Utrecht, 13-02-2009
Door gelijkmatiger verdeling lessen minder rondhangdagen voor leerlingen
Plan AOb: meer goede onderwijsdagen, minder lesuitval
Leerlingen kunnen hun tijd op school nuttiger besteden en dat komt de kwaliteit van het onderwijs ook nog eens ten goede. Geïnspireerd door de discussie over de urennorm in het voortgezet onderwijs presenteert de Algemene Onderwijsbond (AOb) vandaag een visie op onderwijstijd in het voortgezet onderwijs aan de Tweede Kamer. De bond wil toe naar 190 goede lesdagen in 40 weken. Dat is een winst van 10 volle lesdagen ten opzichte van de huidige situatie. Zo wordt het aantal 'rondhangdagen', waarop leerlingen geen les krijgen, gehalveerd. "We willen de lessen gelijkmatiger spreiden over het jaar. Zo geef je meer dagen beter les en voorkom je onnodige rondhangdagen voor leerlingen." aldus vicevoorzitter Ton Rolvink.
In het voorstel van de AOb, dat is opgesteld door de leden, gebruiken scholen de 40 weken die ze tot hun beschikking hebben om 38 weken les te geven. Verplichte feestdagen, rapportvergaderingen en andere algemene personeelsactiviteiten vinden plaats in de andere tien dagen. Deze gelijkmatige verdeling van lessen bevordert de kwaliteit van het onderwijs en vermindert de taaklast van leerlingen en docenten. Per week krijgt een leerling iets minder dan 32 lessen van 50 minuten. Zo krijgt een leerling in totaal 960 uur les. Dat is precies het aantal waarvoor de school bekostiging ontvangt.
Recent stelde de commissie Cornielje voor het aantal schoolweken te verhogen en ter compensatie extra flexibele vrije dagen in te voeren. Deze rondhangdagen zijn niet nodig als het onderwijs beter georganiseerd wordt. Door het voorstel van de AOb blijven scholen net zo lang open als in de huidige situatie. De Onderwijsraad stelde afgelopen dinsdag voor meer tijd op school door te brengen. De AOb is er met haar model in geslaagd om het aantal lesdagen te verhogen van 180 naar 190. Docenten zien hun lesuren gelijkmatiger verdeeld en gaan geen extra les geven.
Bij dit persbericht is een infographic en de volledige visie van de AOb op onderwijstijd beschikbaar, u vindt deze in de bijlage en op www.aob.nl.
Meer informatie :
Jurjen van den Bergh, persvoorlichter AOb
06 229 915 79 / 030 29 89 210
---- --
MEER LESDAGEN, BETER ONDERWIJS
Een AOb-visie op onderwijstijd
Introductie
De onderwijstijd in het Voortgezet Onderwijs is de laatste jaren onderwerp geweest van heftige discussies in scholen, in het Parlement, op het Malieveld en elders. Overheid, werkgevers, ouders, leerlingen en leerkrachten voelen zich verbonden met het thema "onderwijstijd" omdat het uiteindelijk gaat om de kwaliteit van het onderwijs. Ook de AOb heeft zich bij elke gelegenheid gemengd in het debat. Al die debatten zijn uitgebreid aan de orde gekomen in de media.
De AOb constateert dat te midden van veel publicitaire commotie en emotie te vaak de indruk is gewekt als zou het onderwijs massaal minder werken dan zij geacht wordt te doen. Daarvoor is geen enkel bewijs geleverd. De weinige scholen die niet voldeden aan onderwijstijden zijn terecht op hun tekortkomingen gewezen. Het gevaar bestaat dat een overreactie wordt gegeven op een verschijnsel dat iedere betrokkene ziet als geïsoleerde gevallen en niet als een algemene trend.
Teneinde aan de discussies vorm en richting te geven besloot de overheid een commissie van experts in te stellen - nu bekend als Commissie Cornielje - die advies moest geven over de lesuren in het VO. Het advies van de commissie "De waarde van een norm" werd op 16 december 2008 gepresenteerd.
De volgende stap in het proces wordt de reactie van Staatssecretaris Van Bijsterveldt op het rapport. Die reactie wordt februari verwacht. Daarna zal de Kamer zich buigen over het te volgen beleid.
Reactie op rapport commissie Onderwijstijd
Inhoudelijk neemt de AOb de volgende positie in:
De AOb verwelkomt het genomen initiatief om een advies te laten uitbrengen omtrent de onderwijstijd in het VO. Ook al valt op de deskundigheid van de individuele commissieleden niet af te dingen, toch kan de AOb zich niet aan de indruk onttrekken dat de samenstelling zich meer richt op bedrijfsvoering van op de pedagogische beleidsvoering.
De AOb wil zijn waardering uitspreken voor het feit dat zij vooraf is geraadpleegd door de commissie omtrent de onderzoeksopdracht. Maar als de opdracht van het onderzoek niet "na" maar "in" overleg was vastgesteld, dan had de AOb zeker ook de inhoud en kwaliteit van het onderwijsprogramma alsmede de financiële ruimte aan de orde gesteld willen zien. De AOb betreurt dus dat deze onderwerpen buiten de discussies van de commissie zijn gebleven.
De aanbevelingen van de commissie:
De AOb kan zich in brede zin vinden in de definitie van het begrip onderwijstijd zoals gehanteerd door de commissie. Wel hecht de AOb eraan om te spreken over "bevoegd en bekwaam" en niet alleen "bekwaam" als criterium te hanteren. Het derde onderdeel van aanbeveling 1 is een riskante opmerking omdat hiermee onder het alibi van "inspiratie" en "uitdagend karakter" de "ophokuren" in stand kunnen blijven.
De AOb heeft altijd een sterk pleidooi gevoerd voor een transparante verantwoording als het gaat om het handelen door de school in al zijn geledingen. Dat de leerkrachten hierbij een specifieke positie hebben, dient in de tweede aanbeveling een aparte vermelding te krijgen. Tot nu toe staan alleen ouders en leerlingen alsmede de rol van de inspectie vermeld.
De vijfde aanbeveling vormt de kern van de serie aanbevelingen die commissie voorlegt: " Stel de urennorm vast op 1000 klokuren: leerlingen hebben recht op 1000 klokuren onderwijstijd in zowel de onderbouw als de bovenbouw, en 700 klokuren onderwijstijd in het examenjaar".
De AOb constateert vooraf dat naar zijn mening de leerlingen in het VO eigenlijk recht hebben op dát onderwijs dat optimaal tegemoet komt aan de eisen die gesteld kunnen worden aan een optimale kennisvergaring en ontplooiing. De AOb erkent dat daarvoor een zekere normering van het aantal lesuren ontwikkeld moet worden ook al is zij van mening dat veel leerlingen in het VO gebaat zouden kunnen zijn met een groter aantal uren onderwijs teneinde die optimale kennisvergaring en ontplooiing te realiseren. Met andere woorden: er is een onlosmakelijke band tussen enerzijds inhoud, kwaliteit en financiering van het onderwijs en anderzijds het aantal uren dat leerlingen nodig hebben om optimaal onderwijs te ontvangen.
Het feit dat de commissie de bekostiging buiten beschouwing wenste te laten wreekt zich des te meer omdat daar waar het gaat om de noodzakelijke normering van het aantal uren dat leerlingen les dienen te ontvangen er een onlosmakelijk verband bestaat.
Het feit dat een groot aantal scholen in staat is om de leerlingen een ruim aantal uren boven die bekostigingsnorm les te geven, is te danken aan de inzet en creativiteit van de individuele scholen. De AOb is van mening dat wanneer gestreefd moet worden naar de waarde van de norm, dat dan ook de waarde van bekostigingsnorm moet worden gerespecteerd.
Dat is momenteel niet het geval en de AOb is daarom van mening dat moet worden uitgegaan van de huidige bekostigingsnorm. En die ligt op 960 klokuren per jaar.
De AOb is van mening dat elke school aan ouders en leerlingen, dat het onderwijs als geheel aan de samenleving de garantie moet geven dat die 960 klokuren op kwalitatief verantwoorde wijze invulling wordt gegeven. De leden van de AOb maken zich sterk voor deze garantie.
Tot op heden ging de bekostiging uit van 960 klokuren die als volgt waren verdeeld: 32 (lesuren, per week) x 50 (minuten per les) x 36 (lesweken). De AOb onderkent dat door het samenpersen van de lestijd binnen 36 weken voor leerkrachten en leerlingen vaak leidde tot een vaak ongewenst hoge belasting en werkdruk. Bovendien leidde de beperking tot 36 weken veelal tot een onoverzichtelijkheid als het gaat om vrije uren en dagen.
De AOb is van mening dat die 960 klokuren kwaliteitsonderwijs zich laten realiseren over 190 werkdagen (gelijk aan 38 werkweken) die verspreid liggen over 40 schoolweken. Die garantie moet het onderwijs bieden. Binnen die 40 weken is het ook mogelijk om de gewenste scholing voor het personeel te realiseren en het noodzakelijke interne overleg waar te maken. Door uit te gaan van een verdeling van de 960 klokuren over 38 weken (190 schooldagen) in plaats van de huidige 36 weken is een betere werkdrukverdeling voor leerlingen en leerkrachten gerealiseerd.
Uitgaande van deze 960 klokuren kwaliteitsonderwijs is het ook mogelijk om de jaarlijkse arbeidsduur van de werknemers in het onderwijs - die momenteel ligt op 1659 klokuren - binnen de huidige werkperiode te realiseren.
De AOb acht het niet gewenst om na het drama van de "ophokuren" de aanbeveling van de commissie te volgen om een nieuw fenomeen te introduceren, nl. de "leerlinghangplekdagen". Dat wordt geïntroduceerd onder de noemer "roostervrije dagen", dagen die niet bijdragen tot een coherent pedagogische klimaat in de school. Daar waar de overheid terughoudendheid betracht waar het gaat om vele zaken, acht de AOb het niet in het belang van de pedagogische invulling van de individuele dat de centrale overheid de inkorting van de vakanties in het VO centraal gaat opleggen en vervolgens centraal de systematiek van "roostervrije dagen" gaat opleggen aan de leerlingen.
De AOb ziet het dan ook niet als een juist antwoord om via de omweg van de zogenaamde "roostervrije dagen voor leerlingen" de zomervakanties in het VO voor leerlingen en leerkrachten in te korten. Voor leerlingen met compensatie, voor leerkrachten zonder compensatie.
Voor de leerkrachten is de voorgestelde verkorting van de zomervakantie de welbekende sigaar uit eigen doos. De onderwijsgevenden zien deze maatregelen niet als een oplossing die bijdraagt tot een vermindering van de werkdruk dan wel een evenwichtiger verdeling van de werkdruk. Het is niet alleen een "oplossing" waar niemand om heeft gevraagd, het is een "verrommelende" maatregel.
Concluderend:
. De AOb gaat uit van een onderwijstijd in het Voortgezet Onderwijs die gerelateerd is aan de bekostigingsnorm van 960 klokuren.
. De AOb is van mening dat de onderwijstijd van 960 klokuren zich optimaal kunnen laten realiseren binnen een periode van 190 schooldagen (gelijk aan 38 werkweken) verspreid over een periode van 40 werkweken.
. De AOb concludeert dat de verkorting van de zomervakantie voor het VO met één week leidt tot voor de leerlingen (en hun ouders) ongewenste "leerlinghangplekdagen". Voor leerkrachten leidt het niet tot een vermindering van werkdruk of tot een meer evenwichtige verdeling van de werkdruk.
---- --
Algemene Onderwijsbond