Ministerie van Defensie
Voorstel wijziging Wet militair tuchtrecht in verband met tegengaan
ongewenst gedrag binnen krijgsmacht
27 februari 2009
Ondertekenaar: Staatssecretaris van Defensie
In het bij het onderwerp genoemde wetsvoorstel wordt een wijziging
voorgesteld van artikel 43 van de Wet militair tuchtrecht, waarbij het
bedrag van de maximum geldboete wordt gesteld op EUR 350, terwijl bij
meerdere feiten in een kalendermaand het totaal niet meer mag zijn dan
EUR 700. Bij deelnemen aan een internationale operatie in het
buitenland worden deze bedragen op respectievelijk EUR 700 en EUR 1400
gesteld.
DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE
Drs. J.G. de Vries
Voorstel van rijkswet, houdende wijziging van de Wet militair
tuchtrecht in verband met het tegengaan van ongewenst
gedrag binnen de krijgsmacht, 31504 (R 1864)
Maximum hoogte geldboete
In het bij het onderwerp genoemde wetsvoorstel wordt een wijziging voorgesteld van artikel
43 van de Wet militair tuchtrecht, waarbij het bedrag van de maximum geldboete wordt
gesteld op ¤ 350, terwijl bij meerdere feiten in een kalendermaand het totaal niet meer mag
zijn dan ¤ 700 . Bij deelnemen aan een internationale operatie in het buitenland worden deze
bedragen op respectievelijk ¤ 700 en ¤ 1400 gesteld.
Dit voorstel maakt deel uit van de maatregelen naar aanleiding van het rapport Staal
(Kamerstuk, 30 800X, nr. 6). Over de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie-
Staal is binnen Defensie en met de centrales van overheidspersoneel uitgebreid van
gedachten gewisseld. De inspanningen van Defensie zijn op de eerste plaats gericht op het
voorkomen van gedrag dat correctie behoeft. Met de definitieve gedragscode (Kamerstuk, 30
800 X, nr. 81) beschikt Defensie over eenduidige, defensiebrede gedragsnormen die
enerzijds appelleren aan de professionaliteit van de defensiemedewerkers en anderzijds
bescherming bieden aan kwetsbare groepen. Indien ongewenst gedrag zich desondanks
voordoet dient dit effectief te kunnen worden bestreden. In dit kader past het onderhavige
wetsvoorstel dat in mei 2007 is voorgelegd aan de centrales van overheidspersoneel.
Door omstandigheden is het niet gekomen tot een inhoudelijke bespreking van het voorstel
met de centrales. Dit overleg heeft deze maand alsnog plaatsgevonden. De centrales
brachten daarbij in meerderheid naar voren dat zij de bedragen van de voorgenomen
verhoging excessief vinden om de volgende redenen:
- De centrales achten het bedrag van ¤350 te hoog in verhouding tot het salaris van de groep
militairen die naar verwachting het meest met tuchtrechtelijke bestraffing zal worden
geconfronteerd, te weten soldaten der tweede klasse met een maandsalaris vanaf ¤ 923.
De meerderheid van de centrales is van mening dat de uitbreiding van de mogelijkheden om
een uitgaansverbod op te leggen meer effect zou hebben dan de verhoging van de geldboete
en dat ook om die reden kan worden volstaan met een meer bescheiden stijging van het
boetebedrag;
- Voorts vinden zij een verhoging van het maximum van ¤ 45 naar ¤350 niet in relatie staan
tot de verhogingen van geldboetes zoals die zich hebben voorgedaan in het strafrecht over
de vergelijkbare periode, zelfs niet als meegewogen wordt dat inmiddels is overgegaan van
een dienstplichtigen- (wedde eerste oefening genietend) naar een beroepsleger;
- Ten slotte achten zij het aansluiten bij het maximum transactiebedrag voor misdrijven een
miskenning van het feit dat het tuchtrecht een instrument voor de interne orde is waardoor
het aansluiten bij transactiebedragen voor overtredingen meer in de rede zou liggen dan bij
transactiebedragen voor misdrijven.
Ik wil uw Kamer dit standpunt van de centrales niet onthouden. Bij het totstandkomen van het
wetsvoorstel is evenwel een afweging gemaakt waarin soortgelijke argumenten zijn
meegewogen.
Allereerst gaat het bij de genoemde stijging om maximumbedragen die zeker niet
automatisch en in alle gevallen zullen worden opgelegd. Volgens vaste jurisprudentie moet bij
het opleggen van een maximumstraf aan een first-offender nadere motivering worden
gegeven. Daar waar de ongewenste gedraging van geringe betekenis is, of als de persoon
van de beschuldigde of zijn persoonlijke omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan de
commandant volstaan met "schuldigverklaring zonder oplegging van straf" (artikel 74, derde
lid, van de Wet militair tuchtrecht).
Verder zal het bij gedragingen die aanleiding geven tot de maximale geldboete veelal gaan
om gedragingen die ook voor een strafrechtelijke reactie in aanmerking komen. Dan wordt in
overleg met het Openbaar Ministerie besloten tot toepassing van artikel 79 van de Wet militair
tuchtrecht, waarbij tuchtrechtelijke in plaats van strafrechtelijke afdoening geschiedt. Hiermee
wordt voorkomen dat de betrokkene een strafblad oploopt.
Het wetsvoorstel geeft de commandant een goed, slagvaardig instrumentarium om
ongewenst gedrag te kunnen corrigeren. Daarvan gaat ook een preventieve werking uit. Dit
instrumentarium is, naar breed gevoelen binnen de krijgsmacht, op dit moment onvoldoende
aanwezig. Ik zie dan ook geen aanleiding voor wijziging het wetsvoorstel.
DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE
Drs. J.G. de Vries