk, om gedurende de planperiode buiten de
aangewezen gebieden geen toestemming geven voor het oprichten van
windturbineparken op zee, betekenen dat locaties voor nu lopende initiatieven
verloren gaan?
82. Nee, het nieuwe regime waarin buiten de aangewezen gebieden geen
windenergie wordt toegelaten is niet van invloed op de huidige initiatieven. Het
nieuwe vergunningregime zet de verleende vergunningen onder het huidige
regime die buiten de aangewezen windenergiegebieden vallen, niet opzij. Deze
vergunningen blijven, ook wanneer het nieuwe regime al in werking is getreden,
drie jaar geldig vanaf de uitgiftedatum.
Pagina 25 van 27
Datum
83. Hoe verhoudt de projectie van zandwinning- en windenergiegebieden in -
potentiële natuurgebieden bij Borssele en IJmuiden zich tot het voorzorgsbeginsel Ons kenmerk
en de ecosysteembenadering? VenW/DGW 2009/202
83. De mogelijk ecologische waardevolle gebieden Zeeuwse Banken en Bruine
Bank overlappen voor een deel met aangewezen windgebieden IJmuiden en
Borssele en voor een deel met het reserveringsgebied voor zand. De ecologische
waarde van Zeeuwse Banken en het overlappende deel van de Bruine Bank zijn
volgens onderzoekinstituten relatief gering (IMARES en Deltares, rapport Z4757).
Voor wat betreft de Bruine Bank is het huidige inzicht dat het voor vogels
mogelijk waardevolle gebied meer naar het Zuidoosten ligt, waardoor geen
overlap meer optreedt. Dit wordt momenteel uitgezocht met aanvullend
onderzoek van IMARES. Voorafgaand aan het uitgeven van windkavels zullen
zonodig nadere voorwaarden of beperkingen gesteld aan de realisatie van
windturbineparken op deze plekken.
Bij zandwinning in mogelijk ecologisch waardevolle gebieden wordt het
voorzorgsbeginsel en de ecosysteembenadering toegepast bij de eventuele MER
procedure en de vergunningverlening.
84. Zullen de `uitvoeringsprotocollen' voor windturbineparken in overleg met
marktpartijen ontwikkeld worden en wanneer zullen ze voor marktpartijen
beschikbaar zijn?
84. Zie antwoord op vraag 85.
85. Zal als vertrekpunt bij het opstellen van de `uitvoeringsprotocollen' voor
windturbineparken worden gehanteerd dat deze voldoende zekerheid en
duidelijkheid voor marktpartijen bieden?
85. Ja. De doelstelling van deze uitvoeringsprotocollen is juist om, rekening
houdend met voortdurende onzekerheden en voortschrijdend inzicht aangaande
de effecten van windparken op de ecologie, aan de bouwers van de windparken
praktisch bruikbare richtlijnen te verschaffen waardoor het tempo van de bouw
van de windparken kan worden behouden en de Kabinetsdoelstelling voor
duurzame energie in 2020 gerealiseerd. Marktpartijen zullen, onder andere ter
toetsing van de praktische uitvoerbaarheid ervan, nadrukkelijk betrokken worden
bij de vormgeving van de uitvoeringsprotocollen. De uitvoeringsprotocollen zullen
voor marktpartijen beschikbaar zijn voorafgaand aan het moment waarop de
uitgifteprocedure voor "ronde 3" van start zal gaan.
86. Wordt bij de beoordeling van vergunningaanvragen een gelijk
beoordelingskader aangehouden voor alle activiteiten op de Noordzee, dus ook
voor windenergie?
86. Ja. Met de nota Ruimte is er een integraal afwegingskader voor
vergunningplichtige activiteiten op zee gekomen dat in het Integraal beheerplan
Noordzee 2015 (IBN 2015) is uitgewerkt. In het ontwerp Nationaal Waterplan zijn
de uitgangspunten voor het toepassen van het afwegingskader opgenomen. Dit
afwegingskader geldt voor alle vergunningplichtige activiteiten, zowel nieuwe, nog
niet voorkomende activiteiten als voor verlenging of uitbreiding van bestaande
activiteiten. Op de structuurvisiekaart in het ontwerp Nationaal Waterplan zijn
keuzes gemaakt voor bepaalde activiteiten in bepaalde gebieden.
Pagina 26 van 27
Deze keuzes worden opgenomen in het afwegingkader voor vergunningplichtige Datum
activiteiten. In de actualisering van het IBN 2015 zal dit nader uitgewerkt -
worden. Ons kenmerk
VenW/DGW 2009/202
87. Welke vorm krijgt de `extra aandacht', die het afwegingskader volgens u
verdient bij mogelijke ecologisch waardevolle gebieden, concreet?
87. In zijn algemeenheid wordt overal op de Noordzee ingezet op een duurzame
economische ontwikkeling in evenwicht met het mariene systeem, gebaseerd op
de ecosysteembenadering en het voorzorgsprincipe. Tot het moment dat het
kabinet in 2012 besluit wat de status wordt van mogelijk ecologische waardevolle
gebieden, dienen onomkeerbare ontwikkelingen die een dergelijke status kunnen
aantasten te worden voorkomen.
88. Waarom beslist het Rijk pas in 2012 of meer ecologisch waardevolle gebieden
(zoals de Centrale Oestergronden, een gebied waarvan vaststaat dat het voldoet
aan de OSPAR-criteria voor Marine Protected Areas) in aanmerking komen voor
specifieke bescherming in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn en de
Kaderrichtlijn Mariene Strategie?
88. Waarom beslist het Rijk pas in 2012 of meer ecologisch waardevolle gebieden
(zoals de Centrale Oestergronden, een gebied waarvan vaststaat dat het voldoet
aan de OSPAR-criteria voor Marine Protected Areas) in aanmerking komen voor
specifieke bescherming in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn en de
Kaderrichtlijn Mariene Strategie?
IMARES onderzoekt momenteel welke gebieden in de Noordzee in aanmerking
komen te worden beschermd op grond van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie
(KRM) en/of de VHR. Om dit te bepalen dienen onder andere meerjarige
datareeksen van vogeltellingen te worden aangelegd. Daardoor kan niet eerder
dan in 2012 een besluit worden genomen of nog meer gebieden een bepaald
beschermingsniveau behoeven.
De reden waarom de Centrale Oestergronden niet zijn genomineerd als een MPA
is gelegen in het feit dat het gebied zich niet kwalificeert als een Natura 2000-
gebied. Niet uitgesloten is dat aanvullend IMARES-onderzoek leidt tot nieuwe
inzichten over specifieke bescherming in het kader van de KRM.
Overigens, de verplichtingen voortvloeiend uit een MPA reiken niet verder dan de
vereisten van instandhouding van een Natura 2000-gebied.
Hoogachtend,
DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
J.C. Huizinga-Heringa
Pagina 27 van 27
Ministerie van Verkeer en Waterstaat