Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport


4. Antwoorden op kamervragen van Koser Kaya over het toenemen van het aantal plekken voor dotterbehandelingen

Antwoorden op kamervragen van Koser Kaya over het toenemen van het aantal plekken voor dotterbehandelingen

Kamerstuk, 10 februari 2009

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

CZ-K-U-2905040

10 februari 2009

Antwoorden van minister Klink op de vragen van het Kamerlid Koser Kaya (D66) over het toenemen van het aantal plekken voor dotterbehandelingen (2080908630).

Vraag 1

Bent u bekend met de prognose van de Begeleidingscommissie Hartinterventies Nederland vereniging Cardiologie (BHN), die stelt dat in 2009 niet meer dan 35.000 Percutane Coronaire Interventies (PCI's) uitgevoerd zullen worden en wellicht minder?

Vraag 2

Herinnert u zich uw antwoorden op mijn eerdere vragen 1) dat het aantal PCI's zal groeien naar 45.000 in 2009? Zo ja, kunt u aangeven of u nog steeds verwacht dat dit een reëel aantal is?

Antwoord 1 en 2

Ja. Aangezien de raming van de BHN recenter is dan die van de Gezondheidsraad waaraan ik refereerde in de beantwoording van uw eerdere vragen, lijkt mij de raming van 39.000 PCI's reëler. Wanneer er landelijke gezien minder behoefte is aan PCI's, dan zal het voor nieuwe toetreders lastiger worden om het aannemelijk te maken dat zij het vereiste minimum aantal interventies per centrum per jaar zullen halen. Zoals ik heb aangegeven in mijn eerdere beantwoording is dit vereiste vastgelegd in de richtlijn van de beroepsgroep. Indien startende centra dit niet aannemelijk kunnen maken, zullen zij - zolang er nog sprake is van de WBMV-vergunningplicht - geen vergunning krijgen voor PCI's. In de situatie dat de vergunningplicht is opgeheven conform mijn voornemen, zal de Inspectie voor de Gezondheidszorg kunnen toetsen aan genoemde richtlijn en handhaven op grond van de Kwaliteitswet zorginstellingen. De IGZ heeft de mogelijkheid om in het kader van de toezichtstaak instellingen te benaderen met de vraag of zij voornemens zijn bepaalde verrichtingen als PCI's uit te voeren. Op deze manier kan de IGZ voor zichzelf een situatie creëren, analoog aan de huidige situatie met de WBMV-vergunningplicht, waarin op voorhand kan worden getoetst of instellingen aan de kwaliteitsvereisten voldoen.

Vraag 3

Bent u bekend met het feit dat binnen het aantal van 35.000 PCI's ook drukmetingen worden meegeteld, waardoor het feitelijke aantal dotterbehandelingen nog lager zal zijn?

Antwoord 3

Ja, daarmee ben ik bekend. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.

Vraag 4

Op welke onderzoeken baseert u de goede trouw van de beroepsbeoefenaren?

Antwoord 4

Ik ben niet van mening dat goede trouw slechts een aanvaardbaar uitgangspunt is indien dit geschraagd wordt door onderzoeken. Verder heb ik in mijn brief van 13 juni 2007 over positie en functioneren Wet op bijzondere medische verrichtingen (30 800, XVI, nr. 150) in de slotbeschouwing aangegeven waarom het vertrouwen gerechtvaardigd is dat zorgaanbieders conform hun eigen normen zorg verlenen. Ik heb daarin gesteld dat "Ik hoop met deze beschouwing duidelijk te hebben gemaakt dat de gemeenschappelijke normen die daarvoor gelden, verwoord in richtlijnen en kwaliteitssystemen, bepalend zijn voor de kwaliteit van zorg. Handhaving vindt haar basis in de Kwaliteitswet. De toepassing van de WBMV moet beperkt blijven tot die situaties waarin concentratie van zorgverlening
noodzakelijk is."

Vraag 5

Herinnert u uw brief van 22 april 2008 2) waarin u schrijft dat u de Kamer zult informeren over de ervaringen met de uitbreiding van het aantal vergunninghouders voor PCI's en Interne
Cardioverter Defibrilatoren (ICD's) en over het voldoen aan de criteria voor uitstroom voor beide verrichtingen? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze rapportages tegemoet zien?

Vraag 6

Herinnert u zich voorts de mededeling in deze brief dat u de Kamer de gelegenheid wilt geven te interveniëren alvorens tot opheffing van de vergunningplicht voor PCI's en ICD's feitelijk gerealiseerd wordt? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze gelegenheid verwachten?

Antwoord 5 en 6

Ja. Betreffende brief met rapportage zend ik u tegelijk met deze antwoorden toe.


1) Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2008-2009, nr. 369
2) Kamerstuk 31 700 XVI, nr. 139