Kamerbrief inzake informatievoorziening over nieuwe Commissievoorstellen
11-02-2009 | Kamerstuk | Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken
Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij zes fiches aan te bieden die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):
* Mededeling inzake een gemeenschappelijke visie op het begrip aanvaardbaar foutenrisico;
* Verordening inzake globaliseringsfonds;
* Mededeling inzake aardgasvoorziening;
* Beschikking inzake deelname metrologisch onderzoek;
* Mededeling inzake patientveiligheid;
* Verordening inzake Europees spoorwegnet.
De Staatssecretaris voor Europese Zaken,
Frans Timmermans
1
Fiche 1: Mededeling inzake een gemeenschappelijke visie op het begrip aanvaardbaar
foutenrisico
1. Algemene gegevens
Voorstel: Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer
naar een gemeenschappelijke visie op het begrip aanvaardbaar foutenrisico.
Datum Commissiedocument: 16 december 2008
Nr. Commissiedocument: COM(2008) 866 definitief
Pre-lex: http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=197777
Nr. impact assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board: niet opgesteld
Behandelingstraject Raad: nog niet vastgesteld
Eerstverantwoordelijk ministerie: Financiën (FIN)
2. Essentie voorstel
De mededeling vloeit voort uit een verzoek van het Europees Parlement en de Raad een discussie te
lanceren over het begrip aanvaardbaar foutenrisico en de invloed daarvan op de materialiteitsgrenzen
voor de jaarlijkse opinie die door de Europese Rekenkamer wordt afgegeven. De ERK heeft in haar
"Single Audit Opinion"(2/2004) en de conclusies in het Jaarverslag over 2007 van de Europese
Rekenkamer gewezen op de wenselijkheid van een dergelijke discussie. De Commissie kiest in haar
Mededeling een concept dat is gebaseerd op een vergelijking van de marginale kosten van additionele
controles en de baten voortkomend uit de reductie van het verwachte niveau van niet opgespoorde
fouten. Het model dat de Commissie toepast, beoogt een punt ("tolerable risk point") vast te stellen
waar de baten van hogere uitgaven voor controles gelijk zijn aan de extra kosten die worden gemaakt.
Voorbij dit punt wegen volgens de Commissie de baten van extra controles niet op tegen de kosten. De
Commissie benadrukt dat deze uiteenlopen voor de verschillende beleidsterreinen.
Voor het testen van het model heeft de Commissie gebruik gemaakt van informatie, die o.a. door de
lidstaten is verstrekt, voor acties ten aanzien van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling
(EFRO) en Agrimilieumaatregelen allen gefinancierd onder het Europees Landbouwfonds voor
Plattelandsontwikkeling (ELFPO).
3. Kondigt de Commissie acties, maatregelen of concrete wet- en regelgeving aan voor de
toekomst? Zo ja, hoe luidt dan het voorlopige Nederlandse oordeel over
bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit en hoe schat Nederland de
financiële gevolgen in?
De Commissie richt haar Communicatie aan de begrotingsautoriteit en voorziet een inter-institutioneel
debat tussen Raad, Europees Parlement en de Europese Rekenkamer op basis van de analyse in de
Mededeling. Al naar gelang het standpunt van de begrotingsautoriteit dit toelaat, zal de Commissie
vervolgstappen nemen in de richting van een op het aanvaardbare risico gebaseerde aanpak. Hierdoor
valt moeilijk in te schatten welke vervolgacties of concrete voorstellen deze Mededeling van de
Commissie zal hebben.
2
4. Nederlandse positie over de mededeling
De mededeling vloeit voort uit een verzoek van het Europees Parlement en de Raad een discussie te
lanceren over het begrip aanvaardbaar foutenrisico en de invloed daarvan op de materialiteitsgrenzen
voor de jaarlijkse opinie die door de Europese Rekenkamer wordt afgegeven. Nederland verwelkomt
de voorzet van de Commissie voor een discussie over het begrip aanvaardbaar foutenrisico en hecht
belang aan de constatering dat er een goede balans ten aanzien van de kosten en de baten van controles
behoort te zijn. Tevens is Nederland van mening dat in dat geval er wel redelijke zekerheid moet
bestaan dat het systeem voor financieel beheer wordt gevolgd zoals is voorgeschreven en dat de
kwaliteit van deze uitvoering voldoende is.
Echter de weg van het huidige concept, dat enkel is gebaseerd op economische overwegingen, naar
een concept dat is gebaseerd op die bredere meer praktische invulling is nog lang. Zoals de Commissie
zelf ook aangeeft, zou een eventueel besluit over aanvaardbare foutenrisico's gebaseerd moet worden
op een afweging tussen de politieke eisen, de baten van een beleid (waaronder de niet-financiële
baten), het inherente risico, de mogelijkheid van verdere vereenvoudiging en de extra kosten van meer
controles om de foutenpercentages te verlagen. Ook toont het model, de keuze van de parameters en
de testresultaten, de complexiteit en de moeilijkheden van een discussie omtrent een aanvaardbaar
foutenrisico aan; verder onderzoek is daarom nodig. In dit verband heeft Nederland de Europese
Rekenkamer gevraagd haar opinie over deze mededeling te geven.
Nederland acht een discussie over een aanvaardbaar foutenrisico daarom op dit moment prematuur.
Mede gezien het feit dat de nieuwe financiële periode van 2007-2013 en de implementatie van de
nieuwe regelgeving pas is begonnen. Voor deze periode is de regelgeving met name voor de
structuurfondsen verder aangescherpt in antwoord op de problemen in de programmaperiode 2000-
2006. Tevens heeft de Commissie een specifiek actieplan opgesteld voor verbetering van het
financieel beheer bij de structuurfondsen en heeft de Europese Rekenkamer ook in 2007 wederom
geconstateerd dat de uitvoering van met name het financieel beheer bij de fondsen in gedeeld beheer
niet adequaat functioneert. Nederland is van mening dat eerst goed moet worden gekeken naar de
uitvoering van die regelgeving in en door lidstaten, het resultaat van die uitvoering en de kosten die
daarmee gepaard gaan.
Elk jaar blijkt uit de rapportage van de Europese Rekenkamer dat Europese regelgeving complex en
onduidelijk is en dat dit één van de hoofdoorzaken is van de hoge uitvoeringskosten en het hoge aantal
fouten dat bij die uitvoering wordt gemaakt. Commissie, Raad en Europees Parlement moeten naar
mening van Nederland daarom nu stevig inzetten op vereenvoudiging van regelgeving. Deze
vereenvoudigingen kunnen ertoe leiden dat het foutenpercentage daalt. Nederland heeft eind 2008 al
een eerste voorzet gedaan voor algemene en specifieke voorstellen voor vereenvoudiging van
structuurbeleid en is verheugd dat de Commissie deze discussie in 2009 in samenspraak met de
lidstaten vervolgd. Naast vereenvoudiging van regelgeving is het van belang rekening te houden met
administratieve lasten en met name ook met de beleefde lasten. Om die reden zijn inspanningen om
"slimmer"te controleren wenselijk, zodat efficiënter toezicht en effectieve handhaving kan worden
bereikt.
Nederland hecht er groot belang aan dat er voorrang wordt gegeven aan de voorkant van het proces,
focus op de verbetering van de uitvoering en vereenvoudiging van regelgeving. Het zal daarom pas op
basis van de verkregen informatie over de uitvoering van regelgeving, de inzet op vereenvoudiging
van regelgeving en de afronding van het actieplan voor verbetering van het financiële beheer, indien
nog steeds noodzakelijk, een eventueel besluit nemen over het wel of niet vaststellen van een
aanvaardbaar foutenrisico.
3
Fiche 2: Verordening inzake globaliseringsfonds
1. Algemene gegevens
Voorstel: Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van
Verordening (EG) nr. 1927/2006 tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de
globalisering
Datum Commissiedocument : 16 December 2008
Nr. Commissiedocument: COM (2008) 867 final
Prelex: http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=197778
Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board: SEC (2008) 3055
Samenvatting SEC (2008) 3056
Behandelingstraject Raad: Het voorstel wordt behandeld in de Raadswerkgroep Sociale Vraagstukken
en staat geagendeerd voor de Raad WSBVC, onderdeel Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, op 9
maart 2009.
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Rechtsbasis, stemwijze Raad, rol Europees Parlement en comitologie
a) Rechtsbasis : artikel 159 (EG Verdrag), derde alinea, EG-verdrag
b) Stemwijze Raad en rol Europees Parlement : gekwalificeerde meerderheid in de Raad. EP heeft
medebeslissingsrecht.
c) Comitologie : nee
2. Samenvatting BNC-fiche
Vanwege de financiële en economische crisis en het geringe beroep op het Globaliseringsfonds tot
dusverre stelt de Commissie voor om de criteria om een beroep te kunnen doen op het fonds, te
versoepelen.
De Commissie stelt ondermeer een verlaging van het minimaal benodigde aantal ontslagen van 1000
naar 500 voor en een verhoging van de maximale mate van EU-financiering van 50% naar 75%.
Daarnaast wordt voorgesteld om de reikwijdte van het fonds tijdelijk te verruimen om zo ook
werknemers die als gevolg van de financiële en economische crisis hun baan verliezen, te kunnen
bijstaan.
De bevoegdheid van de EG in deze wordt positief beoordeeld, net als de subsidiariteit. De
proportionaliteit wordt echter negatief beoordeeld
Nederland kan met het voorstel instemmen als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan:
- Een horizonbepaling m.b.t. de uitbreiding van de reikwijdte,
- Geen verhoging van de co-financiering en geen permanente verlaging van de ontslagdrempel,
- Het jaarlijkse budget van ¤ 500 mln mag niet worden overschreden.
3. Samenvatting voorstel
Inhoud voorstel
Dit herzieningsvoorstel beoogt een grotere effectiviteit van het Europees Globaliseringsfonds, dat erop
gericht is om werknemers die ontslagen zijn ten gevolge van globalisering te ondersteunen bij het
4
vinden van een nieuwe baan. Daarnaast beoogt het voorstel een tijdelijke verruiming van de reikwijdte
van het fonds, om zo ook werknemers te kunnen ondersteunen die ontslagen zijn als gevolg van de
huidige financiële en economische crisis.
Belangrijkste wijzigingsvoorstellen zijn:
- verlaging van het minimale aantal ontslagen van 1000 naar 500
- verhoging EU-financieringsdeel van 50 % naar 75 %
- verdubbeling van de periode waarin een beroep op de regeling kan worden gedaan van 12 naar
24 maanden
- de reikwijdte wordt tijdelijk uitgebreid naar ontslagen als gevolg van de financiële en
economische crisis (2009-2010)
Impact assessment Commissie
In het Europees Herstelplan van de Commissie is de noodzaak beschreven om het Globaliseringsfonds
meer te richten op vroegtijdige interventie en om het tijdelijk in te kunnen zetten als een
crisisinterventie-instrument.
4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
a). Bevoegdheid: De Commissie baseert de bevoegdheid van de EG op artikel 159, derde alinea, EGverdrag.
Nederland kan zich vinden in deze rechtsgrondslag.
Functionele toets:
- Subsidiariteit: positief.
- Proportionaliteit negatief;
- Onderbouwing Nederland beoordeelt de subsidiariteit positief. Het betreft een wijziging van
een reeds bestaande verordening, die logischerwijs alleen plaats kan vinden op EG-niveau.
Het Europees Globaliseringsfonds is in 2006 opgericht om tegemoet te komen aan mensen die door de
toegenomen concurrentie en door de marktopenstelling hun baan of bron van inkomsten verliezen. Tot
nu toe hebben maar een beperkt aantal mensen een beroep kunnen doen op het Europese
Globaliseringsfonds. Teneinde het fonds open te stellen voor werknemers die mede door de huidige
kredietcrisis hun baan dreigen te verliezen, is Europese regelgeving nodig.
De proportionaliteit wordt negatief beoordeeld. Nederland zal zich inspannen om de verruimingen die
voorgesteld worden ten aanzien van de doelstelling en de co-financiering zo dicht mogelijk bij de
huidige verhoudingen te houden
De voorgestelde versoepelingen kunnen verstrekkende financiële gevolgen hebben. Nederland staat
met name zeer kritisch tegenover een verhoging van het EU-deel van de kosten en een mogelijke
overschrijding van het budget..
5. Implicaties financieel
a) Consequenties EG-begroting:
De oorspronkelijke verordening heeft de mogelijkheid geschapen om jaarlijks maximaal ¤ 500 miljoen
voor het Fonds te gebruiken. In een Interinstitutioneel Akkoord tussen EP, Raad en Commissie is dit
bedrag als maximum vastgelegd bovenop de financiële perspectieven.
In dit voorstel wordt er nadrukkelijk op gewezen dat de Commissie zal bekijken of er additionele
middelen nodig zijn. De door de Commissie voorgestelde verruiming van de voorwaarden kan er toe
leiden dat het huidige budget onvoldoende zal blijken. Dit kan op termijn leiden tot een roep om
verruiming van het budget.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden
Indien blijkt dat het voorstel budgettaire gevolgen heeft, zullen deze worden ingepast op de begroting
van het beleidsverantwoordelijk departement.
De versoepeling van de criteria kan tot gevolg hebben dat de jaarlijkse teruggave voor Nederland
terugloopt.
5
c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger
d) Administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden
e) Administratieve lasten voor bedrijfsleven en burger
c t/m e : Nederland blijft kritisch staan tegenover het gebruik van het Globaliseringsfonds. Een
versoepeling van de voorwaarden maakt de kans dat Nederland een aanvraag kan indienen wel groter.
Meer bedrijven kunnen een beroep doen op de lidstaat Nederland om een aanvraag in te dienen. Indien
de mogelijkheid tot een aanvraag zich voordoet, zal Nederland de aanvraag in overweging nemen.
De procedure voor de aanvraag is echter complex en zal inspanning vragen van de rijksoverheid en het
bedrijfsleven. De uitvoering van de activiteiten die uit het fonds gefinancierd worden is voorts
gebonden aan dezelfde strikte verantwoordingseisen als de Structuurfondsen. Dit brengt
administratieve lasten met zich mee voor de partijen die betrokken zijn bij de uitvoering van de
activiteiten. Dit zal met name het bedrijfsleven zijn, maar ook de rijksoverheid die de controle moet
verrichten op de gedane uitgaven.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
Er hoeven geen maatregelen te worden vastgesteld om uitvoering aan de verordening te geven.
b) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen en kaderbesluiten), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: De
verordening treedt in werking op de twintigste dag na publicatie in het Publicatieblad van de
Europese Unie.
c) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
De nu voorliggende wijzigingsverordening bevat slechts ten aanzien van de voorgestelde toevoeging
van artikel 1a een horizonbepaling. (Deze geldt slechts voor aanvragen die voor 31-12-2010 bij de
Commissie zijn ingediend).
Toevoeging van een horizonbepaling ten aanzien van de overige hoofdonderdelen van het voorstel
(zoals verhoging van het EU-financieringsdeel en verlaging van de ontslagdrempel) is wenselijk.
Overigens bevat de thans geldende verordening 1927/2006 wel een algemene evaluatieplicht per
uiterlijk 31-12-2013.
7. Implicaties voor uitvoering en handhaving
a) Uitvoerbaarheid
Implicaties voor de uitvoerbaarheid van de Verordening zijn met uitzondering van de wijziging in
Artikel 1 niet anders dan de nu geldende verordening. Aan artikel 1 is toegevoegd dat ontslagen
als gevolg van de financiële en economische crisis vallen binnen het bereik van de Verordening.
Voor een goede uitvoerbaarheid is het noodzakelijk dat helder wordt afgebakend wat onder
gevolg van de financiële en economische crisis verstaan wordt.
b) Handhaafbaarheid
Belangrijke implicatie voor de handhaving betreft de voorgestelde verruiming van de
projectperiode van 12 naar 24 maanden. Dit vereist een grotere handhavingsinspanning van de
beheersautoriteit. Daarnaast heeft de verruiming van de Verordening tot gevolg dat de kans op
benutting van gelden groter wordt, waardoor meer middelen moeten worden ingezet door de
beheersautoriteit om projecten te handhaven.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden:
geen
9. Nederlandse positie (belangen en eerste algemene standpunt)
Nederland is kritisch geweest bij de komst van het Globaliseringsfonds. Nederland was van mening
dat andere instrumenten meer gepast zouden zijn om de effecten van globalisering op te vangen.
Lidstaten moeten prikkels behouden om op globalisering anticiperend economisch beleid te voeren. In
de praktijk bleek het gebruik van het fonds echter relatief beperkt; in 2007 en 2008 is minder dan 10%
6
van het budget benut. De Europese Commissie was daarom al enige tijd van mening dat de criteria
moeten worden versoepeld.
In het kader van het Europees Economisch Herstelplan dat op 26 november 2008 is verschenen is door
de Commissie daarom een voorstel gedaan tot herziening van het Europees Globaliseringsfonds.
Ten aanzien van de voorgestelde wijzigingen is Nederland constructief kritisch.
Nederland stelt derhalve voorwaarden aan dit voorstel, alvorens in te kunnen stemmen.
Deze voorwaarden zijn dat 1. de uitbreiding van de werkingssfeer naar de financiële en economische
crisis een horizonbepaling bevat; 2. dat er geen verhoging plaatsvindt van het EU-financieringsdeel
van 50 % naar 75 % en 3. dat en het jaarlijkse budget van ¤ 500 miljoen niet overschreden wordt. Ook
is Nederland geen voorstander van een permanente verlaging van de ontslagdrempel (naar 500
ontslagen) en van retro-activiteit.
Mochten de verruimingen van het EU-financieringsdeel en de ontslagdrempel toch doorgaan, dan
zouden deze slechts tijdelijk moeten zijn (alleen 2009-2010), of er zou op een andere manier gezorgd
moeten worden dat de budgettaire gevolgen beperkt blijven (bv. een maximaal bedrag aan steun per
ontslagen werknemer).
De verruiming van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een bijdrage uit het
Globaliseringsfonds zou dan ook primair gericht moeten zijn op het voorkomen van werkloosheid
('van werk naar werk') en instrumenten die de employability van werknemers vergroten.
Nederland vindt het herzieningsvoorstel inhoudelijk erg ver gaan en voorziet dat de voorgestelde
versoepeling kan leiden tot een roep om overschrijding van het budgettaire beslag van maximaal ¤ 500
miljoen per jaar, omdat lidstaten eerder aanspraak kunnen maken op een bijdrage uit het fonds. Dit
budget zal weer door alle lidstaten moeten worden opgebracht. In verband met de crisis hebben de
lidstaten deze middelen echter zelf hard nodig om intern orde op zaken te stellen.
Nederland had tevens graag vereenvoudigingsvoorstellen gezien in het herzieningsvoorstel die de
doorlooptijd van een aanvraag voor een bijdrage uit het Globaliseringsfonds daadwerkelijk zouden
verkorten.
7
Fiche 3: Mededeling inzake aardgasvoorziening
1. Algemene gegevens
Voorstel:
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en
Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - inzake Richtlijn 2004/67/EG van 26 april 2004
betreffende maatregelen tot veiligstelling van de aardgasvoorziening.
Datum Commissiedocument: 13 november 2008
Nr. Commissiedocument: COM(2008) 769
Pre-lex: http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=197616
Nr. impact assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board: Niet van toepassing.
Behandelingstraject Raad: De mededeling maakt deel uit van de tweede Strategic Energy Review
(SER2) van de Commissie. Zie het desbetreffende BNC-fiche voor meer details.
Nadere toelichting: op basis van de nu voorliggende mededeling overweegt de Commissie om
Richtlijn 2004/67/EG te herzien. Hiertoe zal zij overleg voeren met de lidstaten en andere
belanghebbenden in de op basis van deze richtlijn ingestelde Gas Coordination Group. Vervolgens zal
de Commissie met nadere voorstellen komen die aan de Raad zullen worden aangeboden, waarna het
behandelingstraject zal worden ingezet.
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Economische Zaken
2. Essentie voorstel
De mededeling van de Commissie bevat een evaluatie van de Richtlijn 2004/67/EG van 26 april 2004
betreffende maatregelen tot veiligstelling van de aardgasvoorziening. Het doel van de mededeling is
verder het doen van voorstellen voor de wijze waarop de EU de zekerheid van de gasvoorziening
effectiever kan aanpakken en welke elementen van het huidige EU-beleid verder zouden moeten
worden ontwikkeld. De mededeling concentreert zich daarbij op de zekerheid van de gasvoorziening
op de korte termijn.
3. Kondigt de Commissie acties, maatregelen of concrete wet- en regelgeving aan voor de
toekomst? Zo ja, hoe luidt dan het voorlopige Nederlandse oordeel over
bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit en hoe schat Nederland de
financiële gevolgen in?
Op grond van de evaluatie van de richtlijn gasvoorzieningszekerheid concludeert de Commissie dat
standaarden op het gebied van voorzieningszekerheid verdergaand geharmoniseerd moeten worden en
dat er betere afspraken omtrent wederzijdse bijstand ten tijde van ernstige verstoringen in de gasvoorziening
nodig zijn op regionaal en EU niveau. De huidige drempelwaarde, het moment waarop de EU
in actie komt, dient volgens de Commissie opnieuw tegen het licht te worden gehouden. De
Commissie stelt voor dat de Gas Coordination Group hiervoor een aantal scenario's ontwikkelt. Op
basis van dit werk en het werk van het Internationaal Energie Agentschap (IEA) en de 'European
Regulators Group for Electricity and Gas' zal de Commissie belanghebbenden consulteren en
voorstellen doen voor de herziening van de richtlijn gasvoorzieningszekerheid. Waarschijnlijk komt de
Commissie al in 2009 met voorstellen, in plaats van in 2010 zoals vermeld in de evaluatie.
Ten aanzien van het eventueel verplicht aanhouden van strategische gasvoorraden, komt de
Commissie tot de conclusie dat de evaluatie op dit moment geen noodzaak aangeeft voor Europese
afspraken te maken over het verplicht aanhouden van dergelijke reserves. De kosten zijn te hoog en er
8
zijn efficiëntere maatregelen voorhanden (bijv. commerciële voorraden, flexibele levering via LNG
terminals).
Over de herziening van Richtlijn 2001/67/EG zal de komende periode overleg met de lidstaten en
andere belanghebbenden plaatsvinden alvorens de Commissie met concrete voorstellen zal komen.
Elementen die daarbij aan de orde zullen komen zijn:
· geharmoniseerde normen voor de voorzieningszekerheid;
· bescherming van specifieke groepen van gebruikers anders dan huishoudens;
· regionale en communautaire noodplannen;
· economische compensatie solidariteitsmaatregelen;
· kostenefficiënte zekerheid van de gasvoorziening.
De voorstellen van de Commissie passen binnen de bevoegdheden die de EG op grond van artikel 95
EG (interne markt) en artikel 100 EG (economisch en monetair beleid) heeft. Voorts geldt dat voor
zover thans al tot een voorlopige beoordeling over subsidiariteit kan worden overgegaan, het oordeel
positief is. Leverings- en voorzieningszekerheid van gas in de lidstaten is gebaat bij een Europese
aanpak.Het is op dit moment moeilijk om over de proportionaliteit te oordelen, omdat de mededeling
geen concrete voorstellen bevat.
Wel dient te worden gewaarborgd dat de voorstellen niet zullen leiden tot een discussie over de
zeggenschap over nationale bodemschatten.
De financiële gevolgen, evenals de gevolgen voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven,
kunnen pas in een later stadium bestudeerd worden, wanneer de voorstellen concretere vormen
aannemen. Eventuele budgettaire gevolgen dienen ingepast te worden op de begroting van de
beleidsverantwoordelijke departementen, conform de regels budgetdiscipline. Daarnaast dienen de
financiële perspectieven, zowel de begrotingscategorieën als de begrotingshoofdstukken
gerespecteerd te worden.
4. Nederlandse positie over de mededeling
De Commissie baseert haar mededeling op een analyse van de wijze waarop lidstaten invulling hebben
gegeven aan Richtlijn 2004/67/EG. Daarbij betrekt zij tevens de ervaringen die in de afgelopen
periode zijn opgedaan met en in de Gas Coordination Group.
Door de meest recente gascrisis tussen Rusland en Oekraïne is de mededeling wel in een ander
daglicht komen te staan. De solidariteitsmechanismen die zijn besloten in de richtlijn zijn nu voor het
eerst in de praktijk beproefd. Daarnaast heeft de crisis ertoe geleid dat de beoogde herziening van de
richtlijn in een stroomversnelling is gekomen. Waar het eerst de bedoeling van de Commissie was om
in de loop van 2010 met voorstellen voor de herziening te komen, is zij nu gevraagd om dit al voor het
eind van 2009 te doen. Nederland is het eens met deze versnelling en vraagt de Commissie bovendien
om bij het ontwikkelen van de voorstellen goed te kijken naar de wijze waarop door de energiesector
en de lidstaten is gereageerd op de meest recente crisis en aan te geven welke lessen daaruit kunnen
worden getrokken.
Een punt van aandacht is dat zowel de richtlijn als de beoogde herziening gericht zijn op de korte
termijn: het zekerstellen dat het gas ook tijdens extreme omstandigheden (bijv. zeer lage temperaturen)
en bij een ernstige verstoring in de toevoer, naar vooraf gedefinieerde groepen van verbruikers (m.n.
huishoudens) blijft stromen. In Nederland wordt dit veelal aangeduid met leveringszekerheid.
De lange termijn (stroomt er ook over 15 tot 20 jaar nog wel voldoende gas naar de EU) krijgt geen
aandacht, terwijl ook daar knelpunten zijn te voorzien. In Nederland wordt dit veelal aangeduid met
voorzieningszekerheid. Nederland zet er op in dat vraagstukken m.b.t. de voorzieningszekerheid
9
worden opgepakt in het kader van de algemene discussie over het SER2 pakket. Deze discussie zal
gedurende 2009 worden gevoerd, onder andere tijdens de komende Voorjaarsraad.
Leverings- en voorzieningszekerheid: contractueel en fysiek
De begrippen leverings- en voorzieningszekerheid worden vaak naast en zeker ook door elkaar
gebruikt. Dit speelt niet alleen nationaal, maar vooral ook internationaal omdat in het Engels slechts
één begrip, namelijk security of supply, wordt gebruikt voor iets wat in feite om twee kanten van (min
of meer) dezelfde medaille gaat.
Leveringszekerheid
Leveringszekerheid handelt over de vraag hoe zeker te stellen dat eindgebruikers daadwerkelijk gas
geleverd krijgen, ook, of beter gezegd, juist, als er sprake is van extreme omstandigheden (bijv.
uitzonderlijk lage temperaturen).
Voorzieningszekerheid
Bij voorzieningszekerheid gaat het om de vraag of Nederland er ook op de langere termijn voldoende
zeker van kan zijn dat het voorzien is van de hoeveelheid gas die nodig is om te voldoen aan de
binnenlandse vraag (van zowel klein- als grootverbruikers).
Contractueel vs. fysiek
Leverings- en voorzieningszekerheid kennen zowel fysieke als contractuele componenten.
Vergunninghouders dienen contracten aan te gaan met producenten (en/of eigenaren van bergingen of
LNG-installaties) voor de levering van gas. Dit gas dient vervolgens wel fysiek beschikbaar te komen.
Verder dienen vergunninghouders voor het afleveren van het gas bij hun klanten transportcapaciteit te
boeken bij de netbeheerder(s), die er vervolgens voor moeten te zorgen dat de geboekte capaciteit ook
daadwerkelijk beschikbaar is, dan wel komt.
Een eerste reactie op de elementen die bij de herziening aan de orde zullen komen:
a. Geharmoniseerde normen voor de voorzieningszekerheid
Nederland kan zich vinden in de voorstellen van de Commissie om tot een aanscherping te komen van
de criteria op basis waarvan wordt vastgesteld of er sprake is van een ernstige verstoring van de
gasvoorziening (en de mechanismen van de richtlijn in werking treden). Dit is vooral van belang voor
landen die niet over eigen gasproductie beschikken en waarvan de ondergrond ongeschikt is voor
gasopslag. De concrete suggesties van de Commissie worden afgewacht.
Verder is Nederland van mening dat niet alleen moet worden gekeken naar de beschikbare volumes
gas, maar ook naar de infrastructuur. Ook problemen met de infrastructuur (bijv. door technische
mankementen) kunnen immers leiden tot problemen met de gaslevering.
b. Bescherming van specifieke groepen van gebruikers anders dan huishoudens
Binnen Nederland en op basis van de richtlijn, richt de bescherming van de gasvoorziening zich op
kleinverbruikers en daarmee op een ruimere groep dan alleen huishoudens. Nederland ziet geen reden
voor het opnemen van een verdere verbreding.
c. Regionale en communautaire noodplannen
Nederland is het eens met de Commissie dat regionale samenwerking cruciaal is, ook voor de
leverings- en voorzieningszekerheid. Aangezien verschillende landen verbonden zijn met dezelfde
pijpleidingsinfrastructuur, zijn ze veelal afhankelijk van elkaars activiteiten en verbruik. Hierbij kan
overigens worden opgemerkt dat met name in Noord-West Europa al invulling wordt gegeven aan
regionale samenwerking door middel van de regionale samenwerking van de toezichthouders (het Gas
10
Regional Initiative) en het Gas Platform. In dit laatste samenwerkingsverband werkt de Nederlandse
overheid samen met de overheden van België, Luxemburg, Frankrijk en Duitsland. Daarbij wordt ook
bekeken op welke wijze de samenwerking kan worden uitgebreid naar andere ons omringende landen
om zo een nog steviger basis te creëren.
Overigens, zoals ook door de Commissie aangegeven, zorgt het derde pakket voor de liberalisering
van de Europese energiemarkt er al voor dat de regionale samenwerking wordt versterkt en er
solidariteitsafspraken worden ontwikkeld.
De Commissie oppert in de mededeling dat er wellicht een EU-beleidsplan, zou moeten komen,
inclusief een Europese noodschaal op basis waarvan een categorisering van de omvang van
verstoringen en daaraan te koppelen maatregelen kan worden vastgesteld. Dit is voor Nederland nog
geen gegeven, omdat er op het gebied van (het gebruik van) gas grote verschillen bestaan tussen de
lidstaten. Zo wisselt het aantal huishoudens dat voor ruimteverwarming afhankelijk is van gas sterk
per lidstaat. Ook het belang van gas in de primaire energievoorziening verschilt sterk. Nederland
wacht hier de voorstellen van de Commissie af.
d. Economische compensatie solidariteitsmaatregelen
Naar de mening van Nederland zijn ook in een tijd van crisis eerst en vooral de markt en marktpartijen
aan zet om knelpunten die zich voordoen, op te vangen. Ook in de meest recente gascrisis zien we dat
zij een belangrijke functie vervullen. Producenten bezien of hun aanbod kan worden verhoogd en
gashandelaren bezien in overleg met de netbeheerders of gasstromen kunnen worden verlegd naar
gebieden waar zich tekorten voordoen.
Het is nog onduidelijk of er een communautair crisismechanisme ('solidariteitsmaatregelen') zal
worden voorgesteld, en zo ja welke vorm dit mechanisme zou moeten hebben. Nederland wil in de
discussie over een mogelijk crisismechanisme de financiële consequenties expliciet meenemen in de
discussie. Wanneer Nederland bijvoorbeeld gevraagd zou worden om extra gas te produceren en te
leveren, dient hiervoor een financiële vergoeding te komen.
Nederland is het verder eens met de Commissie dat het bestaan van solidariteitsmechanismen geen
excuus mag zijn voor lidstaten om niet te investeren in hun eigen voorzienings- en leveringszekerheid.
e. Kostenefficiënte zekerheid van de gasvoorziening
Nederland deelt de analyse van de Commissie dat het aanhouden van strategische gasvoorraden zeer
kostbaar is (zeker vijf keer duurder dan olie) en er efficiëntere maatregelen beschikbaar zijn (bijv. een
goed functionerende interne markt, commerciële voorraden en flexibele levering via LNG-terminals).
Ook tijdens de recente gascrisis is immers gebleken dat marktpartijen, waaronder beheerders van
commerciële gasopslagen, hun verantwoordelijkheid hebben genomen bij het verlichten van de
effecten. Mocht een lidstaat evenwel toch kiezen voor het aanhouden van een strategische voorraad,
dan moeten afdoende waarborgen worden getroffen opdat geen oneigenlijke concurrentie met
commerciële gasopslagen plaatsvindt.
11
Fiche 4: Beschikking inzake deelname metrologisch onderzoek
1. Algemene gegevens
Voorstel: Beschikking van het Europees Parlement en de Raad over de deelneming van de
Gemeenschap aan een Europees programma voor metrologisch onderzoek en ontwikkeling dat door
verschillende lidstaten is opgezet.
Datum Commissiedocument: 3.12.2008
Nr. Commissiedocument: COM (2008) 814
Pre-lex: http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=197705
Nr. Impact-assessment Commissie en Opinie Impact -assessment Board:
http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=SEC:2008:2948:FIN:NL
SEC(2008)2948
SEC(2008)2949
Behandelingstraject Raad: presentatie in Raad voor Concurrentievermogen van 2 december 2008,
Raadswerkgroep Onderzoek. Vermoedelijk zal de stand van zaken inclusief onderhandelingen met het
EP als informatiepunt in de Raad van 5-6 maart 2009 worden geagendeerd.
Eerst verantwoordelijk ministerie: EZ
Rechtsbasis: artikelen 169 en 172 alinea 2 van het EG-verdrag
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Gekwalificeerde meerderheid,
medebeslissingsprocedure
Comitologie: niet van toepassing
2. Samenvatting BNC-fiche
Dit voorstel beoogt de goedkeuring over deelname van de Europese Gemeenschap aan het
gemeenschappelijk onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma voor metrologie, de wetenschap van
metingen, nauwkeurigheid en precisie. In het Zevende Kaderprogramma voor Onderzoek en
Technologische Ontwikkeling (KP7, 2007-2013) is onder meer nadrukkelijk plaats ingeruimd voor
initiatieven gericht op de coördinatie van nationale onderzoeksprogramma's. Artikel 169 van het EGVerdrag
stelt de Gemeenschap in staat bij te dragen aan initiatieven van lidstaten gericht op
gezamenlijke onderzoeksprogramma's. Nederland heeft de zgn. artikel 169-initiatieven, waarvan dit
voorstel een al in het KP7 besluit aangekondigd voorbeeld is, verwelkomd als één van de belangrijke
vernieuwingen van KP7.
Nederland hecht waarde aan de betrokkenheid van de Gemeenschap omdat het Europese potentieel in
metrologisch onderzoek niet ten volle wordt benut. De bijdrage van de Gemeenschap geeft een
ondersteuning aan wetenschappelijke ontwikkeling en innovatie door het bieden van een kader voor
grootschalige samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van metrologisch onderzoek in alle
technologische en industriële domeinen. Er is sprake van een toenemende behoefte aan metrologische
ondersteuning en herleidbare metingen die de inspanning van de individuele lidstaat te boven gaat.
12
Deze behoefte bestaat in zowel de traditionele sectoren (industrie, handel, communicatie, et cetera) als
in relatief nieuwe gebieden (ruimtevaart, micro-elektronica, nanotechnologie, biotechnologie). In de
gezondheidszorg en milieubescherming, bij voedselveiligheid of bij transport wordt het belang van
standaarden en metingen eveneens steeds meer erkend, zo ook bij wetgeving. Door een coherente
lange termijn agenda kan effectiever worden ingespeeld op Europese wetenschappelijke en
technologische uitdagingen door het bieden van betrouwbare en vergelijkbare meetstandaarden en
gevalideerde meet- en testmethoden. Het gemeenschappelijke onderzoeks- en
ontwikkelingsprogramma voor metrologie, EMRP (European Metrology Research Programme), zal
aanvullend zijn op de lopende nationale programma's en activiteiten die nodig blijven voor het
oplossen van louter nationale prioriteiten
Nederland beoordeelt de bevoegdheid van de EG en de subsidiariteit en de proportionaliteit als
positief. Nederland hecht belang aan de eigen deelname aan het EMRP en kan het voorstel van de
Commissie ondersteunen.
3. Samenvatting voorstel:
a) inhoud voorstel
Dit voorstel beoogt de goedkeuring van deelname van de Europese Gemeenschap aan het
gemeenschappelijke onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma voor metrologie (EMRP). Dit
programma is opgezet door verschillende lidstaten. Het programma integreert nationale metrologische
onderzoeksprogramma's van de 22 deelnemende landen, 19 EU lidstaten en 3 geassocieerde landen1,
tot één gezamenlijk onderzoeksprogramma dat zal bijdragen aan het structureren van de Europese
onderzoeksruimte. Met een doeltreffender en doelmatiger openbaar metrologisch onderzoek kan
effectief worden ingespeeld op gemeenschappelijke Europese uitdagingen. Het voorstel bouwt voort
op een bestaand initiatief (ERA-net plus iMERA) waarbinnen 20 landen al hebben aangetoond hun
inspanningen te kunnen bundelen in een gezamenlijk programma.
Het EMRP programma zal de volgende activiteiten omvatten:
- oproepen voor mogelijke onderzoeksonderwerpen, met het oog op de identificatie van
belangrijke onderwerpen;
- oproepen voor het indienen van concrete onderzoeksvoorstellen, die vooral zullen worden
beoordeeld op basis van onder meer wetenschappelijke en/of technologische excellentie,
relevantie voor de doelstellingen van het EMRP programma, etc.;
- oproepen voor voorstellen voor excellentie en mobiliteitsbeurzen voor individuele
onderzoekers;
- ondersteuning van jonge onderzoekers door middel van mobiliteitsbeurzen.
b) impact-assessment Commissie
Uit de effectenbeoordeling blijkt dat de behoefte aan metrologisch onderzoek en
dienstverlening toeneemt (o.a.satellietnavigatie, gezondheidszorg, de halfgeleider industrie en
klimaatverandering). De optie van artikel 169 is door de Europese Commissie vergeleken met andere
opties: geen EU-actie, voortzetting van lichte ERA-net coördinatie, nieuw programma in KP8, geheel
communautair programma via het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek. Het voordeel van de
gekozen optie is vooral dat de communautaire bijdrage ervoor zal zorgen dat een coherente lange
termijn onderzoeksagenda wordt gestimuleerd waar de lidstaten zich aan binden. Het voorkomt dat
lidstaten naast elkaar hetzelfde werk doen. Er wordt een kritische massa van mensen en middelen
1 Oostenrijk, België, Tsjechische Republiek, Denemarken, Estland, Finland, Frankrijk, Duitsland, Hongarije,
Italië, Nederland, Polen, Portugal, Roemenië, Slowakije, Slovenië, Spanje, Zweden en het Verenigd Koninkrijk,
als ook de geassocieerde landen Noorwegen, Zwitserland en Turkije. Ook een onderdeel van het Gezamenlijk
Centrum voor Onderzoek (GCO) kan als deelnemer tot het programma toetreden.
13
bereikt om op Europees niveau grootschalige metrologische uitdagingen aan te pakken die de
capaciteit en het belang van de individuele lidstaat te boven gaat. Tevens wordt door een artikel 169-
initiatief het juiste compromis gevonden tussen een gemeenschappelijke aanpak en vrijheid voor
nationale activiteiten.
4. Bevoegdheid vaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
a) Bevoegdheid
Het voorstel is gebaseerd op artikel 169 en zal behandeld worden volgens de
besluitvormingsprocedure zoals beschreven in artikel 172 alinea 2 van het EG-verdrag. Nederland kan
zich hierin vinden. Op grond van artikel 169 kan de EG voorzien in deelneming aan door lidstaten
opgezette programma's zoals EMRP.
b) Functionele toets.
· Subsidiariteit: positief
· Proportionaliteit: positief
· Onderbouwing:
Deelname van de Gemeenschap aan EMRP zou moeten leiden tot een daadwerkelijke verandering van
de bestaande nationale systemen tot een krachtige Europese metrologische infrastructuur. Op dit
moment is er sprake van gefragmenteerd onderzoek dat op nationaal niveau gefinancierd wordt. Geen
van de lidstaten heeft voldoende middelen om zowel de nationale behoefte als de toenemende
Europese behoefte aan metrologische ondersteuning op te pakken. Het EMRP zal de beschikbare
bronnen verhogen en zal de nationale systemen integreren tot een effectief Europees programma.
Hierdoor kan effectiever worden ingespeeld op gemeenschappelijke wetenschappelijke,
technologische Europese uitdagingen. De rol van de Gemeenschap is beperkt tot coördinatie en
stimulatie tot samenwerking, de lidstaten blijven verantwoordelijk voor het ontwikkelen van een
gemeenschappelijk werkprogramma en alle overige operationele aspecten.
c) Nederlands oordeel: positief
Nederland heeft de artikel 169-initiatieven verwelkomd als een van de belangrijke vernieuwingen van
het EU Kaderprogramma voor Onderzoek en Technologische Ontwikkeling (KP7), gezien de
verwachte effecten op het gebied van schaalvoordelen (coördinatie, gezamenlijke uitvoering en
tegengaan versnippering).
Meer specifiek, ten aanzien van EMRP is Nederland voorstander van een gezamenlijk Europees
programma op dit gebied omdat het programma naar verwachting zal bijdragen aan een sterke
Europese metrologische infrastructuur, die in staat is tegemoet te komen aan de toenemende behoefte
aan metrologische ondersteuning en herleidbare metingen. Deze behoefte bestaat in zowel de
traditionele sectoren (industrie, handel, communicatie, et cetera) als in relatief nieuwe gebieden
(ruimtevaart, micro-elektronica, nanotechnologie, biotechnologie).
Deelname aan het programma wordt door Nederland ondersteund. Nederland heeft zich reeds
gecommitteerd voor deelname aan het EMRP en heeft in principe financiële steun toegezegd voor de
programmaperiode van 2009- 2016.
5. Implicatie financieel
a) Consequenties EG-begroting
Met dit horizontaal voorstel is reeds rekening gehouden in het besluit inzake het Zevende
Kaderprogramma en het specifieke programma "Samenwerking". De gemeenschap zal aan het EMRP
deelnemen met een financiële bijdrage van maximaal ¤ 200 miljoen voor de periode 2009-2016, een
14
zelfde bijdrage als dat van de landen gezamenlijk. Dit bedrag zal binnen de begroting van het
Specifieke Programma "Samenwerking" worden gevonden.
b) Financiële, consequenties (incl. personele) voor Rijksoverheid en / of decentrale overheden.
Het Nederlandse aandeel is ¤ 10,8 miljoen met een reserve van ¤ 5,4 miljoen.
De toekenning van de communautaire bijdrage en het gereserveerde EMRP-budget volgt de rangorde
van de goedgekeurde ranglijst na beoordeling. De financiële bijdrage van de deelnemers aan deze
EMRP projecten wordt berekend volgens de in aanmerking komende kosten zoals bepaald in de
Regels voor deelneming aan KP7. Wanneer het geoormerkte EMRP budget van een deelnemende staat
uitgeput is door de hoge succesgraad van het nationale instituut zal die deelnemende staat het
reservebudget van 50% gebruiken voor de verdere geselecteerde voorstellen volgens de ranglijst. Met
het reservebudget kan zo nodig dus worden ingespeeld op een hoog succespercentage van Nederland
in de EMRP-projecten.
De bijdrage leidt niet tot extra kosten voor Nederland. Het eerder al bevestigde commitment wordt
gevonden door ombuiging van de financiering van de researchwerkzaamheden die NMi Van Swinden
Laboratorium (NMi VSL) als door de overheid aangewezen instituut voor de nationale standaarden
(metrologie) van de overheid ontvangt. Als het reservebudget niet nodig is zal er ook geen ombuiging
nodig zijn en blijft het budget beschikbaar voor nationaal metrologisch onderzoek. NMi VSL is ook
het deelnemende instituut in EMRP.
c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger: geen
d) Administratieve lasten voor Rijksoverheid,decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
De voorgestelde organisatorische structuur zorgt voor een minimale administratieve belasting, voor de
Nederlandse deelnemende partij. De meeste coördinerende en administratieve werkzaamheden zullen
worden toevertrouwd aan het secretariaat van EMRP als uitvoerder van het programma.
6. Implicaties juridisch
1. Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid: geen
2. Voorgesteld implementatietermijn (bij richtlijnen en kaderbesluiten), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding( bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
Beoogd wordt het programma nog in 2009 van start te laten gaan. Gezien de al langer lopende
voorbereidingen binnen het EMRP-secretariaat is dit praktisch haalbaar.
7. Implicaties voor uitvoering en handhaving
a) Uitvoerbaarheid
NMi VSL is op grond van de Metrologiewet aangewezen voor het standaardenbeheer (metrologie). In
dat kader is het de Nederlandse deelnemer in EURAMET (specifieke uitvoeringsstructuur van het
EMRP) en zal het participeren in het EMRP.
b) Handhaafbaarheid: niet van toepassing.
8. Implementaties voor ontwikkelingslanden
geen
9. Nederlandse positie
a) Nederlandse belangen en eerste algemene standpunt
15
Nederland hecht waarde aan de betrokkenheid van de Gemeenschap omdat het Europese potentieel in
metrologisch onderzoek niet ten volle wordt benut. De bijdrage van de Gemeenschap ondersteunt
wetenschappelijke ontwikkeling en innovatie door het bieden van een wettelijk en organisatorisch
kader voor grootschalige samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van metrologisch onderzoek
in alle technologische en industriële domeinen.
Metrologie is een multidisciplinair wetenschappelijk gebied dat een vitaal onderdeel is van een
moderne, op kennis gebaseerde maatschappij. Betrouwbare en vergelijkbare meetstandaarden en
gevalideerde meet- en testmethoden zijn de fundamenten van de processen voor wetenschappelijke
vooruitgang en technologische innovatie en hebben dus een aanzienlijke impact op de economie en
levenskwaliteit binnen Europa. Door op Europees niveau te opereren worden doublures in de
inspanning van de lidstaten voorkomen. Er wordt een kritische massa van mensen en middelen bereikt
om de voornaamste uitdagingen inzake metrologie op bijv. het gebied van gezondheidszorg, milieu,
voedselveiligheid of openbare veiligheid op Europees niveau aan te pakken. Hierdoor kan ook
tegemoet gekomen worden aan de groeiende vraag binnen Europa, in het bijzonder in de opkomende
technologische gebieden, naar grensverleggende metrologie als hulpmiddel bij innovatie,
wetenschappelijk onderzoek en beleidsondersteuning.
Het EMRP zal aanvullend zijn op de lopende nationale programma's en activiteiten voor het oplossen
van louter nationale prioriteiten. NL kan zich goed vinden in het voorstel zoals het door de Cie is
opgesteld.
Nederland verwelkomt de ruime aandacht voor de ontwikkeling van (jong) onderzoekstalent en
mobiliteit van onderzoekers in het EMRP programma. Nederland hecht daarnaast aan de huidige
balans tussen inspraak voor grootste deelnemende partijen en het behouden van een stimulans voor
nieuwe partijen om toe te treden.
16
Fiche 5: Mededeling inzake patientveiligheid
1. Algemene gegevens
Voorstel : mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende
patiëntveiligheid, met inbegrip van de preventie en bestrijding van zorginfecties.
Voorstel voor een aanbeveling van de Raad betreffende patiëntveiligheid, met inbegrip van de
preventie en bestrijding van zorginfecties.
Datum Commissiedocument: 15.12.2008
Nr. Commissiedocument: COM(2008) 836 , COM(2008) 837
Pre-lex: http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=197750
http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=197749
Nr. impact assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board: SEC(2008) 3004
SEC(2008) 3005
Behandelingstraject Raad: Raadswerkgroep Volksgezondheid, WSBVC-Raad (9 juni 2009)
Eerstverantwoordelijk ministerie: VWS
2. Essentie voorstel
Patiëntveiligheid en de preventie en bestrijding van zorginfecties vormen in alle landen een probleem
voor patiënten en gezondheidsdiensten. De Commissie heeft al op veel gebieden specifieke stappen in
verband met patiëntveiligheid ondernomen. Die initiatieven waren echter hoofdzakelijk gericht op
specifiek risicofactoren, zoals de veiligheid van geneesmiddelen, medische apparatuur en resistentie
tegen antimicrobiële stoffen. De huidige voorstellen bouwen voort op hetgeen reeds bereikt is.
De Commissie stelt een Europese samenwerking op het gebied van patiëntveiligheid voor, waarbij
expertise gebundeld kan worden en er doelmatig gebruik gemaakt kan worden van beschikbare
middelen. Op zichzelf staande activiteiten moeten worden bestendigd en in een samenhangende
algemene patiëntveiligheidsstrategie op communautair en nationaal niveau worden opgenomen. Doel
van dit initiatief is het scheppen van een kader om beleidsontwikkeling en toekomstige acties in en
tussen lidstaten te stimuleren om de belangrijkste zaken op het gebied van patiëntveiligheid in de EU
aan te pakken.
3. Kondigt de Commissie acties, maatregelen of concrete wet- en regelgeving aan voor de
toekomst? Zo ja, hoe luidt dan het voorlopige Nederlandse oordeel over
bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit en hoe schat Nederland de
financiële gevolgen in?
In het voorstel voor een aanbeveling van de Raad worden de lidstaten aanbevolen:
1. steun te verlenen aan de opstelling en ontwikkeling van nationale beleidsmaatregelen en
programma's voor patiëntveiligheid in het algemeen;
2. patiënten te informeren en zeggenschap te geven door hen bij het beleidsproces voor
patiëntveiligheid te betrekken en hen te informeren over de veiligheidsniveaus en over de
manier waarop zij, als het misloopt, toegankelijke en begrijpelijke informatie kunnen vinden
over klachten- en schadeloosstellingssystemen;
3. brede meldings- en leersystemen zonder schuldvraag ("blame-free") in te stellen of te
verbeteren, zodat de omvang, het type en de oorzaken van ongewenste voorvallen in kaart
worden gebracht, waardoor de beschikbare middelen doelmatig kunnen worden ingezet voor
17
de ontwikkeling van oplossingen en maatregelen, die vervolgens op EU-niveau kunnen
worden gedeeld.;
4. ervoor te zorgen dat in de opleiding en scholing van gezondheidswerkers, als
zorgverstrekkers, aandacht is voor patiëntveiligheid.
Daarnaast omvat het voorstel voor een aanbeveling van de Raad een aantal specifieke
aanbevelingen over het belangrijkste vraagstuk in verband met patiëntveiligheid, namelijk
zorginfecties. De lidstaten wordt aanbevolen: preventie- en bestrijdingsmaatregelen ten uitvoer te
brengen om de beperking van zorginfecties te ondersteunen; de preventie en bestrijding van
infecties op het niveau van de zorginstellingen te verbeteren; actieve surveillancesystemen in te
stellen of te versterken; de opleiding en scholing van gezondheidswerkers op het gebied van
infectiepreventie en -bestrijding te bevorderen; de patiëntenvoorlichting te verbeteren; en
onderzoek te ondersteunen
In het voorstel voor een aanbeveling van de Raad wordt de Commissie aanbevolen om, in nauwe
samenwerking met de lidstaten:
1. de nodige initiatieven te nemen om gemeenschappelijke definities, terminologie en indicatoren
voor de patiëntveiligheid te ontwikkelen. Dit optreden moet voortbouwen op de
werkzaamheden van internationale organen, zoals de
Wereldgezondheidsorganisatie, de OESO en de Raad van Europa, en waar nodig
gebruikmaken van de resultaten van relevante onderzoeksprojecten op EU-niveau. Ook
moeten er indicatoren voor de melding van veiligheidsniveaus aan het publiek worden
overeengekomen;
2. de uitwisseling van informatie en beste praktijken in verband met patiëntveiligheid, waaronder
de preventie en bestrijding van zorginfecties, te bevorderen. Ook moeten op EU-niveau
belangrijke patiëntveiligheidswaarschuwingen uitgewisseld kunnen worden;
3. Europese onderzoeksprogramma's betreffende patiëntveiligheid te blijven bevorderen, in het
bijzonder om de huidige leemtes in het onderzoek op te vullen en het bestaande nationale
onderzoek aan te vullen;
4. na te gaan hoe de lidstaten het beste doeltreffend op gebied van patiëntveiligheid kunnen
samenwerken en hoe die samenwerking het beste kan worden bestendigd.
Bevoegdheid van de EG is gebaseerd op Art. 152 EG-Verdrag. Subsidiariteit en proportionaliteit
worden positief beoordeeld. Hoewel het probleem van patiëntveiligheid primair de
verantwoordelijkheid van de lidstaten is, vindt Nederland het belangrijk om patiëntveiligheid ook op
EU-niveau aan te pakken zodat lidstaten die zelf al veel doen op het gebied van patiëntveiligheid hun
expertise kunnen uitwisselen en om een impuls te geven aan de lidstaten die minder ver zijn in de
aanpak van patiëntveiligheid. Wel is daarbij van belang dat nationaal ingezette trajecten geen hinder
ondervinden.
De voorstellen van de Commissie zorgen ervoor dat lidstaten en instellingen beter in Europees
verband kunnen samenwerken en dat informatie-uitwisseling beter geschiedt. Het gebruik van
gemeenschappelijke definities, terminologie en indicatoren draagt bij aan het vergelijkbaar maken van
patiëntveiligheidsinitiatieven in de EU. Lidstaten zijn zo beter in staat van elkaar te leren, waardoor
een verbetering van de patiëntveiligheid makkelijker tot stand kan worden gebracht. Dit is zeker het
geval wanneer de Commissie de uitwisseling van informatie en beste praktijken, onderzoek en
samenwerking actief bevordert. De aanbevelingen en maatregelen die aangekondigd worden zijn
realistisch en dragen volgens Nederland bij aan de patiëntveiligheid in de EU.
Voor wat betreft de EU begroting zijn er geen financiële consequenties voorzien. Eventuele financiële
consequenties voor Nederland zullen minimaal zijn, aangezien Nederland de meeste activiteiten al
uitvoert. Eventuele kosten zullen worden ingepast binnen de begroting van het
beleidsverantwoordelijke departement.
18
4. Nederlandse positie over de mededeling
Patiëntveiligheid is als één van de speerpunten benoemd van het Nederlandse volksgezondheidsbeleid.
Binnen de verschillende sectoren van de gezondheidszorg zijn veiligheidsprogramma's opgezet om
onbedoelde vermijdbare schade en sterfte te reduceren. Nederland herkent veel van de initiatieven in
de Europese voorstellen, omdat deze op nationaal niveau al worden uitgevoerd. Nederland vindt het
belangrijk dat er op EU-niveau aandacht aan dit onderwerp wordt besteed. Lidstaten die zelf al veel
doen op het gebied van patiëntveiligheid kunnen hun expertise uitwisselen en van elkaar leren.
Daarnaast kan uitwisseling van informatie en best practices een impuls geven aan de lidstaten die
minder ver zijn in de aanpak van patiëntveiligheid.
Nederland is daarom positief over de voorstellen van de Commissie. Toch is er, met name in de
aanbeveling van de Raad, een aantal punten dat extra aandacht verdient:
· In de aanbeveling van de Raad is er overlap in wat er in de tekst en in de bijlage is beschreven.
Graag ziet Nederland dat hier een integrale tekst van wordt gemaakt om verwarring te voorkomen.
· De nationaal opgezette patiëntveiligheidstrajecten mogen geen hinder ondervinden van de
Europese voorstellen.
19
Fiche 6: Verordening inzake Europees spoorwegnet
1. Algemene gegevens
Voorstel: Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake een Europees spoorwegnet voor
een concurrerend goederenvervoer
Datum Commissiedocument: 11 december 2008
Nr. Commissiedocument: COM(2008)852
Pre-lex:http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2008:0852:FIN:NL:PDF
Nr. Impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board:
http://ec.europa.eu/governance/impact/docs/ia_2008/sec_2008_3030_en.pdf
Behandelingstraject Raad: Tsjechisch voorzitterschap heeft onderwerp geagendeerd voor de
Transportraad van juni 2009. Raadswerkgroepen zijn gestart.
Eerstverantwoordelijk ministerie: Verkeer en Waterstaat
Rechtsbasis: Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name art 71 lid 1
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Co-decisie Besluitvorming bij gekwalificeerde
meerderheid.
Comitologie: Er wordt een nieuw op te richten comité voorgesteld. Het comité is regelgevend ten
aanzien van de te definiëren corridors en ten aanzien van de te definiëren categorieën goederen die
prioriteit dienen te krijgen.
2. Samenvatting BNC-fiche:
De Europese Commissie stelt ten behoeve van de ontwikkeling van het spoorgoederenvervoer in
Europa voor om spoorcorridors op te zetten voor de grootste transportrelaties. In deze
spoorcorridors, door lidstaten voor te stellen op basis van een socio-economische analyse,
ontwikkelen de spoorweginfrastructuurbeheerders een business- en investeringsplan ter
bevordering van het spoorgoederenvervoer, worden procedures voor de capaciteitstoewijzing
vereenvoudigd en wordt voor nog nader te definiëren categorieën tijdkritische goederen meer
capaciteit gereserveerd in het proces van capaciteitstoedeling. De bevoegdheid van de EG in
deze wordt positief beoordeeld, evenals de subsidiariteit en de proportionaliteit. Voor Nederland
geldt dat er minimaal 1 corridor ontwikkeld dient te worden. Daarbij ligt de corridor Rotterdam -
Betuweroute - Genua voor de hand.
Nederland staat positief ten opzichte van het ontwikkelen van spoorwegcorridors ten behoeve
van het faciliteren van een goede marktontwikkeling in het spoorgoederenvervoer en heeft
hiermee reeds ervaring in het kader van de Rotterdam-Genua en Rotterdam-Lyon corridor. Het
creëren van een goede institutionele structuur voor de samenwerking tussen landen en
infrastructuurbeheerder staat daarbij voorop. Daarbij dient de corridor met name een
coördinatiemechanisme te zijn tussen partijen en geen supranationale structuur. Dat geldt ook
voor de capaciteitstoedeling op lijnen die zowel voor spoorgoederen- als spoorpersonenvervoer
kennen, , en voor effecten op resp. wet- en regelgeving over ruimtelijke ordening, milieu en
20
natuur.Te rigide regels op dit punt kunnen ten nadele uitwerken van de noodzaak tot werken aan
continue verbetering van de benutting van de spoorweginfrastructuur.
3. Samenvatting voorstel:
a) Inhoud voorstel: De Europese Commissie beoogt de ontwikkeling van het spoorgoederenvervoer
te ondersteunen door middel van het opzetten van internationale spoorcorridors waarlangs het vervoer
kan worden gefaciliteerd. De Europese Commissie stelt voor binnen het TEN-T netwerk
spoorgoederencorridors te definiëren en de uitvoering daarvan neer te leggen bij zogenaamde
governance bodies van de infrastructuurbeheerders. De lidstaten moeten op basis van voorstellen van
de governance bodies één of meerdere corridors in hun land notificeren aan de Europese Commissie.
In concreto gaat het voor Nederland (en de meeste andere EU lidstaten waaronder België) om de
verplichting minimaal één spoorcorridor te definiëren, voor Frankrijk en Polen minimaal 2 en voor
Duitsland minimaal 3 (afhankelijk van transportvolume). Taken van de governance body zijn:
ontwikkelen corridor business plan, ontwikkelen investeringsplan, vaststellen strategisch netwerk van
terminals, afstemmen van groot onderhoud op de corridor, één loket voor capaciteitsverdeling voor
internationale treinpaden, capaciteitsverdeling voor goederentreinen op de corridor, verkeersleiding en
kwaliteitsmanagement, en informatievoorziening aan vervoerders. De lidstaten kunnen de governance
body doelstellingen meegeven en toezien op de implementatie ervan.
b) Impact-assessment Commissie:
De Europese Commissie heeft ook een impact assessment laten uitvoeren met de maatschappelijke
kosten baten analyse. Daarbij was de spoorcorridor Rotterdam-Genua een centrale case study.
Bestudeerd is o.a. de casus indien 10% meer treinpaden beschikbaar komen op de corridor Rotterdam-
Genua voor het spoorgoederenvervoer. Dit zou leiden tot:
· 9,6 miljoen extra treinkilometers voor spoorgoederenvervoer;
· 6,2 miljoen minder treinkilometers voor regionaal spoorpersonenvervoer. In de concrete
uitwerking blijkt het te gaan om het schrappen van 13 van de 75 regionale treinen in Duitsland
en 14 van de 50 regionale treinen in Zwitserland te gaan (geen effecten voor Nederland en
Italië).
De kosten-baten studie berekent netto positieve effecten (netto contante waarden voor 30 jaar met 5%
rekenvoet) voor alle elementen van de maatschappelijke kosten-baten analyse:
· Bedrijfseconomische effecten spoorsector (goederen en personen). Voor Rotterdam Genua
betreft het circa. ¤ 3 miljard o.a. vanwege volumegroei;
· Directe macro-economische effecten. Voor Rotterdam Genua betreft het ca. ¤ 800 miljoen
onder andere als gevolg van verbetering vestigingsplaatsfactor;
· Externe effecten (met name congestiebestrijding op de weg maar ook veiligheid,
luchtkwaliteit, geluid en klimaatverandering). Voor Rotterdam-Genua betreft het circa ¤ 95
miljard netto baten waarvan circa ¤ 81 miljard baten aan congestiebestrijding.
De genoemde bedragen uit de impact assessment zijn hoog. Vraag hierbij is of alle baten terecht
worden toegeschreven aan de maatregelen van deze verordening (zoals bereiken van interoperabiliteit
waarvoor ook deels reeds multilaterale afspraken bestaan). Daarnaast is niet op voorhand duidelijk of
de maatschappelijke baten van additionele goederentreinen ten koste van personentreinen afhankelijk
zijn van de locale situatie, maar dat ligt wel voor de hand
4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
a) Bevoegdheid: De Commissie baseert de bevoegdheid van de EG op artikel 71 van het EG-verdrag.
Nederland kan zich in deze rechtsgrondslag vinden. Daarbij is van belang dat de nationale
bevoegdheidsverdeling voor investeringen in spoorweginfrastructuur (incl. bevoegdheden t.a.v.
21
omgevings-/milieubeleid) niet gewijzigd, maar alleen aangevuld worden met voorafgaande
internationale coördinatie / afstemming.
b) Functionele toets
· Subsidiariteit: positief
· Proportionaliteit: positief
· Onderbouwing
Subsidiariteit: positief
De voorstellen hebben betrekking op het faciliteren van het grensoverschrijdend goederenvervoer per
spoor. Op EU niveau is reeds besloten de markttoegang voor spoorgoederenvervoer volledig te
liberaliseren, zijn er EU regels over gebruiksvergoeding en capaciteitsverdeling en het instellen van
een toezichthouder. Voor spoorwegveiligheid en interoperabiliteit bestaat ook reeds EU-wetgeving.
Het onderhavige voorstel draagt bij aan het faciliteren van een goede (Europese) marktontwikkeling in
het spoorgoederenvervoer.
Proportionaliteit: positief
De voorstellen worden vastgelegd in een verordening, gericht aan de sector en de overheden. De
wijzigingen leggen vast wat nu al voor een groot deel praktijk is in Nederland voor wat betreft de
corridor Rotterdam-Genua en in iets mindere mate voor de corridor Rotterdam-Lyon. De voorstellen
vereenvoudigen de procedures bij de vervoerders (one-stop-shop) en doen voorstellen voor het
creëerenvan voldoende spoorcapaciteit, terminal capaciteit en afstemming van onderhoud aan de
infrastructuur. De taken van de governance body bewerkstelligen een versnelling van het
goederenvervoer per spoor en leiden tot kostenreductie bij het bedrijfsleven. Gewaarborgd dient te
worden dat de lidstaten zelf voldoende invloed hebben op de te definiëren corridors en dat dit proces
niet onnodig lang gaat duren.
c) Nederlands oordeel:
Subsidiariteit en proportionaliteit zijn beiden positief. Voor wat betreft capaciteitstoewijzing dient
ervoor gewaakt te worden dat de voorstellen van de Europese Commissie voor gemengde lijnen
(goederenvervoer - personenvervoer) niet leiden tot suboptimalisatie in de benutting van infrastructuur
en de bevoegdheden van lidstaten dienaangaande niet onnodig aantast. Conform het huidige voorstel
wordt Nederland overigens verplicht aan 1 corridor mee te doen en dan ligt de corridor Rotterdam -
Betuweroute - Genua het meest voor de hand. In dat geval is er vanwege de Betuweroute die
uitsluitend geschikt is voor het spoorgoederenvervoer nauwelijks sprake van gemengde lijnen in
Nederland (alleen sectie Zevenaar - grens kent zowel spoorgoederen- als spoorpersonenvervoer
inclusief de ICE).
Voor het bevorderen van voldoende capaciteit en kwaliteit voor het internationale
spoorgoederenvervoer op een corridor is verbeteren van de coördinatie van nationale
prioriteringsregels (in geval van overbelaste infrastructuur) tussen landen van de corridor gewenst.
In zijn algemeenheid moet verhelderd worden dat de instelling van de figuur van de "governance
body" geen wijziging kan brengen in de nationale bevoegdheidsverdeling t.a.v. onder andere
besluitvorming infrastructuurinvesteringen inclusief ruimtelijke ordeningsaspecten, vervoer
gevaarlijke stoffen en plafonds geluidshinder. Wel kan de internationale coördinatie, met behoud van
nationale bevoegdheden, met behulp van dit voorstel worden verbeterd.
5. Implicaties financieel
22
a) Consequenties EG-begroting: Volgens het financieel memorandum zijn er geen extra
begrotingsuitgaven. De Commissie raamt 1,5 fte voor dit werk nodig te hebben, verband houdende
met de beoordeling van de notificaties en de kosten van het comité. Deze kosten bedragen
¤263.000 per jaar. Voor de periode 2010-2015 wordt in totaal rekening gehouden met ¤ 1,416 miljoen
aan loonkosten. Deze uitgaven zijn verenigbaar met de bestaande financiële programmering.
b) Financiële, consequenties (incl. personele) voor Rijksoverheid en / of decentrale overheden:
Aangezien Nederland reeds aan 2 spoorgoederencorridors meedoet die op grotendeels vergelijkbare
wijze functioneren tot stand gekomen zijn op basis van MOU's tussen Ministers (Rotterdam-Genua en
Rotterdam-Lyon) zijn de consequenties voor de Rijksoverheid vermoedelijk beperkt.
Voor de huidige spoorcorridors is beperkte ambtelijke inzet benodigd. De inzet van de
infrastructuurbeheerder voor de governance body en de inzet van de toezichthouder dient daaraan te
worden toegevoegd. Indien het gaat om investeringen in infrastructuur zal het nationale kader
(Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte en Transport- MIRT - en financiering beheer en
onderhoud) niet gewijzigd dienen te worden maar worden aangevuld met een corridor -
coördinatiemechanisme van de infrastructuurbeheerders. Indien het voorstel budgettaire gevolgen
heeft, dan worden deze ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen,
conform de regels budgetdiscipline.
c) Financiële, consequenties (incl. personele) bedrijfsleven en burger:
Er zijn kosten en baten voor o.a. infrastructuurbeheerders, terminalbeheerders en spoorvervoerders
(personen en goederen) conform de impact assesment. De netto bedrijfseconomische baten bedragen
bij de voorbeeld corridor Rotterdam - Genua circa ¤3 miljard, waarbij de meeste baten neervallen bij
het vervoer en slechts een beperkt bedrag (¤136 miljoen) wordt voorzien voor investeringen door de
infrastructuurbeheerder in interoperabiliteit. Overigens worden deze investeringskosten ook voorzien
bij samenwerking op vrijwillige basis. Zo is op 3 maart 2006 een Letter of Intent getekend voor het
aanleggen van het Europese beveiligingssysteem ERTMS op de corridor Rotterdam-Genua tussen de
betrokken Ministers. De baten die neervallen bij het spoorgoederenvervoer leiden voor een deel tot een
hogere modal share van het spoorgoederenvervoer.
d) Administratieve lasten voor Rijksoverheid, decentrale overheden en/ of bedrijfsleven en burger:
Administratieve lasten worden beïnvloed door de planningen en rapportages die op corridorniveau
gemaakt dienen te worden. Anderzijds worden de administratieve lasten voor bedrijfsleven ook
positief beïnvloed door het creëren van één loket voor capaciteitstoewijzing en het meer transparant
maken van toegangscondities tot de spoorcorridor.
Ten aanzien van het nationale programma administratieve lasten voor bedrijven is er sprake van een
netto reductiedoelstelling van 25%. Dit betekent dat onvoorziene stijgingen van de administratieve
lasten (voortvloeiend uit zowel nationale als Europese wet- en regelgeving) dienen te worden
gecompenseerd door het beleidsverantwoordelijke departement, conform de interdepartementale
hoofdafspraken voor compensatie van administratieve lasten-tegenvallers. Om te komen tot een
merkbare vermindering van de administratieve lasten, dienen compensaties zoveel mogelijk te
geschieden binnen het domein waarin de tegenvaller plaatsvindt (Bijlage 7 Miljoenennota).
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid:
Mogelijk consequenties voor de regelgeving rond de capaciteitsverdeling op het spoor. Er dient
onderzocht te worden wat de juridische implicaties zijn van een overdracht van taken aan de
voorgestelde governance bodies, alsmede mogelijke aanpassingen in nationale regelgeving met
betrekking tot sanctiebeleid en toezichtstaken.
23
b) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen en kaderbesluiten), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
Nadat de verordening is vastgesteld en gepubliceerd, treedt deze na 20 dagen in werking.
De verordening voorziet in een termijn van 1 jaar voor een voorstel voor een eerste corridor per
lidstaat met ten minste twee landsgrenzen en een termijn van 3 jaar voor een eventuele tweede / derde
corridor (afhankelijk van transportvolume, conform het Commissie voorstel valt Nederland ruim
beneden de drempel van een verplichte tweede corridor). Voor Nederland is deze termijn geen
probleem, omdat voor de corridor Rotterdam - Genua al voor een groot deel volgens dit voorstel
wordt gewerkt.
c) Evaluatie-/horizonbepaling:
Na 5 jaar zal de verordening worden geëvalueerd en vervolgens elke 3 jaar.
7. Implicaties voor uitvoering en handhaving
a) Uitvoerbaarheid:redelijk
Uitvoering is voor een groot deel mogelijk gezien voorbeeldcorridors die reeds functioneren (zoals
Rotterdam-Genua). Voor een aantal maatregelen, bijvoorbeeld verkeersleidingsaspecten in geval van
vertragingen, dient uitvoerbaarheid nog nader te worden getoetst door ProRail / NMa.
b) Handhaafbaarheid:deels onbekend
Een verordening heeft rechtstreekse werking naar de lidstaten en de infrastructuurbeheerders. Met
name voor de voorgestelde wijzigingen in de capaciteitstoedeling is het onmogelijk een oordeel te
geven over de handhaafbaarheid, mede omdat voorgestelde onderliggende regelgeving nog dient te
worden opgesteld (bijvoorbeeld over voorrang voor nader te definiëren categorieën tijdkritische
goederen).
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Geen
9. Nederlandse positie
a) Nederlandse belangen en eerste algemene standpunt:
De belangen voor het Nederlandse bedrijfsleven zijn evident groot gezien de noodzaak van goede
achterlandverbindingen van de mainports. De Nederlandse positiebepaling is dan ook hierop
gebaseerd, met dien verstande dat hierbij omgevings-, natuur- en milieubelangen niet uit het oog
mogen worden verloren.Nederland ondersteunt de wens van het Tsjechisch voorzitterschap en het
Europees Parlement om de voorstellen spoedig ter bespreking voor te leggen en mogelijk nog deze
zittingsperiode van het Parlement af te ronden.
Goede inkadering van het voorstel in de capaciteitstoewijzing op nationaal niveau dient verzekerd te
worden. Suboptimalisatie van de benutting van infrastructuur dient te worden voorkomen door
continue verbetering van benutting van infrastructuurcapaciteit in de verordening te agenderen.
Samenwerking t.a.v. de externe effecten (zoals geluid) van het spoorgoederenvervoer op de corridors
zal door dit voorstel dienen te worden versterkt.
Ministerie van Buitenlandse Zaken