VVD


10-2-2009

Beleidsdebat: "Wetgevingskwaliteit"

Inbreng debat wetgevingskwaliteit d.d. 10 februari 2009

Mevrouw de voorzitter. Vierentwintig definities van het begrip varken in de wetgeving voor de agrarische sector, vier definities van het BTW-nummer in de belastingwetgeving en diverse definities van loon en inkomen in het vreemdelingenrecht, hoe kan een burger de wet nog kennen? Hoe kan een burger de wet nog begrijpen en hoe kan hij nog gemotiveerd zijn om de wet na te leven? Wetgevingskwaliteit raakt het hart van de democratie en het hart van het werk van de Eerste Kamer. Al sinds 1991 pleit de huidige minister van Justitie voor een verbetering van de wetgevingskwaliteit bij de departementen. Het onderwerp heeft zijn bijzondere belangstelling. Achttien jaar later blijkt echter uit een onderzoek van de visitatiecommissie Hoekstra dat de juridische functie nog steeds niet op orde is. Het wordt hoog tijd dat hier iets aan wordt gedaan en het is goed dat we hierover vandaag een debat voeren. Het is belangrijk om in het debat niet de wetgevingsjuristen, niet de juristen die wetten moeten toepassen of die naleving ervan moeten controleren centraal stellen, maar de burger, ondernemer en uitvoeringsorganisatie. Voor hen zijn wetten bedoeld. Zij moeten wetten naleven.

Mijn betoog voer ik langs drie aspecten van wetgevingskwaliteit, te weten: effectiviteit en uitvoerbaarheid van wetgeving - waar ik uitvoerig bij stil zal staan -, legaliteit en legitimiteit van wetgeving.

Effectiviteit van wetgeving houdt in dat de doelstelling van een wet zo goed mogelijk wordt gerealiseerd. Dat er bijvoorbeeld eerlijke concurrentie is in een bepaalde markt, dat ons spaargeld veilig is en dat het gebruik van alternatieve energiebronnen wordt gestimuleerd, maar ook dat er belasting wordt afgedragen en sociale zekerheidspremies worden geïnd. Om dergelijke doelstellingen met wetten te bereiken, is het noodzakelijk dat zij voor wie wetten zijn bedoeld, die wetten kennen en naleven. Dit betekent niet alleen dat ze weten dat er een wet is, maar ook dat ze zo'n wet kunnen doorgronden, kunnen begrijpen. Als we kijken naar het aantal wetten en regels dat over ondernemers jaarlijks wordt `uitgestort', dan is dat zo'n 350 keer. Deze wetten liggen in de sfeer van belastingwetgeving, arbeidswetgeving, sociale zekerheidswetgeving, vergunningen en subsidies. Dan heb ik de specifieke sectorwetgeving nog niet meegerekend. Het is bijna onmogelijk voor een ondernemer om dat bij te houden. Het is bijna onmogelijk voor een ondernemer te weten dat al deze wetten en regels er zijn.

Als we kijken naar de toegankelijkheid en begrijpelijkheid van wetten dan valt op dat wetgeving vaak ingewikkeld is. Om een voorbeeld te geven: boek 2 titel 9 van het Burgerlijke Wetboek, het boek dat gaat over de jaarrekening en het jaarverslag, een boek waar alle ondernemers mee te maken hebben, is uitgewerkt in richtlijnen van meer dan achttienhonderd pagina's. Alleen accountants kunnen nog wijs worden uit die richtlijnen. De consequentie daarvan is dat een ondernemer niet meer zonder een accountant of andere intermediair aan de wet kan voldoen. Een ander voorbeeld van ingewikkelde wetgeving is een wet die vorig jaar vlak voor het zomerreces is behandeld en alleen met hulp van gespecialiseerde juristen kan worden toegepast: de Aanbestedingswet. De Wet gratis schoolboeken werd rond dezelfde tijd behandeld. Van het budget van ongeveer 500 miljoen euro dat voor kinderen was bestemd, ging 45 miljoen euro naar juristen om de aanbestedingsregels toe te passen. Dat kan toch nooit de bedoeling zijn van wetgeving? Die 45 miljoen euro had naar goed onderwijs voor kinderen gemoeten.

De uitvoerbaarheid van wetten, als voorwaarde voor effectiviteit, wordt belast niet alleen doordat wetten zelf niet toegankelijk en begrijpelijk zijn, maar ook doordat de samenhang tussen wetten vaak ver te zoeken is. Wetten zijn onderling vaak niet op elkaar afgestemd en er wordt met verschillende definities gewerkt. Ik gaf net de voorbeelden van de vierentwintig definities van varkens en de vier definities van het BTW-nummer. Die samenhang tussen wetten ontbreekt omdat niet de burger centraal staat, maar de wet zelf. Niet de boer, de ondernemer of de vluchteling zijn leidend (met een korte ei) bij het maken van wetten. Het lijkt erop dat de wet een doel op zichzelf is geworden. De samenhang tussen wetten onderling ontbreekt ook doordat de samenhang tussen bestuur, politiek, uitvoering en handhaving ver te zoeken is. Wetgevingsjuristen overleggen niet met uitvoeringsorganisaties op het moment dat zij wetten maken. Zij volgen weliswaar de Aanwijzingen voor de Regelgeving en vinken keurige lijstjes af, zij zullen uitvoeringsorganisaties nog wel consulteren, maar het daadwerkelijk betrekken van uitvoeringsorganisaties en toezichthouders bij de ontwikkeling van wetgeving gebeurt niet of mondjesmaat. Wat de consequenties van wetten zijn voor de systemen en werkprocessen van uitvoeringsorganisaties, daar wordt vaak geen rekening mee gehouden. Daarop wordt niet geanticipeerd. Wetgevingsjuristen zouden vertrouwd moeten worden gemaakt met informatiesystemen, werkprocessen, architecturen, principes van AO/IC, zodat ze beter kunnen doordenken en beoordelen wat de consequenties van wetgeving voor uitvoerders en toezichthouders zijn. In de opleiding van wetgevingsjuristen zou hiervoor ruimte moeten worden ingebouwd. Is de minister bereid om bijvoorbeeld in het curriculum van de opleiding van wetgevingsjuristen hiervoor ruimte in te bouwen?

Om de samenhang tussen bestuur, politiek, uitvoering en handhaving te verbeteren, zou het wetgevingsproces effectiever, efficiënter en transparanter georganiseerd moeten worden. Duidelijke verbindingen moeten worden gemaakt met de uitvoerings- en toezichtstaken van de overheid. Ik noemde dat al. In navolging van het optimaliseren van bedrijfsprocessen kunnen ook wetgevingsprocessen adequaat ondersteund worden met ICT-middelen. Door bijvoorbeeld gebruik te maken van gegevensstandaarden zouden die 24 definities van varkens kunnen worden voorkomen en hoeft een uitvoeringsorganisatie niet eerst beleid te maken of software te ontwikkelen om een wet uit te kunnen voeren. De minister van Justitie is uiteindelijk verantwoordelijk voor de wetgevingskwaliteit, ook voor de kwaliteit van wetten van andere ministers, net zoals de minister van Financiën uiteindelijk verantwoordelijk is voor de financiële aspecten van voorstellen van andere ministers. De minister van Justitie zou meer gebruik moeten maken van zijn mogelijkheden om de kwaliteit van wetten van andere ministers te beïnvloeden. Bijvoorbeeld door de regie te voeren over een centraal begrippenapparaat. Bijvoorbeeld door afspraken te maken met andere ministers om beleids- en wetgevingsprocessen op elkaar af te stemmen en zo nodig hun apparaat hierop in te richten. Is de minister hiertoe bereid?

In deze Kamer toetsen we wetten onder meer op uitvoerbaarheid. Regelmatig worden bij de behandeling van wetsvoorstellen kritische vragen gesteld over de uitvoerbaarheid ervan. Als voorbeelden noem ik de Wet Walvis, suwiwetgeving en een schijnbaar onschuldige wet als de Wet elektronische bekendmaking. Om bij het laatste voorbeeld te blijven. De minister was er zeker van dat de systemen tijdig gereed zouden zijn om de wet in te kunnen voeren. Maar wat schetst mijn verbazing? Een paar weken na aanvaarding van deze wet in de Eerste Kamer, lees ik in de Staatscourant dat de invoering van de wet is uitgesteld omdat de technische voorziening die het mogelijk moet maken om regelgeving elektronisch bekend te maken, nog niet helemaal klaar is. De Wet gesloten jeugdzorg is een ander minder onschuldig voorbeeld. Kritische vragen zijn in deze Kamer gesteld over de capaciteit om jeugdigen die geen strafbaar feit hebben begaan, maar wel een gedragsbehandeling of therapie behoeven, buiten een jeugdgevangenis op te kunnen vangen. De minister verzekerde de Kamer ervan dat er een overgangsperiode tot 2010 zou zijn, maar dat we ons geen zorgen hoefden te maken. Achteraf bleek, dat onze zorgen gerechtvaardigd waren, want de beschikbare capaciteit blijkt ver achter te blijven bij de behoefte. Uit deze voorbeelden blijkt dat wetgeving en uitvoering klaarblijkelijk niet op elkaar zijn afgestemd. Wisselwerking tussen beleid, wetgeving en uitvoering is hard nodig. Er zou een planning- en controlcyclus voor het wetgevingsproces ingericht moeten worden, waarin de uitvoering een vaste plaats krijgt en waarvoor de minister van Justitie verantwoordelijkheid draagt. Dit sluit aan bij mijn eerder gemaakte opmerkingen. Is de minister bereid zich hiervoor in het kabinet hard te maken?

Ik kom bij het tweede aspect van wetgevingskwaliteit en wel legitimiteit. Legitimiteit houdt in dat een wet voldoende draagvlak heeft, voldoende gezag heeft om te worden nageleefd. Als een burger of ondernemer niet het nut of de noodzaak inziet van een wet of regeling, dan is de kans groot dat een wet of regeling niet wordt nageleefd. Tenzij er buitengewoon veel handhavingscapaciteit op wordt gezet. Betutteling en regelzucht leiden tot burgerlijke ongehoorzaamheid. De ondernemer die 350 keer per jaar wordt geconfronteerd met nieuwe of gewijzigde regels - dat is bijna elke dag -zal niet gemotiveerd zijn om de wet uit te voeren en na te leven. Het gaat niet alleen om de hoeveelheid regels, maar juist ook om samenhang en daarmee duidelijkheid en uitvoerbaarheid. Daar waar een wet onduidelijk is, niet goed uitvoerbaar of geen eenduidige begrippen hanteert, gaat dit ten koste van de rechtszekerheid en daarmee van de vrijheid van burgers. Burgers weten dan immers niet goed waar ze aan toe zijn. Uitvoeringsorganisaties krijgen veel beleidsruimte om de wet naar hun idee te interpreteren. Dat gaat ten koste van het vertrouwen in de overheid. De minister heeft een initiatief tot internetconsultatie genomen. Dat lijkt heel aardig, maar helpt het ook? Worden daarmee de definitieproblemen minder? Worden wetten daarmee beter op elkaar afgestemd en hun samenhang verbeterd? Levert het representatieve resultaten op? Internetconsultatie lijkt eerder symboolpolitiek dan dat het de kwaliteit van wetgeving verbetert. Graag een antwoord van de minister op deze vragen.

Legaliteit, het derde aspect van wetgevingskwaliteit houdt in dat wetten en regels volgens de constitutionele spelregels worden vastgesteld en dat elk overheidsoptreden op de wet berust. Hoe vaak komt het niet voor dat voordat een wet in deze Kamer is aangenomen, het veld allang met de voorbereidingen voor implementatie is begonnen? Het is in strijd met het legaliteitsbeginsel en ondemocratisch dat de minister van VWS al brieven naar alle burgers stuurt om hen te informeren dat zij eventueel bezwaar kunnen maken tegen het elektronisch patiëntendossier, terwijl de wet zelf nog moet worden behandeld in de Tweede Kamer. Het is in strijd met het legaliteitsbeginsel en ondemocratisch als het burgerservicenummer al in paspoorten wordt vermeld, terwijl de Eerste Kamer haar goedkeuring nog moet geven. Dat gebeurde in 2007. Het is in strijd met het legaliteitsbeginsel en ondemocratisch als het elektronisch kinddossier in de jeugdgezondheidszorg al wordt uitgerold, terwijl de Eerste Kamer haar goedkeuring daar niet aan heeft gegeven. De bepaling uit de Wet publieke gezondheid die de wettelijke grondslag daarvoor zou moeten bieden, is vooralsnog buiten werking gesteld. Wat is eigenlijk de status van buiten werking stellen van een wettelijke bepaling? Ik heb begrepen dat dat uitstel van inwerkingtreding betekent. Maar wat als die wettelijke bepaling nooit wordt goedgekeurd? De Eerste Kamer kan een wet alleen maar goedkeuren of afkeuren. Andere smaken zijn er niet. Moet de minister dan terug naar de Tweede Kamer voor een novelle? Kan de minister hierop een antwoord geven?

Mevrouw de voorzitter, het is niet mijn bedoeling om een klaagzang te houden en zeker niet om het bij een klaagzang te laten. De Eerste Kamer moet de hand ook in eigen boezem steken. Wetgeving vloeit vaak ook voort uit een reflex dat de overheid alles kan oplossen. Als er incidenten zijn, zijn het vaak de parlementariërs die onmiddellijk roepen om meer wetgeving. Vanuit de gedachte dat de overheid met wetgeving alles kan oplossen. De overheid als panacee voor alle problemen. Niet alles is echter met wetgeving op te lossen. Burgers en ondernemers hebben hun eigen verantwoordelijkheid. Het financieel stelsel heeft niet gefaald omdat het toezicht tekortschoot, maar omdat banken willens en wetens producten zijn gaan verkopen die ze zelf niet meer snapten aan mensen die het niet konden betalen. De financiële crisis is niet in de eerste plaats door de overheid op te lossen, maar door burgers en ondernemers zelf. Als er dan gekozen wordt voor wetgeving, moet het goede wetgeving zijn. Het verbeteren van wetgevingskwaliteit is hard nodig. Mijn fractie heeft de minister verschillende suggesties gedaan voor betere wetgevingskwaliteit. Heel benieuwd zijn wij naar zijn visie en reactie.

Mr.dr. A.W. (Anne-Wil) Duthler
VVD