Steunpunt WAV
Arbeidsmarktflits
Doorstroom naar werk: opwaartse mobiliteit?
2009-02-04
Het Europese arbeidsmarktbeleid spoort al enkele jaren aan tot meer
mobiliteit op de arbeidsmarkt. Ook in België en Vlaanderen groeit de
aandacht voor arbeidsmobiliteit en haar veronderstelde positieve
uitwerking op het functioneren van de arbeidsmarkt. Op basis van een
nauwgezette inventaris van positieve en negatieve effecten (zie Sels,
2008) werd aangetoond dat arbeidsmobiliteit erg uiteenlopende effecten
kan hebben op micro- (de individuele loopbaan), meso- (het bedrijf) en
macroniveau (de arbeidsmarkt). Wel werden principes van `beschermde'
mobiliteit en het wegwerken van institutionele mobiliteitsdrempels
naar voor geschoven als belangrijke instrumenten om de grenzen tussen
insiders en outsiders op de arbeidsmarkt te verkleinen en de
loopbaanlange inzetbaarheid te ondersteunen. Dit gedifferentieerd
beeld van arbeidsmobiliteit moeten we ook zien te projecteren op de
ken- en stuurgetallen die we hanteren. Het Steunpunt WSE heeft daarom
een boordtabel `arbeidsmobiliteit' ontwikkeld met een set van
indicatoren die periodiek geactualiseerd en geëvalueerd kunnen worden
en toelaten om evoluties in arbeidsmobiliteit op de Vlaamse
arbeidsmarkt accuraat in kaart te brengen.
Een van de indicatoren is de doorstroom naar werk die we beschouwen
als een vorm van opwaartse mobiliteit. Het gaat om outsiders die de
arbeidsmarkt betreden. Globaal genomen was 12% van de niet-werkenden
op 31 december 2005 een jaar later aan het werk. Iets meer dan een op
de tien niet-werkenden (werkloos of niet-beroepsactief) was dus een
jaar later doorgestroomd naar een job. De interpretatie en evaluatie
van het doorstroompercentage worden sterk bepaald door het soort werk
waarin men terecht komt. De jobkenmerken bepalen met andere woorden de
sterkte van de opwaartse mobiliteit.
In wat volgt kijken we naar het profiel van de nieuwe job. Bij de
intrede in werk ging de overgrote meerderheid (91,8%) aan de slag als
loontrekkende, slechts een minderheid (8,2%) werd zelfstandige. Voor
de doorstromers naar werk die in loonarbeid terechtkomen, kunnen we
meer in detail de jobkenmerken onder de loep nemen. Als
vergelijkingsgroep beschouwen we de werkenden op 31 december 2005 (de
`insiders'). Tabel 1 geeft ten eerste aan in welk arbeidsregime men
terechtkomt bij de intrede in werk. Ongeveer de helft van de 163 685
personen die instroomden in loonarbeid kwam in een voltijdse
betrekking terecht (48,9%). Eén op drie (32,2%) kwam in een deeltijdse
job terecht en bijna één op vijf (18,9%) in een speciaal regime zoals
uitzendarbeid of seizoensarbeid. In vergelijking met de verdeling naar
arbeidsregime in de totale populatie loontrekkenden wordt er dus veel
vaker gestart in een job met een uitzendcontract (18,9% bij intrede
tegenover 2,8% in de totale populatie). Als we naar de transitie van
het statuut van uitzendkracht naar een reguliere arbeidsovereenkomst
kijken, dan stellen we wel vast dat de helft van de totale groep
werknemers met een uitzendcontract op 31 december 2005 een jaar later
de overstap naar een reguliere job gemaakt heeft.
Tabel 1. Jobkenmerken van de loontrekkenden bij intrede in werk en van
de totale populatie loontrekkenden (15-64 jaar) (Vlaams Gewest; 31
december 2005 - 31 december 2006)*
Doorstromers naar werk
Totale populatie loontrekkenden (31/12/2005)
N
%
N
%
Arbeidsregime
Voltijds
79 982
48,9
1 472 201
69,0
Deeltijds
52 755
32,2
601 321
28,2
Speciaal**
30 948
18,9
60 722
2,8
Totaal
163 685
100,0
2 134 244
100,0
Statuut
Arbeider
86 546
52,9
795 476
37,3
Bediende
74 544
45,5
996 250
46,7
Ambtenaar (statutair)
2 595
1,6
342 518
16,0
Totaal
163 685
100,0
2 134 244
100,0
Sector
Primair
1 836
1,2
13 656
0,6
Secundair
26 807
17,4
532 931
25,0
Tertiair
89 562
58,2
820 943
38,5
Quartair
35 748
23,2
765 861
35,9
Totaal
153 953
100,0
2 133 391
100,0
Dagloonklasse
85 484
52,9
438 474
21,0
80-125 euro/dag
67 072
41,5
1 013 525
48,6
>= 125 euro/dag
8 946
5,5
631 579
30,3
Totaal
161 502
100,0
2 083 578
100,0
* De totalen komen niet voor elk kenmerk overeen. Dit komt omdat de
onbekenden niet meegeteld worden in het totaal.
** O.a. uitzendarbeid en seizoensarbeid.
Bron: Datawarehouse AM&SB bij de KSZ (Bewerking Steunpunt WSE)
Bij de intrede in loonarbeid startte 52,9% in het statuut van
arbeider, 45,5% kwam in een bediendestatuut terecht en slechts 1,6%
stroomde door naar werk in het statuut van statutair ambtenaar. Dit is
veel minder dan gemiddeld in de populatie werkenden (16,0%). De
rechtstreekse instroom in het statuut van statutair ambtenaar is dan
ook uitzonderlijk. Vooraleer men statutair ambtenaar wordt, doorloopt
men meestal eerst een periode als contractueel ambtenaar. Uit een
studie van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid voor de Provinciale
en Plaatselijke Overheidsdiensten (RSZPPO) blijkt bovendien dat er
steeds minder vastbenoemden zijn (en steeds meer contractuelen) en dat
zowat 40% van de huidige vastbenoemden binnen tien jaar met pensioen
zal gaan. Niet elke statutaire werknemer die met pensioen gaat, wordt
door een vastbenoemde vervangen, terwijl alle bijkomende aanwervingen
contractuele tewerkstellingen zijn (RSZPPO, 2004).
De tabel geeft ook aan in welke sector men als loon- of weddetrekkende
aan het werk gaat. De meeste personen die doorstroomden naar een
loontrekkende job kwamen terecht in de tertiaire sector (vooral de
commerciële dienstensector) (58,2%). Dat is meer dan er gemiddeld
tewerkgesteld zijn in de tertiaire sector (38,5%). Deze
oververtegenwoordiging ligt in lijn met de vaststelling dat het een
groeiend segment van de arbeidsmarkt betreft. Ook de grote instroom in
de uitzendsector stuwt het aandeel omhoog. De jobs uit de
uitzendsector worden bij de tertiaire sector gerekend, hoewel het
wellicht vaak om jobs in de industrie gaat. Een klein kwart van de
`nieuwe' loontrekkenden kwam in de quartaire sector (vooral
niet-commerciële dienstensector) terecht. De instroom in de quartaire
sector is ondervertegenwoordigd in vergelijking met de globale
tewerkstelling in deze sector (35,9%). De quartaire sector kent dan
ook relatief stabiele loopbanen. Bovendien was in die periode de
instroom, zeker bij overheid en gezondheidszorg, aan strikte
diplomavereisten gekoppeld, wat de doorstroom naar werk vanuit de
werkloosheid en inactiviteit moeilijk maakt. Verder is uitzendarbeid
in heel wat takken van de overheidssector strikt gereguleerd, wat ook
de doorstroom naar werk neerwaarts drukt. Daarnaast werd 17,4% van de
loontrekkenden na een periode van niet-werk tewerkgesteld in de
secundaire sector (o.a. industrie of bouwsector), tegenover 25% bij de
totale populatie van loontrekkenden.
Een laatste jobkenmerk is de dagloonklasse van de nieuwe job. Meer dan
de helft van de ruim 160 000 niet-werkende personen die doorstroomden
naar een loontrekkende job kwam in de laagste dagloonklasse terecht
(52,9%) en verdiende minder dan 80 euro bruto per dag. Dit is een
sterke oververtegenwoordiging in vergelijking met de totale populatie
werkenden in 2005. Globaal genomen verdiende slechts 21% van de totale
populatie werkenden minder dan 80 euro bruto per dag. Een groot deel
van de instromers in werk zijn dan ook jongeren die hun eerste job
starten. Slechts 5,5% kwam na een periode van niet-werk in de hoogste
dagloonklasse terecht (125 euro of meer).
Deze mobiliteitsindicatoren gelden voor de periode 2005-2006.
Sindsdien is de economische context sterk veranderd. De vraag is dan
ook in hoeverre het doorstroompercentage van niet-werk naar werk en de
jobkenmerken van de nieuwe job geldig zijn in tijden van economische
crisis. We zouden kunnen verwachten dat er globaal genomen minder
doorstroom is van niet-werk naar werk en dat de jobkenmerken van de
nieuwe job minder gunstig zijn. Met andere woorden: minder ruimte voor
(sterke) opwaartse mobiliteit. Met een volgende update van deze
boordtabel arbeidsmobiliteit zullen we hierover uitsluitsel geven.
Meer over de Boordtabel Arbeidsmobiliteit kan u lezen in het
WSE-rapport 'Het meten van mobiliteit op de arbeidsmarkt'.
Referenties
Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en Plaatselijke
Overheidsdiensten . 2004. Contractuele en statutaire tewerkstelling:
evolutie in de lokale sector 1995-2004. Volledige
onderzoeksresultaten.
Sels, L. 2008. Arbeidsmobiliteit, vaart de arbeidsmarkt er wel bij?
Over.Werk, Tijdschrift van het Steunpunt Werk en Sociale Economie, 18
(2).