10 februari 2009
Arrest van het Hof van Justitie in zaak C-301/06
Ierland / Parlement en Raad
DE RICHTLIJN BETREFFENDE DE BEWARING VAN GEGEVENS IS OP DE JUISTE
RECHTSGRONDSLAG GEBASEERD
De richtlijn is terecht vastgesteld op grond van het EG-Verdrag,
aangezien zij vooral betrekking heeft op de werking van de interne
markt.
In april 2004 dienden Frankrijk, Ierland, Zweden en het Verenigd
Koninkrijk bij de Raad een ontwerp in voor een kaderbesluit op grond
van de artikelen van het EU-Verdrag inzake politiële en justitiële
samenwerking in strafzaken. Dat ontwerp strekte tot de bewaring van
gegevens die zijn verwerkt en opgeslagen in verband met het aanbieden
van openbare elektronische communicatiediensten of van gegevens in
openbare communicatienetwerken, met het oog op het voorkomen,
onderzoeken, opsporen en vervolgen van strafbare feiten, daaronder
begrepen terrorisme.
De Commissie stelde voor om voor een deel van dat ontwerp het
EG-Verdrag als rechtsgrondslag te gebruiken. Zij was inzonderheid van
mening dat artikel 95 EG, dat de vaststelling mogelijk maakt van
maatregelen die de instelling en de werking van de interne markt
betreffen, de juiste rechtsgrondslag was voor de aan de
marktdeelnemers opgelegde verplichting om de gegevens een bepaalde
tijd te bewaren. De Commissie stelde ook vast dat die maatregelen
afbreuk zouden doen aan twee bestaande richtlijnen 1 , en dat artikel
47 EU niet toestaat dat een op het EU-Verdrag gebaseerde handeling
afbreuk doet aan het acquis communautaire.
Op voorstel van de Commissie stelde de Raad een richtlijn vast op
grond van het EG-Verdrag. Op 21 februari 2006 stelde de Raad met
gekwalificeerde meerderheid van stemmen richtlijn 2006/24 betreffende
de bewaring van gegevens 2 vast. Ierland en Slowakije stemden tegen.
Ierland, ondersteund door Slowakije, verzocht het Hof van Justitie
daarop om nietigverklaring van de richtlijn, die niet zou zijn
vastgesteld op de juiste rechtsgrondslag. Volgens Ierland kan de
richtlijn niet op artikel 95 EG worden gebaseerd omdat het
"zwaartepunt" ervan niet de werking van de interne markt is, maar het
onderzoeken, opsporen en vervolgen van strafbare feiten. Die
maatregelen moesten dan ook worden vastgesteld op grond van de
bepalingen van het EU-Verdrag inzake politiële en justitiële
samenwerking in strafzaken.
1 Richtlijn 95/46/EG betreffende de bescherming van persoonsgegevens
en richtlijn 2002/58/EG betreffende de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer in de sector elektronische communicatie.
2 Richtlijn 2006/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15
maart 2006 betreffende de bewaring van gegevens die zijn gegenereerd
of verwerkt in verband met het aanbieden van openbaar beschikbare
elektronische communicatiediensten of van openbare
communicatienetwerken (PB L 105, blz. 54).
Het Hof merkt allereerst op dat het beroep van Ierland uitsluitend
betrekking heeft op de keuze van de rechtsgrondslag, en niet op een
eventuele schending van de grondrechten ten gevolge van de inmenging
in de uitoefening van het recht op respect voor het privé-leven die de
richtlijn impliceert.
Het Hof stelt vast dat de richtlijn is vastgesteld op de juiste
rechtsgrondslag.
Het Hof wijst erop dat vóór de vaststelling van de richtlijn
verschillende lidstaten maatregelen hadden getroffen om aan de
aanbieders van diensten verplichtingen inzake de bewaring van gegevens
op te leggen, en dat die maatregelen grote verschillen vertoonden, met
name wat de aard van de bewaarde gegevens en de bewaringstermijn
betreft. Die verplichtingen hebben voor de aanbieders van diensten een
grote economische weerslag, daar zij kunnen nopen tot belangrijke
investeringen en exploitatiekosten. Bovendien was het te verwachten
dat de lidstaten die nog geen dergelijke regeling hadden ingevoerd,
regels zouden vaststellen die de verschillen tussen de bestaande
nationale maatregelen nog zouden vergroten. Daaruit blijkt dat de
verschillen de werking van de interne markt rechtstreeks konden
beïnvloeden, en dat kon worden verwacht dat die invloed nog sterker
zou worden. Die situatie rechtvaardigde dat de gemeenschapswetgever
het doel van bescherming van de goede werking van de interne markt
nastreefde door de vaststelling van geharmoniseerde regels.
Voorts merkt het Hof op, dat de richtlijn de bepalingen van de
richtlijn betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer
in de sector elektronische communicatie heeft gewijzigd, die zelf op
artikel 95 EG is gebaseerd. Voor zover de richtlijn een bestaande
richtlijn wijzigt die deel uitmaakt van het acquis communautaire, kon
zij niet zonder schending van artikel 47 EU worden gebaseerd op een
bepaling van het EU-Verdrag.
Ten slotte stelt het Hof vast dat de bepalingen van de richtlijn in
wezen beperkt zijn tot de activiteiten van de aanbieders van diensten,
en niet de toegang tot gegevens noch het gebruik daarvan door de
politiële of gerechtelijke autoriteiten van de lidstaten regelen. De
maatregelen waarin de richtlijn voorziet, impliceren als zodanig geen
repressief optreden van de autoriteiten van de lidstaten. Die
kwesties, die in beginsel binnen de werkingssfeer van de politiële en
justitiële samenwerking in strafzaken vallen, zijn van de richtlijn
uitgesloten. Het Hof concludeert dan ook dat de richtlijn overwegend
betrekking heeft op de werking van de interne markt.
De richtlijn moest dus worden vastgesteld op grond van artikel 95 EG.
Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie
niet bindt.
Beschikbare talen: CS DE EN ES EL FR HU IT NL PT RO SK
De volledige tekst van het arrest is op de dag van de uitspraak te
vinden op de internetpagina van het Hof
http://curia.europa.eu/jurisp/cgi-bin/form.pl?lang=NL&Submit=recherche
r&numaff=C-301/06
vanaf ongeveer 12.00 uur.
Voor nadere informatie wende men zich tot de heer Stefaan Van der
Jeught. Tel: +352 4303 2170 Fax: +352 4303 2988
PERSCOMMUNIQUE nr. 11/09
European Union