Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
De voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Den Haag Ons kenmerk
23 februari 2009 PO/B&S/101603
Onderwerp
Bekostiging primair onderwijs in relatie tot
demografische ontwikkelingen
1. Inleiding
Bij de behandeling van de begroting 2009 is mij verzocht om in aanvulling op de uitwerking van de
motie J.J. van Dijk (31 200 VIII, nr 91) voor het voortgezet onderwijs zoals verwoord in de brief van
staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart van 4 december 2008, uw Kamer schriftelijk te
informeren over de uitwerking van de motie voor het primair onderwijs. De kernvraag daarbij is of de
bekostigings- en instandhoudingssystematiek PO voldoende rekening houdt met extreme (regionale)
demografische ontwikkelingen (krimp of groei). Met deze brief kom ik aan dit verzoek tegemoet.
In deze brief schets ik voor de beantwoording van de kernvraag de relevante hoofdlijnen van de
bekostigings- en instandhoudingssystematiek van het primair onderwijs. Ik zal daarbij de generieke
systematiek van de bekostiging en de instandhouding van scholen uiteenzetten in relatie tot de
demografische ontwikkelingen. De demografische ontwikkelingen en bekostiging van de WEC scholen
worden buiten deze brief gehouden in verband met het traject Passend onderwijs, waarin de
bekostiging een apart onderdeel vormt. De vraag is in hoeverre de bekostigingssystematiek voor het
basisonderwijs voldoende rekening houdt met demografische ontwikkelingen opdat scholen niet
onbedoeld in de problemen raken. Daarbij is het essentieel dat een goede spreiding en bereikbaarheid
van scholen verzekerd is en blijft.
De brief is als volgt opgebouwd. De belangrijkste elementen van de huidige bekostigings- en
instandhoudingssystematiek, die een directe relatie hebben met de demografische ontwikkelingen
vormen onderwerp van paragraaf 2. In paragraaf 3 zal ik kort ingaan op de dalende leerlingenaantallen
mede in relatie tot de ontwikkeling die hierbij speelt in Limburg. Dit in navolging van de brief van
staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart. In paragraaf 4 besluit ik met een conclusie.
2.Bekostigingssystematiek en instandhouding
De motie J.J van Dijk c.s. vraagt om binnen de bekostigingssystematiek zo nodig met maatregelen te
komen waarmee recht wordt gedaan aan extreme demografische ontwikkelingen. Om deze vraag te
beantwoorden schets ik in deze paragraaf de bekostigings- en instandhoudingssystematiek van PO. In
blad 2/5
deze systematiek wordt van oudsher rekening gehouden met demografische ontwikkelingen door
middel van de volgende instrumenten.
Kleine scholentoeslag
Evenals in het VO, is in het PO het aantal leerlingen van een school en de fluctuaties daarin, de
belangrijkste indicator voor bekostiging. Gezien het maatschappelijk belang dat wordt gehecht aan een
goede bereikbaarheid van basisscholen, ook in dunbevolkte gebieden, heeft het PO daarnaast de
zogeheten "kleine scholentoeslag". Basisscholen met minder dan 145 leerlingen ontvangen op dit
moment een dergelijke in de lumpsumvergoeding verankerde toeslag. Hiermee is gewaarborgd dat
iedere basisschool tenminste 2 groepen kan formeren. De bekostiging voor de personele formatie van
een kleine school met bijvoorbeeld 25 leerlingen is gebaseerd op een kleine scholentoeslag van 1,77
fte. Deze school ontvangt daarnaast ook bekostiging per leerling, waardoor de totale bekostiging voor
de personele formatie gebaseerd is op circa 3 fte's. Ter vergelijking: een school met 200 leerlingen, die
dus 8 maal zoveel leerlingen kent, ontvangt een bekostiging die gebaseerd is op een formatie van
ongeveer 10 fte. In personeel/leerlingratio uitgedrukt geldt voor de kleine school een ratio van 1/8 en
voor de school van 200 leerlingen een ratio van 1/20. De kleine scholentoeslag stelt scholen met een
klein leerlingaantal in staat om adequaat te kunnen functioneren.
t-1 systematiek
Schoolbesturen die te maken hebben met een demografische krimp worden daarnaast ook tegemoet
gekomen in de lumpsumbekostiging doordat de leerlingdaling met een vertraging van een klein jaar
doorwerkt in de personele bekostiging. Dit komt door de zogeheten t-1 systematiek. Een schoolbestuur
dat bijvoorbeeld voor de leerlingen in het schooljaar 2009/2010 het onderwijs verzorgt, wordt
bekostigd op basis van de leerlingen die op 1 oktober 2008 op de school stonden ingeschreven. Dit
geeft een bestuur een jaar de tijd om maatregelen te treffen voor het nieuwe schooljaar. Daarvoor is
wel nadrukkelijk van belang dat een bestuur ook over een langere termijn anticipeert op de verwachte
leerlingontwikkeling. Daarnaast kan er zonodig ook nog een beroep op het Participatiefonds worden
gedaan, indien een leerlingdaling leidt tot onvermijdbaar (gedeeltelijk) ontslag.
Groeiregeling
Het bekostigingssysteem werkt niet alleen in een situatie van krimp, het houdt ook rekening met
tussentijdse groei. Indien er een situatie van groei ontstaat dan kan een school onder bepaalde
voorwaarden een beroep doen op de groeiregeling en in aanmerking komen voor aanvullende
bekostiging. De systematiek van bekostiging speelt dus in op beide situaties van zowel groei als krimp
waardoor rekening gehouden wordt met ontwikkelingen in de demografie.
Leerlingdichtheid, gemiddelde schoolgrootte en nevenvestiging
Naast de bekostiging wordt in het PO ook in het systeem van instandhouding van basisscholen rekening
gehouden met demografische ontwikkelingen. Voor iedere gemeente wordt de instandhoudingsnorm
bepaald op basis van het aantal 4 t/m 11 jarigen per km2, de zogenaamde leerlingdichtheid. De
instandhoudingsnormen worden eens in de 5 jaar aangepast aan het aantal 4 t/m 11 jarigen per
gemeente. Daalt het aantal 4 t/m 11 jarigen door krimp dan daalt de norm navenant. Zo is de
blad 3/5
instandhoudingsnorm gemiddeld in Drenthe veel lager dan in bijvoorbeeld Noord-Holland. Een school
kan 3 jaar onder de norm blijven bestaan voordat de bekostiging wordt stopgezet. Bovendien zijn er 2
instrumenten waardoor een school na deze periode toch bekostigd kan blijven. Dit zijn de instrumenten
gemiddelde schoolgrootte en nevenvestiging.
De gemiddelde schoolgrootte stelt het bestuur in staat om scholen met minder leerlingen dan de
opheffingsnorm waaraan vanuit het oogpunt van bereikbaarheid veel waarde wordt gehecht, in stand
te houden. Het tekort wordt gecompenseerd door één of meer scholen met relatief meer leerlingen in
bijvoorbeeld dichtbevolkte delen van het gebied. Met dit instrument wordt momenteel een substantieel
aantal scholen in stand gehouden.
Ook is het daarnaast mogelijk om vanuit het oogpunt van bereikbaarheid onderwijslocaties, die aan
bepaalde afstandscriteria en leerlingenaantal voldoen, als nevenvestiging in stand te houden.
Wetsvoorstel kleine scholen
Aansluitend merk ik hierbij op dat ik ook werk aan een wetsvoorstel om de kleinste scholen met
perspectief nog een kans te bieden. Zeer kleine scholen met te weinig leerlingen kunnen dan in
bijzondere gevallen toch nog in stand worden gehouden. Aanleiding was de initiatiefnota `Oog voor de
toekomstige toegankelijkheid over kleine scholen' van het CDA. Dit wetsvoorstel geeft de minister
straks de mogelijkheid om scholen met minder dan 23 leerlingen, toch in stand te houden. Dit onder de
conditie dat er perspectief is dat de school boven deze ondergrens uitkomt. Door deze wetswijziging
kan voorkomen worden dat een kleine school, die uitzicht heeft op toename van het aantal leerlingen
vanwege bijvoorbeeld een wijk in aanbouw, toch wordt opgeheven. Dit wetsvoorstel zal in de loop van
dit jaar bij uw Kamer worden ingediend.
3. Dalende leerlingenaantallen en situatie Limburg
Zoals boven geschetst wordt in de bekostiging en instandhouding op diverse manieren rekening
gehouden met dalende leerlingenaantallen. Vraag is in hoeverre hiervan daadwerkelijk sprake is en
hoe deze ontwikkeling doorwerkt in de regio's. Landelijk gezien dalen de leerlingenaantallen naar
verwachting gematigd (circa 3%1). De prognoses laten zien dat in sommige delen van het land de
leerlingenaantallen dalen en in andere regio's stijgen - met name- in de stedelijke gebieden. Ook zijn
er per provincie verschillen. De volgende tabel brengt dit in kaart.
1 Op basis van de prognose van het CBS (2008) en de referentieraming 2009 is een verhoudingsgetal vastgesteld. Deze drukken
de leerlingenontwikkelingen tussen 2006 en 2012 uit.
blad 4/5
Gemiddeld aantal
Aantal leerlingen Verhouding tussen leerlingen per km2
Provincie 2006 2012 2006 en 2012 2006 2012
Drenthe 47.846 44.760 0,94 18 17
Flevoland 43.701 46.104 1,05 31 31
Friesland 62.839 57.911 0,92 19 18
Gelderland 194.649 181.050 0,93 39 36
Groningen 49.879 46.735 0,94 21 20
Limburg 95.750 86.404 0,90 44 39
Noord-Brabant 228.230 216.479 0,95 46 44
Noord-Holland 238.424 238.900 1,00 89 90
Overijssel 111.875 112.455 1,01 34 34
Utrecht 116.596 119.524 1,03 84 86
Zeeland 35.942 33.891 0,94 20 19
Zuid-Holland 322.661 315.813 0,98 114 112
Eindtotaal 1.548.392 1.500.026 0,97 46 44
Het aantal leerlingen in bijvoorbeeld Flevoland groeit terwijl in Limburg en Zeeland sprake is van een
daling. De grootste dalingen doen zich in Limburg voor, deze ontwikkeling is ook de aanleiding voor de
motie geweest. Het rapport "Demografische voorsprong: kwaliteitsslag onderwijs", dat in opdracht van
de Provincie Limburg tot stand is gekomen, speelde hierbij een rol.
Belangrijkste vraag is, of onder de werking van de huidige bekostigings- en
instandhoudingssystematiek dit op termijn leidt tot een verslechtering van de bereikbaarheid van
basisscholen door een sterke vermindering van het aanbod. Er zijn geen aanwijzingen dat dit het geval
zal zijn. Ter illustratie in Limburg bedraagt in 2012 naar verwachting het gemiddeld aantal leerlingen
per km2 39, terwijl dit er in Drenthe 17 zijn. Deze vergelijking wordt getrokken omdat laatstgenoemde
provincie al lang te maken heeft met een lage leerlingdichtheid. Daar is dankzij de
instandhoudingssystematiek nog steeds sprake van een goed bereikbaar netwerk van gemiddeld
kleinere basisscholen. De leerlingdichtheid ligt in 2012 in Limburg nog een stuk hoger dan in Drenthe.
Mocht het aantal leerlingen per km2 dalen dan daalt de opheffingsnorm navenant mee. Hierdoor kan
uit het oogpunt van bereikbaarheid een substantieel deel van de scholen in stand gehouden worden.
Zoals eerder in deze brief betoogd voorziet de bekostigings-en instandhoudingssystematiek in diverse
elementen om dalende leerlingaantallen het hoofd te bieden. Wel zal deze ontwikkeling van invloed
kunnen zijn op de huisvesting. Als gevolg van dalende leerlingenaantallen zal er naar verwachting in
bepaalde gebieden leegstand van gebouwen ontstaan. Dit vraagt om een gezamenlijke aanpak op
lokaal niveau van de gemeente, als verantwoordelijke overheid voor de huisvesting, met de direct
betrokken schoolbesturen.
4. Afsluitend
De generieke bekostigings- en instandhoudingssystematiek in het PO houdt afdoende rekening met
demografische ontwikkelingen. Het is een systematiek waarvan in de praktijk blijkt dat deze naar
behoren werkt. Er is dan ook geen dwingende noodzaak om voor (extreme) demografische
ontwikkelingen het systeem aan te passen. Dit laat onverlet dat demografische ontwikkelingen, zeker
blad 5/5
als deze van omvang gaan spelen zoals in de provincie Limburg, ook verlangt dat besturen met
gemeenten daar tijdig op inspelen. Ook aan de orde daarbij is, dat de schoolbesturen de hiervoor
genoemde instrumenten in meer of mindere mate in combinatie met elkaar kunnen toepassen ter
instandhouding van een goed bereikbaar netwerk. Zoals gezegd biedt het bekostigings- en
instandhoudingssysteem hiervoor voldoende handvatten.
Ik vertrouw erop u hierbij voldoende geïnformeerd te hebben.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Sharon A.M. Dijksma