Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL

Vergaderjaar 2008-2009

31 266 Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op de ondernemingsraden in verband met de medezeggenschap van personeel en deelnemers in de educatie en het beroepsonderwijs (medezeggenschap educatie en beroepsonderwijs)

Nota van wijziging

Ontvangen

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A
In artikel I wordt onderdeel A aangeduid als A1 en wordt een nieuw onderdeel A ingevoegd, luidend:
A
In artikel 1.1.1 wordt na het laatste onderdeel bb, onder aanduiding van dat onderdeel als onderdeel cc en vervanging van de punt aan het eind van dat onderdeel door een puntkomma, ingevoegd:
dd. ondernemingsraad: een ondernemingsraad als bedoeld in de Wet op de ondernemingsraden.

B
In artikel I wordt na onderdeel A1 een onderdeel A2 toegevoegd, luidend: A2
In artikel 2.1.1, eerste lid, wordt na "beroepsopleiding" ingevoegd: als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder a tot en met e,.

C
Artikel I, onderdeel C, wordt gewijzigd als volgt:
1. De aanhef komt te luiden: Na artikel 4.1.2 worden twee artikelen ingevoegd, luidend:
2. Na artikel 4.1.3 wordt toegevoegd: Artikel 4.1.4. Bijzondere bevoegdheden ondernemingsraad
1. De ondernemingsraad van een instelling heeft de volgende bijzondere bevoegdheden: a. het verlenen van instemming aan een door het bevoegd gezag voorgenomen besluit als bedoeld in het derde lid; b. het uitbrengen van advies over een door het bevoegd gezag voorgenomen besluit als bedoeld in het vierde lid.
2. De bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, zijn niet van toepassing voor zover de desbetreffende aangelegenheid voor de instelling reeds inhoudelijk is geregeld in een bij of krachtens de wet gegeven voorschrift.
2

94
OCW 10
W4832.NVW 1





3. De ondernemingsraad heeft instemmingsbevoegdheid met betrekking tot voorgenomen besluiten van het bevoegd gezag ten aanzien van: a. verandering van de onderwijskundige doelstelling van de instelling, b. de organisatie van het onderwijsprogramma en de examens.
4. De ondernemingsraad heeft adviesbevoegdheid met betrekking tot voorgenomen besluiten van het bevoegd gezag ten aanzien van: a. deelneming aan een onderwijskundig project of experiment, b. vaststelling of wijziging van een regeling op het gebied van aanstellings- of ontslagbeleid voor zover die vaststelling of wijziging verband houdt met de grondslag van de instelling of de wijziging daarvan,
c. het medezeggenschapsstatuut.

D
In artikel I wordt na onderdeel C een nieuw onderdeel C1 ingevoegd, luidend: C1
In artikel 8.1.3 vervalt het vijfde lid, onder vernummering van het zesde en zevende lid tot vijfde en zesde lid.

E
In artikel I, onderdeel D, wordt het opschrift van hoofdstuk 8A vervangen door: HOOFDSTUK 8A. MEDEZEGGENSCHAP VAN DEELNEMERS EN OUDERS; LANDELIJKE GESCHILLENCOMMISSIE MEDEZEGGENSCHAP

F
Artikel I, onderdeel D, artikel 8a.1.3, wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt "ouders van deelnemers" vervangen door: ten minste 25 ouders van deelnemers.

2. In het vierde lid, eerste volzin, vervalt: als bedoeld in het tweede of derde lid,.
3. In het vierde lid, tweede volzin, vervalt: als bedoeld in het tweede of derde lid.
4. In het vierde lid, derde volzin, wordt "als bedoeld in het tweede of derde lid, is" vervangen door: zijn artikel 8a.2.1, vierde lid, en.

G
Artikel I, onderdeel D, artikel 8a.1.4 wordt gewijzigd als volgt:
1. In de aanhef van het eerste lid wordt na "deelnemers" ingevoegd: en, in voorkomende gevallen, ouders.

2. In het tweede lid vervalt de tweede volzin.

H
In artikel I, onderdeel D, artikel 8a.2.2, vierde lid, onderdeel a, vervalt: de gevolgen voor deelnemers van.

I
In artikel I, onderdeel D, komt artikel 8a.4.1 te luiden: Artikel 8a.4.1. Landelijke geschillencommissie medezeggenschap
2

94
OCW 10
W4832.NVW 2





1. Er is een landelijke geschillencommissie medezeggenschap, waarbij elke instelling is aangesloten. De commissie bestaat uit vier leden, waaronder de voorzitter, en vier plaatsvervangende leden.

2. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, benoemt de leden en plaatsvervangende leden voor vier jaar. Zij zijn een keer herbenoembaar.
3. Een lid en een plaatsvervangend lid worden benoemd op bindende voordracht van: a. vertegenwoordigers van de gezamenlijke bevoegde gezagsorganen van de instellingen, b. vertegenwoordigers van de deelnemersraden van de instellingen en c. vertegenwoordigers van de ondernemingsraden van de instellingen.
4. De drie leden doen een bindende voordracht voor het vierde lid, tevens voorzitter, en diens plaatsvervanger.

5. Het lid dat is benoemd op grond van het derde lid, onder b, neemt geen deel aan de behandeling van geschillen over de toepassing van artikel 4.1.4, derde lid, onder a en b, en vierde lid, onder a en b. Het lid dat is benoemd op grond van het derde lid, onder c, neemt geen deel aan de behandeling van geschillen over de toepassing van artikel 8a.2.2, derde lid, onder b tot en met l, en vierde en vijfde lid, en over de interpretatie van hoofdstuk 8a en het reglement.

6. De leden en de plaatsvervangende leden mogen geen deel uitmaken van het bevoegd gezag, de deelnemersraad of de ondernemingsraad van de instelling.

J
Artikel 8a.4.2 wordt gewijzigd als volgt:
1. In onderdeel c wordt na "artikel 8a.2.2, vierde lid," ingevoegd: of artikel 8a.5.1 juncto artikel 8a.2.2.

2. Na onderdeel c wordt, onder vervanging van de punt aan het eind van dat onderdeel door een puntkomma, toegevoegd:
d. op verzoek van het bevoegd gezag of van de ondernemingsraad, indien het bevoegd gezag ten aanzien van een voorgenomen besluit als bedoeld in artikel 4.1.4, derde lid, niet de vereiste instemming heeft verworven; e. op verzoek van de ondernemingsraad, indien het bevoegd gezag een besluit heeft genomen waarover ingevolgde artikel 4.1.4, vierde lid, advies door de ondernemingsraad is uitgebracht, het bevoegd gezag daarbij het uitgebrachte advies niet of niet geheel heeft gevolgd en de ondernemingsraad van oordeel is dat daardoor de belangen van het personeel of van de instelling ernstig worden geschaad.

K
In artikel I, onderdeel D, wordt artikel 8a.4.3 gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt "artikel 8a.2.2, derde lid," vervangen door "artikel 8a.2.2, derde lid, of artikel 4.1.4, derde lid," en wordt "de deelnemersraad" telkens vervangen door: de deelnemersraad onderscheidenlijk de ondernemingsraad.
2. In het tweede lid wordt "artikel 8a.4.2, onderdeel a" telkens vervangen door "artikel
8a.4.2, onderdeel a of d" en wordt "de deelnemersraad" telkens vervangen door: de deelnemersraad onderscheidenlijk de ondernemingsraad.
3. In het derde lid wordt "de deelnemersraad" telkens vervangen door "de deelnemersraad
2 onderscheidenlijk de ondernemingsraad", wordt "artikel 8a.4.2, onderdeel a" vervangen door
94
OCW 10
W4832.NVW 3




"artikel 8a.4.2, onderdeel a of d" en wordt "artikel 8a.4.2, onderdeel c" vervangen door: artikel 8a.4.2, onderdeel c of e.

4. In het vijfde lid wordt "de deelnemersraad" vervangen door: de deelnemersraad onderscheidenlijk de ondernemingsraad.
5. Het zesde lid vervalt.

L
In artikel I, onderdeel D, wordt artikel 8a.4.4 gewijzigd als volgt:
1. Het opschrift komt te luiden: Artikel 8a.4.4. Procesbevoegdheid deelnemersraad en ondernemingsraad.

2. In het derde lid wordt "de deelnemersraad" vervangen door: de deelnemersraad onderscheidenlijk de ondernemingsraad.
3. In het zesde lid wordt "deelnemersraad" vervangen door: deelnemersraad onderscheidenlijk de ondernemingsraad.

M
In de aanhef van artikel IV wordt "(Kamerstukken II 2005/06, 30 599, nr. 2)" vervangen door "(Kamerstukken I 2007/08, 30 599)" en wordt na "tot wet is verheven" ingevoegd: en in werking is getreden.

N
In artikel IV, onderdeel A, punt 2, wordt "9.1.7" vervangen door: 9.1.8.

O
In artikel IV wordt voor onderdeel B een onderdeel ingevoegd, luidend A1
Aan artikel I, onderdeel C, artikel 4.1.4, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het eind van onderdeel b door een puntkomma toegevoegd: c. het recht om vertrouwelijk te worden gehoord door de raad van toezicht over het voorgenomen besluit tot benoeming en ontslag van een lid van het college van bestuur, niet zijnde bestuurder in de zin van de Wet op de ondernemingsraden, op een zodanig tijdstip dat het van wezenlijke invloed kan zijn op de besluitvorming.

P
Artikel IV, onderdeel B, wordt gewijzigd als volgt:
1. Punt 2 komt te luiden:

2. Artikel 8a.2.2 wordt gewijzigd als volgt: a. In het opschrift wordt "instemming en advies" vervangen door: instemming, advies en hoorplicht.
b. Toegevoegd worden twee leden, luidend:
6. De deelnemersraad heeft adviesbevoegdheid met betrekking tot een voorgenomen besluit van de raad van toezicht ten aanzien van de profielen, bedoeld in artikel 9.1.4, vijfde lid.
7. Alvorens de raad van toezicht tot benoeming of ontslag van een lid van het college van bestuur overgaat, wordt de deelnemersraad vertrouwelijk gehoord over het voorgenomen besluit tot benoeming of ontslag. Het horen geschiedt op een zodanig tijdstip dat het van 2 wezenlijke invloed kan zijn op de besluitvorming. 94
OCW 10
W4832.NVW 4





2. In punt 3, wordt "het advies, bedoeld in artikel 8a.2.2, zesde lid" vervangen door: de adviezen, bedoeld in de artikelen 8a.2.2, zesde lid, en 9.1.4, zesde lid.

Q
In artikel IV, onderdeel E, punt 2, worden de laatste twee volzinnen vervangen door: Het voordrachtsrecht is niet toepassing voor zover de ondernemingsraad schriftelijk aan de raad van toezicht te kennen heeft gegeven van de mogelijkheid een voordracht te doen geen gebruik te willen maken.

R
In artikel VI, derde lid, vervalt de derde volzin.

Toelichting

Algemeen
De belangrijkste wijziging die in deze nota van wijziging wordt voorgesteld, heeft betrekking op een aantal specifieke bevoegdheden die aan de ondernemingsraad in een instelling worden toegekend. Deze bevoegdheden worden voorgesteld, omdat ­ zoals uiteengezet in de nota naar aanleiding van het verslag ­ het gewenst is om de zeggenschap van het personeel op het onderwijskundige vlak te expliciteren. Het gaat vooral om bevoegdheden op het gebied van het onderwijsbeleid van de instelling. Deze bevoegdheden komen bij, en niet in plaats van, het voorgestelde professioneel statuut enerzijds en de medezeggenschapsbevoegdheden die het personeel op grond van de Wet op de ondernemingsraden zal hebben anderzijds. De voorgestelde bevoegdheden zijn ontleend aan de WMO 1992 en de Wet medezeggenschap op scholen. Bevoegdheden ten aanzien van de inrichting van de instelling als werkorganisatie en bevoegdheden verbandhoudend met de positie van het personeel als werknemer zijn daarbij niet overgenomen. Deze zijn immers al geregeld in de Wet op de ondernemingsraden. Ook wordt in de nota van wijziging voorgesteld om de behandeling van geschillen in verband met de specifieke bevoegdheden op het onderwijskundig vlak te beleggen bij de Landelijke geschillencommissie medezeggenschap. Voor de deelnemersraad is geregeld dat deze kan adviseren over alle besluiten van het bevoegd gezag over inkrimping, uitbreiding, fusie en overdracht van de instelling. Daarnaast bevat de nota van wijziging het voorstel om, bij aanvaarding van het voorstel van wet tot wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake colleges van bestuur en raden van toezicht (Kamerstukken I 2007/08, 30 599), de deelnemersraad en de ondernemingsraad het recht te geven om door de raad van toezicht vertrouwelijk te worden gehoord bij het voornemen een lid van het college van bestuur te benoemen of te ontslaan. Ten slotte zijn in de nota van wijzigingen enige technische verbeteringen opgenomen. Deze nota van wijziging wordt uitgebracht mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Onderdeel A
In verband met de nieuwe bevoegdheden voor de ondernemingsraad op het gebied van onderwijskundige zaken wordt een begripsbepaling voor die raad opgenomen. Aangegeven is, 2 dat het gaat om een ondernemingsraad als bedoeld in de Wet op de ondernemingsraden. 94
OCW 10
W4832.NVW 5




Onderdeel B
Dit onderdeel bevat een technische aanpassing in verband met de wet van 27 juni 2008, Stb. 267 (deregulering en administratieve lastenverlichting (DAL)). In die wet wordt geregeld dat een bekostigde instelling een beroepsopleiding niet vooraf behoeft aan te melden om voor bekostiging in aanmerking te komen. Ten onrechte is daarbij geen uitzondering gemaakt voor de "overige opleidingen", bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder f. Deze opleidingen (veelal kortdurende opleidingen voor functiespecialisaties, die worden gevolgd nadat al een ander diploma is behaald) worden niet uit 's Rijks kas bekostigd.

Onderdeel C
De aanhef van artikel I, onderdeel C, wordt gewijzigd, omdat het oorspronkelijke artikel 4.1.3 per 1 augustus 2008 is vervallen op grond van de wet DAL (Stb. 2008, 267; inwerkingtreding bij Stb. 2008, 311). Verder wordt een artikel 4.1.4 toegevoegd. Hierin zijn de bijzondere instemmings- en adviesbevoegdheden voor de ondernemingsraad geregeld. De bemoeienis van de ondernemingsraad met het medezeggenschapsstatuut die was geregeld in artikel
8a.1.4, tweede lid, is nu ook, als adviesbevoegdheid, in dit artikel opgenomen.

Onderdeel D
Artikel 8.1.3, vijfde lid, vervalt omdat het verwijst naar een artikellid dat in DAL is geschrapt.

Onderdeel E
Omdat de niet verplichte ouderraad een sterkere positie krijgt en titel 4 van hoofdstuk 8A wordt uitgebreid met een regeling voor de ondernemingsraad, dient het opschrift van hoofdstuk 8A (medezeggenschap van deelnemers) te worden aangepast.

Onderdeel F
Artikel 8a.1.3, eerste lid, verplicht het bevoegd gezag om een ouderraad in te stellen indien ouders van deelnemers daarom verzoeken. Naar aanleiding van een vraag van de leden van de CDA-fractie wordt in de nota van wijziging een minimum opgenomen voor het aantal ouders dat nodig is voor zo'n verzoek. Omdat in de bve-sector naast hele grote instellingen ook kleinere instellingen voorkomen (de vakinstellingen) is het minimum niet al te hoog gesteld (25 ouders). Het staat het bevoegd gezag natuurlijk vrij om ook bij een verzoek van een kleiner aantal ouders een ouderraad in te stellen. Artikel 8a.1.3, vierde lid, bepaalt dat het bevoegd gezag de bevoegdheden van de "verplichte" ouderraad, bedoeld in het tweede en derde lid, vastlegt in het medezeggenschapsstatuut en dat de geschillenregeling en procesbevoegdheid van de deelnemersraad van overeenkomstige toepassing is op deze ouderraad. In de nota van wijziging worden deze verplichtingen uitgebreid tot de "vrijwillige" ouderraad. Voorts is geregeld dat het bevoegd gezag verplicht is om zorg te dragen voor de voorzieningen die de ouderraden nodig hebben voor de vervulling van hun taak.

Onderdeel G
In artikel 8a.1.4, eerste lid, wordt duidelijker tot uitdrukking gebracht dat de zorgplicht voor medezeggenschap ook betrekking heeft op ouders. Als het bevoegd gezag niet voldoet aan een verzoek van ouders om een niet-verplichte ouderraad in te stellen, kan de minister op 2 grond van artikel 8a.1.3 en 8a.1.4 in het uiterste geval een bekostigingssanctie opleggen. In 94
OCW 10
W4832.NVW 6




verband met de adviesbevoegdheid van de ondernemingsraad met betrekking tot het medezeggenschapsstatuut zoals opgenomen in het nieuwe artikel 4.1.4, vierde lid, onder c, wordt artikel 8a.1.4, tweede lid, tweede volzin, geschrapt.

Onderdeel H
Door het schrappen van de zinsnede "de gevolgen voor deelnemers van" wordt bereikt dat de deelnemersraad altijd adviesbevoegdheid heeft ten aanzien van besluiten tot fusie etc. als zodanig en niet slechts inzake de gevolgen voor deelnemers van dergelijke besluiten.

Onderdeel I
Hierin wordt geregeld dat de Landelijke geschillencommissie medezeggenschap wordt uitgebreid met een permanent lid dat wordt benoemd op bindende voordracht van vertegenwoordigers van de ondernemingsraden.

Onderdeel J
Het eerste lid van dit onderdeel regelt dat de geschillencommissie ook bevoegd is als een instemmingsrecht op grond van artikel 8a.5.1 is omgezet in een adviesrecht en een advies geheel of gedeeltelijk niet wordt opgevolgd. Het tweede lid van dit onderdeel regelt de competentie van de commissie met betrekking tot geschillen over de bijzondere advies- en instemmingsbevoegdheden van de ondernemingsraad op grond van het nieuwe artikel 4.1.4. Op deze geschillen is de geschillenregeling van de WOR niet van toepassing, zodat er geen overlap is in geschillenregelingen.

Onderdeel K
In verband met de aanpassing in onderdeel J dient ook het artikel over de bevoegdheden en procedure van de commissie te worden aangepast.

Onderdeel L
In dit onderdeel wordt geregeld dat ook beroep bij de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam openstaat tegen uitspraken van geschillencommissie over de adviesbevoegdheden en instemmingsbevoegdheden van de ondernemingsraad op grond van het nieuwe artikel 4.1.4.

Onderdelen N, O, P en Q
In deze onderdelen zijn wijzigingen opgenomen die in het voorliggende wetsvoorstel worden aangebracht nadat het voorstel van wet tot wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake colleges van bestuur en raden van toezicht (Kamerstukken I 2007/08, 30 599) tot wet is verheven en in werking is getreden.

In het nieuwe artikel 8a.2.2, zevende lid, wordt geregeld dat de raad van toezicht de verplichting heeft om de deelnemersraad vertrouwelijk te horen over een voorgenomen besluit tot benoeming of ontslag van een lid van het college van bestuur. Dit horen gebeurt op een zodanig tijdstip dat het nog van invloed kan zijn op de beslissing van de raad over de benoeming of ontslag. Op grond van het nieuwe artikel 4.1.4, eerste lid, onderdeel c krijgt de ondernemingsraad het recht om vertrouwelijk te worden gehoord door de raad van toezicht 2 over een voorgenomen besluit tot benoeming of ontslag van een lid van het college van 94
OCW 10
W4832.NVW 7




bestuur, niet zijnde bestuurder in de zin van de Wet op de ondernemingsraden. De ondernemingsraad heeft op grond van artikel 30 van de Wet op de ondernemingsraden al een adviesrecht bij benoeming of ontslag van een bestuurder. Een bestuurder in de zin van Wet op de ondernemingsraden is hij die alleen dan wel tezamen met anderen in een onderneming rechtstreeks de hoogste zeggenschap uitoefent bij de leiding van de arbeid. Indien een lid van het college van bestuur tevens te kenmerken is als bestuurder in de zin van de Wet op de ondernemingsraden, geldt het adviesrecht voor de ondernemingsraad ten aanzien van benoeming of ontslag van die bestuurder. Indien een lid van het college van bestuur geen bestuurder is in de zin van de Wet op de ondernemingsraden, heeft de ondernemingsraad op basis van het nieuwe artikel 4.1.4, eerste lid, onderdeel c, het recht te worden gehoord.

In artikel 8a.4.5 wordt geregeld dat de geschillenregeling in titel 4 van overeenkomstige toepassing is op het advies van de ondernemingsraad over de profielen van leden van de raad van toezicht en de bindende voordracht van de ondernemingsraad voor een lid van de raad van toezicht. De geschillenregeling in artikel 9.1.4, zesde lid, derde volzin (de verwijzing naar het in deze nota van wijziging geschrapte artikel 8a.4.3, zesde lid) kan hierdoor vervallen. Het verschil tussen beide geschillenregelingen is, dat de Landelijke geschillencommissie medezeggenschap op grond van titel 4 zelf over het geschil beslist, terwijl de commissie op grond van artikel 8a.4.3, zesde lid, zou moeten functioneren als bedrijfscommissie, bedoeld in artikel 36 van de Wet op de ondernemingsraden.

Onderdeel R
Deze aanpassing houdt verband met het vervangen van de instemmingsbevoegdheid van de ondernemingsraad met betrekking tot het medezeggenschapsstatuut door een adviesrecht en met het vervallen van artikel 8a.1.4, tweede lid, tweede volzin.

De Staatssecretaris van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap,

Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart

2
94
OCW 10
W4832.NVW 8