4. Stand van zaken ZZP-ers
Stand van zaken ZZP-ers
Kamerstuk, 11 februari 2009
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
DLZ-SFI-U-2912422
Datum: 11 februari 2009
Geachte voorzitter,
Inleiding
In mijn brief van 28 januari 2009 over het `Convenant Bemiddeling in
de thuiszorg bij AWBZ-erkende thuiszorginstellingen' (TK 2008-2009,
26631, nr. 294) heb ik u geïnformeerd over het feit dat er een
juridische procedure liep over dat convenant. Er bestond namelijk
verschil van inzicht met Actiz, de branche-organisatie in de sector
verpleging, verzorging en thuiszorg, over de gevolgen van het
convenant. Voor de beide standpunten, verwijs ik naar mijn brief aan u
gericht van 10 november 2008 (TK 2008-2009, 26631, nr. 281). Het feit
dat die juridische procedure liep, leidde ertoe dat ik de
beantwoording van de kamervragen over dat convenant nog moest
aanhouden. Ik heb u in die brief toegezegd dat ik de beantwoording zou
versturen zodra dit mogelijk is.
In het Algemeen Overleg (AO) over het arbeidsmarkt- en innovatiebeleid
in de zorg van 4 februari jongstleden heb ik toegezegd schriftelijk
naar de Kamer te
reageren over de zzp-ers in de zorg vóór het AO van 12 februari 2009
over het `Onderzoek motieven zelfstandig ondernemerschap'. Dat doe ik
bij dezen. Mijn hoofdlijn: ook andere vormen van zorg dan zorg in
natura, i.c. pgb, zzp en alphahulpverlening moeten mogelijk zijn, maar
de implicaties ervan moeten voor alle betrokkenen helder zijn opdat
die een gedegen keuze kunnen maken. Ik licht dit hieronder nader toe.
Het vonnis
Inmiddels is er een uitspraak van de rechter in kort geding over het
zzp-convenant . De uitspraak houdt in dat de rechter de vordering van
Actiz toewijst. Daardoor mag de Staat niet verder uitvoering geven aan
het Convenant, waaronder het ter beschikking stellen van het
Opgaveformulier. Tevens moet de Staat aan Zorgverzekeraars Nederland
en BTN meedelen dat aan het Convenant geen gevolg kan worden gegeven.
Op de website van zowel VWS als van Financiën respectievelijk de
Belastingdienst moet een algemene bekendmaking van bovengenoemde
strekking worden gedaan.
Mijn eerste reactie in het AO van 4 februari
In het AO over het arbeidsmarkt- en innovatiebeleid in de zorg van 4
februari jongstleden, heb ik mijn eerste reactie gegeven op de
beslissing van de rechter. Ik heb gezegd dat ik het vonnis van de
rechter zal volgen. Verder heb ik ook de toezegging gedaan dat ik
haast wil maken met het uitzoeken van het 'hoe nu verder'. Dat
uitzoeken wil ik doen in overleg met alle betrokkenen. Mijn inzet
daarbij wordt dat het mogelijk moet blijven dat zelfstandigen zonder
personeel (zzp-ers) ingezet kunnen worden mede gezien het
(arbeidsmarkttechnische) belang om iedereen die in de zorg wil werken,
daartoe ook in de gelegenheid te stellen. Ik zal de Kamer informeren
over de resultaten van dit overleg.
Randvoorwaarden bij inzet van zzp-ers
Eerder in het genoemde AO van 4 februari was de inzet van zzp-ers ook
al in zijn algemeenheid ter sprake gekomen. De minister verwees
daarbij in zijn bijdrage naar hetgeen dit kabinet erover in het
coalitieakkoord heeft opgenomen (pagina 15, punt 2) over het
stimuleren van het zelfstandig ondernemerschap. Daarbij gaf hij ook de
specifieke randvoorwaarden aan die daarbij gelden: wij willen niet dat
de kwaliteit van de zorg er door afneemt. Ook willen we niet dat de
zorg er duurder door wordt. De transparantie binnen de geldstromen
zoals die met DigiMV (het voorgeschreven format voor verantwoording in
de jaarverslagen) mag niet afnemen wanneer aan zorg via inzet van
zzp-ers wordt vormgegeven. Als meer algemene randvoorwaarde geldt dat
er geen sprake mag zijn van gedwongen constructies. Zowel de
zorgvrager als de zorgverlener moet zich terdege bewust zijn van de
consequenties van hun keuze. De cliënt moet zich realiseren wat de
gevolgen zijn als hij opdrachtgever is/wordt. Zo moet de zzp-er ook
bewust zijn van wat hij voor zichzelf moet regelen als consequentie
van zijn bijzondere situatie in de sociale zekerheid en de effecten
die dat heeft op zijn tariefstelling.
Mijn oplossingsrichting
In het licht van de bovenstaande randvoorwaarden werk ik aan een
structurele oplossing. Een oplossing die tegemoet komt aan de wensen
van cliënten die ook gebruik willen maken van zorg anders dan in
natura en daarbij ook na dit vonnis behoefte hebben aan continuïteit.
Een oplossing die tevens tegemoet komt aan de wensen van werkenden in
de zorg die niet altijd in loondienst willen werken.
Eerder heb ik in het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet
maatschappelijke ondersteuning (Wmo) de positie van de cliënt
verduidelijkt bij het inzetten van een alphahulp ten opzichte van de
alternatieven van zorg in natura en persoonsgebonden budget (pgb) (TK
nr. 2008-2009, 31795). Zo'n helderheid wil ik ook in de AWBZ creëren:
zorg in natura, pgb of zzp. Waarbij betrokkenen ook weloverwogen tot
een keuze voor de ene of de andere vorm komen. Dat vergt aanpassing
van regelgeving. De bestaande regelgeving is nog te zeer geënt op het
model van zorgverlening via ofwel zorgaanbieders die daarvoor
personeel inzetten dat in loondienst van die zorgaanbieder is, dan wel
met behulp van een pgb.
Zorgvuldige aanpassing van regelgeving heeft een zekere doorlooptijd.
In dit geval is het - zoals uit het vonnis blijkt - wellicht
noodzakelijk om meer dan alleen de AWBZ aan te passen. Daarom valt
niet te verwachten dat er op korte termijn passender regelgeving voor
de inzet van zzp-ers van kracht kan worden. Voor de periode tot het
zover is, moet een voorziening worden getroffen. De continuïteit van
de zorg op de korte termijn moet worden verzekerd. In oktober 2008
hebben zorgkantoren op basis van het (nu buiten werking gestelde)
convenant capaciteit voor het verlenen van AWBZ-gefinancierde
thuiszorg voor 2009 ingekocht bij bemiddelingsbureaus. Tal van zzp-ers
verlenen dus nu via die weg zorg of staan daar voor klaar in
afwachting van helderheid over de consequenties van dit vonnis. Mensen
willen hun vertrouwde zzp-er blijven behouden. In het door mij eerder
aangekondigde overleg dat ik met betrokkenen wil houden over de
ontstane situatie, zal ik dan ook aan de orde stellen hoe we de
periode kunnen overbruggen totdat de nieuwe regelgeving van kracht
wordt. Waarmee dan tevens de continuïteit van zorg op de korte termijn
voor de zorgvragers kan worden verzekerd.
Liggende kamervragen over het convenant
Onderstaand reageer ik nog op de lijst met vragen over het convenant
die de kamercommissie mij op 5 december 2008 heeft toegestuurd.
Gegeven de huidige, hierboven beschreven stand van zaken (i.c. er
wordt niet verder uitvoering gegeven aan het Convenant, we gaan ons
buigen over de ontstane situatie), heb ik voor mijn reactie gekeken
naar de vragen die nu, in dit nieuwe kader relevant zijn. De vragen
gingen immers uit van het van kracht zijn van het convenant en zijn
merendeels achterhaald.
De eerste vraag was die naar de omvang van het verschijnsel van inzet
van zzp-ers in de AWBZ-gefinancierde thuiszorg. Om de cijfermatige
verhoudingen te schilderen, geef ik u de volgende feiten.
In de AWBZ kunnen enkele honderden zorgaanbieders een omzet halen van
ongeveer EUR 23 miljard, geproduceerd door ruim 400.000 mensen in
loondienst, die ongeveer 250.000 fte (full time equivalents) vormen.
In de AWBZ-gefinancierde thuiszorg gaat circa EUR 3 miljard om,
geproduceerd door ongeveer 140.000 mensen in loondienst, die krap
80.000 fte vormen. Daarbinnen is de deelmarkt waarin zzp-ers met
behulp van bemiddelingsbureaus werkzaam zijn, feitelijk een
nichemarkt. Want er zijn zo'n 10.000 zzp-ers die, omdat ze niet
allemaal voltijds werken, een lager aantal fte vormen (ongeveer
7.500). In deze markt met zorgverlening door zzp-ers via
bemiddelingsbureaus die als toegelaten instelling contracten met
zorgkantoren hebben, wordt globaal EUR 150 miljoen omgezet. Het aantal
bemiddelingsbureaus dat als toegelaten instelling AWBZ-gefinancierde
thuiszorg verleent (en dus in die markt van globaal EUR 150 miljoen
zit), bedraagt ongeveer een twintigtal.
Er is dus sprake van een relatief bescheiden omvang van de markt
waarop de
zzp-ers werkzaam zijn. Desondanks vind ik het noodzakelijk ook hier
wetgevende aandacht aan te besteden. Het moet voor de cliënt én voor
de medewerker volstrekt helder zijn wat de consequenties van keuze
zijn. Zeker in het licht van de komende arbeidsmarktverhoudingen en
het daardoor ontstane belang om voor iedereen die in de zorg wil
werken het mogelijk te maken dat ook te doen, ook al is dat anders dan
in loondienstverband. Dat heb ik immers in de Wmo ook voorgesteld voor
de circa 60.000 alphahulpen die - omdat zij vaak aanzienlijk minder
uren gemiddeld per week maken dan zzp-ers- in fte gemeten bijna 9000
fte vormen en daarmee redelijk in de buurt van het aantal fte zzp-ers
komen.
Op de vraag naar de consequenties van het convenant (en nu dus het
vonnis) voor zzp-ers die werken voor cliënten met een persoonsgebonden
budget (pgb) kan ik aangeven dat die consequenties er niet zijn. Zij
werden niet geraakt door het convenant. Voor deze groep waren er
immers geen problemen rond de duiding van de arbeidsrelatie.
In het AO van 4 februari is nog aan de orde gesteld of mensen die in
de zorg werken niet richting het zzp-schap worden gedwongen. Het al
dan niet gedwongen zijn van zzp-ers om als zelfstandigen het werkzame
leven voort te zetten, is een aspect dat uitvoerig in het
EIM-onderzoek aan de orde is gekomen. Dit rapport staat in het AO van
12 februari op de agenda. Het blijkt een zeer beperkt aantal te zijn.
Dat blijkt niet alleen uit het onderzoeksgegeven dat 95% van de
zzp-ers tevreden is over zijn/haar situatie als zzp-er (93% specifiek
voor de zorg). Het blijkt ook uit het onderzoeksgegeven dat een zeer
klein deel van de zzp-ers, i.c. 1,2% gemiddeld en 1% specifiek in de
zorg, aangeeft door zijn werkgever gedwongen te zijn zelfstandige te
worden. Er zijn wat dit betreft ook weinig verschillen te zien naar
sector. Van deze groep van 1,2% gemiddeld en 1% specifiek in de zorg
van het aantal zzp-ers blijkt uit het onderzoek desondanks dat zij
zeer tevreden is over het zzp-schap en niet minder verdient dan de
groep als geheel. Het EIM-onderzoek rapporteert dat er ook nog een
groep is, i.c. 3,6% gemiddeld en 2% specifiek in de zorg, die
weliswaar niet door personen of instanties tot het zzp-schap is
gebracht, maar wel door omstandigheden. Die omstandigheden zijn dan
dat er geen werk in loondienst beschikbaar is (dat laatste komt in de
zorg maar sporadisch voor). Toch oordeelt ook deze groep positief over
het zzp-schap. Voor een meer uitvoerige beschouwing van de kenmerken
van de zzp-ers verwijs ik u verder naar dat onderzoek.
Ik ga ervan uit dat ik met deze brief de vragen van 5 december 2008
heb beantwoord gelet op de nieuwe situatie die is ontstaan na de
uitspraak van de rechter. Ik ga ervan uit dat ik de Kamer met deze
brief inzicht heb kunnen verschaffen in de huidige stand van zaken en
mijn inzet voor de nabije toekomst waar het gaat om het inzetten van
zzp-ers in de zorg: ook andere vormen van zorg dan zorg in natura,
i.c. pgb, zzp en alphahulpverlening moeten mogelijk zijn, maar de
implicaties ervan moeten voor alle betrokkenen helder zijn opdat allen
een gedegen keuze kunnen maken.
Hoogachtend,
de staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
Mw. dr. J. Bussemaker
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport