4. Reactie jaarverslag centrale deskundigencommissie
Reactie jaarverslag centrale deskundigencommissie
Kamerstuk, 20 februari 2009
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
20 februari 2009
PG-CB-U-2896841
Naar aanleiding van uw brief (van 21 november 2008, kenmerk
31700-XVI-84/2008D17454) doe ik u mijn reactie toekomen.
Het jaarverslag van de centrale deskundigencommissie levensbeëindiging
bij pasgeborenen en late zwangerschapsafbreking heb ik u op 12
november 2008 toegestuurd. Naar aanleiding van het jaarverslag heb ik
een gesprek gehad met de voorzitter en enkele leden van de centrale
deskundigencommissie.
Zoals u hebt kunnen lezen zijn er ook in 2007 weinig meldingen van
late zwangerschapafbreking en geen meldingen van levensbeëindiging bij
pasgeborenen gedaan bij de commissie. Zoals ook door de commissie in
het jaarverslag wordt aangegeven is daar geen duidelijke, directe
oorzaak voor aan te wijzen.
Ik acht het niet waarschijnlijk dat er geen enkel geval van
levensbeëindiging bij pasgeborenen heeft plaatsgevonden. Het is wel
aannemelijk dat er in de praktijk minder gevallen zijn waarbij
levensbeëindiging aan de orde kan komen. Door de 20-weken echo kan een
diagnose eerder worden gesteld. Dit kan ertoe leiden dat ouders
besluiten de zwangerschap af te breken. In de jaarrapportage 2007 van
de Wet afbreking zwangerschap van de Inspectie voor de Gezondheidszorg
wordt een lichte stijging gemeld van het aantal abortussen in het
tweede trimester van de zwangerschap. Ik acht het echter nog te vroeg
om hier verdere conclusies uit te trekken. Of deze ontwikkeling
doorzet, en of er verband is met de 20-weken echo, moet de komende
jaren blijken.
Ten tweede kan onvoldoende bekendheid van (het beleid van) de centrale
deskundigencommissie een oorzaak zijn. Om deze reden heeft op 22 april
2008 een informatiebijeenkomst plaatsgevonden waarbij neonatologen, de
commissie en het Openbaar Ministerie in gesprek gingen over de
problematiek rond levensbeëindiging bij pasgeborenen. Ook heeft de
commissie inmiddels besloten om alle Neonatale Intensive Care Units
(NICU) in Nederland te bezoeken ten behoeve van informatieverschaffing
en het inventariseren van de problemen uit de praktijk.
Een derde oorzaak kan zijn dat er binnen de beroepsgroep behoefte
bestaat aan voorlichting en discussie over de zorgvuldigheidseisen.
Het is van belang dat er bekendheid wordt gegeven aan wat wel en wat
niet gemeld behoort te worden bij de commissie en welke omstandigheden
van belang zijn bij de beoordeling van de melding door de commissie.
Daarnaast kan het zijn dat artsen niet melden vanwege onzekerheid over
de (strafrechtelijke) gevolgen van hun melding. Het Openbaar
Ministerie heeft in een aanwijzing het vervolgingsbeleid ten aanzien
van deze meldingen uiteengezet. De commissie kan, in samenspraak met
het Openbaar Ministerie, bekendheid geven aan het vervolgingsbeleid
van het Openbaar Ministerie. Ik wijs u in dit verband op het voornemen
van de commissie om in 2008 en 2009 alle neonatologische intensive
care units te bezoeken.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben.
Hoogachtend,
de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
mw. dr. J. Bussemaker
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport