Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018
2500 EA Den Haag

Den Haag Ons kenmerk Uw kenmerk 6 februari 2009 BVE/I en I/98747 2009Z00506/ 2080909690

Onderwerp Bijlage(n) Vragen van de leden Van Gent (GL) en Dibi (GL) 1 over het verwachte tekort aan werkleerplaatsen

Hierbij zend ik u mede namens de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de beantwoording van de Kamervragen van de leden Van Gent (GL) en Dibi (GL) aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het verwachte tekort aan werkleerplaatsen voor mbo-leerlingen (ingezonden 15 januari 2009).

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl




blad 2/4

2009Z00506/ 2080909690

Vraag 1.
Heeft u kennisgenomen van het bericht `Recessie treft de zwakste leerlingen in het mbo'1?

Antwoord:
Ja.

Vraag 2.
Herkent u de signalen dat er door de recessie een dreigend tekort aan werkleerplaatsen aankomt? Deelt u de mening dat het hier gaat om een zorgelijke ontwikkeling? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:
De meest recente Colo-barometer van december 2008, waarin de actuele stand van zaken op de stageplaatsen- en leerbanenmarkt wordt weergegeven, laat vooralsnog geen grote verschillen zien tussen het aanbod en de vraag naar bpv(beroepspraktijkvorming)-plaatsen. De meeste branches geven daarin juist aan dat vooral door vergrijzing de vervangingsbehoefte momenteel (nog) dusdanig groot is dat een teruglopende werkgelegenheid geen direct gevolg zal hebben voor de plaatsingsmogelijkheden van mbo-leerlingen. MKB-Nederland onderstreept dat er momenteel geen reden is voor zorg dat er een tekort komt aan bpv-plaatsen.

Desalniettemin neem ik de signalen serieus. Des te meer omdat het Colo mij recentelijk heeft bericht dat uit de wat meer conjunctuurgevoelige sectoren, in het bijzonder de technische en logistieke sector, signalen komen dat de huidige economische situatie op termijn wel gevolgen zou kunnen hebben voor de beschikbaarheid van bpv-plaatsen. Aangezien de beroepspraktijkvorming een essentieel onderdeel vormt van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo), zal ik de ontwikkelingen op dit terrein nauwlettend volgen.

Vraag 3.
Deelt u de mening dat het voor mbo-leerlingen niveau 1 en 2 van groot belang is dat zij de beroepsbegeleidende leerweg kunnen blijven volgen? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?




blad 3/4

Antwoord:
Ja. In het algemeen is het voor mbo-leerlingen op niveau 1 en 2 van belang dat de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) kan worden gevolgd.

Op dit moment zijn er ­ zoals ik in mijn antwoord bij vraag 2 al aangeef ­ nog geen concrete signalen dat tekorten aan bpv-plaatsen voor deze leerlingen dreigen. Gelet op de huidige economische ontwikkelingen valt echter niet uit te sluiten dat zich op enig moment tekorten in sommige sectoren zullen voordoen. Ik verwacht echter dat bij een tekort aan bpv-plaatsen zich een toename zal voordoen van het aantal deelnemers in de Beroepsopleidende Leerweg (BOL) waarbij een zwaarder accent wordt gelegd op leren in de school. Het complementaire karakter van de BOL en BBL maakt het immers mogelijk het onderwijsaanbod te laten meebewegen met schommelingen op de arbeidsmarkt.

Daarnaast verwacht ik dat een aantal reeds bestaande initiatieven - vervat in de Strategische Agenda Beroepsonderwijs en Volwasseneducatie 2008-2011 Werken aan vakmanschap die ik op 27 maart 2008 aan uw Kamer heb aangeboden ( 27 451, nr. 85) ­ het aantal beschikbare bpv-plaatsen voor deze categorie leerlingen positief zal beïnvloeden. Hieronder ga ik kort in op een paar van deze initiatieven.

In het kader van de Regeling Stagebox Beroepsonderwijs wordt ook de komende jaren 35 miljoen op jaarbasis door het kabinet aan het mbo beschikbaar gesteld voor het werven van bpv-plaatsen voor, en de begeleiding van moeilijk plaatsbare mbo-leerlingen én het creëren van simulatieplaatsen. Bij deze simulatieplaatsen, die zijn bedoeld voor leerlingen die er niet in slagen een bpv-plaats te vinden, geschiedt het praktijkleren binnen het opleidingsinstituut zelf.

Verder is het afgelopen jaar in vier regio's gestart met de zgn. Regionale Agenda waarbij betrokken partijen (onderwijsinstellingen, kenniscentra, leerbedrijven, gemeenten, sectoraal en regionaal bedrijfsleven) structureel om de tafel zitten om informatie over de arbeidsmarkt te delen en te komen tot regionale afspraken over de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Onderwijsinstellingen kunnen hierdoor hun opleidingsprogramma goed afstemmen op de arbeidsmarkt en (potentiële) leerlingen adequaat informeren over het arbeids- en stageperspectief van een opleiding. Dit sluit aan bij de zorgplicht die ingevolge de Wet educatie en beroepsonderwijs geldt voor onderwijsinstellingen om alleen beroepsopleidingen met voldoende arbeidsmarktperspectief aan te bieden. Ten slotte zet het programma `ondersteuning leerbedrijven' dat ik voor de periode 2008-2010 heb ingesteld, in op een verbetering van de operationele samenwerking, afstemming en informatie- uitwisseling tussen bedrijven, scholen en kenniscentra. Naar verwachting zal hierdoor de bereidheid




blad 4/4

van het bedrijfsleven om bpv-plaatsen open te stellen toenemen en vindt ook een betere match plaats tussen leerling en leerbedrijf.

Vraag 4.
Bent u bereid met de relevante partijen, zoals de ROC's, gemeenten en bedrijfsleven, om de tafel te gaan zitten om te komen tot een oplossing, zodat mbo-leerlingen ook volgend jaar de beroepsbegeleidende leerweg kunnen blijven volgen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:
Ja, daartoe ben ik bereid.

Op het moment dat kenbaar wordt in welke sectoren en voor welke leerlingen daadwerkelijk tekorten aan bpv-plekken dreigen, zal ik met organisaties als de MBO Raad en het Colo in gesprek gaan om te bezien op welke wijze toch voldoende bpv-plaatsen kunnen worden gerealiseerd.

Ook voor de duurzaamheid van bedrijfssectoren is het van belang dat er structureel geïnvesteerd blijft worden in (jonge) aanwas om de sterke vergrijzing van het personeelsbestand van de afgelopen en komende jaren voldoende op te vangen. Als grote tekorten aan bpv-plaatsen dreigen, zal ik ook met de sociale partners in gesprek gaan om te bezien op welke wijze extra bpv-plaatsen kunnen worden gerealiseerd. Bedrijfssectoren zouden bijvoorbeeld hun Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen (O & O- fondsen) kunnen inzetten ten behoeve van het behoud van bpv-plaatsen.


1 de Volkskrant, 12 januari 2009