Ingezonden persbericht
Partij voor het Noorden zegt vooralsnog nee tegen de verkoop Essent-aandelen
De Partij voor het Noorden heeft ernstige bezwaren tegen de verkoop van de aandelen Essent van de provincies Drenthe en Groningen aan het Duitse commerciele bedrijf RWE.
Deze bezwaren zijn gegrond op basis van de openbare informatie die hierover is verstrekt.
De Partij voor het Noorden voert vijf bezwaren aan.
1e Verdwijnen van solidariteit met onrendadele en armlastige klanten
Kenmerk van onze openbare energiebedrijven is altijd geweest dat ook wordt geleverd aan consumenten die de kostprijs van het bedrijf niet kunnen betalen. Bij een commercieel bedrijf gebeurt dat in principe niet.
Bij de gazificatie van Nederland in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw, toen de gasdistibutiebedijven vrijwel alle in handen van de locale overheid waren, werden verliesgevende aansluitingen toch aangelegd, omdat deze betaald werden uit de winst van het gasbedrijf. Bij de electriciteitsbedrijven was dit eveneens het geval. Volgens de concessievoorwaarden waren bedrijven verplicht om alle percelen, ook de onrendabele, van stroom te voorzien. Dit impliceerde dat de burgers, hetzij via de energietarieven, hetzij via de belastingen meebetaalden aan de onrendabele aansluitingen van medeburgers. Dit was dus feitelijk een solidariteitsheffing.
Met de verkoop van de aandelen van Essent aan RWE, dit is dus privatisering, is deze solidariteit in beginsel van de baan. Omdat in de loop van de tijd alle percelen van gas en of stroom zijn voorzien en nieuwbouw er standaard mee wordt uitgerust telt dit bezwaar in de praktijk alleen nog het afsluitbeleid ten aanzien van armlastige klanten. Verder zou RWE de onrendabele klanten van Essent in de toekomst met extra vastrechten kunnen gaan belasten.
2e Beperking van de leveringszekerheid
Een argument dat wel gehoord wordt in de discussie rond de "uitverkoop van onze energiebedrijven aan buitenlandse bedrijven``, is dat in geval van schaarste de belangen van de Nederlandse burgers niet veilig zouden zijn.
RWE die voortaan het aardgas inkoopt, als als de deal doorgaat, dat Essent tot nu toe bij de Gasunie inkocht, is niet verplicht om die zelfde hoeveelheid ook in Nederland af te zetten. In tijden van schaarste zal zij, als private onderneming, die naar winst streeft, het in beginsel aan de hoogste bieder verkopen. Dit zou dan zeker ten koste kunnen gaan van de afnemers in bijvoorbeeld Oost-Groningen, die gemiddeld minder draagkrachtig zijn dan de meeste afnemers van RWE. Dit zou een duidelijke verslechtering van de positie van Nederlandse afnemers zijn. In de huidge situatie kan Gasunie immers ten allen tijde aan Essent leveringszekerheid garanderen, zodat die haar Nederlandse afnemers kan voorzien.
RWE betrekt echter ook veel aardgas van Rusland en in geval een n ernstiger onderbreking van deze aanvoer dan we onlangs reeds gezien hebben, is niet zeker of Gasunie volledig in het dan optredende tekort zal kunnen voorzien.
Kortom, de leveringszekerheid van de huidige afnemers van Essent neemt af.
De Partij voor het Noorden vindt daarom dat bij de verkoop van de aandelen van Essent aan RWE een clausule moet worden opgenomen dat in geval van een ernstige gasschaarste de afschakeling van Nederlandse afnemers niet een zodanig omvang mag aannemen dat er meer Nederlands aardgas door RWE wordt ingekocht dan er aan Nederlandse afnemers wordt geleverd. Kortom, de bestaande security of supply voor Nederlandse afnemers mag niet verloren gaan.
Een ander aspect van leveringszekerheid kan verder zijn dat een commercieel bedrijf eerder de neiging heeft de grenzen van wat een gewenste reservecapaciteit zal opzoeken dan een overheidsbedrijf. Ervaringen in het buitenland, zoals in de Verenigde Staten, met privatisering van energiebedrijven zijn zeker niet onverdeeld gunstig.
3e Begrotingstechnische bezwaren
Een belangrijk nadeel van de verkoop van overheidsaandelen in de energiebedrijven is dat daarmee een relatief stabiele inkomensbron voor de overheid verloren gaat, wat ten koste gaat van de begroting van de desbetreffende overheid, terwijl het allerminst zeker is dat voor de opbrengst van die aandelen een nieuwe belegging gevonden kan worden die vergelijkbare stabiele en zekere inkomsten oplevert als de dividenden van voorheen. Recente ervaringen met het beleggingsbeleid van de verschillende provincies geven geen aanleiding daar een onbegrensd vertrouwen in te hebben. Integendeel, verschillende provincies hebben er blijk van gegeven pennywise doch poundsfoolish te zijn geweest met hun beleggingen in IJslandse financiële instellingen.
Anderzijds is de kans ook niet denkbeeldig dat de opbrengsten voor een kleiner of groter deel in de consumptieve sfeer worden aangewend. De reacties vanuit verschillende provinciale politieke hoek zijn wat dit betreft veelbetekenend. Vooral als linkse partijen in de meerderheid zijn is de kans groot dat men de opbrengsten rechtstreeks ten bate zal willen laten komen aan de bevolking. Wat dus gaten in toekomstige begrotingen zal slaan, omdat gederfde inkomsten niet gecompenseerd worden.
4e Risico op verlies aan werkgelegenheid
De vierde overweging die tegen de verkoop van de Essent-aandelen pleit is de kans dat RWE tot rationalisatie overgaat wat de werkgelegenheid van de Nederlandse bedrijven zou kunnen aantasten, waarbij het de vraag is of hier voor de eigen bevolking voldoende voordeel in de vorm van een mogelijk lagere energieprijs tegenover staat.
Deze lagere energieprijs zou weliswaar misschien ook tot stand kunnen komen doordat RWE op de inkoopmarkt een sterkere positie inneemt dan Essent of zelfs een inkoopcombinatie van Essent met andere Nederlandse bedrijven. Maar dit voordeel is moeilijk in te schatten.
De kans op banenverlies bij Essent lijkt daarentegen reëel. Commerciële bedrijven zijn sterker op efficiencyverbetering gespitst dan overheidsbedrijven. De voordelen daarvan worden gespreid over alle klanten van RWE en over de aandeelhouders van RWE. De voordelen komen dus maar voor een klein deel in de vorm van een lagere energieprijs terug bij de bestaande afnemers van Essent.
5e Transitiebeleid van RWE niet aan de maat
In tegenstelling tot Essent is het voor de Partij voor het Noorden allerminst duidelijk wat van RWE op het gebied van de transitie naar een duurzame energievoorziening mag worden verwacht. Gelet op bijvoorbeeld de beleidsvoornemens om nieuwe kolencentrales te bouwen ziet het er naar uit dat RWE te sterk blijft focussen op fossiele energiebronnen en kernenergie, waardoor initiatieven van Essent op het gebied van meer duurzaamheid op de tocht lijken te komen staan.
Al met al zijn er zoveel ernstige onzekerheden rondom een verkoop van aandelen Essent door de betrokken provincies en gemeenten, dat de Partij voor het Noorden - op grond van de informatie waarover zij thans beschikt - niet van plan is het groene licht te geven voor de overdracht van de aandelen van Essent aan RWE.
Groningen, 7 februari 2009
---- --