Radboud Universiteit Nijmegen


Veel ontwikkelingsorganisaties spelen kluitjesvoetbal

Datum bericht: 4 februari 2009

Veel ontwikkelingsorganisaties zijn net kuddedieren, ze kiezen in meerderheid voor dezelfde landen. Twee derde werkt in landen als Kenia, Sri Lanka en Oeganda. Landen die soms wel twintig keer zoveel hulp per bevolkingshoofd ontvangen als de Centraal Afrikaanse republiek of Jemen. 'Dit kluitjesvoetbal moet doorbroken worden, omdat meerdere landen waar de helft of meer van de inwoners onder de armoedegrens leeft, zo buiten de boot vallen', vindt ontwikkelingsdeskundige Dirk-Jan Koch die op 26 februari promoveert aan de Radboud Universiteit Nijmegen.

Dirk-Jan Koch onderzocht aan welke landen non-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties (ngo's) hulp geven en waarom. In totaal verzamelde hij gegevens van 61 van deze organisaties wereldwijd, en daar bevonden zich ook Nederlandse organisaties onder. Met hun gezamenlijke budget van 27 miljard US dollar per jaar zijn de ngo's belangrijke spelers in de ontwikkelingssamenwerking.

Donor 'darlings' en -' orphans'
Bijna driekwart van de landenkeuzes (73 procent) is gebaseerd op factoren als de mate van armoede, de betrouwbaarheid van het bestuur, religieuze banden of koloniaal verleden en doelen van de eigen organisatie. Toch zijn van de 61 door Koch onderzochte organisaties er slechts een paar actief in de armste landen als Jemen, de Centraal Afrikaanse Republiek en Ivoorkust. Twee derde werkt in landen als Kenia, Sri Lanka, Guatemala en Oeganda, de donor 'darlings'. Sommige van deze landen ontvangen wel twintig keer zoveel hulp per bevolkingshoofd als de donor 'orphans'.

Ploeteren in de Centraal Afrikaanse Republiek
De factoren die aantrekkelijk zijn voor bedrijven om zich ergens te vestigen gelden ook voor ontwikkelingsorganisaties: aanwezigheid van kennis, infrastructuur, opgeleid personeel, goedkoop gebruik kunnen maken van ondersteunende diensten zoals bijvoorbeeld accountants of transportbedrijven. Pioniers maakten hun keuzes vaak op basis van religieuze of politieke voorkeuren. Vervolgens ontstond er een sneeuwbaleffect. 'Het is een zichzelf versterkend proces,'stelt Koch. 'Veel ontwikkelingsorganisaties beginnen liever niet ergens van de grond af aan. Zeker niet als ze elders gebruik kunnen maken van geschoold personeel en waar lokale organisaties al ervaring hebben met ontwikkelingsorganisaties'. Koch: 'Waarom ploeteren in de Centraal Afrikaanse Republiek als je voor hetzelfde geld meer kunt bereiken in Oeganda?' Uitzondering in ontwikkelingsland zijn de Noorse organisaties. Ze zaten van oudsher in Peru, Brazilië en Zuid-Afrika, maar hebben hun focus bewust verlegd naar de armste landen en zijn nu vooral actief in landen zoals Laos, Somalië en Mali.

Keuzevrijheid leidt niet tot andere keuzes
Volgens Koch hebben Nederlandse ngo's in hun keuzes meer vrijheid van hun financier als organisaties in andere landen. Dat blijkt echter niet uit hun keuzes. Ook Nederlandse organisaties zijn vooral actief in landen waar collega's al zitten: India, Peru, Indonesië, Zuid-Afrika, Kenia, Tanzania. India prijkt al sinds 1989 bovenaan de lijst van landen die steun van Nederlandse ngo's ontvangen. Het land is inmiddels economisch zo geëxpandeerd, dat je daar kanttekens bij kunt plaatsen. Koch: 'Bij landen waar het economisch beter gaat, hoort een ander soort hulpverlening. Zoals het steunen van organisaties die de overheid controleren of die gericht zijn op een betere verdeling van de nieuwe rijkdom. Dit zijn methodes die in principe goedkoper zijn dan het bouwen van scholen en ziekenhuizen en hulp naar die landen kan dus ook minder omvangrijk zijn.

Concentratie
Dat er grote ongelijkheden bestaan tussen de hoeveelheden ontwikkelingshulp die landen krijgen is duidelijk, maar is dat erg? Koch: 'Concentratie biedt voordelen. Individuen zijn beter opgeleid, organisaties zijn betrouwbaarder. Je boekt op korte termijn meer resultaat. Maar de ontwikkelingsorganisaties zelf vinden ook dat de concentratie te ver is doorgeschoten.' Maar actief worden in moeilijke landen waar nog weinig organisaties aanwezig zijn is lastig. Koch: 'Eigenlijk wachten veel organisaties nu op degene die de eerste stap wil zetten.'

Betere onderlinge afstemming
Hoe deze patstelling doorbreken? Koch: 'Organisaties ontvangen veel geld van het donerende publiek, maar ook veel geld van financierende overheden. Het is noodzakelijk dat er prikkels in het subsidiestelsel van overheden worden ingebouwd, zodat organisaties beter met elkaar afstemmen wie op welke plek actief is. Organisaties die het aandurven om in minder stabiele landen te pionieren moet je misschien extra belonen. De meeste ontwikkelingsorganisaties zijn lid van een internationale koepel. We zijn al een heel eind als deze koepelorganisaties met vestigingen in meerdere ontwikkelde landen, zoals Oxfam en Cordaid, hun landenkeuzes beter afstemmen. Een kwestie van gestimuleerde zelfregulering.'

Database
Koch, werkzaam voor het ministerie van Buitenlandse Zaken, bracht zijn gegevens bijeen in een database, die zal worden bijgehouden door het aan de Radboud Universiteit verbonden Centre for Development Issues Nijmegen (CIDIN). Dit instituut werkt samen met het ministerie van Buitenlandse Zaken in de IS-Academy aan het bij elkaar brengen van beleid en onderzoek. Koch's proefschrift, waarvan een handeleditie verschijnt bij de Britse uitgever Routlegde, is een eerste resultaat.

Dirk-Jan Koch (1980) studeerde ontwikkelingseconomie aan de London School of Economics. Hij is werkzaam op de Nederlandse ambassade in de Democratische Republiek Congo. De afgelopen periode was hij gedetacheerd bij het Centre for Development Issues Nijmegen. Hij promoveert op 26 februari aan de Radboud Universiteit Nijmegen.

Aid from international NGO's. Blind spots on the map of aid allocations. Dirk-Jan Koch, Routledge Studies in Development Economics

In het onderzoek betrokken Nederlandse ngo's:


* Cordaid

* Hivos

* ICCO

* Oxfam Novib

* SNV

* Terre des Hommes

* Woord en Daad