Kamervragen over de Welzijnsregelgeving legkippen
16 februari 2009 - kamerstuk
Kamerbrief met antwoorden op Kamervragen over onder meer
koloniehuisvesting, de overgangstermijn voor de verrijkte kooi, de
aanpak van problemen in de leghennenhouderij en afschaffing van
snavelkappen.
Geachte Voorzitter,
Hierbij stuur ik u de antwoorden op de door uw vaste commissie voor Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit gestelde feitelijke vragen over de Welzijnsregelgeving legkippen.
1. Worden de welzijnsnormen voor legkippen ook geïmplementeerd in de Europese
Richtlijn Dieren? Zo nee, kunt u dan aangeven op welke punten hiervan afgeweken wordt?
Mij is geen Europese Richtlijn Dieren bekend. Voor zover hiermee gedoeld wordt op de
Europese Animal Health Law, die in het kader van de Europese Animal Health Strategy
gestalte moet krijgen, kan ik u, op basis van de tot nu toe door de Europese Commissie
beschikbaar gestelde informatie, mededelen dat deze Animal Health Law primair
betrekking zal hebben op diergezondheidsregelgeving. Het is niet waarschijnlijk dat hierin
welzijnsregels voor legkippen zullen worden opgenomen.
2 en 19.
Hoeveel van de bedrijven die per december 2008 in aanmerking komen voor de
overgangstermijnen passen een systeem van 'kleine verrijkte kooi' toe, en hoeveel passen
een systeem van 'grote verrijkte kooi' toe? Om hoeveel dieren gaat het, gesplitst naar deze
twee systemen?
Hoeveel bedrijven komen per december 2008 in aanmerking voor de overgangstermijn?
Hoeveel dieren betreft dit, en hoe verhouden deze aantallen zich tot de totaal aantallen
gehouden leghennen?
In 2007 waren er vijf bedrijven met een verrijkte kooi (460.000 dieren, circa 1.5 % van het
aantal gehouden leghennen), vier bedrijven met een dubbeldoelsysteem (een verrijkte
kooi die na een relatief eenvoudige aanpassing omgezet kan worden naar een
scharrelhouderijsysteem) (140.000 dieren, 0,5% van het aantal gehouden leghennen) en
ca. 30 bedrijven met een te verrijken kooi (circa 1,5 miljoen dieren, 5% van het aantal
gehouden leghennen). Deze drie categorieën bedrijven, waarop in totaal 7% van de
Nederlandse legpluimveestapel wordt gehouden, komen in aanmerking voor de
overgangstermijn.
Van de vijf bedrijven die in 2007 een verrijkte kooi hadden, hebben twee bedrijven een
grote verrijkte kooi (met meer dan 15 dieren per kooi). De overige bedrijven, die in
aanmerking komen voor de overgangstermijn, hebben kleine kooien (met minder dan 15
dieren).
Er zijn geen gegevens beschikbaar over het aantal bedrijven dat in 2008 een verrijkte kooi
heeft geïnstalleerd.
3 en 18
Hoeveel kost het om de investeringen in verrijkte kooien versneld af te laten schrijven,
gesplitst naar kosten voor bedrijven met een systeem voor 'kleine verrijkte kooi en
bedrijven met een systeem voor 'grote verrijkte kooi'? Is er overwogen om de sector warm
of lauw te saneren?
Kan er een gedetailleerd overzicht ten aanzien van de economische kengetallen,
investeringen, inrichtingselementen en afschrijvingstermijnen worden gegeven van de
overwegingen?
Naar verwachting zal bij een verbod op de verrijkte kooi per 1 januari 2012 de totale
vermogensschade als gevolg van niet-afgeschreven investeringen maximaal 12 miljoen
euro bedragen en per 1 januari 2017 maximaal ruim 3,5 miljoen euro (1,5 miljoen als
gevolg van niet-afgeschreven kooien en 2 miljoen euro als gevolg van niet-afgeschreven
inrichtingselementen, die uiterlijk op 1 januari 2012 in de te verrijken kooien moeten zijn
aangebracht). Bij een verbod per 1 januari 2021 is de verwachting dat een bedrag aan
vermogensschade zal ontstaan van 1 miljoen euro als gevolg van niet-afgeschreven
inrichtingselementen, maar dit wordt gecompenseerd doordat de kooien al in
2017 zijn afgeschreven en nog tot 2021 gebruikt kunnen worden.
Ik heb niet overwogen om de sector te saneren.
De uitgangspunten bij de berekeningen zijn:
* Investeringskosten verrijkte kooi: ¤ 13,50 per dierplaats
* Meerkosten investeringen in dubbeldoelsysteem: ¤ 2,- per dierplaats
* Investeringskosten te verrijken kooien:
-kooien: ¤ 10,50 per dierplaats
-inrichtingselementen: ¤ 2,- per dierplaats
* Economische afschrijvingstermijn: 14 jaar volgens KWIN-Veehouderij, 2007.
4. Hoeveel kost het om bedrijven die een vergunning hebben gekregen of die een
vergunning hebben aangevraagd voor of op 18 april 2008 te doen afzien van het
investeren in de verrijkte kooien waardoor zij direct per 2012 zullen overgaan naar een
systeem met welzijnseisen die ten minste voldoen aan die van de Kleingruppenhaltung of
andere niet-kooisystemen?
Ik beschik niet over kwantitatieve gegevens met betrekking tot de omvang van deze
categorie bedrijven.
5. Is het u bekend dat ook bij de Kleingruppenhaltung er onduidelijkheid is over de wijze
waarop bijvoorbeeld de ruimte per dier wordt bepaald?
Is het u bekend dat er momenteel in Duitsland wordt gediscussieerd of nestelruimte tot de
ruimte per dier mag worden gerekend, en kunt u de kamer informeren over de uitkomst
van deze discussie?
Kan de minister garanderen dat dergelijke uitvoeringsdiscussies in het voor deel van het
dierenwelzijn uitpakken? Bent u bereid in uw wijzigingsvoorstel van het Legkippenbesluit
dat u begin 2009 ter voorhang aan de Kamer zult sturen, uit te splitsen welke onderdelen
primair economische voordelen hebben en welke onderdelen primair ten bate van het
welzijn van het pluimvee zijn?
Uitgangspunt bij de wijziging van het Legkippenbesluit is dat conform de motie Cramer
c.s. (Tweede Kamer vergaderjaar 2007-2008, 28 286, nr. 209) de welzijnseisen van de
Kleingruppenhaltung één op één worden overgenomen van de in Duitsland geldende
regelgeving.
Het is mij bekend dat er in een Duitse deelstaat (Niedersachsen) discussie bestaat over de
vraag of de legnestruimte tot het bruikbaar oppervlak per leghen mag worden gerekend
en over de totaalmaat per leghen (800 cm2 of 890 cm2 per leghen). Juridisch gezien is hier
geen enkele onduidelijkheid over. In de eerste plaats mag op basis van artikel 2 van
richtlijn (EG) nr. 1999/74 de oppervlakte van het legnest niet tot het bruikbaar oppervlak
worden gerekend. Verder is in de geldende federale Duitse welzijnswetgeving voor de
Kleingruppenhaltung een totaalmaat van 890 cm2 per leghen opgenomen (800 cm2
bruikbaar oppervlak en 90 cm2 legnest). Er hebben mij geen signalen bereikt dat de
federale Duitse wetgeving op dit punt gewijzigd zal worden.
In het wijzigingsbesluit van het Legkippenbesluit zal ik dan ook de maten opnemen die in
de vigerende federale Duitse welzijnswetgeving zijn vastgelegd. De wijzigingen hebben
betrekking op verbetering van het welzijn van het pluimvee.
6, 9, 10, 16 en 20.
Hoe gaat u de aangenomen motie Ouwehand c.s. (31700 XIV, nr. 106) over het versnellen
van de overgangstermijn voor het verbod op de verrijkte kooi naar 2017 uitvoeren?
Waarom ontbreekt er in de brief een welzijnsafweging? Waarom gaat de minister alleen
in op de economische gevolgen van het verbod op de verrijkte kooi en over
afschrijvingstermijnen? Bent u bereid dit alsnog te doen en daarop uw besluitvorming aan
te passen?
Op welke wijze heeft de minister de afwegingen met betrekking tot de knelpunten met het
dierenwelzijn en de maatschappelijke opinie in relatie tot de verrijkte kooi meegewogen in
de overgangstermijn? En waar blijkt dat uit?
Met de voorgestelde toepassing van de overgangstermijn biedt de Minister bedrijven die
tot en met 2007/begin 2008 de investering in de kooien hebben uitgevoerd, een normale
afschrijvingstermijn van 14 jaar. Op welke manier is dit een 'afweging tussen
dierenwelzijnseisen en de economische bedrijven'? Klopt het dat in deze afweging het
economisch belang vrijwel volledig de doorslag geeft? Op welke wijze heeft de Minister
het dierenwelzijnsbelang concreet en meetbaar meegenomen in haar regelgeving?
Hoe is bepaald welke bedrijven in aanmerking komen voor de overgangstermijn?
De legpluimveebedrijven met een verrijkte kooi zijn bij hun investeringsbeslissing
uitgegaan van de toen vigerende regelgeving. Het gaat om een kleine groep bedrijven.
Deze bedrijven hebben tijdig geanticipeerd op de Europese normen voor de verrijkte kooi.
Tegen deze achtergrond heb ik er in eerste instantie voor gekozen om voor deze categorie
bedrijven een overgangstermijn vast te stellen waarbij geen economische schade zou
optreden.
Hoewel ik, zoals gemeld in mijn brief aan de Tweede Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar
2008-2009, 28 286, nr. 248), na een zorgvuldige weging van welzijns- en economische
belangen heb voorgesteld de overgangstermijn voor het verbod op de bestaande verrijkte
kooien te laten lopen tot 1 januari 2021, zal ik de motie Ouwehand c.s. (31 700 XIV, nr.
106) uitvoeren. Ik zal in het wijzigingsvoorstel van het Legkippenbesluit 2003 een
overgangstermijn tot 1 januari 2017 opnemen. Na het advies van de Raad van State zal ik
in het voorjaar het wijzigingsvoorstel bij de Kamer voorhangen.
7. Bent u bereid om een verbod op de verrijkte kooi verder te vervroegen naar 2012, gelijk
met het verbod op de legbatterij? Zo ja, waarom wel en zo nee, waarom niet?
Bij verdere verkorting van de overgangstermijn treedt een vermogensschade op van
maximaal 12 miljoen euro. De wenselijkheid van een spoedig verbod op de verrijkte kooi
afwegende tegen de kosten die daarmee gemoeid zijn, acht ik het niet verantwoord om
tot verdere verkorting van de overgangstermijn over te gaan.
8. Bent u bereid om een verbod op de Kleingruppenhaltung in te stellen omdat dit systeem
voor leghennen nauwelijks een welzijnsverbetering oplevert ten opzichte van de legbatterij
en de verrijkte kooi? Zo ja, binnen welke termijn? Zo neen, waarom niet?
Een verbod op het systeem van koloniehuisvesting en daarmee op het houden van
legkippen in kooien alleen in Nederland is, zoals ik in de Nota dierenwelzijn heb
aangegeven, zeer ingrijpend en heeft grote economische en sociale gevolgen voor de
sector. Een dergelijke maatregel is in mijn ogen niet proportioneel. Een deel van de sector
zal verdwijnen uit Nederland en zich verplaatsen naar andere Europese landen waar het
welzijn niet mee gediend is. Ik ben daarom niet bereid tot het instellen van een verbod op
het systeem van koloniehuisvesting. Bovendien geef ik met de wijziging van het
Legkippenbesluit 2003 uitvoering aan een wens van de meerderheid van de Tweede
Kamer (de motie Cramer en Atsma (TK 2007-2008, 31 200 XIV, nr. 120)).
11. Heeft de minister met de verandering van de term 'kleingruppenhaltung' in de term
'koloniehuisvesting' willen duiden dat kippen nog steeds zijn veroordeeld tot kooien als
ware het strafkolonies?
Nee. De term 'kolonie' verwijst naar het huisvesten van dieren in groepen.
12 en 13.
Hoe wordt in koloniehuisvesting er op toegezien dat permanent strooisel aanwezig is
waarin de leghennen voldoende kunnen stofbaden, scharrelen en bodempikken?
De ethologische behoeften van kippen om te kunnen stofbaden, scharrelen en
bodempikken zijn specifiek genoemd in de Europese Richtlijn voor het houden van
legkippen. Hoe wordt in de kleingruppenhaltung/koloniehuisvesting tegemoet gekomen
aan deze behoeften van legkippen?
Uitgaande van de ethologische behoeften van kippen zijn ingevolge Richtlijn (EG) nr.
1999/74 per 2012, naast niet-kooisystemen, de verrijkte kooien als huisvestingsysteem voor
leghennen toegestaan. De koloniehuisvesting heeft ten opzichte van de verrijkte kooi
volgens de EU-normen een aantal extra voorzieningen die de mogelijkheden vergroten
voor het uitoefenen van soortspecifiek gedrag. Er gelden ten opzichte van de Europese
normen voor kooisystemen extra eisen voor de beschikbare ruimte per dier, het totale
kooioppervlak, de kooihoogte, de strooiselvoorziening, de legnesten en de zitstokken.
Voor het systeem van koloniehuisvesting zal, evenals voor de verrijkte kooi reeds het geval
is, de bepaling gaan gelden dat legkippen ten minste de beschikking hebben over een met
strooisel bedekte ruimte waarin de legkippen kunnen scharrelen en bodempikken. Tijdens
de controles zal de aanwezigheid van voldoende geschikt strooisel waarin de legkippen
kunnen scharrelen en bodempikken moeten worden vastgesteld.
14. Hoe gaat de minister de in de Nota Dierenwelzijn door haar zelf gesignaleerde
problemen in de leghennenhouderij aanpakken, mede tegen het licht van het voortduren
van de kleingruppenhaltung?
Eén van de sporen waarlangs ik het welzijn van legkippen verder wil verbeteren, is het
ontwerpen en ontwikkelen van nieuwe innovatieve, integraal duurzame en
diervriendelijke stal- en houderijconcepten. Hierbij worden gebruikelijke werk- en
zienswijzen kritisch tegen het licht gehouden. Met deze werkwijze zijn in het project
'Houden van Hennen' twee nieuwe voorbeeldontwerpen voor de legpluimveehouderij tot
stand gekomen. De eerste praktijkstallen zijn en worden gerealiseerd door
pluimveebedrijven. Een bedrijf voor pluimveestalinrichting heeft een aparte BV opgericht
voor het vermarkten en uitrollen van één van de voorbeeldontwerpen.
Daarnaast start dit jaar een ontwerptraject voor de legpluimveesector die produceert voor
de eiproductenindustrie.
15. De minister stelt in de Nota Dierenwelzijn dat 'Op basis van de resultaten van het Plan
van aanpak ingrepen van het bedrijfsleven wordt in 2011 de regelgeving met betrekking
tot snavelbehandeling bij legpluimvee aangepast.' Op welke aanpassingen doelt zij en
betekent dit een afschaffing van het snavelkappen? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de
lange overgangstermijn voor het verrijkte kooiverbod? Worden de snavels van deze kippen
ook niet meer gekapt na 2011?
Ik wil komen tot een situatie waarin ingrepen niet meer nodig zijn. Mijn voorganger heeft
de pluimveesector een overgangstermijn gegeven tot 1 september 2011 om op basis van
het Plan van aanpak te komen tot houderijsystemen die zonder ingrepen kunnen. Op basis
van de resultaten van het Plan van aanpak zal in 2011 de regelgeving met betrekking tot
ingrepen bij pluimvee worden aangepast.
Ik zie geen relatie tussen de afspraken die ik met de sector heb gemaakt over het
tegengaan van ingrepen in de pluimveehouderij en de overgangstermijn voor de verrijkte
kooien.
17. Welke welzijnsnormen wilt u overnemen uit de federale Duitse regelgeving voor de
Kleingruppenhaltung?
In het wijzigingsvoorstel van het Legkippenbesluit zal ik conform de motie Cramer c.s.
(Tweede Kamer vergaderjaar 2007-2008, 28 286, nr. 209) de welzijnseisen van de
Kleingruppenhaltung één op één overnemen van de in Duitsland geldende regelgeving.
Het betreft onder meer wettelijke eisen voor de beschikbare ruimte per dier, het totale
kooioppervlak, de kooihoogte, de strooiselvoorziening, het legnest en de zitstokken.
21. Waarom maakt innovatie geen onderdeel uit van het Programma Luchtwassers? Is er
een apart budget voor innovatie luchtwassers gereserveerd?
Innovatie is onderdeel van het Programma Luchtwassers. Zie ook het antwoord op vraag
24 in mijn brief van 16 december 2008 betreffende de schriftelijke beantwoording vragen
eerste termijn behandeling begroting LNV 2009 (Bijgevoegd bij handelingen TK, 16
december 2008, P. 37-3353).
22 en 23.
Op welke termijn komt er duidelijkheid over de emissiefactoren (ammoniak, geur en fijn
stof) ten behoeve van de vergunningverlening?
Hoe verhoudt het wijzigingsvoorstel van het Legkippenbesluit zich met het Ammoniak, fijn
stof en geurbeleid, niet alleen qua inhoud, maar met name qua proces?
De emissiefactor voor ammoniak zal worden opgenomen in de komende wijziging van de
Regeling ammoniak en veehouderij. Deze zal naar verwachting in februari a.s.
gepubliceerd worden in de Staatscourant. Aan de hand van deze wijziging kan dan in de
Regeling geurhinder en veehouderij worden opgezocht welke emissiefactor voor geur op
koloniehuisvesting van toepassing is.
De emissiefactor voor fijn stof zal worden opgenomen in de "invoergegevens 2009 -
overzicht emissiefactoren fijn stof voor veehouderij". Dit overzicht wordt uiterlijk 15 maart
a.s. gepubliceerd.
24. Welke rol speelt de beschikbaarheid van combinatie-luchtwassers in dezen, met name
in het licht van het ontwikkelen van integraal duurzame stalconcepten?
Het ontwikkelen van gecombineerde luchtwassers kan gezien worden als onderdeel van
het ontwikkelen van integraal duurzame stalsystemen. De gecombineerde luchtwassers
voor de pluimveehouderij zijn nog in ontwikkeling.
DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,
G. Verburg
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit