Eerste Kamer der Staten Generaal

Eerste Kamer wil regierol minister van Justitie voor betere wetten

11 februari 2009

In een speciaal debat met minister Hirsch Ballin van Justitie heeft de Eerste Kamer dinsdag 10 februari over een breed front aangedrongen op verbetering van de wetgeving in Nederland. "Burgers moeten kunnen begrijpen wat de wet van hen vraagt", zo luidde in algemene zin de opvatting van de senaat.

Diverse woordvoerders gaven aan dat de minister van Justitie ambitieuzer zou kunnen zijn wat betreft zijn rol ten aanzien van de kwaliteit van de wetgeving bij alle ministeries. In een derde termijn
- die over enige tijd wordt gehouden - zal CDA-senator Van de Beeten een motie indienen waarin op een meer centrale rol van de minister van Justitie wordt aangedrongen.

Minister Hirsch Ballin was terughoudend in zijn reactie op de pleidooien uit de Kamer voor een regierol bij de wetgeving. Wel zag hij mogelijkheden om de directies wetgeving in kwalitatieve zin te verbeteren en de scholing van wetgevingsjuristen te intensiveren.

Senator Van de Beeten pleitte er in eerste termijn al voor dat de minister van Justitie de supervisie gaat voeren over de wetgeving op grond van een beheerswet. Hij verwees naar de positie van de minister van Financiën met wie alle voorstellen die geld kosten besproken dienen te worden op grond van de Comptabiliteitswet. Zo zouden alle wetsvoorstellen door de minister van Justitie moeten worden getoetst aan criteria als grondwettelijkheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid en zou hij de bevoegdheid moeten krijgen om voorstellen van wet en algemene maatregelen van bestuur van de agenda van de ministerraad te laten afvoeren.

Volgens de laatst bekende cijfers is het aantal formele wetten in Nederland tussen 1980 en 2003 gestegen van 1100 naar 1800. In 2004 golden ruim 12.000 wetten, algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen, samen zo'n 140.000 artikelen. Minister Hirsch Ballin kwam in het debat met de allernieuwste cijfers: het aantal van 12.000 wetten, algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regeling is per begin 2009 teruggebracht tot 9.500, het aantal geldende bepalingen tot 130.761. "De tendens naar meer regelgeving is doorbroken", stelde minister Hirsch Ballin vast.

Mevrouw Duthler van de VVD-fractie wees in haar eerste termijn op een boek in het Burgerlijk Wetboek dat gaat over de jaarrekening en het jaarverslag waar alle ondernemers mee te maken hebben. Dit boek is uitgewerkt in richtlijnen van meer dan achttienhonderd pagina's. "Alleen accountants kunnen nog wijs uit die richtlijnen", oordeelde mevrouw Duthler. De VVD-senator had vierentwintig definities van het begrip varken gevonden in de wetgeving voor de agrarische sector, vier definities van het BTW-nummer in de belastingwetgeving en diverse definities van loon en inkomen in het vreemdelingenrecht. "Hoe kan een burger de wet nog begrijpen en hoe kan hij nog gemotiveerd zijn om de wet na te leven?", vroeg mevrouw Duthler zich af. Zij vond dat bij wetgeving de burger, ondernemer en uitvoeringsorganisatie centraal moeten staan. "Voor hen zijn wetten bedoeld. Zij moeten wetten naleven".

Net als haar CDA-collega Van de Beeten pleitte mevrouw Duthler voor een meer centrale rol van de minister van Justitie. "De minister van Justitie is uiteindelijk verantwoordelijk voor de wetgevingskwaliteit, ook voor de kwaliteit van andere ministers". Volgens de VVD-senator zou er een planning- en controlecyclus voor het wetgevingsproces ingericht moeten worden, waarin de uitvoering een vaste plaats krijgt en waarvoor de minister van Justitie verantwoordelijkheid draagt.

Senator Van de Beeten zei dat veel strikter dan tot nu toe bijgehouden moet worden welke regels erbij komen. Goed beheer van wetgeving begint met een goed inzicht in de omvang ervan, betoogde de CDA-senator. Van de Beeten vond dat tenminste eenmaal per jaar concreet inzicht moet worden geboden in de regelgroei, uitgesplitst naar departement. Van de Beeten vroeg ook of het niet verstandig zou zijn om jaarlijks bij drie of vier departementen een externe visitatie te laten uitvoeren. Ook vond hij dat wetgevingsjuristen een bijscholingsplicht moeten krijgen, zoals die nu al geldt voor medici, advocaten en notarissen.

Senator Engels van D66 wees op het verschijnsel dat de verwachtingen ten aanzien van het oplossend vermogen van wet en recht nog onverminderd hoog zijn. "De overheid pretendeert nog altijd over voldoende oplossend vermogen voor maatschappelijke problemen te beschikken", zei senator Engels. "Maar de prijs die voor een onverminderd overheidsingrijpen en uitsluitend in regels vervatte sturing in de samenleving betaald wordt is een voortgaande regelgroei". Hij waarschuwde ervoor dat de afhankelijkheid van burgers van overheidszorg zo groot kan worden dat hun vrijheid lijkt te verdampen. Volgens Engels zijn de moderne burger en bedrijven mondiger geworden en willen zij zelf meer verantwoordelijkheid nemen. "Dan zijn voor maatschappelijke gedragsbeïnvloeding andere instrumenten dan regelgeving denkbaar", meende Engels.

Mevrouw Böhler besprak namens de fractie van GroenLinks de Europese dimensie van de regelgeving. Het vertrouwen in Europa en in nut en noodzaak van Europese regelgeving is omgekeerd evenredig aan het belang van deze wet- en regelgeving die deels rechtstreekse werking heeft en deels wordt omgezet in nationale wetgeving. Mevrouw Böhler signaleerde een gebrek aan kennis van Europese regelgeving. Ook zou de kwaliteit van Europese en nationale regelgeving verschillen. Kan de Nederlandse regering wel waarmaken dat zij streeft naar minder regels nu er uit Brussel almaar meer regels op ons afkomen? De GroenLinks-senator zei dat Nederland ervoor moet waken geen wetgeving te maken die in strijd is met het Gemeenschapsrecht. Daartoe is het nodig om commissievoorstellen eerder op hun juridische merites te beoordelen. Met instemming citeerde zij de commissie-Hoekstra die de kwaliteit van de wetgeving tegen het licht heeft gehouden : "Het parlement zou in overleg met de regering voornemens tot Europese regelgeving moeten selecteren om die aan een grondig onderzoek te onderwerpen alvorens de regering daarover gaat onderhandelen in Brussel - in navolging van het Britse Lagerhuis".

Mevrouw Westerveld van de PvdA-fractie bespeurde een tendens naar beperking van mogelijkheden voor inspraak voor burgers. Zij dacht dat dit mede tot minder vertrouwen in wetgeving zou kunnen leiden. Ook wees zij op bevindingen van de Nationale Ombudsman die verharding had geconstateerd in de omgang van de overheid met burgers. "Een keer sorry zeggen, ook als er formeel geen fout is gemaakt, kan helpen om het vertrouwen van burgers te behouden", oordeelde mevrouw Westerveld. Ook wees zij op het begrip belanghebbende in de Algemene wet bestuursrecht. Dit wordt beperkter uitgelegd dan vroeger, zei de PvdA-senator. Mevrouw Westerveld wilde tevens weten of de wetgever minder of meer geneigd is om op individuele rechtszaken te reageren met aanpassing van de wet.

Mevrouw Quik-Schuijt van de SP-fractie drong erop aan vooral tijdig contact met de mensen in de praktijk op te nemen alvorens wetgeving op touw te zetten. Zij wees op de Wet op de Jeugdzorg, waarbij dit te laat is gebeurd. Zij hekelde ook de gewoonte in de Tweede Kamer om wijzigingen in wetsvoorstellen aan te brengen zonder dat goed over de gevolgen van deze amendementen is nagedacht. Er zou volgens mevrouw Quik-Schuijt vaker advies over amendering kunnen worden gevraagd aan de Raad van State. "Haastige spoed is zelden goed, ook in een wetgevingstraject", zei de SP-senator. Zij pleitte tevens voor het weer vaker toepassen van de mogelijkheid wetten gefaseerd in te voeren.

Als woordvoerder van de fracties van SGP en ChristenUnie sloot senator Holdijk zich aan bij de opvattingen van CDA-senator Van de Beeten. Hij meende dat veel overbodige regels tot stand komen als gevolg van incidenten. Senator Holdijk vond dat de Tweede Kamer wel wat meer tijd mag uittrekken voor wetgeving in plaats van controle in de vorm van spoeddebatten en Kamervragen.

---


* stenogram 10 februari 2009

* Begrotingsstaten Justitie 2009 (31.700 VI)
* Nota "Vertrouwen in wetgeving" (31.731 TK nrs. 1 en 2)