Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Den Haag Ons kenmerk Bijlagen
VSV/102150 5
Onderwerp
Cijfers 2007-2008 Voortijdig Schoolverlaten
Inleiding
In 2005 hebben onze voorgangers in de nota Aanval op de uitval het beleid om schooluitval aan te
pakken, uiteengezet. Dit kabinet heeft het terugdringen van schooluitval tot speerpunt benoemd. In
2002 kwamen er jaarlijks ruim 70.000 nieuwe voortijdig schoolverlaters (vsv'ers) bij. De doelstelling
van dit kabinet is om dit aantal terug te brengen tot maximaal 35.000 in 2012, gemeten over schooljaar
2010-2011. In de uitvoeringsbrief `Aanval op de schooluitval: een kwestie van uitvoeren en doorzetten'
(Tweede Kamer, 2007-2008, 26695, nr. 42) hebben we u laten zien hoe we dit aanpakken. We halen
alles uit de kast om de ingezette aanval te laten slagen. Onze inzet is verhoogd met acties om de aanval
nog krachtiger uit te voeren. Wij richten ons expliciet op preventie, voorkómen dat jongeren uitvallen.
Onderwijsinstellingen en gemeenten vervullen hierin een sleutelrol. Centraal in onze aanpak staan
daarom de in alle 39 RMC-regio's gemaakte prestatieafspraken (nieuwe convenanten) met gemeenten
en onderwijsinstellingen (in voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs) om het aantal
nieuwe vsv'ers te verminderen.
Op schema
In maart 2008 hebben we u de eerste resultaten laten zien. We hebben toen aangegeven dat we op de
goede weg zaten. Nu, een jaar later, melden we u dat we op schema liggen. De daling in de schooluitval
heeft zich in het schooljaar 2007-2008 versterkt doorgezet. Het aantal nieuwe vsv'ers is het afgelopen
schooljaar gedaald met 4.300 ten opzichte van het jaar daarvoor. In het schooljaar 2007-2008 ging het
om 48.800 nieuwe vsv'ers en in het schooljaar 2006-2007 nog om 53.100 (beide voorlopige cijfers op
basis van onderwijsnummer, bron: CFI). Met deze daling liggen we op schema richting de 35.000 in
2012. In de tabel op de volgende pagina ziet u de ontwikkeling in de jaarcijfers vsv, gebaseerd op het
Basisregister Onderwijs (BRON). Zoals gebruikelijk informeren we u in het eerste kwartaal over de
voorlopige cijfers van het voorafgaande schooljaar. De definitieve cijfers worden jaarlijks in oktober
bekend.
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl
blad 2/9
Nieuwe vsv'ers in 2002 2004-2005 2005-2006 2006-2007 2007-2008
schooljaar
Onderwijsnummer 71.000* 60.500 54.100 53.100** 48.800
*Het aantal van 71.000 in 2002 is gebaseerd op RMC- rapportages; registratie op ON was destijds nog niet beschikbaar
** Het definitieve aantal nieuwe vsv-ers over schooljaar 2006-2007 is 52.700
Convenanten voortijdig schoolverlaten 2008-2011
In alle 39 RMC-regio's zijn tussen december 2007 en juli 2008 convenanten afgesloten tussen
contactgemeenten, onderwijsinstellingen in het voortgezet onderwijs en het middelbaar
beroepsonderwijs en OCW. Doel is in de schooljaren 2007-2008 tot en met 2010-2011 een reductie te
realiseren in het aantal nieuwe vsv'ers van 40% ten opzichte van het aantal in schooljaar 2005-2006.
Dit betekent dat de uitval jaarlijks cumulatief met 10% moet verminderen; 10% in schooljaar 2007-
2008 oplopend naar 40% reductie in 2010-2011. Circa 95% van alle onderwijsinstellingen in het
voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs heeft zich gecommitteerd aan het realiseren van
deze doelstelling. Voor de uitvoering van de convenanten ontvangen de onderwijsinstellingen jaarlijks
een prestatiesubsidie gebaseerd op het daadwerkelijk aantal verminderde nieuwe vsv'ers ten opzichte
van schooljaar 2005-2006. Per vsv'er minder ontvangen ze 2.000,-.
Op basis van de voorlopige cijfers 2007-2008 is het aantal nieuwe vsv'ers in schooljaar 2007-2008 ten
opzichte van 2005-2006 gemiddeld over alle regio's gedaald met 10%. Daarmee is op landelijk niveau
de doelstelling voor het eerste convenantjaar gehaald. Overigens wordt de prestatiesubsidie over het
eerste convenantjaar aan de onderwijsinstellingen uitbetaald op basis van de definitieve cijfers 2007-
2008 die in oktober 2009 beschikbaar zijn.
Op basis van BRON kunnen we de ontwikkeling in de aantallen zowel landelijk, regionaal als op
instellingsniveau betrouwbaar vaststellen. Naast de positieve landelijke cijfers stellen we, op basis van
BRON, tegelijkertijd vast dat er aanzienlijke verschillen zijn tussen regio's, onderwijssectoren en
instellingen. Hoewel het merendeel van de regio's ten opzichte van schooljaar 2005-2006 een daling
van 10% of meer laat zien, is lang niet in alle regio's en op alle onderwijsinstellingen de beoogde 10%-
reductie gehaald.
Aantal vsv'ers feitelijk lager
Het aantal vsv'ers is gebaseerd op het aantal ingeschrevenen in BRON op 1 oktober van opeenvolgende
jaren. Dit aantal wordt primair voor de bekostiging nauwkeurig vastgesteld en levert daardoor een
betrouwbaar beeld. Bij deze cijfers past de kanttekening dat het feitelijke aantal nieuwe vsv'ers iets
lager is dan het cijfer op basis van BRON dat in de tabel hierboven vermeld staat. Dit komt doordat een
kleine groep jongeren op basis van BRON meegeteld wordt als vsv'er terwijl deze jongeren wél een
opleiding volgen die (rechtstreeks) opleidt tot een startkwalificatie. Leerlingen die nu zonder
startkwalificatie overstappen naar bijvoorbeeld Luzac of Schoevers, of naar een opleiding in het
buitenland, worden als vsv'er geteld, doordat particuliere instellingen en buitenlandse
onderwijsinstellingen niet zijn aangesloten op BRON. Ook jongeren die een diploma mbo-1 én een baan
hebben, worden in feite onterecht als vsv'er meegerekend. Zij zijn volgens de Wet educatie en
blad 3/9
beroepsonderwijs geen vsv'er, maar worden wel in het vsv-cijfer meegeteld. Dit, omdat in BRON niet te
zien is welke vsv'er een betaalde baan heeft.
Door bestanden te koppelen brengen we de omvang van deze specifieke groepen in beeld. Op dit
moment wordt het BRON-bestand over schooljaar 2007-2008 vergeleken met het bestand van Luzac en
het banenbestand bij CBS. Hetzelfde gaat gebeuren met het studiefinancieringsbestand en bestanden
van de Sociale Verzekeringsbank. Daardoor is beter in beeld te brengen welke vsv'ers (zoals gemeten
volgens BRON) in werkelijkheid niet zijn uitgevallen maar zijn overgestapt naar een opleiding die niet is
aangesloten op BRON. Ook heeft Ingrado, de brancheorganisatie voor Leerplicht en RMC, aangegeven
in nauwe samenwerking met de afdelingen leerplicht/RMC in de regio's een meting te willen doen om
deze specifieke groepen beter in beeld te krijgen. Met de resultaten van deze bestandsvergelijkingen
brengen we de echte uitvallers nog zuiverder in beeld.
Analyse van de cijfers; wat valt op?
Op basis van een analyse van de cijfers zien we waar de daling al stevig is ingezet. Omgekeerd, de
cijfers laten zien waar nog meters gemaakt moeten worden. Dáár gaan we, OCW, onderwijsinstellingen
en gemeenten, ons de komende jaren meer op concentreren.
RMC-regio's onderling vergeleken
Wanneer de regionale vsv-cijfers 2007-2008 worden vergeleken met de cijfers over 2005-2006, valt
het volgende op:
· In absolute aantallen is - met uitzondering van Flevoland en Rivierenland - in alle 39 RMC-regio's
sprake van een daling van het aantal nieuwe vsv'ers. Wel is in het mbo in de periode 2005-2006 tot
2007-2008 het aantal deelnemers licht toegenomen. Indien rekening wordt gehouden met deze
ontwikkeling is alleen in de regio Flevoland sprake van een (overigens beperkte) stijging.
· Op basis van de voorlopige cijfers hebben 25 regio's de beoogde reductie van ten minste 10%
gehaald. In maar liefst 12 regio's is zelfs een daling van 15% of meer gerealiseerd. Daarentegen
zijn er 5 regio's met een daling van minder dan 5%.
· Ook tussen de 4 regio's met de hoogste uitval zijn de onderlinge verschillen aanzienlijk. Dit terwijl
deze regio's te maken hebben met vergelijkbare problematiek. Zowel in de Agglomeratie
Amsterdam als Haaglanden/Westland is een reductie van meer dan 15% gerealiseerd. Rijnmond en
Utrecht blijven echter achter met een daling van respectievelijk 7 en 3%.
De overzichtskaart in bijlage 1 geeft een beeld van de ontwikkeling per regio van het aantal nieuwe
vsv'ers over de periode schooljaar 2005-2006 schooljaar 2007-2008. Bijlage 2 laat per regio het
aantal deelnemers, het aantal nieuwe vsv'ers en het vsv-percentage zien over de schooljaren 2005-
2006, 2006-2007 en 2007-2008.
Leeftijd
De daling van het aantal nieuwe vsv'ers ten opzichte van het vorige schooljaar (2006-2007) doet zich
vrijwel volledig voor in de leeftijdscategorie tot 18 jaar. Daarbinnen zijn het vooral de 16- en 17-jarigen
die minder uitvallen: het aantal nieuwe vsv'ers van 17 jaar is gedaald van circa 10.000 naar circa
7.000. Deze ontwikkeling lijkt een eerste effect van de kwalificatieplicht, die vanaf 1 augustus 2007 is
blad 4/9
ingegaan. Jongeren zijn tot hun 18e verjaardag verplicht om te leren, tenzij ze al een startkwalificatie
hebben gehaald (een mbo-diploma op niveau 2, 3 en 4, een havo- of vwo-diploma).
Opmerkelijk is dat in de leeftijdscategorie 18 tot en met 22 jaar het aantal nieuwe vsv'ers iets is
gestegen. Deze stijging doet zich voor onder de 18- en 19-jarigen, in de overige categorieën is de uitval
vrijwel constant gebleven. Er lijkt een verschuiving plaats te vinden naar uitval op latere leeftijd. Deze
ontwikkeling en de oorzaken ervan gaan we onderzoeken.
Onderwijssectoren
In zowel het voortgezet onderwijs als het middelbaar beroepsonderwijs doet zich een daling voor van
het aantal vsv'ers. In het voortgezet onderwijs is de uitval ten opzichte van 2006-2007 met 13%
gedaald en ten opzichte van 2005-2006 met 18%. In het middelbaar beroepsonderwijs gaat het om een
beperktere daling, namelijk 5% ten opzichte van 2006-2007 en 6% ten opzichte van 2005-2006. Dit
sluit logischerwijs aan bij de verschuiving in uitval naar leeftijd, zoals beschreven in de alinea
hierboven. Ook in absolute aantallen is de daling in het voortgezet onderwijs ten opzichte van vorig jaar
groter dan in het middelbaar beroepsonderwijs. Dit terwijl circa tweederde van de uitval zich in het
mbo voordoet.
Als we inzoomen op het voortgezet onderwijs zien we het volgende beeld: in het vmbo is in alle vier de
leerwegen de uitval gedaald. Ook zien we een verbetering in de overgang van vmbo naar mbo;
aanzienlijk meer vmbo-geslaagden zijn gestart met een vervolgopleiding. In tegenstelling tot deze
positieve ontwikkeling in het vmbo is juist in het havo en vwo de uitval gestegen. In bijlage 3A zijn de
vsv-cijfers van de grotere vo-instellingen over het schooljaar 2007-2008 opgenomen.
Ook in het middelbaar beroepsonderwijs is er een wisselend beeld: de uitval in de beroepsopleidende
leerweg (BOL) is op alle niveaus gedaald. De daling doet zich vooral voor op niveau 1 en 2, beide zijn
met 10% gedaald. Daarentegen is de uitval in de beroepsbegeleidende leerweg (BBL), met uitzondering
van niveau 3, in alle niveaus gestegen. In bijlage 3B zijn de vsv-cijfers van de afzonderlijke mbo-
instellingen over de schooljaren 2005-2006, 2006-2007 en 2007-2008 opgenomen.
Aandachtswijken
De uitval in de 40 aandachtswijken ligt ongeveer twee keer zo hoog als het landelijk gemiddelde. In de
aandachtswijken is wel een iets sterkere afname te zien dan de gemiddelde landelijke daling. Ten
opzichte van het schooljaar 2005-2006 is het aantal nieuwe vsv`ers in de aandachtswijken met 13%
gedaald (landelijk met 10%). Van alle nieuwe vsv'ers van het schooljaar 2007-2008 woont 8,6% in een
aandachtswijk. In bijlage 4 ziet u het aantal en percentage nieuwe vsv'ers in de aandachtswijken en de
ontwikkeling sinds schooljaar 2005-2006.
Bijlage 5 bevat een overzicht van persoonskenmerken van vsv`ers en geeft de spreiding van vsv'ers
weer over armoedeprobleemcumulatiegebieden, gemeenten en onderwijssectoren in de schooljaren
2005-2006, 2006-2007 en 2007-2008.
blad 5/9
Oorzaken van verschillen tussen instellingen en regio's
De ene regio of onderwijsinstelling laat een grotere verbetering zien dan de andere. De oorzaken
hiervan lopen uiteen. We geven een indruk van mogelijke oorzaken. Allereerst zijn de uitval en de
complexiteit van de problematiek niet gelijkmatig over het land verdeeld. Waar het merendeel van de
jongeren te maken heeft met hardnekkige problematiek is het moeilijker om grote stappen vooruit te
zetten. Bovendien geven niet alle regio's en onderwijsinstellingen evenveel prioriteit aan de aanpak van
schooluitval. In de ene regio werken gemeenten en onderwijsinstellingen nauw samen, terwijl hierop in
andere regio's nog fors geïnvesteerd moet worden. Sommige contactgemeenten moeten de regierol die
ze in de aanpak van vsv hebben nog beter oppakken. De primaire processen op de
onderwijsinstellingen verschillen sterk. Instellingen met een sluitende verzuimregistratie, die
ongeoorloofde afwezigheid direct aanpakken, doen het beter dan instellingen waar de
verzuimregistratie nog niet goed op orde is.
De komende periode willen we de oorzaken van de verschillen in kaart brengen. We onderzoeken welke
succesfactoren ervoor zorgen dat een regio of onderwijsinstelling wél een stevige reductie haalt. Dit
doen we in onze eigen intensieve contacten met de regio's en onderwijsinstellingen, via onze
accountmanagers vsv, maar ook door onderzoek. Zo zet op dit moment het TIER (Top Institute for
Evidence Based Education Research, waarin ook CPB vertegenwoordigd is) een effectevaluatie van de
nieuwe convenanten op touw.
Focus komende jaren
Preventie blijft voorop staan. Samen met gemeenten en onderwijsinstellingen gaan we daarom
krachtig door met de al ingezette aanpak en de reeds lopende maatregelen:
Convenanten
De afspraken op basis van de nieuwe convenanten (2008-2011) lopen uiteraard door. De voortgang in
de regio's en op instellingen wordt nauwlettend gevolgd, zowel kwantitatief als kwalitatief. We blijven
inzetten op het voorkómen van uitval. Hierin verschillen de 39 nieuwe convenanten nadrukkelijk van
de 14 convenanten die we in 2006 voor één jaar hadden gesloten met de 14 regio's met de hoogste
uitval. Deze `oude' convenanten waren vooral curatief gericht (herplaatsing van uitvallers door de
RMC-functies naar school, werk of zorg). Het Centraal Planbureau heeft de 14 oude convenanten op
effectiviteit onderzocht ("Did the 2006 convenants reduce school dropout in the Netherlands"? CPB,
december 2008, document 177). Op uw verzoek geven we hier graag een korte beleidsreactie op dit
onderzoek. Het onderzoek toont aan dat de daling in het aantal nieuwe uitvallers in de 14 regio's niet
significant groter was dan de daling in de overige regio's. Ook in het aantal herplaatsingen van recente
uitvallers naar onderwijs werden geen significante effecten gevonden. Omdat herplaatsing naar zorg
en werk expliciet was opgenomen in de oude convenanten en omdat dit element in de analyse van het
CPB ontbreekt, is geen eenduidige conclusie over de effectiviteit van de 14 oude convenanten te
trekken. Het onderzoek geeft ons dan ook geen aanleiding om ons beleid aan te passen. Wel hadden we
op basis van onze eigen kwantitatieve en kwalitatieve evaluatie van de 14 convenanten in een eerder
stadium al besloten om de nieuwe convenanten, die voor de periode tot en met schooljaar 2010-2011
blad 6/9
met scholen en alle 39 RMC-regio's zijn afgesloten, te richten op preventie van uitval en daarom
fundamenteel anders in te richten:
· Doel van de nieuwe convenanten is preventie in plaats van curatie: gericht op reductie van het
jaarlijks aantal nieuwe uitvallers.
· Daarom zijn in de nieuwe convenanten no cure/no pay-prestatieafspraken met de
onderwijsinstellingen gemaakt in plaats van met de gemeenten: de instelling dient bij uitstek uitval
te voorkomen en ontvangt bij behaalde reductie de gelden. Gelden worden alleen uitbetaald voor
zover er daadwerkelijk reductie van het aantal nieuwe vsv'ers ten opzichte van schooljaar 2005-
2006 wordt behaald, zoals gemeten op basis van BRON.
· Meting en afrekening vinden plaats op basis van jaarlijkse nieuwe uitvallers volgens BRON, niet
meer op basis van de RMC-effectrapportage, zoals bij de oude convenanten het geval was.
Sluitende verzuimregistratie
Een effectieve aanpak van schoolverzuim heeft een preventieve werking op schooluitval. Het
elektronisch verzuimloket wordt op dit moment landelijk ingevoerd. De invoering ligt op schema, wat
betekent dat op 1 augustus van dit jaar alle bekostigde onderwijsinstellingen in het voortgezet
onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs en alle gemeenten zullen zijn aangesloten. We kunnen niet
vaak genoeg onderstrepen dat een sluitende verzuimregistratie van onderwijsinstellingen aan de basis
staat van effectief vsv-beleid. De wetgeving rond het loket ligt op dit moment ter behandeling in de
Tweede Kamer. Daarnaast is nieuwe wetgeving in voorbereiding gericht op een integrale en effectieve
aanpak van schoolverzuim. Hiervan bent u in juni 2008 bij brief op de hoogte gesteld (Tweede Kamer,
2007-2008, 26695, nr. 53).
Experiment VM2
In 2008 zijn we gestart met de experimenten rond de overgang vmbo-mbo (VM2-leergang). Vmbo en
mbo bieden samen één leergang op één school aan. De leerling volgt een praktijkgericht traject van
vmbo-bb en mbo-niveau 2. Hij kan daarbij op zijn vertrouwde school blijven, met meer bekende leraren
en één onderwijsaanpak. Voorwaarde voor deelname aan het experiment is dat de samenwerking
tussen de vmbo-school en mbo-instelling goed is geregeld en juridisch is vastgelegd in een
samenwerkingsovereenkomst. In totaal zijn in augustus 2008 (eerste cohort) 22 projecten gestart.
Voor het tweede cohort, dat vanaf augustus 2009 gaat lopen, zijn circa 175 aanvragen
binnengekomen. De experimenten worden nauwgezet gevolgd en geëvalueerd om de meerwaarde vast
te stellen. Naast de experimenten-VM2 zijn sinds dit schooljaar ook de zogenaamde vakcolleges van
start gegaan. Dit is een particulier initiatief tussen onderwijs en bedrijfsleven. OCW heeft hierin geen
betrokkenheid, maar volgt met veel belangstelling de ontwikkelingen en ervaringen.
ZAT's
Een sterke zorgstructuur op vmbo en mbo helpt bij het voorkomen van voortijdig schoolverlaten.
School is de vind- en werkplaats voor jongeren met problemen. Dit betekent dat alle benodigde functies
van hulpverlening en zorg (CJG, Bureau Jeugdzorg, politie, Leerplicht/ RMC etc.) in voldoende mate
beschikbaar moeten zijn op school. De zorgadviesteams (ZAT's) vervullen daarin een prominente rol.
blad 7/9
De ZAT's zijn hét instrument om de interne en externe zorg op elkaar aan te laten sluiten. De ambitie is
om in 2011 100% dekking te hebben van goed functionerende ZAT's in alle onderwijssectoren.
Kwalificatieplicht
De kwalificatieplicht is ingegaan in augustus 2007. Er gold een overgangsregeling voor jongeren die op
dat moment al 17 jaar waren. Pas dit lopende schooljaar vallen alle jongeren tot 18 jaar onder de
kwalificatieplicht en zal het effect van de kwalificatieplicht op de nieuwe uitvalcijfers verder zichtbaar
worden. Ook nu al, in de cijfers over schooljaar 2007-2008, lijken de eerste effecten van de
kwalificatieplicht zichtbaar in de daling van de uitval onder 17-jarigen.
Acties overgang vmbo-mbo
Onderwijsinstellingen en gemeenten doen veel om de kritieke overstap van vmbo naar mbo te
bevorderen. De cijfers laten een verbetering zien in deze overgang. Vanuit OCW zijn gerichte acties
naar alle betrokken partijen uitgevoerd. Zo zijn in juli 2008 alle vmbo-geslaagden aangeschreven, met
als motto: `schrijf je in voor een vervolgopleiding in het mbo!'. In december 2008 is vervolgens een brief
naar gemeenten gegaan met een overzicht van jongeren die in de betreffende gemeente in de zomer
van 2008 het vmbo verlaten hadden en niet gestart waren met een vervolgopleiding. We gaan door met
deze acties.
Vervolg actieweek schooluitval
In september 2008 organiseerde OCW in samenwerking met Ingrado de Actieweek schooluitval. De
meeste RMC-regio's hebben hier actief aan deelgenomen. De week was geslaagd en zal in 2009 een
vervolg krijgen.
Naast deze lopende maatregelen, zetten we extra in op het volgende:
Gerichte aanpak
In de komende periode richten we ons specifiek op regio's en instellingen met te weinig resultaat, om
daar op allerlei manieren een krachtiger aanpak te stimuleren. Dit doen we door gevonden
succesfactoren en effectieve werkwijzen naar die regio's en instellingen over te brengen. Uiteraard
moet daar waar het goed gaat het succes behouden blijven. Effectieve maatregelen en succesfactoren
komen we op het spoor door veelvuldig en intensief contact met de regio's en scholen, via de
accountmanagers vsv en via Ingrado, maar ook door onderzoek. De brede kwalitatieve en kwantitatieve
effectevaluatie door TIER hebben we al eerder genoemd. Daarnaast laten we diverse kosten/baten-
analyses van verschillende afzonderlijke maatregelen uitvoeren.
Op 2 maart is er een bijeenkomst over de Aanval op Schooluitval met de verantwoordelijke wethouders
van de 39 contactgemeenten en de bestuurders van mbo-instellingen en enkele vo-instellingen. Tijdens
deze bijeenkomst staat de lerende aanpak centraal. Doel van de bijeenkomst is het uitwisselen van
kennis en ervaring om geïnspireerd en voortvarend de strijd tegen schooluitval te continueren.
blad 8/9
Aandacht voor specifieke groepen
Uit de cijfers blijkt een verhoogde uitval in het havo en vwo en onder de groep jongeren ouder dan 18
jaar. Samen met de convenantpartners onderzoeken we oorzaken en pakken we dit aan. Ook willen we
meer aandacht voor uitval in de niveaus 3 en 4 van het mbo om die gericht te reduceren.
Taal en rekenen
Taal en rekenen vormen de basis van het onderwijs. Hoe beter deze basis wordt gelegd, des te beter
zijn kinderen in staat het uiterste uit hun (school)loopbaan te halen. Door de implementatie van een
referentiekader doorlopende leerlijnen taal en rekenen in het PO, VO en BVE wordt deze basis
momenteel verstevigd. Dit draagt op termijn bij aan de preventie van schooluitval. In onze reactie op
het advies van de Expertgroep doorlopende leerlijnen taal en rekenen die wij u in april 2008 stuurden
(Tweede Kamer 2007-2008, 31 332, nr. 3) hebben wij aangegeven hoe we van plan zijn om uitvoering
te geven aan het advies. In aanvulling op de bestaande sectorale impulsen hebben wij voor de eerste
vier jaar een financiële impuls van 115 miljoen euro beschikbaar gesteld.
Verruiming verblijfsduur vmbo
In december 2008 heeft u een brief ontvangen met onze beleidsreactie op het rapport `Doorstroom en
stapelen in het onderwijs' (Tweede Kamer, 2008-2009, 30079, nr. 15). Hierin is aangegeven dat we
positief staan tegenover onder andere een verruiming van de verblijfsduur van het vmbo. Op dit
moment worden de verschillende mogelijkheden daarvoor in kaart gebracht. Zoals ook in de brief is
aangeven, wordt de Tweede Kamer hierover in april 2009 geïnformeerd.
`Overbelaste' jongeren
De focus in het recente rapport van de WRR `Vertrouwen in de school' ligt op de uitval van `overbelaste'
jongeren. De groep overbelaste uitvallers vormt circa een kwart van de totale groep uitvallers, en is de
groep met de grootste problemen die verreweg het moeilijkst te bereiken is. Gezien de aard en de ernst
van de problematiek is eerder maatschappelijke uitval dan schooluitval een geschikte term. Voor deze
jongeren is meer structuur en verbondenheid het centrale advies. Samen met minister Rouvoet nemen
we het voortouw in de kabinetsreactie die volgt op het rapport. Ook collega's van andere
departementen worden hier actief bij betrokken. Zoals het rapport aangeeft, is hier sprake van een
probleem dat het hele kabinet aangaat. Immers, de baten van het voorkómen van voortijdig
schoolverlaten komen ten goede aan de samenleving als geheel.
blad 9/9
Tot slot
De daling in het aantal schooluitvallers ligt op schema. Dat is goed nieuws, maar er staat ons samen
met de convenantpartners nog een stevige klus te wachten om de komende jaren de beoogde 30%
extra reductie te behalen. Die uitdaging wordt des te groter naarmate we de harde kern van de
uitvallers naderen, de groep jongeren met meervoudige problematiek, de maatschappelijke uitvallers.
De nationale doelstelling om het aantal nieuwe voortijdig schooluitvallers in 2012 te halveren blijft
onverkort overeind. Samen met gemeenten, scholen en onderwijsinstellingen blijven we daarom onze
aanpak verscherpen, op basis van feiten, cijfers en concrete resultaten. De komende jaren gaan we
onverminderd door om de ambitie van het kabinet waar te maken. Een hoge ambitie, en dat is terecht.
We kunnen de lat niet hoog genoeg leggen als het gaat om de toekomst van onze jongeren.
De minister van Onderwijs, De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en
Cultuur en Wetenschap, Wetenschap,
dr. Ronald H.A. Plasterk Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart