Steunpunt WAV
Arbeidsmarktflits
Jongeren in beeld
2009-02-26
In vergelijking met het Europese gemiddelde combineren Vlaamse
studenten hun opleiding slechts zelden met een job. Eens ze de
schoolbanken verlaten, zijn ze evenwel vaker aan de slag dan hun
Europese collega's. Daarnaast blijkt dat ze minder vaak tijdelijk
werken en vaker een voltijdse baan hebben.
Onderwijs en betaalde arbeid worden in Vlaanderen zelden gecombineerd.
Vlaamse jongeren studeren óf werken. Slechts een beperkt aandeel van
5,8% studeert én werkt. In Europa ligt dit aandeel bijna tweemaal zo
hoog (10,9%). Vooral in Nederland (45,8%) en Denemarken (46,5%) zijn
er veel werkstudenten. De verklaring van deze verschillen is vaak te
vinden in de wijze waarop studenten wel/niet financieel ondersteund
worden en in de reglementering van studentenarbeid. Zo werd in
Nederland de laatste decennia sterk bezuinigd op studiebeurzen van
studenten en zijn tegelijk de mogelijkheden om als student bij te
verdienen uitgebreid. Dit heeft geresulteerd in een groot aandeel
werkstudenten met een vrij stabiele betrekking. Studentenarbeid heeft
er een structureel karakter gekregen (Vandenbrande, 2001). Ook in
Denemarken is het vrij normaal dat studies of studentenleven (deels)
betaald worden via een deeltijdse baan.
Op basis van de Enquête naar de Arbeidskrachten kunnen we de
schoolverlaters anno 2007 afzonderen. Het gaat dan om alle jongeren
van 15 tot en met 24 jaar die aangeven dat ze in 2006 nog student
waren en zichzelf in 2007 niet meer als student beschouwen. Van alle
Vlaamse schoolverlaters heeft 67,7% een job. Dit aandeel ligt hoger
dan gemiddeld in Europa (64,4%). Kijken we naar de lidstaten
afzonderlijk dan blijkt dat schoolverlaters het vooral in Zuid- en
Oost-Europa moeilijk hebben om aan de bak te komen. Zo zijn in
Griekenland (35,2%), Italië (49,1%), Slowakije (47,9%) en Roemenië
(53,3%) weinig schoolverlaters aan het werk. Ook de algemene
werkzaamheidsgraad is in deze landen relatief laag. De schoolverlaters
komen met andere woorden terecht op een niet zo vlot draaiende
arbeidsmarkt en kunnen daar maar moeilijk hun plaats innemen. Deze
bevinding geldt ook voor het Waals en Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Het omgekeerde doet zich voor in de meeste lidstaten van West- en
Noord-Europa. De arbeidsmarkten in deze landen draaien goed. De
schoolverlaters deinen voort op dit gunstige klimaat en stromen
relatief makkelijk door naar een job. Uitschieters zijn Nederland en
Denemarken met telkens meer dan acht op de tien werkende
schoolverlaters.
Als we kijken naar twee belangrijke jobkenmerken, met name het
contracttype en het arbeidsregime, dan blijkt dat Vlaamse
schoolverlaters in vergelijking met hun Europese collega's minder vaak
een tijdelijk contract hebben en vaker voltijds werken.
Vier op de tien werkende Vlaamse schoolverlaters hebben een tijdelijk
contract. Bij de totale werkende bevolking ligt dit aandeel een pak
lager (7,5%). Gemiddeld in Europa is 66,8% van de werkende
schoolverlaters tijdelijk aan het werk en ook hier blijkt dat dit
aandeel een pak lager ligt bij de doorsnee werkende bevolking (16,4%).
In Slovenië (81,9%), Polen (82%), Portugal (82,1%) en Spanje (85,3%)
worden de hoogste aandelen tijdelijke arbeid gemeten bij
schoolverlaters. In deze landen ligt het aandeel tijdelijk werk ook
bij de totale werkende bevolking hoog. Zeker in Spanje kan dit
verklaard worden door de hoge ontslagvergoedingen die werkgevers
moeten betalen bij het afdanken van vaste werknemers. Dit maakt
werkgevers minder geneigd om contracten van onbepaalde duur aan te
bieden (Cockx, 2008). Lagere gemiddelden vinden we onder meer in
Hongarije (28,1%), Slowakije (20,9%) en Tsjechië (30,2%), maar opnieuw
blijkt dat ook het voorkomen van tijdelijk werk bij de totale werkende
bevolking in deze landen eerder laag is.
Op basis van analyses uit ander onderzoek naar de reden waarom men
tijdelijk werk aanvaardde, blijkt dat de meerderheid van de
schoolverlaters zegt dat men geen vast werk kon vinden. Een andere
reden is dat men door aanvaarding van een tijdelijk contract uitzicht
kreeg op een vast contract. Dat schoolverlaters na verloop van tijd
aldus doorstromen naar een minder precaire arbeidssituatie, wordt
trouwens ook bevestigd door ander internationaal onderzoek, dat
uitwijst dat naarmate de schoolverlaters langer deelnemen aan de
arbeidsmarkt, zij in meer stabiele werkomstandigheden terecht komen
(Eurostat, 2003). In eerdere analyses van het Steunpunt WSE werd ook
beaamd dat jonge uitzendkrachten na hun tijdelijke job vaak
doorstromen naar een vaste job. Na het afstuderen kiezen sommige
jongeren zelfs bewust voor een uitzendopdracht in de sector of het
bedrijf waar ze uiteindelijk vast werk willen vinden. Uitzendarbeid
wordt op die manier een middel om ervaring op te doen (Booghmans,
2003). Tot slot kan ook de interessante jobinhoud een reden vormen om
tijdelijk werk te aanvaarden. Slechts in een zeer beperkt aantal
gevallen wil men geen vast werk.
Kijken we naar het arbeidsregime dan blijkt dat 80,2% van de
schoolverlaters voltijds werkt. In Europa gaat het gemiddeld om 69,9%.
Met andere woorden, aan het begin van de carrière wordt in Vlaanderen
vaker voltijds gewerkt dan in Europa. Echter, analyses in het rapport
tonen aan dat naarmate de loopbaan vordert, het aandeel voltijds
werkenden in Vlaanderen afneemt tot onder het Europese gemiddelde
(77,4% van de totale werkende bevolking in Vlaanderen werkt voltijds
tegenover 85,5% in Europa). Dit kan vooral verklaard worden door de
arbeidsdeelname van vrouwen die op jongere leeftijd vaker een
voltijdse betrekking uitoefenen. Aan het begin van de loopbaan is de
kloof tussen mannen en vrouwen qua voltijds of deeltijds werken
relatief beperkt, maar naarmate deze jongeren ouder worden en langer
actief zijn op de arbeidsmarkt, gaan mannen meer en vrouwen minder
voltijds werken (Stevens, 2003).
Kijken we naar de Europese lidstaten afzonderlijk, dan valt Nederland
op door het laagste aandeel voltijds werkende schoolverlaters: slechts
45,3% van de Nederlandse schoolverlaters werkt voltijds. Allicht kan
dit lage aandeel verklaard worden door het feit dat deeltijdarbeid in
hoge mate ingeburgerd is in de Nederlandse maatschappij - zowel bij
mannen als bij vrouwen. Hier tegenover staat bijvoorbeeld Slowakije,
waar 97,5% van de totale werkende bevolking een voltijdse baan heeft
en waar ook de schoolverlaters reeds in hoge mate voltijds werken
(97,4%). Ook over Tsjechië, Slovenië en Hongarije kan dit gezegd
worden. Nog anders is de situatie in Spanje. Slechts een beperkt
aandeel (53,3%) van de schoolverlaters werkt voltijds. Maar in
tegenstelling tot in Nederland heeft dit niet zozeer te maken met de
gewoontes van de maatschappij, dan wel met de problemen die Spaanse
jongeren ondervinden bij het vinden van een job. Dat ze een deeltijdse
baan aanvaarden, is dan ook vaker dan in Nederland omdat ze geen
voltijdse job vinden (Kogan, 2003).
Tabel. Aandeel jongeren die schoolgaand of in opleiding zijn en
werken, werkzaamheidsgraad van schoolverlaters, aandeel werkende
schoolverlaters met een tijdelijk contract en aandeel voltijds
werkende schoolverlaters (15-24 jaar) (België, de gewesten en EU*;
2007)
15-24 jaar (%)
Jongeren die schoolgaand
of in opleiding zijn en werken
Schoolverlaters
Werkzaam-
heidsgraad
Tijdelijk contract
Voltijds werkenden
Vlaams Gewest
5,8
67,6
41,0
80,2
Waals Gewest
4,6
46,6
55,0
74,2
Brussels H. Gewest
4,5
41,6
43,4
nb
België
5,3
58,0
44,9
77,8
EU
10,9
64,4
66,8
69,9
Cyprus
8,6
69,4
32,9
85,9
Denemarken
46,5
80,7
43,9
76,2
Estland
11,1
69,2
16,3
75,5
Finland
25,1
74,4
61,6
67,6
Frankrijk
10,7
70,4
76,5
68,2
Griekenland
3,5
35,2
46,8
82,2
Hongarije
2,2
51,0
28,1
93,5
Italië
3,7
49,1
65,6
71,9
Letland
14,2
74,1
14,2
76,5
Litouwen
7,0
70,1
12,9
87,6
Luxemburg
4,3
75,7
64,3
nb
Malta
6,8
64,6
22,4
nb
Nederland
45,8
80,2
47,0
45,3
Oostenrijk
25,8
74,8
69,6
85,6
Polen
10,8
61,9
82,0
85,0
Portugal
3,7
56,2
82,1
84,8
Roemenië
2,1
53,3
11,4
75,3
Slovenië
20,6
58,4
81,9
92,1
Slowakije
2,5
47,9
20,9
97,4
Spanje
11,2
nb
85,3
53,3
Tsjechië
3,0
72,3
30,2
95,4
Zweden
18,6
71,8
69,7
67,6
*EU = EU-27 zonder Bulgarije, Verenigd Koninkrijk, Duitsland en
Ierland
Nb=niet betrouwbaar wegens te kleine celfrequenties
Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische
Informatie - EAK, Eurostat LFS (Bewerking Steunpunt WSE)
Om de arbeidsmarktsituatie van jongeren te kunnen verbeteren, is een
goed inzicht in de overgang van onderwijs naar arbeidsmarkt en in de
situatie van schoolverlaters op de arbeidsmarkt essentieel. In het
rapport `Jongeren in beeld. Een analyse op basis van EAK/LFS' wordt
het beeld van jongeren op de arbeidsmarkt scherpgesteld. Het rapport
kadert binnen de thematische boordtabel over jongeren op de
arbeidsmarkt. Bij de opbouw van deze boordtabel vertrekken we van het
onderwijs en gaan we na hoe de transitie naar de arbeidsmarkt
verloopt. Vervolgens kijken we naar de eerste job en naar het vervolg
van het arbeidsmarkttraject. De situatie van de Vlaamse jongeren staat
centraal, maar wordt daarnaast in een ruimer Belgisch en Europees
kader geplaatst.
Meer over de Boordtabel Jongeren kan u lezen in het WSE-rapport
Jongeren in beeld. Een analyse op basis van EAK/LFS .
Referenties
Booghmans, M. 2003. Uitzendarbeid als springplank? In: De arbeidsmarkt
in Vlaanderen. Jaarboek 2003, Steunpunt WAV. Leuven.
Cockx, B. 2008. Is een kortstondige job voor jongeren zonder
werkervaring een springplank naar een duurzame baan? In: OverWerk.
Tijdschrif van het Steunpunt WSE, 18(3-4): 63-67.
Eurostat. 2003. General indicators on transition from school to work:
youth transition from education to working life in Europe. Part 1.
Statistics in focus: population and social conditions, nr. 4.
Brussel.
Kogan, I. & Müller, W. (eds). 2003. School-to-work transitions in
Europe: analysis of the EU LFS ad hoc module. Mannheim.
Stevens, E. 2003. Vaarwel bord en krijt! In: De arbeidsmarkt in
Vlaanderen. Jaarboek 2003, Steunpunt WAV. Leuven.
Vandenbrande, T. 2001. Studenten en werk. In: De arbeidsmarkt in
Vlaanderen. Jaarboek 2001, Steunpunt WAV. Leuven.